Voor 100 jaar.
De opvoeding der Duitsche jeugd.
JUchéL School
'Jxuilleton
Op speurtocht in Januari.
Een fundamenteering van den Duitschen staat.
EEN JEUGDLEIDER.
door RICHARD STARR
Vertaald door A. RIEWERD.
Uit de Alkmaartche Courant
van 9 Januari 1837.
Bjj den ondergeteekende, alwaar
in vorige Loterijen de hoogste Prij
zen zijn gevallen. Zijn in de afge-
loopene le klasse der thans Loterij,
wederom gevallen de hoogste Prijs
van 20.000 op No. 19146 en op No.
551 de prijs van f 2500, alsmede op
No. 19129 de prijs van 1000. By
denzelve zijn voor de 2e klasse
dewelke op aanstaande Maandag
een aanvang neemt, nog Heele en
Gedeeltens 'an Loten zoo in Hnur
als in Koop, volgens de bestaande
Prijzen te bekomen.
Alkmaar den 6en Januari] 1837.
Iz. Abzn. DE JONGH.
spoeden zich boeren en boerinnen naar de
Oud-Hollandsche Taveerne onder het
Raadhuis, zij zingen vroolijke liederen,
hoog stijgt het feestlied. Daar komt het
Paar!!
De Vorstelijke personen bewegen zich
vrij onder de bevolking die dansen uit
voert en met belangstelling worden gade
geslagen. Op schalt de vroolijkheid. Maar
dan moet het Paar verder trekken.
Voort gaat het, naar de Tollenstraat en
Havandijk waar onder auspiciën van d'
buurtvereeniging het huwelijk wordt vol
trokken van Krelis Louwe en Jannigje
van den Perenboomgaard in de taveerne
Lachniet, onder het genot van gerstenat
en vroolijk luitspel
En zoo viert Culemborg het feest der
Oranje's.
En zoo beleeft Culembog weer een glo
rietijd om daarna weer terug te zinken in
droomen aan de Lek.
En weer zal een witpluimende trein
dreunen langs het stadje, laag gelegen aan
den voet van den hoogen, breeden spoor
dijk.
Na een paar onstuimige etmalen
regen en windvlagen, door een aantal zon
nige uren onderbroken, vormden den inzet
van Januari waait er op den derden dag
van het jaar, onwintersch, een zacht Zui
denwindje. De dikke winterjas, volkomen
overbodig, weegt op schouders en rug als
een looden last. De kachel behoeft niet te
branden. Op een luw plekje in een villa
tuin zit een meneer met mevrouw koffie te
drinken.
Dit weertje is de spreeuwen naar den
zin. Zij zitten op daken en toppen van boo
men druk te zingen. Een koolmees con
certeert in het eikenhakhout en ook de
Vlaamsch gaaien blijven niet onbewogen.
Twee zijn er neergestreken op een dikken
tak van een groven den. Als zangvogeltjes
maken zij zoetgevooisde binnenmondsche
geluidjes; het is een zonnig, blijmoedig
getjetter en zangerig geprevel, dat soms
plotseling overgaat in een luidruchtiger
imiteeren van kraai of grooten bonten
specht. De liefde is hun al een beetje in
het bloed gevaren en maakt hen welspre
kend, maar als zij mij eindelijk opmerken,
vluchten zij weg met een heeschen
krijsch: nu zijn zij weer echt de oude rau
we klanten geworden.
Heel den dag heeft er in de lorken en
fijnsparren een amusante doortocht plaats
van voedselzoekend klein grut: kool-,
zwarte-, staart- en zwartkopmeezen, kuif-
meezen, pimpels en goudhaantjes. Tinke
lende kreetjes, veelal naaldfijn en metal
liek van klank, zijn voortdurend het bege
leidend verschijnsel van hun speurtochten.
Sneeuw noch ijzel verstopt hun voedsel
bronnen en met zulk weer behoeft geen
vogel honger te lijden :de graspieper, die
ik op de hei opschrik, de waterhoentjes,
die in de weiden naast de spoorslootjes
hun kostje ophalen, de duizenden kok
meeuwen, die boven de grachten der ste
den zwieren of in grooten getale neerstrij
ken op de tuindersgronden aan den bui
tenkant der stad, zij allen hebben „geens
dings gebrek". Zonder menschelijke be
deeling kunnen zij het allen nu stellen.
Zelfs de bloemen zetten nu haar beste
beentje voor. Overal kleurt het geel van
het gemeene kruiskruid; evenals het vorig
jaar, toen om dezen tijd tevens de ranken
de helmbloem nog bloeiend aanwezig was,
stelt de dag-koekoeksbloem nog haar blije
kleuren ten toon. Niet alleen paarse, maar
ook witte doovenetels gaan nog' getooid
met mooie lipbloemen en aan de Utrecht-
sche singels en stellig ook elders her en
der in de weiden glanst nog het gele
vernis van volhardende boterbloemen.
En nu er iets lenteachtigs in de atmos
feer is de kamperfoelie heeft al fris-
sche, nieuwe blaadjes, terwijl de eikvarens
groener zijn dan ooit valt er ook in de
insectenwereld een zekere activiteit te
bespeuren. Vooral krijg ik daarvan een
denkbeeld, wanneer ik vandaag de groene
pollen van verschillende zuringsoorten in
specteer; overal is de aanwezigheid van
excrementjes vast te stellen: dit bewijst,
dat rupsen zich te goed hebben gedaan
aan het malsche blad; het duurt dan ook
niet lang, of ik ontdek soms verrassend
mcoi met het blad meekleurend de rup
sen van verschillende uilensoorten. Die
van den sierlijken agaatvlinder zijn het
talrijkst; er zyn heel kleine bij, maar
sommige individuen hebben bijna den vol
wassen staat bereikt, hetgeen niet behoeft
te verbazen, omdat de vlinder van Mei tot
diep in den herfst vliegt. Ook levert het
onderzoek der zuringpollen enkele span-
rupsen op, die zoo leuk een hoogen rug
kunnen opzetten. Een verrassing voor mij
is bovendien, dat ik uit de zuring ook een
half-volgroeide rups schud van het vuur
vlindertje, een der weinige Nederlandsche
dagvlinders, waarbij ieder jaar niet min
der dan drie generaties kunnen worden
vastgesteld.
By het nakijken der smalbladige weeg
bree blijken eveneens overwinterende
rupsen present te zijn. De witte doovene
tels zijn vooral erg toegetakeld, maar hier
voor zijn rupsen niet verantwoordelijk.
Slakken hebben hier haar honger gestild
en de blinkende slijmsporen zijn nog heel
duidelijk waar te nemen. Aardig is het,
dat aan den voet der doovenetelpollen ook
nog een menigte slakkeneieren liggen:
prachtige dingetjes zijn het: zilveren glo-
betjes, die wel wat op parelen lijken.
Bij het keeren en wenden der zuring
en doovenetelbladen zijn ook een aantal
kevers voor den dag gekomen: lieven
heersbeestjes met prachtig gekleurde en
gestippelde dekschilden, die blinken in de
zon. Trouwens: op zachte winterdagen
kan men, vooral in boschgebieden, kennis
maken met tal van andere kevers. Wan
neer men handen vol mos plukt en die
uitschudt in een parapluie, dan wemelt het
daarin soms van de meest uiteenloopende
keversoorten, om nog niet eens te spreken
van tientallen vertegenwoordigers van
andere dierengroepen.
Tevens loont het de moeite om dezen
tijd van het jaar eens den achterkant van
de digtalis-bladen, de bladen dus van het
vingerhoedskruid, aan een onderzoek te
onderwerpen. Vandaag heb ik dat ook ge
daan en toen zag ik tusschen de nerven
van het blad een aantal diertjes loopen
die wel een beetje op muggen lijken, maar
die in werkelijkheid wantsen zijn. Van die
dieren en van wantsen in het algemeen
is nog maar betrekkelijk weinig bekend
en ik zou daarom gaarne van u vernemen,
of ze ook op uw digitalis-bladen voorko
men. Voor toezending der dieren (adres:
Bosstraat 14, Soest Zuid houd ik
mij bovendien ten zeerste aanbevolen.
RINKE TOLMAN.
(Van onzen correspondent.)
De Duitsche regeering heeft dezer
dagen met één pennestreek, gelijk
zulks in het Derde Rijk te doen ge
bruikelijk is, een einde gemaakt aan
een probleem, dat ruim drie jaren
lang tot een der moeilijkste op haar
gebied behoord heeft. Hitier heeft
gedecreteerd, dat voortaan de geheele
Duitsche jeugd onder leiding van den
„Jugendführer des deutschen Rei
ches" zal staan. Waardoor de nauwe
lijks dertigjarige Baldur von Schirach
een positie krijgt, die bijna met die
van een rijksminister gelijk staat, ter
wijl hij reeds bijna vier jaren geleden
tot „Rijksleider", wat zooveel zeggen
wil als partyminister, benoemd was.
De moeilijkheid, waarmede Von Schi
rach van den beginne aan te kampen had,
was het verzet in kerkelijke, in de eerste
plaats in r.-katholieke kringen, tegen een
zoo intens ingrijpen van den staat in de
opvoeding van de jeugd. Die tegenwer
king nam toe, toen men meende te moeten
constateeren, dat onder Von Schirach's
bewind het jonge Duitschland zich scheen
te willen ontwikkelen in een richting, die
op vrijdenkerij, in elk geval op een zich
afwenden van de kerken begon te lijken.
Soortgelijke stroomingen onder de volwas
senen mogen aan die vrees niet vreemd
geweest zijn. Hoe het ook zy, in clericale
kringen begon een oppositie tegen het
nationaal-socialisme in het algemeen en
zijn jeugdorganisatie in het bijzonder, die
zich uitbreidde tot de bekende conflicten,
die heden feitelijk nog altijd niet opgelost
zijn.
Nu hebben wij nimmer den indruk ge
kregen, dat de jeugdleider van 't Duitsche
Rijk tot de vromen in den lande behoort.
Deze jonge idealist en dichter is zeker
geen trouwe kerkganger, maar eerder
iemand, die over het Christendom, dat hij
oprecht belijdt, zijn eigen opvattingen
heeft, die intusschen voor hem alleen gel
den en niet bedoeld zijn als basis voor
anti-clericale jeugdpropaganda!
De kerken echter verlangen meer. En
het is van haar standpunt gezien volkomen
begrijpelijk, dat ze zich ongerust voelden.
Dat was zeer in het bijzonder met de R.K.
Kerk in Duitschland het geval, die als
overal elders ter wereld de opvoeding der
jeugd onder haar eigen auspiciën als een
onwrikbaar voorrecht beschouwt, en er
ook zorg voor gedragen had, dit voorrecht
in het Concordaat met het Rijk eA met
Pruisen te doen verankeren.
De jeugdorganisatie van het Derde Rijk,
een vereeniging van millioenen, die vooral
de laatste drie jaren op het partijcongres
in Neurenberg uiterst indrukwekkend en
verheugend als frissche massa-organisatie
op den voorgrond getreden is (zij en de
'Arbeidsdienst behooren ontegenzeggelijk
tot de meest toe te juichen verschijnselen,
die men in het Nieuwê Duitschland con
stateeren kan) is tot voor korten tyd een
vrijwillige aaneensluiting geweest. Vol
komen vrijwillig? Wellicht meer in de
theorie en op papier. Het spreekt natuur
lijk vanzelf dat het uitoefenen van een
druk op de kinderen en hun ouders, om
zich by de staatsorganisatie aan te sluiten,
ten slotte in plaatselijke gevallen moeilijk
te vermijden was. In kleinere steden en in
dorpen, waar men elkaar pleegt te kennen
als leden van een groot gezin, ligt het
voor de hand, dat men aan het wegblijven
van kinderen uit een staatsjeugdorgani-
satie gevolgtrekkingen maakt wat betreft
de gezindheid der ouders, en slechts daar,
waar de weigerende of aarzelende ouders
zich achter de kerkelijke autoriteit „ver
schuilen" konden, waagde men het er op,
als meer of minder vijandig tegenover het
nationaal-socialisme staande gebrand
merkt te worden. De staatsjeugd intus-
schejj kon haar propaganda met wel zeer
sterke middelen doorzetten, waartoe in de
eerste plaats behoorde de wetenschap, die
men den ouders niet behoefde op te drin
gen, dat kinderen, die door de leerschool
van de „Hitierjeugd" gegaan zyn, natuur
lijk heel wat beter kansen hebben, als vol
wassenen hun weg in den totalen staat te
vinden.
De katholieke kerk en de
opvoeding.
Het gevolg was dan ook, dat de kerken
den strijd, den stillen, tegen de Hitlerjeugd
op den duur slechts met de grooste moeite
en niet altijd zonder bloedvergieten kon
den volhouden. Het was te voorzien, dat
het tenslotte toch tot een dictatoriaal be
sluit zou moeten komen, dat aan de wrij
ving voorgoed een einde maakte. Het
ging er maar om, vooral wat de R.K. kerk
betreft, daardoor niet in conflict te gera
ken met de op dit punt wel zeer duidelijke
bepalingen van het nu eenmaal bestaande
Concordaat. Langs welke wegen men er in
geslaagd is het deelnemen aan de Hitler
jeugd verplicht te maken zonder botsin
gen met Rome te provoceeren, is ook na
het vele wat sindsdien van staatszijde ter
toelichting gezegd is, nog altijd niet eig
duidelijk. Maar een feit is het, dat men
van Roomsche protesten niets te lezen
krijgt. Niet lang geleden werd op deze din
gen reeds gezinspeeld, toen een afgezan
van het Vaticaan naar Duitschland kwam
om met de regeering te onderhandelen.
Men hoorde toen fluisteren, dat Rome op
het gebied van de staatsjeugd groote con
cessies wilde doen, op voorwaarde, dat de
regeering zou ingrijpen in de eindelooze
reeks van processen tegen Roomsche gees
telijken en kloosterlingen, die zich vergrij
pen tegen de deviezenwetten veroorloofd
hadden en daardoor processen hadden uit
gelokt, die tot een uiterst gespannen ver
houding tusschen Rome en den nationaal
socialistischen staat hadden geleid.
Een feit is het, dat na het vertrek van
dezen bijzonderen onderhandelaar de ver
dere, zeker nog honderden processen van
dien aard blijkbaar in den doofpot ver
dwenen zijn. Men hoort en leest geen
woord meer daarover. En nu is de alge-
meene verplichting voor alle Duitsche jon
gens en meisjes gevolgd, in de Hitlerjeugd
dienst te doen, zonder dat een tegenactie
van de Kerken zich daartegen ook maar
theoretisch verzet heeft. Wat de geruchten
va i het voorjaar dus wel zeer duidelijk
schijnt te bevestigen.
Von Schirach heeft thans de verzeke
ring gegeven, dat onder de veranderde
omstandigheden de kerken en de ouders
vanzelfsprekend het volle recht behouden
de jeugd elke godsdienstige leiding te ge
ven, die zij gewenscht achten. Maar dat
neemt niet weg, dat voor dat deel der
jeugd, dat tot nu toe niet wilde of mocht
meedoen, de staatsorganisatie voortaan
veel tijd zal wegnemen, dat aan de lesuren
en de geestelijke inwerking van de kerken
onttrokken wordt, nog afgezien van het
feit, dat de opleiding van deze thans alge
meen verplichte Hitlerjeugd hoogstwaar
schijnlijk niet ter wille van de vroeger
zoo afzijdige „fronde" gewijzigd zal wor
den, en dus ook den confessioneel meer
gebonden kinderen een programma zal
laten afwerken, waartegen in meer dan
een opzicht de Kerken vroeger ernst'- Ge
protesteerd hebben. Hier een gulden ...id-
denweg te vinden, zal wel tot de zwaarste
verantwoordelijkheden van den jongen
jeugdleider te rekenen zyn!
De beteekenis van de jeugd
organisatie.
De groote beteekenis van de nu dus voor
het geheele volk geldende jeugdorganisatie
behoeft nauwelijks onderstreept te 'wor
den. Zij is de laatste en wel ook definitieve
fundamenteering van den nationaal-socia-
listischen Duitschen staat. De „Nazi's"
houden er van, in duizenden jaren te re
kenen. Dat is hun goed recht, hoort bij
hun systeem van propagnada, en zal wel
licht op hun massa's niet zonder indruk
blijven. Er zijn ook menschen, die er, en
evenzeer met volle recht, eenigszins an
ders over denken en meenen, dat ook dit
nationaal-socialisme een periode voorstelt
en gedoemd is, om straks weer in andere
staatkundige experimenten omgewerkt te
worden. Maar dat neemt niet weg, dat op
het oogenblik de Duitsche fascisten met
een op zichzelf bewonderenswaardige
energie en hardnekkigheid bezig zyn de
voorzienigheid te spelen en de toekomst
naar hun ideeën te beïnvloeden.
Dat in het Duitschland van heden de
werkelijke nationaal-socialisten slechts
een kleine minderheid vormen, heeft Adolf
Hitier op het vorige Neurenberger congres
zelf nog eens nadrukkelijk onderstreept.
Z'j vormen wellicht nog geen 5 pet. van
de totale bevolking. Al is hun aanhang
dan ook zóó groot, dat wederom slechts
5 pet. dier bevolking bij plebiscieten tegen
de regeering stemt. Om in een niet al te
verre toekomst echter 95 pet. „nazi's" in
Duitschland op te fokken, moet men het
van de komende generaties hebben. Pas
over 30 tot 50 jaren zal, indien niet in
tusschen weer heel andere dingen ge
beurd zijn, dit ideaal bereikbaar kunnen
worden. Maar heden reeds streeft men er
zeer bewust naar, het Duitsche kind uit
alle standen en kringen tot socialist op
nationalen grondslag te maken, en men
schrikt er niet voor terug, daartoe ook
den stillen strijd aan te binden met de
Kerken, van wie nauwelijks aan te nemen
is, dat zij niet harerzijds alles doen zullen,
om de verloren posities op den duur toch
te herwinnen.
Afgezien van alle problemen, die aan
deze opvoedingsvraagstukken vastzitten,
moet men toegeven, dat ook op dit gebied
het nationaal-socialisme merkwaardige en
interessante resultaten reeds nu bereikt
heeft. Tallooze malen hebben wij zelf ge
legenheid gehad, deze Hitlerjeugd tusschen
vier muren en onder den blooten hemel
aa.i het werk te zien, en men moet wel
zlende-blind en oostindisch-doof zijn om
niet toe te geven, dat hier iets zeer moois
wordt nagestreefd.
Evenals by den arbeidsdienst wordt hier
op waarlijk indrukwekkende wijze de
strijd aangebonden tegen klassetegenstel-
lingen en standsinbeelding, en reeds in de
zielen der kinderen het respect gekweekt
voor karakter en prestatie, die alléén de
menschen in groepen mogen onderver-
deelen; in tegenstelling met de wreede en
tot eeuwige conflicten aanleiding gevende
gewoonte, deze groepen te baseeren op
geboorterecht", op bezit, en op „connec
ties".
In deze Hitlerjeugd heerscht een fris
sche geest, een werkelijke socialisme. Men
maakt thans de Duitsche jeugd tot gezon
de creaturen, tot jonge menschen, die de
natuur liefhebben en die een hooger be
grip krijgen van hun plichten tegenover
staat en gemeenschap. En daarom kan
men begrijpen, dat de absolute staat hier
zijn wil doorgezet heeft, en in dit opvoe
dingsstelsel geen uitzonderingen meer
toelaat.
CONFERENTIES VOOR
NIET-KATHOLIEKEN.
Pater G. van Kalmthout, dominicaan, ver
zoekt ons opname van het volgende:
Gedurende eenige jaren hebben wij in de
katholieke kerk op de Laat te Alkmaar con
ferenties voor niet-katholieken gegeven om
vooroordeelen tegen de katholieke kerk op
dogmatisch, sociologisch of moreel gebied te
weerleggen.
Wy hopen niet-katholieken te hebben
overtuigd, dat zij zich in hun oordeel om
trent de instellingen of de leer der katho
lieke kerk dikwijls hebben vergist.
Maar: men bewijst zi)n recht niet, als
men slechts aantoont, dat anderen ons ver
keerd begrijpen en een oprecht zoeker moet
redelijkerwijze vragen naar het bestaans
recht der katholieke kerk. Ons werk was tot
heden slechts negatief.
Daarom zullen dit jaar meer in positieven
zin conferenties voor niet-katholieken in
bovengenoemde kerk worden gehouden op
de Woensdagen: 132027 Januari; 310
Februari, des avonds om half negen en
zullen om de katholieke kerk als de ware
kerk te bewijzen, onderwerpen worden be
handeld als volgt:
De noodzakelijkheid van den waren gods
dienst.
De stichter van den waren godsdienst
De organisatie van den waren godsdienst
De kenteekenen van den waren gods
dienst.
De katholieke kerk is de ware godsdienst.
Onnoodig lijkt het mij hier bij te voegen,
dat ook deze conferenties niet in polemi-
schen, maar irenischen zin zijn bedoeld.
„Al weer zoo'n strooibiljet. Al weer
zoo'n stuk papier?"
Het zoontje speelt er mee! Dat 's 't nut,
o, winkelier!
46)
HOOFDSTUK XXIX.
Onderricht over Lancelot
„Ik zeg je", zei Pet Peil, toen zij en Tessa
op weg waren om aan hun afspraak met
mr. Arthur Corless te voldoen, „liefde is
een strop, en ik zeg je ronduit, dat ik er
nachtmerrie van krijg. Het is net, alsof je
vuur met parafine aanmaakt. Eerst gebeurt
er niets, en denk je, dat het heel veilig is.
En je doet er nog wat by, en dan nog wat.
En eer je het weet, grijpt het om zich heen
en zijn je wenkbrauwen en je wimpers af
gebrand, en den eersten keer de beste, dat
je je weelderige lokken borstelt, valt de
helft er van uit".
„Ik ben niet verliefd op Jimmy Turner",
zei Tessa, die nu haar evenwicht weer wat
hersteld had.
„Dat zei je. En natuurlijk heb je van
nacht, toen je in bed lag, je maagdelijk
kussen niet doornat van zilte tranen ge
maakt?"
„Hoe weet je dat?"
„Omdat, toen je vanmorgen in den winkel
Kwaui, je oogen er uitzagen, alsof ze goed
uitgewasschen waren. En er was een blik
in, die ik me herinner gezien te hebben op
een schilderij, „Elaine" genaamd".
„Wie was dat? Werkte ze in een thee
salon?"
„Neen. Meisje, je hebt geen opvoeding ge
had. Ze was in een gedicht of zooiets, en
ze werd de Lily Maid of Astolat genoemd".
„Lieve help!" mompelde Tessa eerbiedig.
„Ja. Er is een ridder, Lancelot of the
Lake genaamd, een knappe jongen, die in
een gevecht gewikkeld wordt buiten haar
deur, en vrij erg gewond wordt door een
speer of zooiets. Miss Elaine verpleegt hem,
en daar ze een zacht soort meisje is, zooals
jij en ik, bezwijkt ze voor hem, zooals een
muur van een huis bezwijkt.
Als hy heengaat, laat bij zijn schild bij
haar achter, en zy denkt, dat dat betee-
kent, dat hij er voor zal terugkomen. Zoo
blyft ze maanden lang zijn schild met ko
perpoets zitten poetsen, in afwachting van
de terugkomst van den jongeling. Maai
komt hy terug? Natuurlijk niet. Hij heeft
thuis een ander meisje gevonden, dat Gui-
nevere heet. Hij vergeet Elaine heelemaal
en denkt, dat hij haar heel goed gehandeld
heeft, door zijn schild by haar achter ie
laten, om op te poetsen. Meen je het, dat
je die geschiedenis nooit gehoord hebt?"
,Neen, nog nooit".
„Je moest wat meer lezen, kind. Het ver
ruimt je geest, en leert je, hoe mannen zijn.
Ik geloof niet, dat die Lancelot dacht, dat
het meisje verliefd op hem was. Hij amu
seerde zich maar wat met haar, zooals ze
allemaal doen".
„Zoende hy haar?"
„Dat weet ik niet. Dat staat er niet, maar
ik denk van wel. Je kunt niet alles in een
gedicht zetten. Het is net als met mij en
dien grooten jongeman, waar ik je van ver
teld heb. Daar heb je nu Anstruther, mijn
halfwas, die heelemaal verscheurd wordt
door zyn gevoelens voor mij. Denkt, dat ik
de heele wereld ben. En kan ik er mijzelf
toe brengen, hetzelfde van hem, te denken?
Dat kan ik niet. In plaats daarvan doe ik
niets dan droomen van een jongen man,
wiens naam ik zelfs niet weet, en die alleen
maar tegen my gesproken heeft om iets te
bestellen. En daar heb je jou, je maakt je
warm en van streek over den zoon van een
millionnair, die je waarschijnlijk alleen
maar voor den gek houdt".
„Dat doet hij niet", zei Tessa kortaf. „Hij
zal het tenminste niet langer doen. Het is
uit tusschen mr. Turner en mij. Voorby.
Eigenlijk is het nooit werkelijk begonnen.
Maar nu is het uit".
„Bij mij net zoo", stemde Pet toe. „Ik wil
gen tijd meer verspillen met denken aan
dien grooten kerel van een jongen van mij.
Als een meisje op mijn leeftijd is gekomen,
moet zy aan haar toekomst gaan denken,
en hard denken ook. Mijn toekomst is met
Anstruther. Een halfwas man is beter dan
heelemaal geen man. Jy zou beter doen
dien mr. Banks te trouwen, die je mee naar
den schouwburg heeft genomen. Er zyn
tegenwoordig heel w^t slechtere baantjes
dan kapper, kind".
„Ik wil niet", zei Tessa stormachtig. „Ik
wil met niemand trouwen. Praat er alsje
blieft niet meer over, Pet. Ik wil niet weer
gaan huilen. Ik weet niet, wat mij den
laatsten tijd bezielt. Ik ben nooit huilerig
van aard geweest".
„Dat doet de liefde", zei Pet plechtig. „Er
was een tijd, dat ik niet kon huilen, zelfs
al had je er me voor willen betalen. Maar
den laatsten tyd heb ik genoeg zakdoeken
nat gemaakt, om van hier tot China te rei
ken".
„Nu, hier zyn wy er", zei Tessa.
Zij waren by het atelier van mr. Arthur
Corless gekomen. Dezelfde kleine, brutale
jongen bevond zich in de voorkamer, en
zy moesten verscheiden minuten wachten,
eer mr. Corless hen kon ontvangen.
„Hier is een fotoalbum, dat u kunt be
kijken, als u wilt", zei de jongen. „Wat
kunstfoto's van mr. Corless".
„Wij wenschen ze niet te zien, dank je",
antwoordde Tessa stijf.
Maar de foto van de onvoldoend gekleede
meisjes, die over het grasveld dartelden,
hing nog recht tegenover hen aan den
muur, en zy konden niet helpen, dat zij die
zagen.
„Jeminee", gichelde Pet, „moeten we zoo
doen?"
„Natuurlijk niet", antwoordde Tessa. „Dat
is een kunstfoto. Die heet „De Trots van
den Morgen".
„Dat dacht ik al", grinnikte Pet. „Ik hoop
dat je vriend niet bij mij aan zal komen
met dien naaktrommel, anders zal ik er
hem van langs geven".
„Het is in orde", zei Tessa. „Dat zijn da
mes van een of andere dansschool. Wy zyn
maar werkende meisjes".
Plotseling sprong Tessa met een ontstel
den uitroep op, en bekeek de foto van dicht
bij. Pet ging naar haar toe.
„Wat is er, Tess? Steekt je iets?"
„Ik ken een van deze meisjes", antwoord
de Tessa, terwijl ze haar stem liet dalen,
zoodat de belangstellende kantoorjongen
het niet kon hooren. „Die eene vooraan, die
met haar armen slingert, alsof ze een duik
in de diepte wil nemen. Mooi is ze, hè?"
„Ze is puik", erkende Pet. „Wie is dat,
kind? Een kennis van je?"
„Lady Betty Maldon", fluisterde Tessa.
„De dame, aan wie Jimmy Turner mij laatst
in Locarno voorstelde. Zij dacht, dat ik
Lallie Mulvaney was. Ik geloof, dat zij het
nog denkt. Ik geloof niet, dat zij Jimmy
geloofde, toen hy haar zei, dat ik Lallie
«iet was".
Pet keek lang en ernstig naar de foto
van lady Betty, die, met haar armen zwaai
end, als een verschrikt jong hert over het
gras vloog.
„Wat is zy voor jou Jimmy?" vroeg Pet.
„Ik weet het niet", antwoordde Tessa wat
verdrietig. „Zij schenen op heel goeden voet
met elkaar te staan. Maai het komt er voor
mij in elk geval niet op aan. Kom mee, Pet".
De jongen had de deur van het atelier
geopend en wenkte hen.
„Zie ik er goed uit?" smeekte Pet. „Ik
ben nog nooit gefotografeerd voor een
plaatje".
„Je ziet er fijn uit. Kom mee".
(Wordt vervolgd)