Voor 100 jaar. De opvoeding der Duitsche jeugd. JUchéL School 'Jxuilleton Op speurtocht in Januari. Een fundamenteering van den Duitschen staat. EEN JEUGDLEIDER. door RICHARD STARR Vertaald door A. RIEWERD. Uit de Alkmaartche Courant van 9 Januari 1837. Bjj den ondergeteekende, alwaar in vorige Loterijen de hoogste Prij zen zijn gevallen. Zijn in de afge- loopene le klasse der thans Loterij, wederom gevallen de hoogste Prijs van 20.000 op No. 19146 en op No. 551 de prijs van f 2500, alsmede op No. 19129 de prijs van 1000. By denzelve zijn voor de 2e klasse dewelke op aanstaande Maandag een aanvang neemt, nog Heele en Gedeeltens 'an Loten zoo in Hnur als in Koop, volgens de bestaande Prijzen te bekomen. Alkmaar den 6en Januari] 1837. Iz. Abzn. DE JONGH. spoeden zich boeren en boerinnen naar de Oud-Hollandsche Taveerne onder het Raadhuis, zij zingen vroolijke liederen, hoog stijgt het feestlied. Daar komt het Paar!! De Vorstelijke personen bewegen zich vrij onder de bevolking die dansen uit voert en met belangstelling worden gade geslagen. Op schalt de vroolijkheid. Maar dan moet het Paar verder trekken. Voort gaat het, naar de Tollenstraat en Havandijk waar onder auspiciën van d' buurtvereeniging het huwelijk wordt vol trokken van Krelis Louwe en Jannigje van den Perenboomgaard in de taveerne Lachniet, onder het genot van gerstenat en vroolijk luitspel En zoo viert Culemborg het feest der Oranje's. En zoo beleeft Culembog weer een glo rietijd om daarna weer terug te zinken in droomen aan de Lek. En weer zal een witpluimende trein dreunen langs het stadje, laag gelegen aan den voet van den hoogen, breeden spoor dijk. Na een paar onstuimige etmalen regen en windvlagen, door een aantal zon nige uren onderbroken, vormden den inzet van Januari waait er op den derden dag van het jaar, onwintersch, een zacht Zui denwindje. De dikke winterjas, volkomen overbodig, weegt op schouders en rug als een looden last. De kachel behoeft niet te branden. Op een luw plekje in een villa tuin zit een meneer met mevrouw koffie te drinken. Dit weertje is de spreeuwen naar den zin. Zij zitten op daken en toppen van boo men druk te zingen. Een koolmees con certeert in het eikenhakhout en ook de Vlaamsch gaaien blijven niet onbewogen. Twee zijn er neergestreken op een dikken tak van een groven den. Als zangvogeltjes maken zij zoetgevooisde binnenmondsche geluidjes; het is een zonnig, blijmoedig getjetter en zangerig geprevel, dat soms plotseling overgaat in een luidruchtiger imiteeren van kraai of grooten bonten specht. De liefde is hun al een beetje in het bloed gevaren en maakt hen welspre kend, maar als zij mij eindelijk opmerken, vluchten zij weg met een heeschen krijsch: nu zijn zij weer echt de oude rau we klanten geworden. Heel den dag heeft er in de lorken en fijnsparren een amusante doortocht plaats van voedselzoekend klein grut: kool-, zwarte-, staart- en zwartkopmeezen, kuif- meezen, pimpels en goudhaantjes. Tinke lende kreetjes, veelal naaldfijn en metal liek van klank, zijn voortdurend het bege leidend verschijnsel van hun speurtochten. Sneeuw noch ijzel verstopt hun voedsel bronnen en met zulk weer behoeft geen vogel honger te lijden :de graspieper, die ik op de hei opschrik, de waterhoentjes, die in de weiden naast de spoorslootjes hun kostje ophalen, de duizenden kok meeuwen, die boven de grachten der ste den zwieren of in grooten getale neerstrij ken op de tuindersgronden aan den bui tenkant der stad, zij allen hebben „geens dings gebrek". Zonder menschelijke be deeling kunnen zij het allen nu stellen. Zelfs de bloemen zetten nu haar beste beentje voor. Overal kleurt het geel van het gemeene kruiskruid; evenals het vorig jaar, toen om dezen tijd tevens de ranken de helmbloem nog bloeiend aanwezig was, stelt de dag-koekoeksbloem nog haar blije kleuren ten toon. Niet alleen paarse, maar ook witte doovenetels gaan nog' getooid met mooie lipbloemen en aan de Utrecht- sche singels en stellig ook elders her en der in de weiden glanst nog het gele vernis van volhardende boterbloemen. En nu er iets lenteachtigs in de atmos feer is de kamperfoelie heeft al fris- sche, nieuwe blaadjes, terwijl de eikvarens groener zijn dan ooit valt er ook in de insectenwereld een zekere activiteit te bespeuren. Vooral krijg ik daarvan een denkbeeld, wanneer ik vandaag de groene pollen van verschillende zuringsoorten in specteer; overal is de aanwezigheid van excrementjes vast te stellen: dit bewijst, dat rupsen zich te goed hebben gedaan aan het malsche blad; het duurt dan ook niet lang, of ik ontdek soms verrassend mcoi met het blad meekleurend de rup sen van verschillende uilensoorten. Die van den sierlijken agaatvlinder zijn het talrijkst; er zyn heel kleine bij, maar sommige individuen hebben bijna den vol wassen staat bereikt, hetgeen niet behoeft te verbazen, omdat de vlinder van Mei tot diep in den herfst vliegt. Ook levert het onderzoek der zuringpollen enkele span- rupsen op, die zoo leuk een hoogen rug kunnen opzetten. Een verrassing voor mij is bovendien, dat ik uit de zuring ook een half-volgroeide rups schud van het vuur vlindertje, een der weinige Nederlandsche dagvlinders, waarbij ieder jaar niet min der dan drie generaties kunnen worden vastgesteld. By het nakijken der smalbladige weeg bree blijken eveneens overwinterende rupsen present te zijn. De witte doovene tels zijn vooral erg toegetakeld, maar hier voor zijn rupsen niet verantwoordelijk. Slakken hebben hier haar honger gestild en de blinkende slijmsporen zijn nog heel duidelijk waar te nemen. Aardig is het, dat aan den voet der doovenetelpollen ook nog een menigte slakkeneieren liggen: prachtige dingetjes zijn het: zilveren glo- betjes, die wel wat op parelen lijken. Bij het keeren en wenden der zuring en doovenetelbladen zijn ook een aantal kevers voor den dag gekomen: lieven heersbeestjes met prachtig gekleurde en gestippelde dekschilden, die blinken in de zon. Trouwens: op zachte winterdagen kan men, vooral in boschgebieden, kennis maken met tal van andere kevers. Wan neer men handen vol mos plukt en die uitschudt in een parapluie, dan wemelt het daarin soms van de meest uiteenloopende keversoorten, om nog niet eens te spreken van tientallen vertegenwoordigers van andere dierengroepen. Tevens loont het de moeite om dezen tijd van het jaar eens den achterkant van de digtalis-bladen, de bladen dus van het vingerhoedskruid, aan een onderzoek te onderwerpen. Vandaag heb ik dat ook ge daan en toen zag ik tusschen de nerven van het blad een aantal diertjes loopen die wel een beetje op muggen lijken, maar die in werkelijkheid wantsen zijn. Van die dieren en van wantsen in het algemeen is nog maar betrekkelijk weinig bekend en ik zou daarom gaarne van u vernemen, of ze ook op uw digitalis-bladen voorko men. Voor toezending der dieren (adres: Bosstraat 14, Soest Zuid houd ik mij bovendien ten zeerste aanbevolen. RINKE TOLMAN. (Van onzen correspondent.) De Duitsche regeering heeft dezer dagen met één pennestreek, gelijk zulks in het Derde Rijk te doen ge bruikelijk is, een einde gemaakt aan een probleem, dat ruim drie jaren lang tot een der moeilijkste op haar gebied behoord heeft. Hitier heeft gedecreteerd, dat voortaan de geheele Duitsche jeugd onder leiding van den „Jugendführer des deutschen Rei ches" zal staan. Waardoor de nauwe lijks dertigjarige Baldur von Schirach een positie krijgt, die bijna met die van een rijksminister gelijk staat, ter wijl hij reeds bijna vier jaren geleden tot „Rijksleider", wat zooveel zeggen wil als partyminister, benoemd was. De moeilijkheid, waarmede Von Schi rach van den beginne aan te kampen had, was het verzet in kerkelijke, in de eerste plaats in r.-katholieke kringen, tegen een zoo intens ingrijpen van den staat in de opvoeding van de jeugd. Die tegenwer king nam toe, toen men meende te moeten constateeren, dat onder Von Schirach's bewind het jonge Duitschland zich scheen te willen ontwikkelen in een richting, die op vrijdenkerij, in elk geval op een zich afwenden van de kerken begon te lijken. Soortgelijke stroomingen onder de volwas senen mogen aan die vrees niet vreemd geweest zijn. Hoe het ook zy, in clericale kringen begon een oppositie tegen het nationaal-socialisme in het algemeen en zijn jeugdorganisatie in het bijzonder, die zich uitbreidde tot de bekende conflicten, die heden feitelijk nog altijd niet opgelost zijn. Nu hebben wij nimmer den indruk ge kregen, dat de jeugdleider van 't Duitsche Rijk tot de vromen in den lande behoort. Deze jonge idealist en dichter is zeker geen trouwe kerkganger, maar eerder iemand, die over het Christendom, dat hij oprecht belijdt, zijn eigen opvattingen heeft, die intusschen voor hem alleen gel den en niet bedoeld zijn als basis voor anti-clericale jeugdpropaganda! De kerken echter verlangen meer. En het is van haar standpunt gezien volkomen begrijpelijk, dat ze zich ongerust voelden. Dat was zeer in het bijzonder met de R.K. Kerk in Duitschland het geval, die als overal elders ter wereld de opvoeding der jeugd onder haar eigen auspiciën als een onwrikbaar voorrecht beschouwt, en er ook zorg voor gedragen had, dit voorrecht in het Concordaat met het Rijk eA met Pruisen te doen verankeren. De jeugdorganisatie van het Derde Rijk, een vereeniging van millioenen, die vooral de laatste drie jaren op het partijcongres in Neurenberg uiterst indrukwekkend en verheugend als frissche massa-organisatie op den voorgrond getreden is (zij en de 'Arbeidsdienst behooren ontegenzeggelijk tot de meest toe te juichen verschijnselen, die men in het Nieuwê Duitschland con stateeren kan) is tot voor korten tyd een vrijwillige aaneensluiting geweest. Vol komen vrijwillig? Wellicht meer in de theorie en op papier. Het spreekt natuur lijk vanzelf dat het uitoefenen van een druk op de kinderen en hun ouders, om zich by de staatsorganisatie aan te sluiten, ten slotte in plaatselijke gevallen moeilijk te vermijden was. In kleinere steden en in dorpen, waar men elkaar pleegt te kennen als leden van een groot gezin, ligt het voor de hand, dat men aan het wegblijven van kinderen uit een staatsjeugdorgani- satie gevolgtrekkingen maakt wat betreft de gezindheid der ouders, en slechts daar, waar de weigerende of aarzelende ouders zich achter de kerkelijke autoriteit „ver schuilen" konden, waagde men het er op, als meer of minder vijandig tegenover het nationaal-socialisme staande gebrand merkt te worden. De staatsjeugd intus- schejj kon haar propaganda met wel zeer sterke middelen doorzetten, waartoe in de eerste plaats behoorde de wetenschap, die men den ouders niet behoefde op te drin gen, dat kinderen, die door de leerschool van de „Hitierjeugd" gegaan zyn, natuur lijk heel wat beter kansen hebben, als vol wassenen hun weg in den totalen staat te vinden. De katholieke kerk en de opvoeding. Het gevolg was dan ook, dat de kerken den strijd, den stillen, tegen de Hitlerjeugd op den duur slechts met de grooste moeite en niet altijd zonder bloedvergieten kon den volhouden. Het was te voorzien, dat het tenslotte toch tot een dictatoriaal be sluit zou moeten komen, dat aan de wrij ving voorgoed een einde maakte. Het ging er maar om, vooral wat de R.K. kerk betreft, daardoor niet in conflict te gera ken met de op dit punt wel zeer duidelijke bepalingen van het nu eenmaal bestaande Concordaat. Langs welke wegen men er in geslaagd is het deelnemen aan de Hitler jeugd verplicht te maken zonder botsin gen met Rome te provoceeren, is ook na het vele wat sindsdien van staatszijde ter toelichting gezegd is, nog altijd niet eig duidelijk. Maar een feit is het, dat men van Roomsche protesten niets te lezen krijgt. Niet lang geleden werd op deze din gen reeds gezinspeeld, toen een afgezan van het Vaticaan naar Duitschland kwam om met de regeering te onderhandelen. Men hoorde toen fluisteren, dat Rome op het gebied van de staatsjeugd groote con cessies wilde doen, op voorwaarde, dat de regeering zou ingrijpen in de eindelooze reeks van processen tegen Roomsche gees telijken en kloosterlingen, die zich vergrij pen tegen de deviezenwetten veroorloofd hadden en daardoor processen hadden uit gelokt, die tot een uiterst gespannen ver houding tusschen Rome en den nationaal socialistischen staat hadden geleid. Een feit is het, dat na het vertrek van dezen bijzonderen onderhandelaar de ver dere, zeker nog honderden processen van dien aard blijkbaar in den doofpot ver dwenen zijn. Men hoort en leest geen woord meer daarover. En nu is de alge- meene verplichting voor alle Duitsche jon gens en meisjes gevolgd, in de Hitlerjeugd dienst te doen, zonder dat een tegenactie van de Kerken zich daartegen ook maar theoretisch verzet heeft. Wat de geruchten va i het voorjaar dus wel zeer duidelijk schijnt te bevestigen. Von Schirach heeft thans de verzeke ring gegeven, dat onder de veranderde omstandigheden de kerken en de ouders vanzelfsprekend het volle recht behouden de jeugd elke godsdienstige leiding te ge ven, die zij gewenscht achten. Maar dat neemt niet weg, dat voor dat deel der jeugd, dat tot nu toe niet wilde of mocht meedoen, de staatsorganisatie voortaan veel tijd zal wegnemen, dat aan de lesuren en de geestelijke inwerking van de kerken onttrokken wordt, nog afgezien van het feit, dat de opleiding van deze thans alge meen verplichte Hitlerjeugd hoogstwaar schijnlijk niet ter wille van de vroeger zoo afzijdige „fronde" gewijzigd zal wor den, en dus ook den confessioneel meer gebonden kinderen een programma zal laten afwerken, waartegen in meer dan een opzicht de Kerken vroeger ernst'- Ge protesteerd hebben. Hier een gulden ...id- denweg te vinden, zal wel tot de zwaarste verantwoordelijkheden van den jongen jeugdleider te rekenen zyn! De beteekenis van de jeugd organisatie. De groote beteekenis van de nu dus voor het geheele volk geldende jeugdorganisatie behoeft nauwelijks onderstreept te 'wor den. Zij is de laatste en wel ook definitieve fundamenteering van den nationaal-socia- listischen Duitschen staat. De „Nazi's" houden er van, in duizenden jaren te re kenen. Dat is hun goed recht, hoort bij hun systeem van propagnada, en zal wel licht op hun massa's niet zonder indruk blijven. Er zijn ook menschen, die er, en evenzeer met volle recht, eenigszins an ders over denken en meenen, dat ook dit nationaal-socialisme een periode voorstelt en gedoemd is, om straks weer in andere staatkundige experimenten omgewerkt te worden. Maar dat neemt niet weg, dat op het oogenblik de Duitsche fascisten met een op zichzelf bewonderenswaardige energie en hardnekkigheid bezig zyn de voorzienigheid te spelen en de toekomst naar hun ideeën te beïnvloeden. Dat in het Duitschland van heden de werkelijke nationaal-socialisten slechts een kleine minderheid vormen, heeft Adolf Hitier op het vorige Neurenberger congres zelf nog eens nadrukkelijk onderstreept. Z'j vormen wellicht nog geen 5 pet. van de totale bevolking. Al is hun aanhang dan ook zóó groot, dat wederom slechts 5 pet. dier bevolking bij plebiscieten tegen de regeering stemt. Om in een niet al te verre toekomst echter 95 pet. „nazi's" in Duitschland op te fokken, moet men het van de komende generaties hebben. Pas over 30 tot 50 jaren zal, indien niet in tusschen weer heel andere dingen ge beurd zijn, dit ideaal bereikbaar kunnen worden. Maar heden reeds streeft men er zeer bewust naar, het Duitsche kind uit alle standen en kringen tot socialist op nationalen grondslag te maken, en men schrikt er niet voor terug, daartoe ook den stillen strijd aan te binden met de Kerken, van wie nauwelijks aan te nemen is, dat zij niet harerzijds alles doen zullen, om de verloren posities op den duur toch te herwinnen. Afgezien van alle problemen, die aan deze opvoedingsvraagstukken vastzitten, moet men toegeven, dat ook op dit gebied het nationaal-socialisme merkwaardige en interessante resultaten reeds nu bereikt heeft. Tallooze malen hebben wij zelf ge legenheid gehad, deze Hitlerjeugd tusschen vier muren en onder den blooten hemel aa.i het werk te zien, en men moet wel zlende-blind en oostindisch-doof zijn om niet toe te geven, dat hier iets zeer moois wordt nagestreefd. Evenals by den arbeidsdienst wordt hier op waarlijk indrukwekkende wijze de strijd aangebonden tegen klassetegenstel- lingen en standsinbeelding, en reeds in de zielen der kinderen het respect gekweekt voor karakter en prestatie, die alléén de menschen in groepen mogen onderver- deelen; in tegenstelling met de wreede en tot eeuwige conflicten aanleiding gevende gewoonte, deze groepen te baseeren op geboorterecht", op bezit, en op „connec ties". In deze Hitlerjeugd heerscht een fris sche geest, een werkelijke socialisme. Men maakt thans de Duitsche jeugd tot gezon de creaturen, tot jonge menschen, die de natuur liefhebben en die een hooger be grip krijgen van hun plichten tegenover staat en gemeenschap. En daarom kan men begrijpen, dat de absolute staat hier zijn wil doorgezet heeft, en in dit opvoe dingsstelsel geen uitzonderingen meer toelaat. CONFERENTIES VOOR NIET-KATHOLIEKEN. Pater G. van Kalmthout, dominicaan, ver zoekt ons opname van het volgende: Gedurende eenige jaren hebben wij in de katholieke kerk op de Laat te Alkmaar con ferenties voor niet-katholieken gegeven om vooroordeelen tegen de katholieke kerk op dogmatisch, sociologisch of moreel gebied te weerleggen. Wy hopen niet-katholieken te hebben overtuigd, dat zij zich in hun oordeel om trent de instellingen of de leer der katho lieke kerk dikwijls hebben vergist. Maar: men bewijst zi)n recht niet, als men slechts aantoont, dat anderen ons ver keerd begrijpen en een oprecht zoeker moet redelijkerwijze vragen naar het bestaans recht der katholieke kerk. Ons werk was tot heden slechts negatief. Daarom zullen dit jaar meer in positieven zin conferenties voor niet-katholieken in bovengenoemde kerk worden gehouden op de Woensdagen: 132027 Januari; 310 Februari, des avonds om half negen en zullen om de katholieke kerk als de ware kerk te bewijzen, onderwerpen worden be handeld als volgt: De noodzakelijkheid van den waren gods dienst. De stichter van den waren godsdienst De organisatie van den waren godsdienst De kenteekenen van den waren gods dienst. De katholieke kerk is de ware godsdienst. Onnoodig lijkt het mij hier bij te voegen, dat ook deze conferenties niet in polemi- schen, maar irenischen zin zijn bedoeld. „Al weer zoo'n strooibiljet. Al weer zoo'n stuk papier?" Het zoontje speelt er mee! Dat 's 't nut, o, winkelier! 46) HOOFDSTUK XXIX. Onderricht over Lancelot „Ik zeg je", zei Pet Peil, toen zij en Tessa op weg waren om aan hun afspraak met mr. Arthur Corless te voldoen, „liefde is een strop, en ik zeg je ronduit, dat ik er nachtmerrie van krijg. Het is net, alsof je vuur met parafine aanmaakt. Eerst gebeurt er niets, en denk je, dat het heel veilig is. En je doet er nog wat by, en dan nog wat. En eer je het weet, grijpt het om zich heen en zijn je wenkbrauwen en je wimpers af gebrand, en den eersten keer de beste, dat je je weelderige lokken borstelt, valt de helft er van uit". „Ik ben niet verliefd op Jimmy Turner", zei Tessa, die nu haar evenwicht weer wat hersteld had. „Dat zei je. En natuurlijk heb je van nacht, toen je in bed lag, je maagdelijk kussen niet doornat van zilte tranen ge maakt?" „Hoe weet je dat?" „Omdat, toen je vanmorgen in den winkel Kwaui, je oogen er uitzagen, alsof ze goed uitgewasschen waren. En er was een blik in, die ik me herinner gezien te hebben op een schilderij, „Elaine" genaamd". „Wie was dat? Werkte ze in een thee salon?" „Neen. Meisje, je hebt geen opvoeding ge had. Ze was in een gedicht of zooiets, en ze werd de Lily Maid of Astolat genoemd". „Lieve help!" mompelde Tessa eerbiedig. „Ja. Er is een ridder, Lancelot of the Lake genaamd, een knappe jongen, die in een gevecht gewikkeld wordt buiten haar deur, en vrij erg gewond wordt door een speer of zooiets. Miss Elaine verpleegt hem, en daar ze een zacht soort meisje is, zooals jij en ik, bezwijkt ze voor hem, zooals een muur van een huis bezwijkt. Als hy heengaat, laat bij zijn schild bij haar achter, en zy denkt, dat dat betee- kent, dat hij er voor zal terugkomen. Zoo blyft ze maanden lang zijn schild met ko perpoets zitten poetsen, in afwachting van de terugkomst van den jongeling. Maai komt hy terug? Natuurlijk niet. Hij heeft thuis een ander meisje gevonden, dat Gui- nevere heet. Hij vergeet Elaine heelemaal en denkt, dat hij haar heel goed gehandeld heeft, door zijn schild by haar achter ie laten, om op te poetsen. Meen je het, dat je die geschiedenis nooit gehoord hebt?" ,Neen, nog nooit". „Je moest wat meer lezen, kind. Het ver ruimt je geest, en leert je, hoe mannen zijn. Ik geloof niet, dat die Lancelot dacht, dat het meisje verliefd op hem was. Hij amu seerde zich maar wat met haar, zooals ze allemaal doen". „Zoende hy haar?" „Dat weet ik niet. Dat staat er niet, maar ik denk van wel. Je kunt niet alles in een gedicht zetten. Het is net als met mij en dien grooten jongeman, waar ik je van ver teld heb. Daar heb je nu Anstruther, mijn halfwas, die heelemaal verscheurd wordt door zyn gevoelens voor mij. Denkt, dat ik de heele wereld ben. En kan ik er mijzelf toe brengen, hetzelfde van hem, te denken? Dat kan ik niet. In plaats daarvan doe ik niets dan droomen van een jongen man, wiens naam ik zelfs niet weet, en die alleen maar tegen my gesproken heeft om iets te bestellen. En daar heb je jou, je maakt je warm en van streek over den zoon van een millionnair, die je waarschijnlijk alleen maar voor den gek houdt". „Dat doet hij niet", zei Tessa kortaf. „Hij zal het tenminste niet langer doen. Het is uit tusschen mr. Turner en mij. Voorby. Eigenlijk is het nooit werkelijk begonnen. Maar nu is het uit". „Bij mij net zoo", stemde Pet toe. „Ik wil gen tijd meer verspillen met denken aan dien grooten kerel van een jongen van mij. Als een meisje op mijn leeftijd is gekomen, moet zy aan haar toekomst gaan denken, en hard denken ook. Mijn toekomst is met Anstruther. Een halfwas man is beter dan heelemaal geen man. Jy zou beter doen dien mr. Banks te trouwen, die je mee naar den schouwburg heeft genomen. Er zyn tegenwoordig heel w^t slechtere baantjes dan kapper, kind". „Ik wil niet", zei Tessa stormachtig. „Ik wil met niemand trouwen. Praat er alsje blieft niet meer over, Pet. Ik wil niet weer gaan huilen. Ik weet niet, wat mij den laatsten tijd bezielt. Ik ben nooit huilerig van aard geweest". „Dat doet de liefde", zei Pet plechtig. „Er was een tijd, dat ik niet kon huilen, zelfs al had je er me voor willen betalen. Maar den laatsten tyd heb ik genoeg zakdoeken nat gemaakt, om van hier tot China te rei ken". „Nu, hier zyn wy er", zei Tessa. Zij waren by het atelier van mr. Arthur Corless gekomen. Dezelfde kleine, brutale jongen bevond zich in de voorkamer, en zy moesten verscheiden minuten wachten, eer mr. Corless hen kon ontvangen. „Hier is een fotoalbum, dat u kunt be kijken, als u wilt", zei de jongen. „Wat kunstfoto's van mr. Corless". „Wij wenschen ze niet te zien, dank je", antwoordde Tessa stijf. Maar de foto van de onvoldoend gekleede meisjes, die over het grasveld dartelden, hing nog recht tegenover hen aan den muur, en zy konden niet helpen, dat zij die zagen. „Jeminee", gichelde Pet, „moeten we zoo doen?" „Natuurlijk niet", antwoordde Tessa. „Dat is een kunstfoto. Die heet „De Trots van den Morgen". „Dat dacht ik al", grinnikte Pet. „Ik hoop dat je vriend niet bij mij aan zal komen met dien naaktrommel, anders zal ik er hem van langs geven". „Het is in orde", zei Tessa. „Dat zijn da mes van een of andere dansschool. Wy zyn maar werkende meisjes". Plotseling sprong Tessa met een ontstel den uitroep op, en bekeek de foto van dicht bij. Pet ging naar haar toe. „Wat is er, Tess? Steekt je iets?" „Ik ken een van deze meisjes", antwoord de Tessa, terwijl ze haar stem liet dalen, zoodat de belangstellende kantoorjongen het niet kon hooren. „Die eene vooraan, die met haar armen slingert, alsof ze een duik in de diepte wil nemen. Mooi is ze, hè?" „Ze is puik", erkende Pet. „Wie is dat, kind? Een kennis van je?" „Lady Betty Maldon", fluisterde Tessa. „De dame, aan wie Jimmy Turner mij laatst in Locarno voorstelde. Zij dacht, dat ik Lallie Mulvaney was. Ik geloof, dat zij het nog denkt. Ik geloof niet, dat zij Jimmy geloofde, toen hy haar zei, dat ik Lallie «iet was". Pet keek lang en ernstig naar de foto van lady Betty, die, met haar armen zwaai end, als een verschrikt jong hert over het gras vloog. „Wat is zy voor jou Jimmy?" vroeg Pet. „Ik weet het niet", antwoordde Tessa wat verdrietig. „Zij schenen op heel goeden voet met elkaar te staan. Maai het komt er voor mij in elk geval niet op aan. Kom mee, Pet". De jongen had de deur van het atelier geopend en wenkte hen. „Zie ik er goed uit?" smeekte Pet. „Ik ben nog nooit gefotografeerd voor een plaatje". „Je ziet er fijn uit. Kom mee". (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 12