Grondwetsherziening van weinig beteekenis.
De Eerste Kamer te veel een doublure
van de Tweede.
Het evenredigheidsbeginsel in ons land
Democratisch karakter van ons staatsbestel
blijve gehandhaafd.
DE ALOEMEENE INDRUK.
Onderwerpen, waaromtrent
geen vooretellen zijn gedaan.
Schadeloosstelling leden der
Tweede Kamer.
Minister* zonder portefeuille.
der
8 0P l0% det
Gisteravond is het Voorloopig Verslag der
Tweede Kamer verschenen over het wets
ontwerp tot het in overweging nemen van
een grondwetsherziening.
Hoezeer het oordeel over de onderdeelen
der door de regeering gedane voorstellen
inzake de grondwetsherzieningen ook uit
eenliep, hierover waren alle leden het eens,
dat de beteekenis van die voorstellen niet
zeer groot is te noemen.
Verscheidene leden gaven als hun mee
ning te kennen, dat de zeer beperkte strek
king van de voorgestelde wijzigingen niet
in overeenstemming is met de verwach
ting, welke werd gewekt, toen de voorzit
ter van den raad van ministers deze herzie
ning aankondigde.
Naar hun oordeel zouden de gedane voor
stellen op zich zelf een Kamerontbinding en
verkiezingen niet waard geweest zijn en is
de indiening dan ook slechts te rechtvaar
digen, wijl een en ander met de periodieke
verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1937
kan samenvallen.
Intusschen erkenden deze leden, dat, gelet
op den bestaanden toestand, de herziening
wel van betrekkelijk beperkte beteekenis
moest blijven. Immers, welke principieele
wijziging zou moeten zijn ter hand geno
men?
Bij de groote meerderheid van ons
volk leeft zeer sterk de overtuiging, dat
het democratisch karakter van ons
staatsbestel dient te worden gehand
haafd. En een eenigszins concrete voor
stelling, laat staan een aanzienlijke mate
van eenstemmigheid, omtrent funda-
menteele wijzigingen, welke met behoud
van dat karakter of ter verzekering of
versteviging daarvan in de grondwet
zouden moeten worden aangebracht, be
staat niet Dit is ook zeer goed ver
klaarbaar.
De oplossing toch van de meeste der ac
tueel e moeilijkheden wordt niet beheerscht
door de bepalingen van onze constitutie, die
juist door haar soepelheid aan een gezonde
ontwikkeling van onze staatsinstellingen
niet in den weg staat
Beschouwingen van financieelen aard.
In verband met de omstandigheid, dat in
dit verslag verschillende beschouwingen van
financieelen aard worden weergegeven,
vestigt de commissie van rapporteurs er de
aandacht op, dat het afdeelingsonderzoek
plaats had vóór den dag, waarop de uitvoer
van goud uit ons land werd verboden.
Aan het verslag ontleenen wij het vol
gende:
Vele leden waren van meening, dat het
van belang zou zijn geweest indien gefun
deerde meeningen omtrent alle belangrijke
vraagstukken, welke ons volk en zijn ver
tegenwoordiging bezighouden, uit een rap
port waren gebleken. Bij den door de regee
ring gekozen opzet en bij de gevolgde werk
wijze is dit van meet af aan uitgesloten ge
weest. Men begreep zeer wel, dat een wijze
van behandeling als de bedoelde voor het
kabinet, dat toch reeds een uitermate zware
taak te vervullen heeft, een aanzienlijke
verzwaring van zijn arbeid zou hebben be-
teekend, indien het gelijk thans geschied
is practisch het geheele onderzoek zelf
zou hebben willen voorbereiden en leiden.
Het was juist om deze reden, dat men een
tijdige inschakeling van andere krachten
nuttig en noodzakelijk zou hebben geacht.
Had zulk een inschakeling plaats gehad,
dan had men een veel grooter veld kunnen
bestrijken, terwijl tegelijkertijd de taak der
regeering zou zijn verlicht. Zooals het thans
gegaan is, kon men van de staatscommissie
die op 24 Januari 1936 werd ingesteld en
reeds op 8 Juni d.a.v. haar rapport uitbracht,
nauwelijks meer verwachten dan zij gepres
teerd heeft. Het gevolg van dezen gang van
zaken is, dat ten aanzien van verscheidene
belangrijke punten de vraag, of wijzigingen
in ons staatsbestel noodzakelijk zijn, aan de
orde blijft en dat met betrekking tot die
punten aan de gedachtenvorming en aan de
formuleering van concrete plannen zal moe
ten worden voortgewerkt.
Een reden om de voorgestelde herziening
als geheel af te wijzen, vonden deze leden
in hun onbevredigdheid over de gevolgde
procedure niet. Zü zouden dat wel gedaan
hebben, mdien zij geloof sloegen aan de hier
Wn«l8ar gCU'te ^wering, dat het tot stand
komen van deze herziening een nieuwe re
visie van de grondwet voor een lange reeks
van jaren zou uitsluiten. Aan deze bewe
ring kan naar hun meening echter, gezien
de ervaring, opgedaan met de grondwets
herzieningen van 1844 en 1848, van 1884 en
1887, en van 1917 en 1922, geen waarde wor
den gehecht.
Enkele der hier aan het woord zijnde
leden meenden niet te mogen nalaten een
meer gedetailleerde uiteenzetting te geven
van de denkbeelden, welke hen tot het uit
spreken van den wensch naar een breed
opgezet onderzoek als het boven bepleite
leidden.
Bij dat onderzoek zal moeten worden uit
gegaan van de idee der decentralisatie, op
dat 's lands bestuur minder behoeve te ad-
ministreeren en meer kunne regeeren. Be
halve aan de vorming, ontwikkeling, stimu
leering en samenwerking van organen op
elk gebied van het maatschappelijk leven
zal daarbij o.a. 'dienen te worden gedacht
aan:
1. de vervanging van het bestaande
individualistische kiesrecht door een or
ganisch met als uitgangspunt het gezin;
2. de inschakeling van de territoriale
onderdeelen van het rijk bü de voorbe
reiding, uitvoering en toepassing van
wettelijke regelingen;
3. de instelling van z.g.n. „vorbera-
tungs"-organen, overkoepeld door een
centraal orgaan, met gelijktijdige inper
king van de taak van den raad van
state;
4. een wijziging van de taak der Eer
ste Kamer, die thans te veel een dou
blure van de Tweede is.
Vele leden gaven als hun gevoelen te ken
nen, dat de regeering goed heeft gedaan met
zich tot een beperkte grondwetsherziening
te bepalen. Zij wezen er daarbij op, dat, zoo
lang de denkbeelden van hen, die een orde
ning van het maatschappelijk leven voor
staan, nog zoo weinig zijn geordend en nog
zoo weinig vasten vorm hebben als thans
het geval is, kwalijk sprake kan zijn van een
principieele grondwetsherziening, op die
denkbeelden gebaseerd.
Enkele leden noemden de onderhavige
voorstellen principieel-reactionnair. Naar
hun gevoelen gaan die voorstellen in tegen
de grondbeginselen van het parlementaire
stelseL Dit oordeel gold in het bijzonder de
ontworpen voorziening met betrekking tot
de revolutionnaire vertegenwoordigers.
Een der leden gaf uiting aan zijn groote
misnoegen over het karakter der gedane
voorstellen Naar zijn oordeel had deze her
ziening, ook al wilde men haar niet tot een
algemeene maken, op principieelen grond
slag behooren te zijn opgetrokken. De regee
ring had moeten streven naar het uitdruk
ken van het protestantsch-christelijke ka
rakter onzer natie in de grondwet Zij had
recht moeten doen wedervaren aan de be
ginselen van Willem den Zwijger.
Een ander lid, die evenzeer over den in
houd van de onderhavige voorstellen teleur
gesteld was. had in die voorstellen vooral
gemist een beperking van het kiesrecht,
welke hij mede ter voorkoming van het
veld winnen van extremistische stroomin
gen een van de allernoodigste hervormin
gen achtte. Een wijziging van dezen aard
zou hij dan gaarne gepaard hebben zien
gaan met de invoering van directe verkie
zingen voor de leden der Eerste Kamer.
Een derde lid gaf als zijn meening te ken
nen, dat dit kabinet het gezag mist om een
grondwetsherziening aan te vatten.
a. Vrijheid van drukpers.
Dat de regeering is teruggekomen op
haar aanvankelijke voornemen tot wij
ziging van de grondwettelijke bepaling
met betrekking tot de vrijheid van druk
pers, meenden sommige leden als een
bewijs van zwakte te moeten beschou
wen. Deze leden wezen erop, dat wij
ziging van artikel 7 een der drie punten
was, waarvoor de geheele grondwets
herziening werd begonnen.
Andere leden betreurden het even
zeer, dat de regeering het voorstel van
de staatscommissie niet heeft gevolgd.
Het argument, waarmede de regeering
die houding zelf verdedigt, n.1. dat dit vraag
stuk een sterk politieken inslag zou hebben,
konden zij niet als juist erkennen.
Vele leden daarentegen juichten het toe,
dat de regeering inzake de drukpersvrijheid
op haar aanvankelijke voornemen is terug
gekomen.
Verscheidene dezer leden stelden voorop,
dat zij zich met betrekking tot de vraag, of
artikel 7 der grondwet, zooals dat thans
luidt, censuur in den vorm van een verschij
ningsverbod toelaat, onvoorwaardelijk
schaarden aan de zijde van hen, die deze
vraag in ontkennenden zin beantwoorden.
Dat de regeering deze opvatting niet deelt,
verontrustte deze leden. Zulk een verbod
toch achtten zij preventieve censuur in de
ergste gedaante.
Wel erkenden de hierbedoelde leden,
dat de wijze, waarop in den laatsten tijd
van sommige zijden van het recht van
openbare meeningsuiting gebruik wordt
gemaakt, zorg baart. Daartegen wensch-
ten zij echter uitsluitend repressief te
zien opgetreden.
In dit opzicht kan heel wat meer ge
daan worden dan thans geschiedt.
Vele leden bepleitten naast en mede in het
belang van een krachtige repressie het op
nemen in onze wetgeving van een bepaling
welke voorschrijft, dat elk geschrift duide
lijk moet vermelden, waar het is gedrukt.
Ook gevoelden deze leden voor een voor
schrift, dat het mogelijk maakt, bladen, die
misbruik maken van de persvrijheid, te ver
plichten tot het opnemen van een antwoord
zonder bij- of onderschrift en op een in
het oog vallende plaats van dengene,
wiens wensch daartoe door een bevoegde
autoriteit rechtmatig is geacht. Van zulk
een „droit de réponse", waaraan, naar uit
haar verslag blijkt, ook de staatscommissie
heeft gedacht, zou naar hun meening mede
een invloed ten goede kunnen uitgaan. Ge
vraagd werd in dit verband, of naar de
meening der regeering de invoering van
een droit de réponse, als hier omschreven,
zonder voorafgaande wijziging van de grond
wet mogelijk zou zijn. Mocht dit niet het
geval zijn, dan zou men gaarne deze ontwei -
pen met een desbetreffende bepaling zien
aangevuld.
b. Kamervoorhetbedrü'slev e j1.
Vele leden stemden er mede in, dat de
regeering, in overeenstemming met het ad
vies der staatscommissie, heeft afgezien van
het doen van voorstellen, die de mogelijkheid
zouden scheppen, over te gaan tot de instel
ling van een kamer voor het bedrijfsleven
als bestanddeel der staten-generaal. Wel
zal, als eenmaal nieuwe organen voor bij
zondere gebieden van het bedrijfsleven zyn
verrezen, waarschijnlijk aan een centraal
orgaan behoefte ontstaan. Dat centrale or
gaan zal echter niet deel mogen uitmaken
van de staten-generaal. Het corporatieve be
ginsel, dat der groepsvertegenwoordiging,
moge bruikbaar zijn voor de samenstelling
van bedrijfsorganen, het is verwerpelijk als
grondslag voor het parlement, dat het alge
meen belang heeft te vertegenwoordigen en
te behartigen. Bovendien zou de invoering
van een drie Kamer-stelsel een stap achter
waarts zijn, met een nasleep van allerlei
moeilijkheden en geschillen.
c. Raad van State.
Verscheidene leden waren niet overtuigd
van het nut van den Raad van State als ad-
viseerend lichaam, voorzoover het andere
onderwerpen dan geschillen van bestuur
betreft
Vele andere leden meenden, dat de Raad
van State ook buiten haar bemoeiingen met
geschillen van bestuur veel zeer belangrij
ken en te waardeeren arbeid verricht
d. Re k e n k a m er.
Vrij algemeen werd toegejuicht, dat op
het denkbeeld, de grondwettelijke positie
van de Rekenkamer te verzwakken, noch
door de staatscommissie noch door de regee
ring is ingegaan.
e. Staatssecretarissen.
Ofschoon men erkende, dat de instelling
van het ambt van staatssecretaris geenszins
als alternatief moet worden gezien tegen
over de mogelijkheid om ministers zonder
portefeuille te benoemen, gaf men er toch
de voorkeur aan, dit onderwerp te bespre
ken bU het wetsontwerp, dat laatstbedoelde
mogelijkheid wil openen.
f. Titel „Prinses van Oranje".
Gevraagd werd, of het geen aanbeveling
zou verdienen, dat door een aanvulling van
artikel 2 der grondwet of op andere wijze
aan de dochter des konings, die de vermoe
delijke erfgenaam is van de kroon, de titel
„Prinses van Oranje" wordt verleend.
Van verschillende andere zijden werd op
gemerkt, dat een aanvulling als de bepleite
om meer dan een reden onjuist zou zijn.
g. Verblijfkosten Eerste Kamer.
Verscheidene leden zouden het als een
verbetering beschouwen, indien de thans
geldende regeling inzake de verblijfkosten
van de leden der Eerste Kamer zou wor
den vervangen door een regeling, waarbij
een vast bedrag als schadeloosstelling werd
bepaald. Naar zij meenden, zou daardoor
veel aanstoot worden voorkomen, terwijl 's
rijks uitgaven niet zouden behoeven te wor
den verhoogd. Om de gedachten te bepalen
werd in dit verband een bedrag van 1000
per jaar genoemd.
Andere leden zouden de toekenning van
een vaste schadeloosstelling ook aan de le
den der Eerste Kamer niet gewenscht oor-
deelen.
h. Contact tusschen rijk en ge
meenten.
Verscheidene leden bepleitten een grond
wettelijke voorziening ten aanzien van het
vooral in den laatsten tijd in de staten-ge-
r.eraal herhaaldelijk ter sprake gekomen
contact tusschen rijk en gemeenten. De ge
meenten aldus deze leden zijn betrok
ken bij tal van wettelijke maatregelen en
de uitvoering daarvan. Zij missen echter
officieel gelegenheid tijdens de voorberei
ding en ook later over die maatregelen hun
stem te doen hooren.
In de practijk heeft men zich trachten te
redden door de oprichting van de privaat
rechtelijke vereeniging van Nederlandache
gemeenten Die vereeniging doet uitstekend
werk. Ook de regeering geeft meermalen
blijk dit te waardeeren. Het blijft echter
weinig bevredigend, dat de verhouding en
het contact niet publiekrechtelijk zijn gere
geld.
L Militaire dienst buiten het
rijk in Europa.
Eenige leden stelden de vraag, of de ge
wijzigde omstandigheden het niet noodzake
lijk maken, artikel 186 der grondwet te
schrappen. Sedert de Volkenbond is opge
richt, bestaat de mogelijkheid, dat wij op
grond van ons lidmaatschap van dien bond
troepen naar het buitenland moeten zenden
of althans ons daar zeer moeilijk aan kun
nen onttrekken. De grondwet bevat met be
trekking tot de samenstelling van een zoo
danig militair contingent geen enkele be
paling. Dus kunnen ook dienstplichtigen
worden aangewezen om daarvan deel uit te
maken. Volgens artikel 186 echter mogen
die dienstplichtigen, voorzoover zij tot de
landmacht behooren, niet dan met hun toe
stemming naar Ned.-Indië, Suriname en Cu-
ragao worden gezonden. Dit is toch wel een
zeer vreemde tegenstelling. Mede in ver
band met de omstandigheid, dat de ontwik
keling der communicatiemiddelen de afstan
den steeds van minder beteekenis doet wor
den, zouden deze leden door middel van
schrapping van het hierbedoelde artikel aan
de regeering de bevoegdheid willen geven,
de dienstplichtigen daarheen te zenden,
waar het Nederlandsch belang hun aanwe
zigheid eischt.
Inkomen van de leden van het
vorstelijk huis.
Verscheidene leden meenden de opmer
king niet achterwege te mogen laten, dat
het inkomen van de kroon in het voorstel
der regeering eigenlijk niet wordt vermin
derd, doch slechts gesplitst.
Dit had dezen leden wel verwonderd. Ten
eerste wijl het in 1922 verdubbelde bedrag
den laatsten tijd niet ten volle wordt getou
cheerd waaruit mag worden opgemaakt, dat
een verlaging niet bezwaarlijk zou zijn. Kn
ten tweede omdat de regeering reeds gedu
rende eenige jaren onophoudelijk verlaging
van het uitgavenpeil voor het rijk en voor
alle ingezetenen des rijks noodzakelijk heeft
genoemd. Zij veronderstelden intusschen, dat
het feit, dat geen wezenlijke verlaging van
het inkomen der kroon wordt voorgesteld,
zijn verdediging moet vinden in de daling
van de inkomsten uit het kroondomein.
Het voorstel tot het verleenen van een
jaarlijksch inkomen uit 's rijks kas aan
den prins-gemaal vond, behoudens een
door een der leden tegen het bedrag van
dat inkomen gemaakt bezwaar, geen be
denking. Vele leden juichten dat voor
stel toe.
De critlsche beschouwingen, waaraan, ge
lijk uit het bovenstaande blijkt, de in dit
ontwerp vervatte voorstellen werden onder
worpen, ondervonden van verschillende
zijden tegenspraak.
Vele leden noemden de voorgestelde be
dragen geenszins onredelijk, tv
dat het inkomen der kroon p,°
wordt verminderd, doch gesniif^k n„
zü niet wel houdbaar. P"Ut> acht*
Dit is wel in theorie zoo. D«
echter deze, dat het grondwettelifj®01^ is
van de koningin in haar te<J
staat een reëele vermindering van
ondergaat. Voorts wezen deze 1«m 2°°0fl0
de omstandigheid, dat de toekenn^ n°«
komen aan den prins-«rem..i ng vm i.
komen aan den prins-gemaal «ei* in'
met de vermindering tot een «W.
van het inkomen der prinses
Verscheidene der hierbedoelde led
veeleer van oordeel, dat er geen *lltr>
bestaat een verlaging van het vasJ?i(1S
der kroon in de grondwet neer te 1
Het in het voorstel der regeerins
systeem, waarbü wüziging van deg'Vt>lg(le
grondwet vastgelegde bedragen d 4*
wet, aangenomen met een meerdert
ten minste twee derden van het aanV.7T
van elk der beide Kamers, wordt
gemaakt, gaf tot beschouwingen
schillenden aard aanleiding.
Sommige leden vestigden er de
op, dat in artikel 28 niet gedacht u
weduwe van een prins van Oranje l>0
Wij laten hier volgen de meening van
Tweede Kamer-led en over eenige onder
werpen, betreffende de schadeloosstel
ling en pensioenen van de leden der
Tweede Kamer, de evenredige vertegen
woordiger en het vraagstnk van „mi
nisters zonder portefeuille".
Met betrekking tot de vermindering van
de schadeloosstelling van de leden der
Tweede Kamer werd door verscheidene leden
de opmerking gemaakt, dat de overgroote
meerderheid van de leden der Kamer sinds
jaren niet het volle hun krachtens de grond
wet toekomende bedrag hebben getoucheerd.
Deze ervaring had, naar men meende, van
voorstellen als de thans op dit punt gedane
behooren te doen afzien.
De leden, hier aan het woord, konden
zich niet onttrekken aan den indruk, dat
onvoldoende rekening is gehouden met de
omstandigheid, dat bü de vaststelling van
de hierbedoelde schadeloosstelling het alge
meen belang ten nauwste is betrokken. De
magogische krachten hebben dit vraagstuk
ontwricht Zü zijn oorzaak geweest dat veel
al uitsluitend de aandacht valt op het toege
kende bedrag en dat over dat bedrag geoor
deeld wordt met volkomen miskenning van
den aard en den omvang van den arbeid, die
wordt verricht
Er schünt te weinig aan te zjjn gedacht,
van hoe uitnemend democratisch belang het
is, dat de schadeloosstelling van dien aard
zjj, dat personen uit alle kringen der bevol
king in de Kamer kunnen zitting nemen.
Bü deze zienswijze sloten verscheidene
andere leden zich aan.
Naar de meening van deze leden is
ook in de tegenwoordige omstandig
heden een bedrag van 5000 geenszins
te hoog. Meent men, dat een verlaging
noodzakelük is, dan moet daarbü echter
naar hun oordeel zeker niet verder wor
den gegaan dan tot 4500.
Verscheidene leden verklaarden zich
met het voorstel der regeering te kun
nen vereenigen. Zü erkenden, dat de
verlaging eenigszins ongelükmatig zal
werken. Dit bezwaar geldt echter min
der het cüfer der voorgestelde verla
ging dan wel het uniforme bedrag der
schadeloosstelling. Deze moeilükheid
zou zich bü ieder te kiezen bedrag voor
doen. Deze leden wezen erop, dat de
schadeloosstelling niet is een belooning
voor verrichten arbeid, doch slechts een
middel om personen uit verschillende
kringen in staat te stellen, lid van de
Kamer te zün.
Enkele leden, die de voorgestelde ver
laging op zichzelf toejuichten, meenden, dat
in deze richting nog veel verder zou kunnen
worden gegaan. Naar hun meenuig is een
schadeloosstelling van 2500 of 3000 als
redelük te beschouwen.
Eenige leden wezen in het büzonder op
het feit, dat de onkosten, aan het lidmaat
schap der Tweede Kamer verbonden, zeer
sterk verband houden met de woonplaats
der leden. Zü, die als regel de vergaderingen
van hun woonplaats uit kunnen bereiken,
verkeeren in een aanmerkelük voordeeliger
positie dan zü die daarvoor meestentüds in
Den Haag moeten blüven overnachten. Dit
is ongetwüfeld een der oorzaken van het
feit, dat vele leden zich in den Haag en om
geving hebben gevestigd.
De leden, hier aan het woord, hadden ge
constateerd, dat van de 100 leden der
Tweede Kamer wonen in Zuidholland,
Noordholland en Utrecht tezamen 74 op
49 der Nederlandsche bevolking, en in
Groningen 6 op 4 1/2 der Nederlandsche
bevolking;
bevolking"1 1 °P 5 der N^«landsche
bevolking-0 °P 2 NederUnd»ch«
4 Nederl,nd«he
bevolkingf
Zeeland 1 op 3 der Nederlandsche
bevolking.
Dus in deze 8 provinciën tezamen 2*
51 der Nederlandsche bevolking. Nu*
hun meening is deze verdeeling zeker nj»!
de meest gewenschte en zou een meer
redige verdeeling van de woonplaateen fer
Kamerleden aan de waarde van het puk.
ment ten goede komen. Zulk een verdeeld
zou kunnen worden bevorderd, indieTe«
vergoeding voor verblüfkoaten zou worden
toegekend aan hen, van wie rodelijkerwh,
moet worden aangenomen, dat zij voor
vervulling van het Kamerlidmaatsd^ fo.
haaldelük in den Haag moeten overnachte
Voor zulk een vergoeding zouden dan, nu
men meende, die afgevaardigden in aanmc.
king komen, die hun woonplaats hcbbe
buiten de provinciën Zuidholland (met
zondering van Goeree en Overflakku
Noordholland (met uitzondering van Te»
Vlieland, Terschelling. Urk en Marken) e
Utrecht.
Verscheidene andere leden, die erkende:
dat de ligging van de woonplaats vin fa-
vloed is op de noodzakelüke onkosten, wur
van oordeel, dat men, indien men daainiét
gaat rekening houden, tot een eenzijdige
onvoldoende regeling komt
Wat de voorgestelde vermindering san hit
pensioen van de leden der Tweede Kamt:
betreft, gaven verscheidene leden de roer-
keur aan het voorstel der staatscomnM,
die het maximum niet, gelük de regeerti|.
op 2800, doch op 2400 gesteld had wüln
zien.
De handhaving van door reeds afgetreta
leden der Kamer verkregen pensioesmfa-
ten, gelük die wordt voorgesteld, ontmoete
bü een aantal leden bedenking. Deze lader
waren van meening, dat het niet juist is, hier
verkregen pensioenrechten onaantastbaar te
verklaren, terwül met betrekking tot ds In
dische pensioenen en de pensioenen der
spoorwegambtenaren reeds maatregel* in
andere richting zün genomen en een wets
ontwerp tot herberekening van ds Neder
landsche ambtenaarspensioenen nog han
gende is.
Andere leden deelden deze bedenking
niet
Eenige dezer leden wezen er in dit ver
band nog op, dat de geheele positie van een
Kamerlid een volkomen andere is dan die
van een ambtenaar. Reeds daarom is na*?
hun meening de hierboven weergegeven ver
gelijking onjuist
Ten slotte spraken verscheidene leden er
hun verwondering over uit, dat het kabinet
niet heeft overgenomen het voorstel der
staatsemmissie betreffende de cumulatie van
de ministerswedde met het pensioen *k
Kamerlid. Zü achtten deze houding te meer
bevreemdend, wül bü een vroegere gelegen
heid het afsnüden van deze cumulatie doer
de regeering juist op aan de grondwet ont
leende overwegingen is afgewezen.
Ministers zonder portefeuille-
Bü enkele leden bestond tegen den in
houd van het betreffende ontwerp ernstig
bezwaar. Zü onderkenden daarin een sla
ven om de positie van de regeering tegen'
over het Parlement te versterken, hetgaan
zü verkeerd achtten. Dat aan de
van ministers zonder portefeuille Dehoejt
zou bestaan, was naar de meening dezer
den tot dusver niet gebleken. De omstandig
heid, dat de tegenwoordige voorzitter v
den ministerraad reeds geruimen tyd
departementen beheert, zou zelf»
aanwyzing voor het tegendeel kunnen
den beschouwd. 0B.
Sommige leden, die de eerstvermew*
vatting niet deelden, waren toch e
oordeel, dat in een klein land als het
de functie van minister nder portal""
kan worden gemist. de,e
Eenige andere leden, die zich bü
zienswüze aansloten, wezen er in n
zonder op, dat niet alle departement*
u.iihun BÜP.1™7
hooge eischen stellen. Naar hun rn
kan de voorzitter van den ministerraa
goed een departement beheeren, dat
de zwaarste behoort. Haar*"
Van verschillende andere zijde"
tegen verklaarde men zich met he
doelde voorstel te kunnen ver d,t
Daarbü werd er de nadruk op ®kj,eid
het voorstel slechts de moge'u
opent ministers zonder portefei««iHkJil!'
optreden. In hoever van die n" >tvaJ, d«
gebruik zal worden gemaakt, za gt#ten-
omstandigheden afhangen. En j»!
Generaal hebben de bevoegdheid
gebruik hun meening uit te ®Pr" -n ha'
Algemeen waren de leden, Hoel<lf
woord, van oordeel, dat het hie
gebruik zeer beperkt zal moeten zü