Minister Colijn en de Rijksbegrooting.
liet Derde Rijk als een belegerde veste.
JieckóL School
PARLEMENT
Wederzijdsche replieken over het
defensie-vraagstuk.
Overzicht van de zitting.
PESSIMISME GEBODEN.
Glimlachje
De werkloosheid-bestrijding gelukt, dank zij
paardemiddelen.
(Van onzen parlementairen medewerker.)
De Tweede Kamer heeft gistermiddag
het algemeene debat over de Rijksbegroo
ting voortgezet.
Er werd gerepliceerd, den ganschen
middag, waar behalve betreffende de de
fensie, heeft de discussie weinig nieuws
opgeleverd.
Om nu op de rij af te gsan:
De heer Lingbeek (H.G.S.), die het
eerst aan bod kwam, hield tegenover de
Chr. Historischen vol, dat zij, in strijd met
de bedoelingen van den grooten Groen
van Prinsterer, uit diens woorden en ge
schriften een gezindheid putten, welke
tegen een toenadering tot de katholieken
zeer moeten uitsluiten.
Op welk betoog de heer de Geer (C.H.)
later in den middag het antwoord niet
schuldig bleef en wederom citaten van
Groen aanvoerde om te bewijzen, dat de
heer Lingbeek niet het recht had de Chr.-
Historischen te betichten van „verraad
aan Nederland".
Zooals de heer Lingbeek staat tegenover
de C.-H. Unie, zoo staat de heer Kersten
tot de A.-R. Partij. Bij de replieken ging
hij deze nog eens te Hjf, door haar van af
val van de aloude beginselen der hervor
ming te betichten, terwijl hij daarentegen
zijn eigen partij met een Gideonsbende
vergeleek.
Toen minister Colijn hem antwoordde,
bleek hij niet meer in de zaal aanwezig.
De heer Albarda (S.D.A.P.) meende dat
het een teleurstelling moest zijn voor de
genen die anders hadden verwacht, dat
deze Regeering toch de aanpassingspclitiek
blijft doorzetten, zooals men ook uit een
interview van de Londensche „Times" met
den minister-president heeft kunnen ver
nemen. Hij hield vol, dat die aanpassings
politiek was mislukt en betwistte dat de
uitvoering van het Plan van den Arbeid
crediet-inflatie tengevolge zou hebben.
Als er maar een voldoende centraal gere
gelde contrdle is en de werken maar deug
delijk zijn, dan is er z. i. ook wel geld voor
te krijgen.
Wilde de heer Albarda over een een
heidsfront met de communisten dat hij
weer kort en bondig als verderfelijk af
wees niets meer zeggen, over een ander
eenheidsfront, dat hy in wording zag, wil
de hij iets meer verklaren. Dat was het
vormen van een „eenheidsfront" van
rechts. En wat dat aangaat had de minis
ter-president zich méér staatsman dan
partyman getoond, ènders dus als de heer
Schouten. Hij geloofde dat de verklaring
van den leider der A. R.-fractie, waarin
samenwerking met de sociaal-democraten
in een kabinet werd afgewezen, de demo
craten in den lande en ook in zyn eigen
partij geen pleizier zou doen. Het christe
lijk geloof waarborgt nog geen democra
tische gezindheid en een christelijke
grondslag voor een kabinet is nog geen
grondslag voor regéerbeleid.
De heer Albarda waarschuwde tegen het
doen herleven van de antithese en voelde
het als een grief dat democraten van een
andere religieuse gezindheid dan de
kerksche door den heer Schouten als min
derwaardigen werden buitengesloten.
De heer Schouten (A.-R.) zeide later op
dit gedeelte van het betoog van den soc.-
dem. fractieleider, dat hij, om de politieke
verhoudingen zuiver te houden, de kwes
tie scherp had gesteld, doch voegde er
aan toe, dat het nooit zijn bedoeling was
geweest een bepaalde groep als minder
waardig te beschouwen. In politicis waren
de soc.-democraten hem niet zuiver
genoeg.
Ook vroeg hij zich af, of de groote mas
sa in de S.D.A.P. al rijp was voor de bree-
de democratische denkbeelden en formatie,
welke de leiders nastreven.
Urgente versterking van de
weermacht.
De heer Goseling (R.K.) begon onmid
dellijk zijn repliek met de defensie-kwes
tie. De mededeeling van den minister
president over de in voorbereiding zijnde
maatregelen tot versterking van het per
soneel van de weermacht hadden hem tot
zekere hoogte tevreden gesteld. Met de
verkiezingen hadden die plannen echter
niets te maken en de katholieken waren
bereid voor maatregelen op korten termijn
verantwoordelijkheid te dragen, als zij er
tijdig van in kennis werden gesteld.
De tegenwoordige voorzitter van de
liberale fractie (dr. Bierema), was minder
tevreden en dat uitte hij in de volgende
motie:
„De Kamer, van oordeel, dat in de te
genwoordige omstandigheden versterking
van de weermacht op korten termijn drin
gend noodzakelijk is, noodigt de Regee
ring uit de daartoe noodige voorstellen
onverwijld in te dienen".
Lang heeft deze motie niet stand ge
houden. De na hem komende sprekers
achtte haar, gezien de bedoelingen van de
Regeering onnoodig, een oordeel dat mi
nister Colijn volkomen onderschreef. Dr.
Bierema was zoo verstandig de motie In
te trekken; hij deed dit „voorloopig", om
er bij de Defenslebegrooting eventueel
mede te kunnen terug komen.
Met den heer Goseling heeft hij nog een
beetje getwist over het gezantschap bij
den Paus, waarin de katholieken aller
eerst een landsbelang hebben gezien.
„Maar óók een katholiek belang", ripos
teerde de heer Bierema, „want waarom
zijn anders de katholieke 4 ministers in-
deitijd afgetreden!"
Bij de replieken bleken verschillende
leden, zooals de heeren Bierema, Schou
ten, Taulings (R.K.) en de Geer (C.H.)
het nog niet eens met de wijze waarop de
minister van Financiën in de werkloos
heidsuitgaven van de gemeenten wil
voorzien. De heer Joekes (V.D.) viel ech
ter zijn partijgenoot in de Regeering bij.
Het kibbelpartijtje tusschen de sociaal
democraten en de communisten over het
„volksfront" en tusschen de meest link-
sche heeren onderling, tusschen de com
munisten la Stalin en den communist
la Trotsky (gelijk de heer Sneevliet is)
was hier en daar wel grappig.
De heer Sneevliet, die van „wanten" op
dit gebied weet, zeide dat de heer Colijn
een deur voor de S. D. A. P. had openge
houden, maar geloofde dat de socialisten
er slechts in een „oranje doodskleed" door
zouden naar binnen treden.
Aan het adres van de communisten-Stalin
betoogde hij, dat „de Stalinistische party
een toekomst heeft, die in het verleden
ligt"!
De Regeering dupliceert.
Nadat nog de heer van Houten (C.D.U.)
eens herhaald had wat hy op het on
christelijk beleid dezer Regeering had aan
te merken, verkreeg de minister-president
dr. Colijn, voor zyn dupliek het woord.
Over gezagshandhaving en de „vulgariteit
voor Volk en Vaderland en De Tribune"
zeide h(j niets nieuws meer aan het adres
van mr. Westerman. De aanpassingspoli
tiek was eveneens doodgepraat. Met den
heer Albarda was hij nu in het stadium
gekomen van: ,,'t is welles, 't is nietes".
Alle argumenten zijn uitgeput en geen der
partfjen gaat van haar standpunt af.
Over de motie-Bierema spraken we
reeds. De minister verklaarde nog, dat hy
zoo spoedig mogelijk met zyn voorstellen
zou komen, maar dat het toch pas tegen
het eind van deze zittingsperiode (derhal
ve kort voor de verkiezingen) zou kunnen
zijn. Harder doen loopen dan de Regee
ring nu al loopt zou de motie toch niet
doen en daarom was 't maar 't best, als ze
verdween.
Minister Oud had al evenmin veel
nieuws te vertellen. Hy onderzocht de
mogelijkheid van een vrijgezellenbelas
ting, waarop van katholieke zyde herhaal
delijk is aangedrongen. Hy was 't met mr.
Joekes eens, dat dan daarbij opnieuw het
systeem der salarieering van ongehuwde
ambtenaren onder 't oog moet worden
gezien.
En daarmede waren de Algemeene Be
schouwingen geëindigd. Hoofdstuk I (Huis
der Koningin) werd z. h. s. aangenomen.
Binnenlandsche Zaken.
In de avondvergadering, door den twee
den voorzitter den heer J. J. C. van Dijk
voorgezeten, was de begrooting van Bin
nenlandsche Zaken aan de orde. De heer
Duymaer van Twist (AR.) was de eerste
spreker. Hij bepleitte strengere handha
ving van de Zondagsrust, verlaging van de
scheepsvaartrechten op de binnenvaart
(die thans een bedrag van in totaal 10
millioen beloopen) en een steunregeling
voor de binnenschippers.
Over de verkeerde toepassing van art.
126 der Ambtenarenwet, bedoeld om
excessen naar boven en naar beneden op
het stuk der salarissen "an ambtenaren by
lagere organen tegen te gaan klaagde de
heer Steinmetz (R.K.) Hij betoogde, dat
dit artikel zijn practische beteekenis had
verloren doordat naar uniformiteit wordt
gestreefd.
Voorts verzette hij zich tegen het door
zetten var de nog aanhangige voorstellen
tot salarisverlaging by diverse gemeenten,
nu de monetaire toestand is gewijzigd en
de levensmiddelen duurder worden.
De heer Krol (C.H.) betoogde dat de
Zondagswet geheel verouderd en daardoor
tot een doode letter is geworden. De plat
telandsgemeenten zyn zóó gebonden door
allerlei voorschriften, dat het haar veel
moeite kost iets van het Rijk los te krij
gen, bijv. ook kasgeld.
De heer Schaepman (R.K.) had veel lof
voor de wijze, waarop de minister de
luchtbescherming aanpakt, doch wenschte
meer voorlichting van het publiek, op de
scholen te beginnen, teneinde de oefe
ningen met meer succes te laten verloopen.
De autonomie der gemeenten vond we
derom een verdediger in den heer Kooi
man (V.D.), die het overigens waardeer
de, dat de minister zooveel mogelijk de
Gedep. Staten bij het toezicht op de ge
meenten inschakelt. Het lag niet altijd aan
den minister, dat zoo dikwijls moest wor
den ingeschakeld.
Volgens den heer Lingbeek (H.G.S.)
worden er te weinig gereformeerden en
hervormden daarentegen te veel doleeren-
den en katholieken tot burgemeesters ge
noemd. Een nieuwe Zondagswet leek hem
onmogelijk, omdat te veel wetten daarbij
zouden moeten worden veranderd.
Uit een betoog van den heer van Zadel
hof f (S.D.A.P.) over de burgerwachten en
B. V. L. bleek, dat de sociaal-democraten
tegen dezen laatsten tegenwoordig minder
bezwaren maken als zy daarin instituten
tot bescherming van de democratie kunnen
zien, al zullen zij daaraan nog niet mede
doen. Tegen de burgerwachten behouden
zij hun bedenkingen, omdat de geest
daarin vaak niet zou deugen, te veel naar
het fascisme is geneigd en de kousen,
waaruit zij geld putten te zeer het ken
merk van de groote industrie dragen.
De partijgenoot van den heer van Za-
delhoff, de heer Orees besprak o.a. de
burgemeesterskwestie te Ambt-Harden-
berg en te 's-Gravenzande en keurde het
af, dat eervol ontslag was gegeven, resp.
tot een herbenoeming was overgegaan,
zonder dat een behoorlijk onderzoek naai
de geuite beschuldigingen was gedaan. Hy
hoopte dat sociaal-democraten weer tot
burgemeester zullen worden benoemd,
wanneer daartoe aanleiding kan bestaan.
De volgende spreker was eveneens een
sociaal-democraat, de heer J. ter Laan.
Deze bepleitte samenvoeging van gemeen
ten, waar dit zonder bezwaren kan, en op
vermindering van de aanstelling van per
soneel in 's Rijks dienst op arbeidscontract
en over te lage loonen.
De heer Wendelaar (V.B.) drong aan op
een spoedige beslissing over de vaststel
ling van de kleuren onzer vlag. Hij
wenschte de Zondagswet met bezadigd
heid te zien toegepast; geoorloofde ont
spanning in de middaguren, zooals voet
ballen, moet mogelijk blijven.
Ten aanzien van de burgemeesterskwes
tie te Ambt-Hardenberg en te 's-Graven-
zande was hij niet bevredigd. Hij was 't in
vele opzichten met den heer Drees eens.
Hij wenschte ook dat bij benoemingen van
commissarissen van politie de minister
van Binnenl. Zaken en de burgemeesters
zouden worden ingeschakeld.
De volgende liberale spreker dr. Vos
zeide het beleid van den minister met be
trekking tot de gemeenten zeer te waar-
deeren; het is in het belang van de zoo
(Van onzen Berlynschen correspondent.)
Wie zich ten doel stelt, van de situatie
in Duitschland zoo volledig mogelijk op
de hoogte te blijven en zich niet te be
palen tot het volkomen onjuiste beeld,
dat ontstaat doordat men lukraak
details verder geeft, die ook als ze
juist blijken ten eenmale onvoldoen
de zijn om een ook maar eenigszins
onpartijdig overzicht mogelyk te maken,
stuit voortdurend op moeilijkheden, die
onafscheidelijk zyn van het hier heer-
schend régime.
Men kan met nog zoo zeer vooropgezette
welwillendheid ten opzichte van het Duit-
sche volk en zyn regeering, en met den em-
stigen wil, zyn taak als publicist aan de
hoogste eischen te toetsen, aan het werk
gaan: altijd weer stuit men op de omstan
digheid, dat het staatsleven in Duitschland
in al zyn geledingen abnormaal is en geen
breeden, objectieven kijk toelaat. En men
komt tot de eindconclusie, dat het Duitsche
z.g. Derde Rijk ondanks alle uiterlijke, op
pervlakkig geziene rust en orde toch eigen
lijk in een soort staat-van-beleg verkeert,
een belegerde vesting is.
Financieele politiek.
Al dadelijk weet men niet, hoe het er in
werkelijkheid met de rijksschatkist uitziet.
Ik heb niet alleen de overtuiging, maar de
zekerheid, dat in de meest verantwoorde
lijke Duitsche kringen bijv. de geldswaarde,
de Duitsche Rjjksmark dus, als van nul en
gééner waarde beschouwd wordt, alleen
maar terende op meer of minder kunst
matig gekweekt binnenlandsch vertrouwen
en op de omstandigheid, dat het Duitsche
geld binnen de staatsgrenzen hermetisch af
gesloten is. Het is binnenlandsch ruilmiddel
zonder de minste internationale waarde.
En hoe ziet het er met Duitschland's
schuldenlast uit? Dat weten ten slotte ook
alleen maar de verantwoordelijke mannen.
Toen ik dezer dagen daarvoor met een
bankspecialist in verantwoordelijke positie
sprak en hem zeide, dat ik meende, de vlot
tende schuld op zoo langzamerhand een
dikke veertig milliard te moeten schatten,
antwoordde hij met een bitter lachje: „Ach
man, veel meer!" Maar juiste getallen kon,
of wilde, ook hy niet noemen. Wel waren
wy er beiden het roerend over eens, dat dit
financieele beheer der laatste jaren ten
slotte op een gruwelijke verarming van het
Duitsche Rijk moet uitloopen, en dat vol
gende generaties de gevolgen daarvan te
dragen zullen hebben.
Dan is daar het vraagstuk van de werk
verschaffing. Daarover zouden natuurlijk
boeken vol te schrijven zijn. Maar we willen
ons hier tot eenige hoofdzaken beperken.
Het is juist, dat het Hitler-régime de enorme
werkloosheid van tusschen 6 en 7 millioen
op iets meer dan één millioen teruggebracht
heeft. In drie-en-een-half jsar. Dat ij,
oppervlakkig beschouwd, een geweldige
prestatie. Een krachtproef, maar ook dank
zy paardenmiddelen. Gelukt, dank z'j
twee hoofdbeginselen: werkverschaffing tot
eiken prijs, en arbeidsverstrekklng.
Het Rijk was al arm, toen het met dc
phantastische staatsuitgaven begon, die noo
dig waren om de werkloozen van de straat
weg te nemen en in het arbeidsproces in te
schakelen. Dat was op zichzelf een kranige
daad. De moreele beteekenis ervan voor
millioenen staatsburgers, die volkomen ge
demoraliseerd waren door jarenlang op
staatskosten te vegeteeren, is zoo enorm, dat
op deze daad zelf eigenlijk geen critiek uit
geoefend mag worden. Men spaarde natuur
lijk de bedragen, die men voor deze mil
lioenen als uitkeering uitgegeven had; maar
men moest nog meer gaan uitgeven, om
ze aan het werk te zetten.
Deze actie meende men mogelijk te maken
door de z.g. „Ankurbelung der Witschaft"
oftewel: in gang brengen van het econo
misch leven. Daarbij ging men van de opti
mistische verwachting uit, dat na twee óf
drie jaren staatsgelden in massa uitwerpen
de energie, de lust om aan te pakken, by de
werkgevers dusdanig zou zyn toegenomen,
noodige aanpassing, in dat van de ge
meenten zelf en in 's lands belang. Een
college van advies zou bij de contróle
kunnen dienst doen.
De heer Smeenk (AR vond dat er
niet onnoodig arbeidscontractanten mogen
worden aangesteld en drong er op aan,
dat de artikelen 125 en 126 der Ambte
narenwet objectief zouden worden toe-
gepast.
Verlaging van de scheepvaartrechten
was eveneens een wenach van den heer
Drop (S.D.A.P.) Het afsnijden van exces
sen was hem onvoldoende. Een spoedige
en centrale regeling achtte hy noodig.
Het was den heer IJsselmuiden (R.K.)
een doorn in het oog, dat er te veel vo
lontairs op de gemeentelijke secretarieën
zijn; men stalt ze in steeds grootere getale
aan, om arbeidskrachten uit te sparen.
Gedep. Staten moeten meer een meer een
taak krijgen bh de saneering der gemeen-
tefinanclën.
De heer Amelink (A.R.) tenslotte klaag
de over de loonregeling voor het gemeen»
tepersoneel te Zutfen, die in afwijking
van a' ministers richtlijnen is vastgesteld,
om een eigen belooningssysteem te hand
haven.
Tot den minister zijn we niet meer toe
gekomen. Er stonden bij Binnenlandsch
bestuur niet minder dan 21 sprekers inge
schreven. Maar om half één vond de voor
zitter het welletjes.
dat men zich als staat langzaam maar zeker
kon terugtrekken, en in den vorm van stij
gende belastingen als gevolg van terugge
keerde welvaart even langzaam maar zeker
de uitgeworpen reuzen bed ragen weer zou
terugkrijgen.
Onbetrouwbare statistieken.
Als men m(j nu den vraag stelt, of alles ook
zoo geloopen is, als men verwachtte, dan
kan ik evengoed „ja" als „neen" zeggen.
Zeg ik ja, dan baseer ik dit oordeel op offi-
cieele en officieuse Duitsche statistieken,
die ik echter wantrouw, omdat de statistiek
gelijk alles in het Derde Rijk in dienst
staat van het regeenngssysteem en de nieu
we „wereldbeschouwing", gelyk ook elke
mededeeling van de regeering zelf, elke be
schouwing in de dagblad- en vakpers, elke
uiting in party vergaderingen, congressen
en partijdagen. Zeg ik „Neen", dan heeft
men, in en buiten Duitschland, het recht
van my te verlangen, dat ik deze meening
met cijfers en statistieken staaf, wat ik niet
kan, omdat slechts de officieele gegevens,
voor zoover die op de massa los gelaten zyn,
tot mijn beschikking staan.
Maar ik voel toch een sterke neiging tot
de pessimistische opvatting. Op my rust
niet de plicht, als ryksburger of partij
genoot in het Duitsche Rijk naar binnen en
naar buiten toe den optimist te spelen, voor
zoover men niet overtuigd optimist is. Men
kan van officieele zijde den laatsten tijd
steeds meer de noodzakelijkheid hooren ver
kondigen, niet nuchter te denken maar
te gelooven, getrouw aan het woord, dat
het geloof bergen verzet. Nu is dat binnen
zekere grenzen stellig volkomen juist, en
de Hitlerbeweging heeft er tal van zicht
bare bewijzen voor gebracht. Zonder een
sterk geloof in eigen kracht in de onfeilbare
juistheid der eigen overtuiging, zou veel
van wat heden aan positieve waarden tot
stand gebracht is, in deze moeilijke tijden
door een financieel-arm volk zeker nooit
bereikt zijn. En we zyn er van overtuigd,
dat ook het nieuwe „Vierjarenplan" in
hoofdzaken slagen zal, ook ten koste van
groote opofferingen, toenemende armoede
en ontbering, en vermoedelijk ook wel toe
nemende ontevredenheid. Dank zij dat ster
ke, echte dan wel voorgewende, optimisme;
en dit vaste geloof.
Wie echter niet noodig heeft, hier te geloo
ven of optimist te zijn, ziet de dingen anders.
En men moge dit van Duitsche zyae den
nuchteren buitenlander ten goede houden.
De bestrijding der werkloosheid is in hoofd
zaak gelukt. Eén millioen overgebleven
werkloozen spelen geen rol van beteekenis
meer by een zoo groot volk als het Duit
sche.
Maar een rol speelt, dat de werkver
schaffing in hoofdzaak een kunstmatig
karakter gehad heeft en zal blijven
hebben. Nog een goed jaar en de weder
om enorm geworden weermacht zal
over voldoende reserves aan materiaal
en amunitie beschikken. Het aantal
rij kabouw werken afgezien van de
autowegen blijkt nu reeds, wat de
ontwerpen betreft, te talrijk en te kost
baar te zijn. Het ontbreekt heden reeds
aan vakarbeiders in de meeste beroe
pen, De industrie is niet meer in staat,
voldoende materiaal te leveren. De be
stellingen kunnen nauwelijks meer uit
gevoerd worden. Enorme nieuwe beleg
gingen van kapitaal, dat er niet meer is
tenzij tien altijd weer nieuw geld-zon-
der-waarde drukt, zouden noodig zyn
om zekere fabrieken zoozeer te vergroo-
ten, dat het leger der arbeiders aan het
werk blijft.
Maar erger: de voorraden aan deviezen
*yn tot een minimum ineengekrompen, bui-
tenlandsche grondstoffen kunnen nauwe-
ïyka meer aangekocht worden, het buiten
land wil niet helepn (of Duitschland wil de
consequenties van geboden hulp niet aan-
vaaiden, om welke motieven dan ook), het
wei k stokt, het wachten is op peperdure
namaak-grondstoffen, op onder hoogen druk
tot stand komende uitvindingen der in
dustrie, der chemie, der mechanische weten
schap. Een situatie, die op die der laatste
twee jaren van den wereldoorlog begint te
gelijken. En de pessimist ziet in het ver
schiet alweer de natuurlijke consequentie,
uitvallen uit de belegerde vesting, om zieh
lucht te verschaffen.
De export is op sterven na dood
Een feit is, dat dank zij de jongste inter
nationale devaluaties, de Duitsche export
thans op sterven na dood is. Dat kan op
den duur natuurlijk niet zoo blijven. En
zoo ziet men Duitsche verkenners naar het
buitenland reizen, naar Centraal-Europa
naar den Balkan, om nieuwe afzetgebieden
te zoeken. Kleine successen worden ook wel
geboekt, maar ze schijnen druppels op den
gloeienden stepn. De Duitsch-Poolsche
„mariage de raison", waarin we nooit veel
vertrouwen gehad hebben, dreigt sinds
eenigen t(jd bedenkelijk in de richting van
scheiding, althans van tafel en bed, te wil
len neigen. De nieuwe vriendschap met Oos
tenrijk, Hongarije en vooral Italië zal, na
vele droevige ervaringen, in de Wilhelm-
strasse zeker met innig wantrouwen be
oordeeld worden. Of in Spanje ten slotte
een vriendschappelijk regime zal zegevie
ren, is nog altijd hoogst onzeker, ook al heeft
de nationaal-gezinde Spaansche ambassa
deur in Berlijn dezer dagen vol hoop zyn
plaats in de door de Marxisten verlaten am
bassade weer ingenomen. De in de Wilhelm-
strasse zoozeer gewenschte enge toenade
ring tot Engeland is sedert het eerste op
treden van ambassadeur von Ribbentrop in
Londen eerder aan het verkoelen dan aan
het toenemen.
Kortom, waarheen men, van Berlijn uit,
ook over de grenzen ziet, nergens is een
zekere toekomst met wat zonneglanzen
waar te nemen.
Innerlijke ontevredenheid-
En intusschen begint men binnen de Duit
sche grenzen met een programma, dat het
gevaar in zich bergt, te zyn opgedrongen en
daarom met diep-innerlijken tegenzin te
worden aangepakt. Met uiterlijke feeeten,
door fanatici gearrangeerd en omraamd,
leidt men den nuchteren toeschouwer niet
op een dwaalspoor. De met duizend teedere
zorgen omringde arbeider is niet zoo tevre
den. als men zich wellicht voorstelt. Hij
loopt met den heerschenden mee, om zich,
mochten de kansen zich wijzigen, zonder
veel hartzeer van hen af te wenden. Slechts
de goed verdienende boer voelt zich meer
of minder lekker, en is nu zeker wel over
tuigd te weten, wat hij heeft, en niet, wat
hy krygt. Wil men de stemming onder veie
z.g. intellectueelen, onder industriealen,
bankmenschen. exporteurs, ent polsen, dan
moet men maar eens in een vertrouwelijk
hoekje met hen aan 't praten gaan.
Zeker zyn ze allen goede patriotten en
gelooven ze wel, dat de regeering het beste
wil. Er zijn zeker ook tallooze arbeidsrs,
die nog in het stadium van het vertrouwen
verkeeren en niet al te hard brommen over
lage loonen, hooge lasten en weinig toe
komst Men heeft hier, het Duitsche volk
kennend, met groot succes gehamerd op be
grippen van beroepseer, nationale plicht,
opofferingsgezindheid met een succes,
dat uit niets beter blijkt dan uit de nog
steeds stijgende enorme sommen, die bijv.
de Winterhulp toevloeien. Er is in de Duit
sche massa's een gloed gewekt, die wellicht
nog jaren lang zal blijven oplaaien. Dat is
alles positief. Maar daartegenover staat zoo
veel negatiefs, dat we, en waarlijk niet met
voldoening, aan de kruik denken, die soo-
lang te water gaat.
VEEL ANIMO.
Voor de vacante betrekking van hoofd
der o. L school te Schagerbrug hebben zich
69 sollicitanten aangemeld.
VERKIEZING.
Door stemgerechtigde leden der Ned.
herv. gemeente te Wieringerwaard werden
als notabel herkozen de heeren J. Koomen
en P. Visser Az.
In de vacature, ontstaan door het vertrek
van den heer K. Zander, werd voorzien door
de verkiezing van den heer Samphonius.
Door de notabelen werd de heer C. Haring
huizen herkozen als kerkvoogd.
STEUN AAN OEN TUINBOUW.
In de Staatscourant van gister is opgeno
men de „Crisis-steunbeschikking 1936 (fruit
en warmoezerygewassen").
Blijkens deze beschikking zal uit het
Landbouwcrisisfonds aan hen, die als teler
van gewassen van den tuinbouw zyn aange
sloten by de Nederlandsche Groenten- en
Fruitcentrale, steun verleend worden tot
'n totaal bedrag van ten hoogste 3.790.000.
Deze steun betreft druiven, frambozen,
andijvie, augurken, bloemkool, pronk- en
sinjjboonen, spekboonen, doperwten, kas-
komkommers, platglas-komkommers, gele,
roode, spits- en witte kool, meloenen, peu
len, prei, radijs, sla en tomaten.
U ligt op de verkeerde tafel!
Dt tafel voor massagekuurbeglnners
is daar!