£and: enJuUt&ouw 'Jxuilletw ISoeketi Steun aan de kleine boerenbedrijven Jeugdlectuur door RICHARD STARR Vertaald door A. RIEWÜRD, Hollanders in Amerika. Het is winter geworden. In afwachting van de resultaten van de proeven onder leiding van het departe ment van sociale zaken inzake de tewerk stelling van kleine boeren op het eigen be drijf daar, waar zoogenaamde „zichtbare" werkobjecten aanwezig zijn, heeft de mi nister van Landbouw en Visscherij beslo- te" een directen financiëelen steun aan de kleine boeren te verleenen. Voor dezen steun komen alleen die kleine boeren in aanmerking, wier hoofdberoep in den landbouw ligt, met dien verstande: a. dat de bedrijfsgrootte niet kleiner is dan 1 H.A. en niet grooter dan 4.99 H.A.; b. dat zij niet aangeslagen zijn in de Rijksinkomstenbelasting, Gemeentefonds belasting of Vermogensbelasting. Bij de verdeeling van het door den mi nister van Landbouw en Visscherij be schikbaar gestelde bedrag zal onderscheid gemaakt worden naar gelang de bedrijfs grootte van 1 tot en met 2.99 of van 3 tot en met 4 99 H.A. is. Aan hen, die een be drijf exploiteeren van 1 tot en met 2.9 H.A., zal een grooter steunbedrag worden uitgekeerd, dan aan hen, die een be°riJ exploiteeren van 3 tot en met 4.99 H. Ofschoon op het oogenblik niet Pr®cl® kan worden medegedeeld, hoe groo uitkeering voor iedere groep zal zyn, kan worden aangenomen, dat voor bei e g pen samen de gemiddelde uitkeering zal schommelen om de 35.-— per' nJ Spoedig zullen de noodige formulieren voor de belanghebbenden ter beschikking worden gesteld, waarop de aangifte zal kunnen plaats hebben. De dierenwereld in een notedop, door E. G. Huey, voor de jeugd vertaald door W. M. Beun en voor Nederland bewerkt door A. F. J. Portielje. Uitgave Hollandia- Drukkerij te Baarn N. V. Er zijn leeraren in plant- en dierkunde, die er nooit in slagen hun leerlingen ook maar de geringste interesse bij te brengen voor de wonderen der natuur zooals die zich in de levende scheppingen openbaren. En er zijn andere, die er zooveel belangstel ling voor weten te wekken, dat hun les uren met verlangen tegemoet gezien worden. Het verschil zit natuurlijk in de wijze waarop zij hun leerstof behandelen. Men kan vertellen hoe een mier er uitziet, hoe veel pooten het beest heeft en wat men het beste kan doen om eventueele mieren in huis zoo spoedig mogelijk kwijt te raken. Maar men kan ook vertellen, dat de mier een zeer interessant beestje ie, een dier, dat georganiseerd is in een kolonie of familie, die in een groot huis ergens in het bosch woont. Wie het zoo aanpakt weet mieren cf bijen te beschrijven als wonderlijke dieren, die als het ware een grondwet en allerlei andere wetten hebben waarvan ze niet af wijken. Hij ziet in een mier niet alleen een hardloopend beestje, dat het op den suiker pot voorzien heeft, maar hij vertelt ook hoe de groote mierenmaatschappij is ingedeeld, wat ieder daarin te doen heeft en welk nut in de natuur eigenlijk het bestaan van beestjes als mieren en bijen kan hebben. C' est le ton qui fait la musique en het is ook de manier van vertellen, die maakt of de jeugd zich al dan niet voor de natuur in zijn onnoemelijk aantal scheppingen zal in teresseeren. Dat heeft de heer Huey begre pen en hij schreef daarom een dierenboek voor de jeugd, dat niet zoozeer een leerboek is dan wel een amusant leesboek, maar dat juist op deze wijze de kinderen zooveel in teressante dingen vertelt, dat zij ze voor altijd onthouden zullen. Zij zullen er aan dacht door schenken aan visschen en vogels, aan zwemmende, loopende, vliegende en kruipende dieren, aan alles, groot en klein, dat met ons deze planeet bevolkt en waar mede wij op onzen levensweg telkens weer in aanraking komen. Met foto's en teekenin- gen is de tekst verduidelijkt en de heer J. O. Vor Der Hake, die toezicht op de verta ling heeft uitgeoefend, spreekt in een voor woord van een gezellig en onderhoudend boek over de dierenwereld. Hij bekent, dat er in zijn jeugd zulke niet waren, zoodat er sinds dien tijd wel iets veranderd is. Ook de heer Portielje spreekt van een boek, dat de jeugd met graagte zal lezen, dat hier en daar wel wat van haar voorstellingsvermo gen vergt, maar waarvan het gelezene tot nadenken prikkelt, wat stellig een deugd mag worden genoemd. 64) Zij hoorde nu stemmen buiten de deur en wist, dat zij niet veel tijd meer had. Maar er werd geredetwist, waarnaar zij geen tijd had te luisteren. Zij hoopte, dat Stringer er voor het bereiken van haar doel lang ge noeg door zou worden opgehouden. Zij moest het er op wagen. Bijna het allereerste, wat zij zag, was een enveloppe. Zij greep er naar. Buitenop stond de naam: „Luella Turner". De enveloppe was niet goed dichtgemaakt. Toen zij haar vinger onder het overslag stak, ging het los, daar het grootste deel van de lijm niet plakte. De enveloppe was vol brieven, die op klein formaat blauw papier geschreven wa ren en een zwakken geur afgaven. Tessa schudde ze er uit en stopte ze in haar jurk, ze zoo schikkend om haar middel, dat ze geen bult vormden. Toen keek zij om zich heen, om iets te vinden, wat zij in de enve loppe kon stoppen. Stringer was nog aan het praten aan de voordeur. Er klonk een zwak geluid van stemmen. Zijn overjas lag over een stoei en een krant stak uit een van de zakken. Tessa sprong de kamer door en rukte ze er uit. Het was het werk van een oogen- De Wachter, door J. Visser-Roosendaal, Uitgave Schuit, Veisen. De Wachter is een molen ergens in West- Friesland en onder de wieken van dien mo len leeft een eenvoudig gezin. De man is zijn vader als molenaar opgevolgd en voor dien is zijn grootvader dat geweest. Zoo is er een onverbreekbare band ontstaan tus- schen den molen en zijn bewoners en juist dat leidt tot groote moeilijkheden omdat er den laatsten tijd boeren naar een coöpera tieve maalderij gaan en de molen, die een3 een goed bestaan opleverde, meer en meer tot werkeloosheid gedoemd wordt. De schrijfster teekent ons het gezin Berkhout, waarvan de vader slechts om zijn molen denkt en waarvan de moeder een te een voudige vrouw is om te zien, dat de dochter Eva iets anders in haar leven noodig heeft dan twee oude menschen, die om half tien naar bed gaan en alleen over den molen en zijn klanten kunnen spreken. Er komt na tuurlijk iets anders in haar leven, namelijk een jongen van een ridderplaats, een boe renhofstede, waarvan de eigenaar een der grootste voorstanders van de coöperatieve maalderij is en dus ook de grootste vijand van den eigenaar van De Wachter. Men begrijpt wel welke conflicten hieruit kun nen voortkomen, een liefde, die in het duister bloeit en de onafwendbare gevol gen daarvan, die moeder en vader Berkhout plotseling doen begrijpen, dat hun opvoed kundige lesen niet met den leeftijd en de natuur van Eva in overeenstemming waren. Ondanks de weigering der trotsche nofstee- bezitters om de kinderen te laten trouwen, huwt Eva zonder toestemming en begint met Paul de Ridder een nieuw hoofdstuk van haar leven, dat door de onbetrouwbaarheid van den echtgenoot tot groote teleurstelling moet leiden. De molenaar sterft op het mo ment, dat De Wachter verkocht zal moeten worden, Paul krijgt een ongeluk en aan Eva's lijdensweg komt eerst een einde als zij met haar kindje den man vindt, die haar gelukkig zal kunnen maken. Dit boek is niet door Boutens geschreven en het is daarom voor iedereen begrijpelijk. Men moet er geen hoogdravende taal of kunstzinnige beschouwingen in verwachten, het is het goed loopende, eenvoudig geschre ven verhaal van een dorpsdrama, dat, juist omdat het in deze streek speelt, in de krin gen der West-Friezen zeker belangstelling zal wekken. De straat van de visschende kat, door Jolan Földes, uit het Hongaarsch vertaald door M. H. Szekely-Lulofs. Uitgave H. P Leopold's Uitgeversmaatschappij, Den Haag. De straat van de Visschende kat is een heel attractieve titel, maar men moet er zich niet door op een dwaalspoor laten brengen. Er komt in het heele boek geen visschende kat voor en het is alleen maar de naam van een klein straatje uit Parijs in welks buurt vele buitenlanders een onder komen hebben gevonden. Er zijn mannen en vrouwen bij van alle nationaliteiten. Sommige zijn uit hun vaderland verdreven en hebben in Parijs een toevluchtsoord ge vonden waar zij van regeeringswege nog een kleine ondersteuning genieten, andere zijn vrijwillig naar de ville lumière getrok ken in de hoop er een ruimere arbeidsmarkt te vinden dan in hun eigen vaderland het geval is. De schrijfster behandelt hoofdzake lijk de avonturen van een Hongaarsche bontwerkersfamilie, die, door de hooge loo- nen in Frankrijk aangetrokken, naar Parus verhuisd is, maar daar spoedig tot de ont dekking komt, dat de vreemdelingen het in het buitenland hard te verduren hebben. Sléchts de beide jongste kinderen, die ge naturaliseerd worden vinden hun levens paadje gebaand en worden in de gelegenheid gesteld op staatskosten te leeren. De vader zoekt met afwisselend geluk werk, de moe der gaat uit wasschen en de oudste docnter ondervindt op het mode-atelier waar zij werkzaam is, dat er geen enkele terroristi sche aanslag kan gepleegd worden of men keert zich tegen de buitenlanders uit het Oosten en ontneemt hun de kansen zich door eigen arbeid staande te houden. Het meest merkwaardig zijn de verschillende ty pen, welke in dit boek worden beschreven, Russische vluchtelingen uit de betere krin gen en soms van ouden adel, Spaansche prinsen, die door de revolutie verdreven zijn en daarnaast in hetzelfde familie-hotel eenvoudige handwerkslieden, die vrijwillig of gedwongen naar Parijs zijn gekomen en als gelijkgerechtigden in deze geheel op blik, de krant stijf op te vouwen en in de enveloppe te doen. Die was nu ongeveer even dik als tevoren. Er was nog genoeg lijm op het overslag Zij maakte ze dicht, deed de enveloppe weer in de safe, sloot de deur en draaide het letterslot. Daarna sloot zij het buitendeurtje en legde de sleutels weer op hun plaats op den hoek van de tafel. Zij was nu buiten adem, haar gezicht was vuurrood, en haar hait klopte als eer. stoommachine. Maar zij was buiten zichzelf van vreugde. Zij had gewonnen. Zij had een hotelrat op zijn eigen veld verslagen, en zij was in het bezit van Luella s blie ven. Het geheele werk had misschien twee en een halve minuut geduurd. Maar Tessa leek het meer dan een half uur. Nog steeds klonk het gemurmel der stem men. Toen zij weer wat tot zichzelf was gekomen, luisterde Tessa. De voordeur was nu blijkbaar gesloten en de bezoeker, wie het dan ook mocht zijn, was binnen ge komen. Plotseling werden de stemmen veel lui der. Zij hoorden een vrouwenstem zeggen: „Ik wil naar binnen. Ik geloof,^ dat daar iemand zit: maak die deur open Bijna tegelijkertijd vloog de deur open. maar niet door mr. Stringer s hand. De vrouw, die binnen trad, was Lallie Mulvaney. Tessa stond op om haar te begroeten. Zij droeg nog den hermelijnen mantel. Nadat zij begonnen was hem uit te trekken, had zij hem weer aan gedaan. Lallie Mulvaney stond als aan den grond genageld. Haar woede haar stem had buiten ongetwij feld boos geklonken bedaarde. zich zelf aangewezen bevolkingskringen worden opgenomen. Het is een boek. dat zich gemakkelijk laat lezen, dat ons Parijs doet zien door de oogen van zijn niet-Fran- sche bewoners en, dat daarnaast door de ge schiedenis van de familie Barabas een spannend en aangrijpend verhaal geeft van het moeilijke leven van hen, die in den vreemde op eigen krachten zijn aangewezen. De schrijfster is een Hongaarsche, die in Parijs heeft gestudeerd en daar alle lagen der maatschappij heeft leeren kennen en haar boek heeft, door een jury uit verschil lende landen beoordeeld, een bekroning bij een internationalen roman-prijsvraag gekre gen. Een oorspronkelijk Hollandsch boek, dat de aandacht verdient en ook in de interna tionale roman-prijsvraag mocht mede dingen is dat van Willem de Geus, getiteld Wilde Vaart en bij Leopold's Uitgevers maatschappij N.V. te 's Gravenhage uitgege ven. Het is een boek van een zeeman, die schrijven kan, van een stuurman op de zoo genaamde wilde vaart, die er het leven aan boord op onverbeterlijke wijze in weergeeft. Wie op de wilde vaart is heeft geen schip van een bekende maatschappij, dat een oe- paalde route vaart, maar zooals in dit geval een vrachtschuit van bedenkelij- ken ouderdom, uitgezonden door een firma, die op het punt staat failliet te gaan en dus aan schip en bemanning niet meer uitgeeft dan noodzakelijk moet worden geoordeeld. Zoo komt de lezer terecht op een schuit, die van de eene havenplaats naar de andere zwalkt op zoek naar loonende vracht, een schuit waarop het werk uiterst verantwoor delijk is en waar van officieren en beman ning de zwaarst mogelijke arbeid onder de minst gunstige omstandigheden gevergd wordt. Hoe men aan boord leeft, hoe men met elkaar omgaat op dit wrakke drijven de wereldje, hoe men gaat passagieren en ^ioe een jongmensch gedesillusionneerd wordt, een zoon van een bevriend ^oopman, die door de firma wordt meegegeven omdst zijn vader er een „mensch" van wil. maken, de schrijver weet het alles zoo treffend een voudig te vertellen en geeft daarnaast een prachtige stormbeschrijving, een worsteling van mannen tegen natuurkrachten, die al leen al voldoende zou zijn om dit werk tot een waardevolle aanwinst van de goede Nederlandsche boeken te maken. Prof. F. E. H. Gebhardt van Roonburgh, algemeen voorzitter van het Nederlandsch Verbond voor Noord Amerika of groep Noord Amerika schrijft ons uit Yonkers, N. Y., d.d. 21 Jan. J.L het volgende: Wij hebben het genoegen U een „Onze Toekomst" van 13 Jan. '37 toe te zenden ter overname in Uw geëerde krant, waarbij Alk maar de Victorie begint. Het betreft het artikel: „Huwelijksviering te Yonkers en Nieuw Amsterdam" alleenlijk. Daaraan kan ik nog toevoegen als naschrift. Prof. van Loon noodigde in het Nederl. slot zijn ra dio-rede het Vostelijk Bruidspaar uit ons in Nieuw Nederland te bezoeken, waar Zij hartelijk welkom zouden zijn. De lidmaten der Halve Maan Reforme kerk te Yonkers zijn allen Amerikanen, behalve ondergetee- kende. Toch droegen ze, evenals de leden van Geuzenbond en Ned. Verbond v. Amerika allen Oranje bij de viering. Niet zoo de Nederl. kooplui van Nieuw Amster dam, voor zoover ik zag. Wellicht zijn dezen allen Keezen, behooren tot de Loevestijn- sche factie of schaamde zich voor de om ringende Amerikanen om Oranje te dragen, wat heusch niet behoefde. Bij de kerk dienst werd nog door allen gezongen: „Wilt heden nu treden", natuurlijk met Engelsche woorden, daar de arme menschen weinig Nederlandsch kennen. Elk jaar herdenken wij van den Geuzen- bond, waarvan ik Baljuw ben, dat bij Alk maar de Victorie begint. Dezen zomer trok ken wij den 20en Aug. naar Hudson, N. Y. een stad ten Noorden van Yonkers, die wij tijdelijk Alkmaar noemden en het jaar te rugstelden op 1573. Den 21en trokken de kooplieden Cabel- jauw en Ruyckhaver Alkmaar binnen met hun Geuzen om de dappere West Friezen te helpen hun stad zoo moedig te verdedi gen. Dit was ook onze veronderstelling voor de oefening (doch zonder wapens hier). Den 21en trokken wij dan verder onder hopman Jan van Heiningen naar het Zui den om onze Nederlandsche Geuzen te oefe nen. Marsch en eindelijk picnic met de da „O, ben jij het, liefje! Wel, dat had ik kunnen raden. Je hebt me een zenuwschok bezorgd, moet ik zeggen. Ik dacht, dat deze jonge man van my dubbel spel speelde. Maar wat doe je hier, liefje?" Mr. Stringer bood den aanblik van een man, die geheel versteld staat. Hij zeide niets, daar hij blijkbaar tot het besluit was gekomen, dat zwijgen in de gegeven om standigheden maar het beste voor hem was „Mr. Stringer bracht mij hier", zei Tessa. Tessa was nu zeer verheugd. Zij had haar doel bereikt. De brieven waren in haar be zit en dank zij de aanwezigheid van Lallie zag het er veel beter voor haar uit. „Maar waarom bracht hij je hier, liefje* en waarom ging je met hem mee?" vroeg Lallie klagend. Mr. Stringer kwam ongeloovig tusschen- beide. „Bedoel je, dat je dit meisje kent, Lallie?" „Natuurlijk ken ik haar. Ik ken haar al jaren. Val niet in de rede, Chester!" „M-maar zij draagt jou mantel". „Ik weet wel, dat zij mijn mantel aan heeft. Ik leende hem haar". „Je leende hem haar! Maar lieveling „Alsjeblieft, Chester, spreek niet tegen, anders word ik driftig. Nu liefje, vertel me nu alles. Het bevalt me niet erg, maar ik weet zeker, dat het niet aan jou ligt". „Dank u, miss Mulvaney", zei Tessa. „Wilt u alles weten?" „Ja, alsjeblieft, liefje. Alles. Ik voel, dat er iets niet in orde is. Een geheim. En ik houd niet van geheimen. Die zyn niet goed voor mijn kunst". „Is dit de man, waarvan u my vertelde, dat u met hem trouwen zoudt, miss Mul vaney?" mes in auto's er bij. Iedere familie heeft gemiddeld een auto Nederland ls tegen woordig een weerloos land zeide Exc. H. Colijn niet onlangs in de Staten Generaal: „Eigenlijk hebben wij op het oogenblik geen leger". Een klein gedeelte der jongelingen wordt 51/2 maand ietwat geoefend en vergeet, dat het volgend jaar grootendeels weer, omdat ze niet elk jaar herhalingsoefening hebben of anders één jaar als eerste oefen tijd. Kazematten zijn goed als steunpunten in een gevechtslinie. Doch ze verdedigen zich zelf niet. Daarvoor moet men zeer goed- geoefende troepen hebben, anders gaat het evenals Luik in Augustus 1914. Ik woon hier sinds 19 Mei 1903, doch was op verzoek in Nederland van zomer 1914 tot en met begin 1917 in het leger werkzaam, natuurlijk met zwaar geldelijk verlies. Ben geboren Nederlander en nog steeds Nederl. burger. Zeker, U kunt alles in Uw krant opnemen, Wanneer ik mijn natuurjournaal raad pleeg, dan blijkt daaruit, dat de kleine wintervlinders tot den avond van 23 Janu ari hebben gevlogen, hetgeen beteekent, dat het weer van den achttienden af een on- wintersch karakter heeft gedragen. Maar binnen dit onwintersche kader vielen varia ties te over vast te stellen: er waren dagen van eindeloozen regen en wind, die het kale geboomte heen en weer zwiepte, waarin na de ontloovering de zoo lang geheim gehou den nesten van vogels zichtbaar waren ge worden, maar ook waren er uren, dat de schoon gespoelde lucht prachtig blauw werd. Over het algemeen waren de avonden zacht en slechts een heel enkelen keer daalde het kwik een ietsje onder nul. Merels, koolme zen en spreeuwen zetten onverdroten hun zang voort, de laatste hun lied opgetogen begeleidend met het onophoudelijk klappen der wijd-uitstaande vleugels, hetgeen aan de vogels een leuk pinguïn-achtig voorko men gaf. Voor nagenoeg honderd procent lente was het echter op den 23sten. Een blij en klaar accent in deze voorjaarssfeer was het rappe lied van den kranigen winterkoning: prach tig kwam het metalen lied uit tegen den achtergrond van het hout-geluid der koe rende houtduiven. De wereld was vol zon gestroomd overal lachten de kindergezicht jes der bloeiende driekleurige viooltjes; in de ontginning, waar de Weingartneriapol- pollen op groene egels leken, stonden de knoppen van duizenden spurrieplantjes op springen. Blonder dan ooit blonken de pij- pestrootjes en bij het inspecteeren van zu ring- en smalbladige weegbree kwam ik niet alleen de rupsen tegen, waarvan ik u reeds eerder vertelde een der vuurvlin derlarven was nog maar voor een kwart gedeelte volwassen maar zag ik ook leuke roode zuringkevertjes van een mooie dur vende, moderne kléur. Tegen een berke- stam zat, haast niet te onderscheiden van de schors, waarvan het een onbeteekenend schilfertje leek te zijn, een fijn micro'tje: een nietig blank vlindertje. Op de golvende stuifzanden stonden scherp de gracieuse schaduwlijnen van de helm geteekend, een slechtvalk schoot in snelle vaart over de heide, waarboven zich een hemel koepelde, peilloos hoog en blauw. Kramsvogels, zwer vers uit den vreemde marodeerden in ge weldige troepen in de polders. Nieuw leven was er gevaren in struiken en kruiden. De ribesknoppen zwollen en narcissenstengels stonden al enkele centimeters boven den grond. Toevallig bracht men mij ook weer overwinterenden vlinders: kleine vossen. De ochtend van den 24sten Januari gaf een herhaling van dit lentegeburen te aan schouwen; maar tegen den middag trad een der plotselinge wisselingen in, die de groo te bekoring uitmaken van het Hollandsche weer: het werd grijs, kil en stormachtig. In den avond en nacht woei er een bitse Oostenwind. Guur was de dag, die volgde en in den morgen regende het. Wonderlijk zagen de boomen eruit; terwijl het merkwaardige ge val zich voordeed, dat de straten niet in het minst glad waren, hingen aan de takken dikken bevroren droppen, een weergaloos- mooie ijzelvorming, die te interessanter was omdat het tegelijkertijd woei, zoodat dc boomen een ritselend, tikkelend en kniste- rend geluid maakten; het was een geheim zinnig ruischende muziek. Welk een con trast met de rijpvorming, die een algemee- „Ja liefje. Ik was van plan met hem te trouwen, maar dat ben ik nu niet meer". „Heila, wat is dat, Lallie? Wat ben je „Spreek alsjeblieft niet tegen, Chester Het maakt mij driftig. Ik zal niet met je trouwen, en ik kwam vannacht op het bal. om je dat te zeggen. Maar toen ik daar kwam, vertelde de vestiaire-juffrouw me. dat je juist was weggegaan. Zij zei, dat je met mij was weggegaan, en natuurlijk wist ik dat dat niet zoo was. Daarom reed ik re gelrecht naar je kamers, om te zien, wat er was. Ik haat geheimzinnigheden. Zij zijn niet goed voor mij". „Je ziet, liefje", zeide zij, zich tot Tessa wendend, „dat ik tenslotte toch met den anderen man ga trouwen. Wij hebben het vannacht afgesproken, en hij verlaat En geland nu niet". „Ik ben toch zoo blij, miss Mulvaney, en ik geloof, dat u er verstandig aan doet der. man te trouwen, dien u lief hebt". „Heb je ooit!" viel Stringer nu in, „ik geloof, dat het tijd wordt ook een woordje mee te spreken". „Houd je kalm, Chester, en val niet in de rede. Ik ben Lallie Mulvaney, en geloof, dat ik kan trouwen met wien ik wil, is het niet? Als ik met een armen man wensch te trouwen, die van mij houdt, inplaats van met een millionnair, die geen zier om mij geeft, geloof ik, dat dat mijn zaak is". „Dat is het juist, miss Mulvaney", viel Tessa in. „Deze man is geen millionnair". „Geen millicnnair, liefje? Wat is hy dan?" „Hij is een dief". „Een dief, liefje! Je bedoelt toch niet dat ik verloofd ben geweest met een dief?" „Ja, een hoteldief. En hij heeft heelsmaaJ geen geld, behalve, wat hij gestolen heeft". zoover U plaats hebt. Ik draag den dappe ren Westfriezen een warm hart toe, hoewel geboren Leidenaar. Bij Alkmaar begint de victorie. Hoop, dat U volgend jaar op 8 Oct. een geschiedkundigen optocht hebt uit den Geuzentijd. B.v. Intocht der Geuzen onder koplieden Kabeljauw en P.rurrkiiver op 21 Aug. 1573. (Was het op 21 Aug.?) Niet zoo veel redevoeringen. Geef de menschen wat te zien uit den ouden tijd, uit den Geuzen tijd. En heb de goedheid mij Uw courant toe te laten zenden, voor zoover er van mij iets instaat. Al is dit uitstekend gemeend. Op de sche len wordt van zelf het beleg van Alkmaar behoorlijk verteld onder het vak Vaderl. geschiedenis, doch dit moet door school- inspecteurs gecontroleerd worden. Vivat die Geus! Oranje Boven. Verblijve met beleefde groeten en beste wenschen aan U, Uw krant en den West- Friezen. F. E. H. GEBHARDT VAN ROONBURGH ner natuurverschijnsel is en die wolliger is, ruiger en blanker. De ijzel aan de takken, hekken, telefoon- en telegraafdraden was grijzer en gladder en van een uiterst koele zilveren ijspegelkleur. Het interessante bij dat alles was, dat er ijzelvorming plaats vond, zonder dat het vroor. De felle Oostenwind zorgde voor een krachtig ventilatie-element; de lucht was droog en onverzadigd. Geweldig vlug ver dampte zoodoende het water; de takken ver loren daardoor een groote hoeveelheid warmte en zoo waren de voorwaarden ge schapen voor ijzelvorming, die zich noch tans in Midden-Nederland niet meedeelde aan de warmer wegen en straten, die bo vendien profiteerden van de omstandigheid, dat lager bij den grond den ventilatie ge ringer was, zoodat door een minder voort varende verdamping een geringer warmte- onttrekking plaats vond. In deze betooverde wereld zwierden de kokmeeuwen hongerig boven de grachten der stad of dobberden als lichte bootjes op het water. Ook zilvermeeuwen voegden zich bij hen. Wilde ganzen spoedden zich met luid tumult gak-gak-gak door de grijze lucht, 's Avonds er was bovendien een wind opgestoken stoven de eerste sneeuwvlokken door de wereld en den vol genden ochtend, toen de arabesken der vorstbloemen op de slaapkamerruiten ston den geteekend, was de aarde wonderlijk blank geworden. Uren lang bleven de vlok ken dwarrelen; boomstammen waren ge tooid met breede witte strepen, alsof zij ge neraals waren geworden, met heel deftige broeken, rhododendrons droegen wollen mutsen, akkers leken met koele witte lakens bedekt, huizen, fabrieken en allerhande houwels kregen fijne tinten en toetsen; de molshoopen veranderden in witgeverfde koepeltjes. In de steden met veel verkeer werd het echter weldra groezelig, vuil en onbehagelijk. De opzienbarendste berichten kwamen uit Noord- en Oost-Nederland, waar 't vele graden vroor, waar de wegen door de sneeuwmassa's werden gebarricadeerd, het treinverkeer vertraagd, de scheepvaart ge stagneerd en dorpen geïsoleerd. Het klonk bijna Amerikaansch of Chineesch. In Mid den-Nederland was echter de sneeuwval van een genoegelijke gematigdheid. Onmiddellijk zochten de cultuurvolgers onder de vogels nog meer de nabijheid der menschen; waar kwamen ineens al die kuifleeuweriken vandaan? Merels bedelden nadrukkelijk om voer; prachtig contrasteer de hun fluweel-zwarte pak tegen de witte sneeuw; de kraaien en roeken werden eveneens mooie donkere silhouetten in het winterlandschap. Een boeiende noot was ook het oranje der roodborsten, die overal wachtten op wat hun toegeworpen zou worden. Het spreekt vanzelf, dat bij dezen sneeuw val en vorst speciale vogelvoedering drin gend noodig is om onze zangers door de hun weinig welgezinden tijd heen te hel pen. Wat brood, wat tafelafval, wat pinda's aan een draadje, een rotte appel, een spek- zwoerd, zij aanvaarden het met grootte gre tigheid. Ik geloof niet, nu de idee der vo gelbescherming zoo langzamerhand ge meengoed is geworden, dat het noodig is met grooten nadruk u te verzoeken de vo gels thans te gedenken. Haast ieder vervult reeds zonder aansporing dezen prettigen plicht. RINKE TOLMAN. Soest, 27 Januari. „Een dief!" riep Mulvaney met verhef fing van stem. „Wat beteekent dat, Chester Stringer? Heb je een onschuldig meisje als ik verstrikt met je verhalen over je plan tages in Zuid-Amerika? Ik geloof van wel. Ik geloof, dat je werkelijk een dief bent". „Nonsens. Dit meisje is een dievegge. Ik vond haar in een kamer in het Majestic Hotel. Zij was bezig daar te stelen". Tessa schudde het hoofd, toen Lallie haar aankeek. „Je bent een leugenaar, Chester Stringer", zei Mulvaney met klem. „En ik geloof, dal je een dief bent. Het meisje heeft gelijk. Je ziet er uit als een dief, en ik heb op het punt gestaan met je te trouwen. O, lieve hemel!" Zy ging plotseling zitten, met de handen tegen haar boezem gedrukt. Tessa kwam haar te hulp. „O, liefje, hy is een leugenaar. Ik weet zeker, dat hy een leugenaar is. Iedereen kan zien, dat hy een dief is. Doe dien man tel uit en geef dien hem. Ik wil hem niet hebben. Dit zal mijn hart geen goed doen ik bedoel myn kunst". Weer klonk de bel en Tessa, die op haar knieën lag, sprong met een uitroep van vreugde overeind. „Wat duivel bromde Stringer beslui teloos. „Laat ze maar bellen". „Ga eens kijken, wie daar is, liefje", zei Mulvaney. Met kloppend hart slipte Tessa weg. De gang was niet verlicht. In een oogenblik was ze dien doorgesprongen en had ze de buitendeur geopend. Met één pas kwam iemand den drempel over en Tessa lag in Jiminy Turner s armen. Hij kuste haar. Zy kuste hem. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 15