£and: enJuUt&ouw
'Jxuilletw
ISoeketi
Steun aan de kleine boerenbedrijven
Jeugdlectuur
door RICHARD STARR
Vertaald door A. RIEWÜRD,
Hollanders in Amerika.
Het is winter geworden.
In afwachting van de resultaten van de
proeven onder leiding van het departe
ment van sociale zaken inzake de tewerk
stelling van kleine boeren op het eigen be
drijf daar, waar zoogenaamde „zichtbare"
werkobjecten aanwezig zijn, heeft de mi
nister van Landbouw en Visscherij beslo-
te" een directen financiëelen steun aan de
kleine boeren te verleenen. Voor dezen
steun komen alleen die kleine boeren in
aanmerking, wier hoofdberoep in den
landbouw ligt, met dien verstande:
a. dat de bedrijfsgrootte niet kleiner is
dan 1 H.A. en niet grooter dan 4.99 H.A.;
b. dat zij niet aangeslagen zijn in de
Rijksinkomstenbelasting, Gemeentefonds
belasting of Vermogensbelasting.
Bij de verdeeling van het door den mi
nister van Landbouw en Visscherij be
schikbaar gestelde bedrag zal onderscheid
gemaakt worden naar gelang de bedrijfs
grootte van 1 tot en met 2.99 of van 3 tot
en met 4 99 H.A. is. Aan hen, die een be
drijf exploiteeren van 1 tot en met 2.9
H.A., zal een grooter steunbedrag worden
uitgekeerd, dan aan hen, die een be°riJ
exploiteeren van 3 tot en met 4.99 H.
Ofschoon op het oogenblik niet Pr®cl®
kan worden medegedeeld, hoe groo
uitkeering voor iedere groep zal zyn, kan
worden aangenomen, dat voor bei e g
pen samen de gemiddelde uitkeering zal
schommelen om de 35.-— per' nJ
Spoedig zullen de noodige formulieren
voor de belanghebbenden ter beschikking
worden gesteld, waarop de aangifte zal
kunnen plaats hebben.
De dierenwereld in een notedop, door
E. G. Huey, voor de jeugd vertaald door
W. M. Beun en voor Nederland bewerkt
door A. F. J. Portielje. Uitgave Hollandia-
Drukkerij te Baarn N. V.
Er zijn leeraren in plant- en dierkunde,
die er nooit in slagen hun leerlingen ook
maar de geringste interesse bij te brengen
voor de wonderen der natuur zooals die
zich in de levende scheppingen openbaren.
En er zijn andere, die er zooveel belangstel
ling voor weten te wekken, dat hun les
uren met verlangen tegemoet gezien worden.
Het verschil zit natuurlijk in de wijze
waarop zij hun leerstof behandelen. Men
kan vertellen hoe een mier er uitziet, hoe
veel pooten het beest heeft en wat men het
beste kan doen om eventueele mieren in
huis zoo spoedig mogelijk kwijt te raken.
Maar men kan ook vertellen, dat de mier
een zeer interessant beestje ie, een dier, dat
georganiseerd is in een kolonie of familie,
die in een groot huis ergens in het bosch
woont. Wie het zoo aanpakt weet mieren cf
bijen te beschrijven als wonderlijke dieren,
die als het ware een grondwet en allerlei
andere wetten hebben waarvan ze niet af
wijken. Hij ziet in een mier niet alleen een
hardloopend beestje, dat het op den suiker
pot voorzien heeft, maar hij vertelt ook hoe
de groote mierenmaatschappij is ingedeeld,
wat ieder daarin te doen heeft en welk nut
in de natuur eigenlijk het bestaan van
beestjes als mieren en bijen kan hebben.
C' est le ton qui fait la musique en het is
ook de manier van vertellen, die maakt of
de jeugd zich al dan niet voor de natuur in
zijn onnoemelijk aantal scheppingen zal in
teresseeren. Dat heeft de heer Huey begre
pen en hij schreef daarom een dierenboek
voor de jeugd, dat niet zoozeer een leerboek
is dan wel een amusant leesboek, maar dat
juist op deze wijze de kinderen zooveel in
teressante dingen vertelt, dat zij ze voor
altijd onthouden zullen. Zij zullen er aan
dacht door schenken aan visschen en vogels,
aan zwemmende, loopende, vliegende en
kruipende dieren, aan alles, groot en klein,
dat met ons deze planeet bevolkt en waar
mede wij op onzen levensweg telkens weer
in aanraking komen. Met foto's en teekenin-
gen is de tekst verduidelijkt en de heer J.
O. Vor Der Hake, die toezicht op de verta
ling heeft uitgeoefend, spreekt in een voor
woord van een gezellig en onderhoudend
boek over de dierenwereld. Hij bekent, dat
er in zijn jeugd zulke niet waren, zoodat er
sinds dien tijd wel iets veranderd is. Ook
de heer Portielje spreekt van een boek, dat
de jeugd met graagte zal lezen, dat hier en
daar wel wat van haar voorstellingsvermo
gen vergt, maar waarvan het gelezene tot
nadenken prikkelt, wat stellig een deugd
mag worden genoemd.
64)
Zij hoorde nu stemmen buiten de deur en
wist, dat zij niet veel tijd meer had. Maar
er werd geredetwist, waarnaar zij geen tijd
had te luisteren. Zij hoopte, dat Stringer er
voor het bereiken van haar doel lang ge
noeg door zou worden opgehouden. Zij
moest het er op wagen.
Bijna het allereerste, wat zij zag, was een
enveloppe. Zij greep er naar. Buitenop stond
de naam: „Luella Turner".
De enveloppe was niet goed dichtgemaakt.
Toen zij haar vinger onder het overslag
stak, ging het los, daar het grootste deel
van de lijm niet plakte.
De enveloppe was vol brieven, die op
klein formaat blauw papier geschreven wa
ren en een zwakken geur afgaven. Tessa
schudde ze er uit en stopte ze in haar jurk,
ze zoo schikkend om haar middel, dat ze
geen bult vormden. Toen keek zij om zich
heen, om iets te vinden, wat zij in de enve
loppe kon stoppen.
Stringer was nog aan het praten aan de
voordeur. Er klonk een zwak geluid van
stemmen. Zijn overjas lag over een stoei
en een krant stak uit een van de zakken.
Tessa sprong de kamer door en rukte ze
er uit. Het was het werk van een oogen-
De Wachter, door J. Visser-Roosendaal,
Uitgave Schuit, Veisen.
De Wachter is een molen ergens in West-
Friesland en onder de wieken van dien mo
len leeft een eenvoudig gezin. De man is
zijn vader als molenaar opgevolgd en voor
dien is zijn grootvader dat geweest. Zoo is
er een onverbreekbare band ontstaan tus-
schen den molen en zijn bewoners en juist
dat leidt tot groote moeilijkheden omdat er
den laatsten tijd boeren naar een coöpera
tieve maalderij gaan en de molen, die een3
een goed bestaan opleverde, meer en meer
tot werkeloosheid gedoemd wordt. De
schrijfster teekent ons het gezin Berkhout,
waarvan de vader slechts om zijn molen
denkt en waarvan de moeder een te een
voudige vrouw is om te zien, dat de dochter
Eva iets anders in haar leven noodig heeft
dan twee oude menschen, die om half tien
naar bed gaan en alleen over den molen en
zijn klanten kunnen spreken. Er komt na
tuurlijk iets anders in haar leven, namelijk
een jongen van een ridderplaats, een boe
renhofstede, waarvan de eigenaar een der
grootste voorstanders van de coöperatieve
maalderij is en dus ook de grootste vijand
van den eigenaar van De Wachter. Men
begrijpt wel welke conflicten hieruit kun
nen voortkomen, een liefde, die in het
duister bloeit en de onafwendbare gevol
gen daarvan, die moeder en vader Berkhout
plotseling doen begrijpen, dat hun opvoed
kundige lesen niet met den leeftijd en de
natuur van Eva in overeenstemming waren.
Ondanks de weigering der trotsche nofstee-
bezitters om de kinderen te laten trouwen,
huwt Eva zonder toestemming en begint met
Paul de Ridder een nieuw hoofdstuk van
haar leven, dat door de onbetrouwbaarheid
van den echtgenoot tot groote teleurstelling
moet leiden. De molenaar sterft op het mo
ment, dat De Wachter verkocht zal moeten
worden, Paul krijgt een ongeluk en aan
Eva's lijdensweg komt eerst een einde als
zij met haar kindje den man vindt, die
haar gelukkig zal kunnen maken.
Dit boek is niet door Boutens geschreven
en het is daarom voor iedereen begrijpelijk.
Men moet er geen hoogdravende taal of
kunstzinnige beschouwingen in verwachten,
het is het goed loopende, eenvoudig geschre
ven verhaal van een dorpsdrama, dat, juist
omdat het in deze streek speelt, in de krin
gen der West-Friezen zeker belangstelling
zal wekken.
De straat van de visschende kat, door
Jolan Földes, uit het Hongaarsch vertaald
door M. H. Szekely-Lulofs. Uitgave H. P
Leopold's Uitgeversmaatschappij, Den Haag.
De straat van de Visschende kat is een
heel attractieve titel, maar men moet er
zich niet door op een dwaalspoor laten
brengen. Er komt in het heele boek geen
visschende kat voor en het is alleen maar
de naam van een klein straatje uit Parijs in
welks buurt vele buitenlanders een onder
komen hebben gevonden. Er zijn mannen
en vrouwen bij van alle nationaliteiten.
Sommige zijn uit hun vaderland verdreven
en hebben in Parijs een toevluchtsoord ge
vonden waar zij van regeeringswege nog
een kleine ondersteuning genieten, andere
zijn vrijwillig naar de ville lumière getrok
ken in de hoop er een ruimere arbeidsmarkt
te vinden dan in hun eigen vaderland het
geval is. De schrijfster behandelt hoofdzake
lijk de avonturen van een Hongaarsche
bontwerkersfamilie, die, door de hooge loo-
nen in Frankrijk aangetrokken, naar Parus
verhuisd is, maar daar spoedig tot de ont
dekking komt, dat de vreemdelingen het in
het buitenland hard te verduren hebben.
Sléchts de beide jongste kinderen, die ge
naturaliseerd worden vinden hun levens
paadje gebaand en worden in de gelegenheid
gesteld op staatskosten te leeren. De vader
zoekt met afwisselend geluk werk, de moe
der gaat uit wasschen en de oudste docnter
ondervindt op het mode-atelier waar zij
werkzaam is, dat er geen enkele terroristi
sche aanslag kan gepleegd worden of men
keert zich tegen de buitenlanders uit het
Oosten en ontneemt hun de kansen zich
door eigen arbeid staande te houden. Het
meest merkwaardig zijn de verschillende ty
pen, welke in dit boek worden beschreven,
Russische vluchtelingen uit de betere krin
gen en soms van ouden adel, Spaansche
prinsen, die door de revolutie verdreven
zijn en daarnaast in hetzelfde familie-hotel
eenvoudige handwerkslieden, die vrijwillig
of gedwongen naar Parijs zijn gekomen en
als gelijkgerechtigden in deze geheel op
blik, de krant stijf op te vouwen en in de
enveloppe te doen. Die was nu ongeveer
even dik als tevoren.
Er was nog genoeg lijm op het overslag
Zij maakte ze dicht, deed de enveloppe weer
in de safe, sloot de deur en draaide het
letterslot. Daarna sloot zij het buitendeurtje
en legde de sleutels weer op hun plaats op
den hoek van de tafel.
Zij was nu buiten adem, haar gezicht
was vuurrood, en haar hait klopte als eer.
stoommachine. Maar zij was buiten zichzelf
van vreugde. Zij had gewonnen. Zij had
een hotelrat op zijn eigen veld verslagen,
en zij was in het bezit van Luella s blie
ven.
Het geheele werk had misschien twee en
een halve minuut geduurd. Maar Tessa
leek het meer dan een half uur.
Nog steeds klonk het gemurmel der stem
men. Toen zij weer wat tot zichzelf was
gekomen, luisterde Tessa. De voordeur was
nu blijkbaar gesloten en de bezoeker, wie
het dan ook mocht zijn, was binnen ge
komen.
Plotseling werden de stemmen veel lui
der. Zij hoorden een vrouwenstem zeggen:
„Ik wil naar binnen. Ik geloof,^ dat daar
iemand zit: maak die deur open
Bijna tegelijkertijd vloog de deur open.
maar niet door mr. Stringer s hand.
De vrouw, die binnen trad, was Lallie
Mulvaney.
Tessa stond op om haar te begroeten. Zij
droeg nog den hermelijnen mantel. Nadat
zij begonnen was hem uit te trekken, had
zij hem weer aan gedaan. Lallie Mulvaney
stond als aan den grond genageld. Haar
woede haar stem had buiten ongetwij
feld boos geklonken bedaarde.
zich zelf aangewezen bevolkingskringen
worden opgenomen. Het is een boek. dat
zich gemakkelijk laat lezen, dat ons Parijs
doet zien door de oogen van zijn niet-Fran-
sche bewoners en, dat daarnaast door de ge
schiedenis van de familie Barabas een
spannend en aangrijpend verhaal geeft van
het moeilijke leven van hen, die in den
vreemde op eigen krachten zijn aangewezen.
De schrijfster is een Hongaarsche, die in
Parijs heeft gestudeerd en daar alle lagen
der maatschappij heeft leeren kennen en
haar boek heeft, door een jury uit verschil
lende landen beoordeeld, een bekroning bij
een internationalen roman-prijsvraag gekre
gen.
Een oorspronkelijk Hollandsch boek, dat
de aandacht verdient en ook in de interna
tionale roman-prijsvraag mocht mede
dingen is dat van Willem de Geus, getiteld
Wilde Vaart en bij Leopold's Uitgevers
maatschappij N.V. te 's Gravenhage uitgege
ven. Het is een boek van een zeeman, die
schrijven kan, van een stuurman op de zoo
genaamde wilde vaart, die er het leven aan
boord op onverbeterlijke wijze in weergeeft.
Wie op de wilde vaart is heeft geen schip
van een bekende maatschappij, dat een oe-
paalde route vaart, maar zooals in dit
geval een vrachtschuit van bedenkelij-
ken ouderdom, uitgezonden door een firma,
die op het punt staat failliet te gaan en dus
aan schip en bemanning niet meer uitgeeft
dan noodzakelijk moet worden geoordeeld.
Zoo komt de lezer terecht op een schuit, die
van de eene havenplaats naar de andere
zwalkt op zoek naar loonende vracht, een
schuit waarop het werk uiterst verantwoor
delijk is en waar van officieren en beman
ning de zwaarst mogelijke arbeid onder de
minst gunstige omstandigheden gevergd
wordt. Hoe men aan boord leeft, hoe men
met elkaar omgaat op dit wrakke drijven
de wereldje, hoe men gaat passagieren en
^ioe een jongmensch gedesillusionneerd
wordt, een zoon van een bevriend ^oopman,
die door de firma wordt meegegeven omdst
zijn vader er een „mensch" van wil. maken,
de schrijver weet het alles zoo treffend een
voudig te vertellen en geeft daarnaast een
prachtige stormbeschrijving, een worsteling
van mannen tegen natuurkrachten, die al
leen al voldoende zou zijn om dit werk tot
een waardevolle aanwinst van de goede
Nederlandsche boeken te maken.
Prof. F. E. H. Gebhardt van Roonburgh,
algemeen voorzitter van het Nederlandsch
Verbond voor Noord Amerika of groep
Noord Amerika schrijft ons uit Yonkers,
N. Y., d.d. 21 Jan. J.L het volgende:
Wij hebben het genoegen U een „Onze
Toekomst" van 13 Jan. '37 toe te zenden ter
overname in Uw geëerde krant, waarbij Alk
maar de Victorie begint. Het betreft het
artikel: „Huwelijksviering te Yonkers en
Nieuw Amsterdam" alleenlijk. Daaraan kan
ik nog toevoegen als naschrift. Prof. van
Loon noodigde in het Nederl. slot zijn ra
dio-rede het Vostelijk Bruidspaar uit ons in
Nieuw Nederland te bezoeken, waar Zij
hartelijk welkom zouden zijn. De lidmaten
der Halve Maan Reforme kerk te Yonkers
zijn allen Amerikanen, behalve ondergetee-
kende. Toch droegen ze, evenals de leden
van Geuzenbond en Ned. Verbond v.
Amerika allen Oranje bij de viering. Niet
zoo de Nederl. kooplui van Nieuw Amster
dam, voor zoover ik zag. Wellicht zijn dezen
allen Keezen, behooren tot de Loevestijn-
sche factie of schaamde zich voor de om
ringende Amerikanen om Oranje te dragen,
wat heusch niet behoefde. Bij de kerk
dienst werd nog door allen gezongen: „Wilt
heden nu treden", natuurlijk met Engelsche
woorden, daar de arme menschen weinig
Nederlandsch kennen.
Elk jaar herdenken wij van den Geuzen-
bond, waarvan ik Baljuw ben, dat bij Alk
maar de Victorie begint. Dezen zomer trok
ken wij den 20en Aug. naar Hudson, N. Y.
een stad ten Noorden van Yonkers, die wij
tijdelijk Alkmaar noemden en het jaar te
rugstelden op 1573.
Den 21en trokken de kooplieden Cabel-
jauw en Ruyckhaver Alkmaar binnen met
hun Geuzen om de dappere West Friezen
te helpen hun stad zoo moedig te verdedi
gen. Dit was ook onze veronderstelling voor
de oefening (doch zonder wapens hier).
Den 21en trokken wij dan verder onder
hopman Jan van Heiningen naar het Zui
den om onze Nederlandsche Geuzen te oefe
nen. Marsch en eindelijk picnic met de da
„O, ben jij het, liefje! Wel, dat had ik
kunnen raden. Je hebt me een zenuwschok
bezorgd, moet ik zeggen. Ik dacht, dat deze
jonge man van my dubbel spel speelde.
Maar wat doe je hier, liefje?"
Mr. Stringer bood den aanblik van een
man, die geheel versteld staat. Hij zeide
niets, daar hij blijkbaar tot het besluit was
gekomen, dat zwijgen in de gegeven om
standigheden maar het beste voor hem was
„Mr. Stringer bracht mij hier", zei Tessa.
Tessa was nu zeer verheugd. Zij had haar
doel bereikt. De brieven waren in haar be
zit en dank zij de aanwezigheid van Lallie
zag het er veel beter voor haar uit.
„Maar waarom bracht hij je hier, liefje*
en waarom ging je met hem mee?" vroeg
Lallie klagend.
Mr. Stringer kwam ongeloovig tusschen-
beide.
„Bedoel je, dat je dit meisje kent, Lallie?"
„Natuurlijk ken ik haar. Ik ken haar al
jaren. Val niet in de rede, Chester!"
„M-maar zij draagt jou mantel".
„Ik weet wel, dat zij mijn mantel aan
heeft. Ik leende hem haar".
„Je leende hem haar! Maar lieveling
„Alsjeblieft, Chester, spreek niet tegen,
anders word ik driftig. Nu liefje, vertel me
nu alles. Het bevalt me niet erg, maar ik
weet zeker, dat het niet aan jou ligt".
„Dank u, miss Mulvaney", zei Tessa. „Wilt
u alles weten?"
„Ja, alsjeblieft, liefje. Alles. Ik voel,
dat er iets niet in orde is. Een geheim. En
ik houd niet van geheimen. Die zyn niet
goed voor mijn kunst".
„Is dit de man, waarvan u my vertelde,
dat u met hem trouwen zoudt, miss Mul
vaney?"
mes in auto's er bij. Iedere familie heeft
gemiddeld een auto Nederland ls tegen
woordig een weerloos land zeide Exc. H.
Colijn niet onlangs in de Staten Generaal:
„Eigenlijk hebben wij op het oogenblik
geen leger".
Een klein gedeelte der jongelingen wordt
51/2 maand ietwat geoefend en vergeet,
dat het volgend jaar grootendeels weer,
omdat ze niet elk jaar herhalingsoefening
hebben of anders één jaar als eerste oefen
tijd.
Kazematten zijn goed als steunpunten in
een gevechtslinie. Doch ze verdedigen zich
zelf niet. Daarvoor moet men zeer goed-
geoefende troepen hebben, anders gaat het
evenals Luik in Augustus 1914.
Ik woon hier sinds 19 Mei 1903, doch was
op verzoek in Nederland van zomer 1914 tot
en met begin 1917 in het leger werkzaam,
natuurlijk met zwaar geldelijk verlies. Ben
geboren Nederlander en nog steeds Nederl.
burger.
Zeker, U kunt alles in Uw krant opnemen,
Wanneer ik mijn natuurjournaal raad
pleeg, dan blijkt daaruit, dat de kleine
wintervlinders tot den avond van 23 Janu
ari hebben gevlogen, hetgeen beteekent, dat
het weer van den achttienden af een on-
wintersch karakter heeft gedragen. Maar
binnen dit onwintersche kader vielen varia
ties te over vast te stellen: er waren dagen
van eindeloozen regen en wind, die het kale
geboomte heen en weer zwiepte, waarin na
de ontloovering de zoo lang geheim gehou
den nesten van vogels zichtbaar waren ge
worden, maar ook waren er uren, dat de
schoon gespoelde lucht prachtig blauw werd.
Over het algemeen waren de avonden zacht
en slechts een heel enkelen keer daalde het
kwik een ietsje onder nul. Merels, koolme
zen en spreeuwen zetten onverdroten hun
zang voort, de laatste hun lied opgetogen
begeleidend met het onophoudelijk klappen
der wijd-uitstaande vleugels, hetgeen aan
de vogels een leuk pinguïn-achtig voorko
men gaf.
Voor nagenoeg honderd procent lente was
het echter op den 23sten. Een blij en klaar
accent in deze voorjaarssfeer was het rappe
lied van den kranigen winterkoning: prach
tig kwam het metalen lied uit tegen den
achtergrond van het hout-geluid der koe
rende houtduiven. De wereld was vol zon
gestroomd overal lachten de kindergezicht
jes der bloeiende driekleurige viooltjes; in
de ontginning, waar de Weingartneriapol-
pollen op groene egels leken, stonden de
knoppen van duizenden spurrieplantjes op
springen. Blonder dan ooit blonken de pij-
pestrootjes en bij het inspecteeren van zu
ring- en smalbladige weegbree kwam ik
niet alleen de rupsen tegen, waarvan ik u
reeds eerder vertelde een der vuurvlin
derlarven was nog maar voor een kwart
gedeelte volwassen maar zag ik ook leuke
roode zuringkevertjes van een mooie dur
vende, moderne kléur. Tegen een berke-
stam zat, haast niet te onderscheiden van
de schors, waarvan het een onbeteekenend
schilfertje leek te zijn, een fijn micro'tje:
een nietig blank vlindertje. Op de golvende
stuifzanden stonden scherp de gracieuse
schaduwlijnen van de helm geteekend, een
slechtvalk schoot in snelle vaart over de
heide, waarboven zich een hemel koepelde,
peilloos hoog en blauw. Kramsvogels, zwer
vers uit den vreemde marodeerden in ge
weldige troepen in de polders. Nieuw leven
was er gevaren in struiken en kruiden. De
ribesknoppen zwollen en narcissenstengels
stonden al enkele centimeters boven den
grond. Toevallig bracht men mij ook weer
overwinterenden vlinders: kleine vossen.
De ochtend van den 24sten Januari gaf
een herhaling van dit lentegeburen te aan
schouwen; maar tegen den middag trad een
der plotselinge wisselingen in, die de groo
te bekoring uitmaken van het Hollandsche
weer: het werd grijs, kil en stormachtig.
In den avond en nacht woei er een bitse
Oostenwind.
Guur was de dag, die volgde en in den
morgen regende het. Wonderlijk zagen de
boomen eruit; terwijl het merkwaardige ge
val zich voordeed, dat de straten niet in het
minst glad waren, hingen aan de takken
dikken bevroren droppen, een weergaloos-
mooie ijzelvorming, die te interessanter was
omdat het tegelijkertijd woei, zoodat dc
boomen een ritselend, tikkelend en kniste-
rend geluid maakten; het was een geheim
zinnig ruischende muziek. Welk een con
trast met de rijpvorming, die een algemee-
„Ja liefje. Ik was van plan met hem te
trouwen, maar dat ben ik nu niet meer".
„Heila, wat is dat, Lallie? Wat ben je
„Spreek alsjeblieft niet tegen, Chester
Het maakt mij driftig. Ik zal niet met je
trouwen, en ik kwam vannacht op het bal.
om je dat te zeggen. Maar toen ik daar
kwam, vertelde de vestiaire-juffrouw me.
dat je juist was weggegaan. Zij zei, dat je
met mij was weggegaan, en natuurlijk wist
ik dat dat niet zoo was. Daarom reed ik re
gelrecht naar je kamers, om te zien, wat
er was. Ik haat geheimzinnigheden. Zij zijn
niet goed voor mij".
„Je ziet, liefje", zeide zij, zich tot Tessa
wendend, „dat ik tenslotte toch met den
anderen man ga trouwen. Wij hebben het
vannacht afgesproken, en hij verlaat En
geland nu niet".
„Ik ben toch zoo blij, miss Mulvaney, en
ik geloof, dat u er verstandig aan doet der.
man te trouwen, dien u lief hebt".
„Heb je ooit!" viel Stringer nu in, „ik
geloof, dat het tijd wordt ook een woordje
mee te spreken".
„Houd je kalm, Chester, en val niet in de
rede. Ik ben Lallie Mulvaney, en geloof, dat
ik kan trouwen met wien ik wil, is het
niet? Als ik met een armen man wensch te
trouwen, die van mij houdt, inplaats van
met een millionnair, die geen zier om mij
geeft, geloof ik, dat dat mijn zaak is".
„Dat is het juist, miss Mulvaney", viel
Tessa in. „Deze man is geen millionnair".
„Geen millicnnair, liefje? Wat is hy dan?"
„Hij is een dief".
„Een dief, liefje! Je bedoelt toch niet
dat ik verloofd ben geweest met een dief?"
„Ja, een hoteldief. En hij heeft heelsmaaJ
geen geld, behalve, wat hij gestolen heeft".
zoover U plaats hebt. Ik draag den dappe
ren Westfriezen een warm hart toe, hoewel
geboren Leidenaar. Bij Alkmaar begint de
victorie. Hoop, dat U volgend jaar op 8 Oct.
een geschiedkundigen optocht hebt uit den
Geuzentijd. B.v. Intocht der Geuzen onder
koplieden Kabeljauw en P.rurrkiiver op 21
Aug. 1573. (Was het op 21 Aug.?) Niet zoo
veel redevoeringen. Geef de menschen wat
te zien uit den ouden tijd, uit den Geuzen
tijd.
En heb de goedheid mij Uw courant toe
te laten zenden, voor zoover er van mij iets
instaat.
Al is dit uitstekend gemeend. Op de sche
len wordt van zelf het beleg van Alkmaar
behoorlijk verteld onder het vak Vaderl.
geschiedenis, doch dit moet door school-
inspecteurs gecontroleerd worden.
Vivat die Geus! Oranje Boven.
Verblijve met beleefde groeten en beste
wenschen aan U, Uw krant en den West-
Friezen.
F. E. H. GEBHARDT VAN ROONBURGH
ner natuurverschijnsel is en die wolliger is,
ruiger en blanker. De ijzel aan de takken,
hekken, telefoon- en telegraafdraden was
grijzer en gladder en van een uiterst koele
zilveren ijspegelkleur.
Het interessante bij dat alles was, dat er
ijzelvorming plaats vond, zonder dat het
vroor. De felle Oostenwind zorgde voor een
krachtig ventilatie-element; de lucht was
droog en onverzadigd. Geweldig vlug ver
dampte zoodoende het water; de takken ver
loren daardoor een groote hoeveelheid
warmte en zoo waren de voorwaarden ge
schapen voor ijzelvorming, die zich noch
tans in Midden-Nederland niet meedeelde
aan de warmer wegen en straten, die bo
vendien profiteerden van de omstandigheid,
dat lager bij den grond den ventilatie ge
ringer was, zoodat door een minder voort
varende verdamping een geringer warmte-
onttrekking plaats vond.
In deze betooverde wereld zwierden de
kokmeeuwen hongerig boven de grachten
der stad of dobberden als lichte bootjes op
het water. Ook zilvermeeuwen voegden
zich bij hen. Wilde ganzen spoedden zich
met luid tumult gak-gak-gak door de
grijze lucht, 's Avonds er was bovendien
een wind opgestoken stoven de eerste
sneeuwvlokken door de wereld en den vol
genden ochtend, toen de arabesken der
vorstbloemen op de slaapkamerruiten ston
den geteekend, was de aarde wonderlijk
blank geworden. Uren lang bleven de vlok
ken dwarrelen; boomstammen waren ge
tooid met breede witte strepen, alsof zij ge
neraals waren geworden, met heel deftige
broeken, rhododendrons droegen wollen
mutsen, akkers leken met koele witte lakens
bedekt, huizen, fabrieken en allerhande
houwels kregen fijne tinten en toetsen; de
molshoopen veranderden in witgeverfde
koepeltjes. In de steden met veel verkeer
werd het echter weldra groezelig, vuil en
onbehagelijk.
De opzienbarendste berichten kwamen
uit Noord- en Oost-Nederland, waar 't vele
graden vroor, waar de wegen door de
sneeuwmassa's werden gebarricadeerd, het
treinverkeer vertraagd, de scheepvaart ge
stagneerd en dorpen geïsoleerd. Het klonk
bijna Amerikaansch of Chineesch. In Mid
den-Nederland was echter de sneeuwval
van een genoegelijke gematigdheid.
Onmiddellijk zochten de cultuurvolgers
onder de vogels nog meer de nabijheid der
menschen; waar kwamen ineens al die
kuifleeuweriken vandaan? Merels bedelden
nadrukkelijk om voer; prachtig contrasteer
de hun fluweel-zwarte pak tegen de witte
sneeuw; de kraaien en roeken werden
eveneens mooie donkere silhouetten in het
winterlandschap. Een boeiende noot was ook
het oranje der roodborsten, die overal
wachtten op wat hun toegeworpen zou
worden.
Het spreekt vanzelf, dat bij dezen sneeuw
val en vorst speciale vogelvoedering drin
gend noodig is om onze zangers door de
hun weinig welgezinden tijd heen te hel
pen. Wat brood, wat tafelafval, wat pinda's
aan een draadje, een rotte appel, een spek-
zwoerd, zij aanvaarden het met grootte gre
tigheid. Ik geloof niet, nu de idee der vo
gelbescherming zoo langzamerhand ge
meengoed is geworden, dat het noodig is
met grooten nadruk u te verzoeken de vo
gels thans te gedenken. Haast ieder vervult
reeds zonder aansporing dezen prettigen
plicht.
RINKE TOLMAN.
Soest, 27 Januari.
„Een dief!" riep Mulvaney met verhef
fing van stem. „Wat beteekent dat, Chester
Stringer? Heb je een onschuldig meisje als
ik verstrikt met je verhalen over je plan
tages in Zuid-Amerika? Ik geloof van wel.
Ik geloof, dat je werkelijk een dief bent".
„Nonsens. Dit meisje is een dievegge. Ik
vond haar in een kamer in het Majestic
Hotel. Zij was bezig daar te stelen".
Tessa schudde het hoofd, toen Lallie haar
aankeek.
„Je bent een leugenaar, Chester Stringer",
zei Mulvaney met klem. „En ik geloof, dal
je een dief bent. Het meisje heeft gelijk.
Je ziet er uit als een dief, en ik heb op het
punt gestaan met je te trouwen. O, lieve
hemel!"
Zy ging plotseling zitten, met de handen
tegen haar boezem gedrukt. Tessa kwam
haar te hulp.
„O, liefje, hy is een leugenaar. Ik weet
zeker, dat hy een leugenaar is. Iedereen
kan zien, dat hy een dief is. Doe dien man
tel uit en geef dien hem. Ik wil hem niet
hebben. Dit zal mijn hart geen goed doen
ik bedoel myn kunst".
Weer klonk de bel en Tessa, die op haar
knieën lag, sprong met een uitroep van
vreugde overeind.
„Wat duivel bromde Stringer beslui
teloos. „Laat ze maar bellen".
„Ga eens kijken, wie daar is, liefje", zei
Mulvaney.
Met kloppend hart slipte Tessa weg. De
gang was niet verlicht. In een oogenblik
was ze dien doorgesprongen en had ze de
buitendeur geopend. Met één pas kwam
iemand den drempel over en Tessa lag in
Jiminy Turner s armen. Hij kuste haar. Zy
kuste hem. (Wordt vervolgd).