De Eerste Kamer en de rijksbegrooting HET HUIS MYSTERIES PARLEMEMT ^imientand fpuifdetoti Communisme en nat.-soc. vijanden van de christelijke grondslagen van ons volksleven, zegt prof. Anema. Waardeering en critiek voor de regeering. Buitenlandsche begrooting. DER I (Van onzen parlementairen medewerker). Gistermorgen zijn de algemeene be schouwingen der Eerste Kamer over de Ryksbegrooting begonnen. Aangezien groote gebeurtenissen hun schaduwen vooruit heeten te werpen, en verkiezingen voor de Kamers ongetwijfeld tot die ge beurtenissen mogen worden gerekend, zal het niemand verwonderen, dat de Senaat in navolging van de volksvertegenwoor digers aan de overzijde van het Binnen hof, hyn best deden om eenig licht te ver spreiden omtrent de toekomst. Zij zijn zoo verstandig geweest zich niet aan voor spellingen te wagen; politici van ervaring gaan zich niet te buiten aan stellige uit spraken aangaande verkiezingsuitslagen en kabinetsformaties. Zoodat we slechts wenschen vernamen, of hoorden verklaren hoe sommige leiders dachten dat het niet moest gaan. De voorzitters van vijf fracties zijn aan het woord geweest; van de drie rechtsche groepen en van twee groepen van links. In hoevele opzichten deze ook verschilden, zij waren eensgezind in hun waardeering voor den ijver, de werklust en de be kwaamheid van het Kabinet; dat mr. Mendels daarbij behoorde mag niet alleen gelden als een bewijs van persoonlijke appreciatie, maar ook van het ruime standpunt, dat in het politieke leven kan worden ingenomen, zonder dat eigen par tijbeginselen worden verdoezeld. De leider der socialistische fractie heeft aan het«--- Kabi.-jet-Colijn de critiek overigens niet j Lanschot tegen op kwam uitgevoerd. De heer Mendels zag in, dat de Regeering op krachtige wijze haar ge zag tegenover extremisme handhaaft; hij vond het alleen jammer, dat ze daarbij zoo veelvuldig gebruik maakt van het Strafwetboek. Hij ontkende dat zijn partij nog niet voldoende nationaal zou zijn. De afwijzing van samenwerking door mr. van Lanschot aanvaardde hij onder „benefice van inventaris". Hij verwachtte „dat we elkaa.- nog wel nader zouden spreken". Met klem betwistte hij dat herstel van de coalitie het politiek herstel zou bevor deren, en dat de coalitie een fundament was in de stukken genoemd de bewering, zou bieden voor gemeenschappelijke sa- dat er innige samenhang zou bestaan tus- menwerking. 1i schen de opkomst van de N. S. B. en de herleving van het Christelijk geloof, de heer van Lanschot noemde dit „diep treurig". Meer tevreden met het beleid van de Regeering en tevens over de uitkomsten van haar economische politiek bleek prof. de Savornin Lohman, leider der chr. his torische fractie. Het politiek aspect had voor hem een groot lichtpunt: dat men in Nederland tot bezinning was gebracht van de dreigende verwording, door de pest van het com munisme en van het eveneens met de eeuwenoude grondbeginselen van het na tionale, het gezins- en het persoonlijke leven strijdige nationaal-socialisme. Geen van beide gaf hy hier een kans, maar ons land is geen eiland, dus dienen we waakzaam te zyn ten opzichte van deze dictatuurbewegingen. Verwierp de Utrechtsche hoogleeraar de keuze tusschen een van die twee, ook het alternatief: dictatuur van rechts of van democratie wees hij af. Rechts moet af keering zijn van een dictatuur, omdat het christendom zich niet verdraagt met een van overheidswege opgelegde levensbe schouwing met uitsluiting van andere en met als consekwentie een staatsgodsdienst en toe-eigening van de jeugd door den Staat. En de democratie kan geen philoso- fische grondslag zyn van den staat, geen absoluut zedelijke norm. De heer Albar- da had in positieven zin zich aldus in de Tweede Kamer uitgelaten, waar de heer Lohman, op het voetspoor van mr. van Dat was eveneens het oordeel van mr. Droogleever Fortuyn, Rotterdam's burge meester. De coalitiegedachte trekt een scheidingslijn, die uit nationaal oogpunt ongewenscht is te achten. Hy hoopte dat de evolutie in de S.D.A.P. zou voort schrijden. De N.S.B. was er z.i. in geslaagd om haat te zaaien, zooals hier nog nooit te voren viel waar te nemen. Hy drong er op aan, dat het verbod voor ambtenaren om lid van deze beweging te zyn, ook zou worden uitgebreid tot de onderwijzers. Hij betreurde het, dat aangenomen zal moeten worden dat de werkloosheid voor een groot deel blijvend zal zyn. In verband hiermede moet vooral voor de jeugd wor den gezorgd. Met aandrang bepleitte mr. Fortuyn verplicht vakonderwijs voor jeugdige werkloozen. Een waarschuwende stem liet hij tegen het ordeningsstreven hooren. Voor politieke samenwerking biedt het geen fundament. Na dit betoog werd de discussie uitge steld tot hedenmorgen. Omstreeks vier uur verdaagde de voorzitter de vergadering, nogal vroeg, hetgeen ongetwijfeld verband zal hebben gehouden met het diner dat hij 's avonds zijn medeleden aanbood! TWEEDE KAMER. amendement geen bezwaar. Is er in de toekomst een nieuwe steunmaatregel voor de Indische koffie noodig, dat kan de Re- geerirfg een nieuw voorstel indieftefi. Hij nam het amendement-Teulings over. Een toezegging voor de koffiebranders kon de minister niet doen. Het wetje werd z. h. s. aangenomen. Interpellatie over het crisisbeleid Daarna hield de heer van der Sluis (s.d.) zyn interpellatie over het landbouw- crisisbeleid der Regeering met intrekking tot den noodtoestand in het pluimveebe dryf. Zyn betoog bewoog zich om de volgende vier vragen: Is het den minister bekend, dat het pluimveebedrijf noodlijdend is geworden, hetgeen vooral voor de kleine boeren op de zandgronden een ramp is? Is ook de minister van oordeel, dat de oorzaak van deze noodlijdendheid mede moet worden gezocht in den verhoogden productieprijs Van de eieren tengevolge van de monopoliewinst op den invoer van granen? Is het den minister bekend, dat de res titutieregeling bij den export van de eieren niet voldoende tot haar recht komt, zoo dat ook de prijstrekkende werking van het binnenland ten deele faalt? Is de minister bereid te bevorderen, dat de pluimveehouders in de toekomst vee voer bekomen, dat niet belast is met mo nopolierechten? Alleen des ministers antwoord op de eerste vraag luidde bevestigend; maar die bevestiging moest dan nog met een kor reltje zout worden genomen. Het ant woord op de drie andere vragen was ont kennend. Dit wilde evenwel nog niet zeg gen, dat de minister van plan is met de handen in den schoot te blijven zitten. Hij thans aan het onderzoeken hoe de is pluimveehouders het best kunnen worden geholpen. Hy overweegt verschillende denkbeelden, maar kon nog in geenen dèele de Kamer inlichten over zyn ver moedelijke plannen. Zy moest met de verzekering genoegen nemen, dat de mi nister zyn best voor de kippenhouders doet en dat hy zoo spoedig mogelijk, als er een plan gevonden is. dit zal laten uit voeren. Wel wees de minister er met nadruk op, dat de afschaffing van de monopolierech ten voor de kippenhouders nog geen ver betering brengt, wél schade aan het Land bouwcrisisfonds (dat die heffing niet mis sen kan) en ongelijkheid ten opzichte van andere crisisproducten. Graan, vry van monopolierechten aan de kippenhoudera verstrekken, zou deze menschen, die oak voor andere doeleinden granen behoeven, wel erg zwaar op de proef stellen. Ook uit hoofde daarvan gevoelde de minister er niet veel voor. By de replieken kwam de heer van der Sluis, die zich door het antwoord van den minister niet bevredigd gevoelde, met een motie, waarin werd gevraagd afschaffing van de monopolierechten, of restitutie van graanrechten, óf steun uit het Land bouwcrisisfonds. Verschillende sprekers zijn nog aan het woord geweest, maar zij hadden weinig lust om voor die motie te stemmen, nu zjj wisten dat de minister de zaak niet laat loopen en plannen beraamt. De interpel- lant kon van zyn motie echter geen af stand doen, daar hy meende, dat de aan neming den minister tot grooter spoed zou aanzetten en brengen tot een daad, want anderhalf jaar geleden was de bewinds-t man ook al overwegende, volgens den heer van der Sluis. De interpellatie werd daarna gesloten. Over de motie zou heden worden gestemd. gespaard! Eens waren deze vijf woordvoerders het ook hierover: dat er geen keuze behoeft te worden gemaakt tusschen communisme en nationaal-socialisme; beide zijn voor ons land even verwerpelijk. Voor mr. van Lanschot voorzitter der r k.-fractie, ging het in hoofdzaak in dit debat om de vraag: Wat moet er nu op politiek en economisch gebied gebeuren? Wat het eerste punt betreft herinnerde hy eraan, dat er in de Tweede Kamer druk was gedaan aan „bruggenbouwen" teneinde te komen tot een hernieuwde sa menwerking op positief Christelijken grondslag. Zyn voorkeur gaat uit naar een Kabinet met een program, voortge komen uit de programma's der drie recht sche partijen. De mogelijkheid daarvan hangt echter af van de mate van overeen stemming tusschen het Regeeringsprogram en het program der R. K. Staatsparty. Daar evenwel de vooruitzichten op dat terrein nog volmaakt onzeker zijn, vond de heer van Lanschot het maar beter geen huid te verkoopen voordat de beer gescho ten was. Ten aanzien van het tweede punt kon hij zijn meening in twee woorden samen vatten: Niet meer aanpassen, maar aan pakken! Naar aanleiding daarvan betoogde hij de wenschelijkheid van een doelbewuste constructieve welvaartspolitiek. Van groot belang is de vraag welke gezindheid, wel ke mentaliteit, daarbij voorzit. De heer van Lanschot hoopte, dat de mentaliteit van den minister-president dezelfde zal zijn als van den voorzitter der katholieke Tweede Kamerfractie. In elk geval zal er een krachtig kabinet noodig zyn. Het zal te krachtiger zyn naarmate het minder afhankelijk is van wisselende minderheden. Steunt het kabinet derhalve op verschei dene partijen, dan zal dat gevaar grooter zijn. Dus had de heer van Lanschot niet dezelfde sympathie als dr. Colijn voor een kabinet op zeer breede basis. Zijn critiek op de N. S. B. naar aanlei ding vooral van de wijze waarop deze par tij in den laatsten tijd de R. K. Staatsparty bestrijdt, was scherp. Weerzinwekkend Hij zag wel een scheidingslijn tusschen de voor- en tegenstanders van een posi tief christelijke staatkunde. Wat daarvan by de verkiezingen practisch te verwezen lijken is, moet worden afgewacht. In elk geval is het eerste woord aan de kroon aan voorspellingen kan men zich niet wagen. In verband hiermede maakte de leider der chr.-hist. eenige opmerkingen over de evolutie bij de s.d.a.p. Hij waar deerde (evenals de heer van Lanschot had gedaan) den groei in nationale richting, maar kon nog niet voor de volle 100 zijn vertrouwen aan de s.d.a.p. schenken. Rustig afwachten en kalm aanzien was hier de boodschap. Verder wees hy, wat de N. S. B. betreft, er nog op, dat deze alleen door haar zelf voor het doel geschikt ge maakte caricaturen van ons staatsbestel aanvalt. De voorzitter der anti-revoiutionnaire fractie, prof. Anema, had uiteraard zeer veel waardeering voor het kabinet-Colijn; met voldoening maakte hij gewag ervan, dat zelfs onder de moeilijke crisisomstan digheden samenwerking tusschen kabinet en volksvertegenwoordiging mogelyk is gebleken. Communisme en nationaal- socialisme staan veraf en vijandig tegen over de christelyke grondslagen van ons volksleven. De christelyke beginselen zyn met hun heidenschen staatsvorm in on- verzoenlyken strijd. De christelyke par tyen hebben zich derhalve tegen beider dictaturen te verzetten. Of tusschen haar voldoende practische samenwerking zal kunnen zijn, valt nu nog niet uit te maken. Voor samenwerking met de S.D.A.P. in één kabinet gevoelt de A.R.-party niets. Te dien aanzien kwam prof. Anema dus tot geheel dezelfde conclusie ais de heer Schouten aan de overzijde van het Bin nenhof. Mr. Mendels, die wel wat erg uitvoerig, maar toch onderhoudend was, gaf de ziens wijze van de S.D.A.P. weer met betrekking tot de crisis-politiek. Hij veroordeelde de aanpassing, stelde daartegenover de wijze waarop in Zweden de welvaart was be vorderd en de crisis bestreden. Een plan «roote werken, gelijk in het Plan van den Arbeid is belichaamd, had moeten zijn Haring, koffie en pluimvee. Het was wel een beetje vreemde com binatie, waarmede de Tweede Kamer zich gistermiddag had bezig te houden, nu de groote dingen, zooals de Grondwetswijzi ging en de Indische begrooting achter den rug waren: eerst een wijziging van de Haringwet, vervolgens een van de Land- bouwcrisiswet, waarin een steunmaatregel voor de Indische koffie is terecht gekomen en ten slotte een interpellatie-van der Sluis over den nood van de pluimveehou derij. Haring, koffie, kippen En, ronduit gezegd, heel erg belangrijk is het niet geweest. De wijziging van de Haringwet beoogde een verbetering van de controle op den uitvoerhandel van haring, waartegen de eenige spreker, de heer Drop (s.d.), niet het minste bezwaar opperde. Hij wilde slechts dat de commis. sie van advies voor de uitvoering van de wet niet zoo eenzijdig uit belanghebbenden en ambtenaren ware samengesteld. Mi nister Decker s stelde hem gerust met de mededeeling, dat het ambtelijk element een waarborg voor ohjectieve behandeling der zaken beteekent, en met de belofte, uitbreiding van die comissie met andere personen te zullen overwegen. Zonder hoofdelijke stemming werd dit wetje aangenomen, evenals het volgende, dat beoogde wettelijke sanctie te geven aan een aantal Koninklijke besluiten, waarbij een aantal producten als crisis producten zyn aangewezen, zulks in over eenstemming met den eisch van het be paalde in de Landbouwcrisiswet. Tot die producten nu behoorde ook de koffie, ten behoeve waarvan de Regeering het vorige jaar een contingenteeringsmaatregel heeft bevorderd. Het toeval wilde echter dat het bekrachtigingsontwerp zeer lang uit bleef en juist werd ingediend op den dag. waarop een ander koninklijk besluit de koffie-contingenteering ophief. Het wetje had dus feitelijk weinig practische betee ken is meer. De heer Teulings (r.k.) maakte van de gelegenheid evenwel .gebruik om bij amendement een termijn in de wet te krijgen, zoodat de contingenteering duur de van 7 April 1936 tot 3 November 1936 (alles achteraf!) De bedoeling daarvan was om de koffie als crisisproiuct uit de wet te verwijderen. Ook bepleitte hy steun voor gedupeerde kleine koffiebranderijen Minister Deckers maakte tegen het Samenwerking van Departementen bepleit. Verschenen is het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over .het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk III (Departement van Buitenlandsche Zaken) der ryksbegrooting voor het dienstjaar 1937. Wy lezen er o.a. in: Sommige leden verklaarden zich, wat de algemeene strekking betreft, te kunnen ver eenigen met de, door den minister in zijne op 2 Juli 1.1. te Genève gegeven, uiteenzet ting. Zy waren van oordeel, dat wie zich stelt op den grondslag der werkelijkheid, na het gebeurde met Ethiopië niet meer het geven van een dwingend karakter aan arti kel 16 van het grondverdrag van den Vol kenbond zal kunnen verdedigen. Nochtans zouden zy gaarne een verduidelijking ont vangen van een bepaald punt in de bedoelde rede. Ook de andere leden hadden met instem ming vernomen, dat de minister in beginsel zich voor de toekomst van de sanctiepo'.itiek had losgemaakt. Het had op deze leden een aangenamen indruk gemaakt, dat de mi nister niet heeft geaarzeld, de mislukking van de eertijds door hem warm gesteunde Volkenbondspolitiek in ondubbelzinnige be woordingen te erkennen. Dat Nederland in feite thans een stap heeft gezet in de richting van de oude on zijdigheid achtten de leden, hier aan het woord, een versterking van onze veiligheid Bij hen was intusschen de vraag gerezen, of het geen aanbeveling zou verdienen stap pen te doen tot een legalisatie van den thans ontstanen toestand, waarbij verschillende staten, onder welke ook Nederland, een positie hebben ingenomen, die eigenlijk in strijd is met de verplichtingen, waartoe zy zich hadden verbonden bij hun toetreding tot het Volkenbondspact. Naar aanleiding hiervan werd voorts de vraag gesteld, welk standpunt de minister inneemt ten opzichte van het wel eens be pleite denkbeeld, dat Nederland afzonder lijke verdragen zou sluiten met Duitschland, Groot-Brittannië, België en Frankrijk. Hier aan werd toegevoegd, dat de Volkenbond niet alleen was verzwakt door de uittreding van sommige staten, doch ook door toetre ding van een mogendheid als de Unie van Socialistische Sovjet-republieken. De leden, hier aan het woord, zouden ech ter niet het uittreden van Nederland uit den bond willen bepleiten, mits voortaan vast sta, dat dat lidmaatschap ons land, dat door zijn geëxponeerde ligging, zoowel in als buiten Europa, aan groote gevaren bloot staat, niet in een avontuur kan medeslepen. Zelfs een gebrekkigen Volkenbond achtten zij beter dan een Statenanarchie of een hege monie van één of meer mogendheden. Eenige leden zouden gaarne vernemen, of er geen kans bestaat op bespoediging van bespreking nopens ontwapening dan wel ver mindering van bewapening. Sommige leden waren van oordeel, dat men met universaliteit van den Volkenbond niet veel bereikt, indien de goede mentaliteit ont breekt, en zij duchtten, dat juist de univer saliteit aan die goede mentaliteit afbreuk zou doen, ingeval staten, zoo verschillend in geaardheid als Japan en de Unie van Socia listische Sowjet-Republieken ln den bond zitting zouden hebben. Eenige leden konden zich met de hier- voren weergegeven beschouwingen niet ver eenigen. Deze leden waren van oordeel, dat de Volkenbond een centrum vormt van on rust èh verwarring ter oor zake van den sterken invloed, door communisten, vrij- - metselaren en hét internationale kapitaal geoefend. Hulde gebracht. Verscheidene leden brachten hulde aan de Nederlandsche delegatie te Genève voor haar optreden aldaar ter bevordering van de Volkenbondsgedachte, met inachtneming van de Nederlandsche belangen. Vele leden verklaarden, uit den aard der /.aak voorstanders te zyn van het onderhou den van zoo goed mogelijke betrekkingen met Duitschland. Eenige leden waren van oordeel dat, zoo onze betrekkingen met Duitschland te wen- i. schen hebben gelaten, zulks niet in de laat ste plaats in de houding van Nederland zelf zyne oorzaak vindt, deze leden juichte.i toe, dat onze vroegere gezant te Berlijn, graaf van Limburg Stirum, die standplaats heeft verlaten, vermits' zij dien diplomaat niet den geschikten persoon achtten om een goede betrekking tusschen Nederland en Duitschland te bevorderen, weshalve zij ook hun leedwezen er over uitspraken, dat die gezant niet voorgoed den dienst heeft ver laten, doch staat te worden benoemd te Lon den. De leden, hier aan het woord, laakten de stelselmatige te onzent gevoerde en van Uit het Engelsch door H A.C.S. 12) Het was stil. Adela hield den telefoon hoorn stijf vast, en keek, met oogen, die niets zagen, het raam uit. De kamer was klein, het meubilair bestond slechts uit een schrijftafel, een paar stoelen, een met leer overtrokken canapé, en een mooi kleed. Op het kleed, by Adela's voet, lag iets smals en wits. Ik geloof, dat ik bukte en het op raapte, alleen om mijzelf een houding te geven. Het leek een stijf-opgevouwen brief je, maar toen ik het in mijn vingers had, merkte ik, dat het alleen maar een stukje krantenpapier was, styf in elkaar gekne pen, zoodat het een soort van wig was. „Daniël Daniël, ben jij het? Ja, ja. Kom dadelijk. Het is Bayard. Hij is dood geschoten. Vermoord. Vlug Daniël". Ik kon den tik van de andere telefoon hooren. Heel duidelijk, en ik wist, dat dr. Bouligny den haak opgehangen had, maar Adela ging door: „Inbrekers. Er waren inbrekers", voor zy de telefoon neerlegde. „Nu Hilary", zei ze, verward. „Nu moet I ik Hilary opbellen. Nee, nee Daniël zal wel bij hem aanrijden Hilary moet het weten". „Adela". Janice stond in de open deur, haar gezicht stond strak, en was zondei schoonheid en leven. „Waar is Dave?" Adela viel niet in een stoel neer, maar ieunde tegen de schrijftafel. „Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ja nice. Janice, wat zullen de menschen zeg gen?" „Maar ze zijn gaan visschen. Dave en Allen. Waar zijn ze nu? Waar is Dave?" Adela spande zich blijkbaar, en op een pathetische wijze, in, om flink te zyn. Dit was een van de twee keeren, dat ik haar zag wankelen. Haar gezicht was nog altijd alsof het van grijze kalk was, maar, hoe ook, ze speelde het klaar, zich weer te huil- len in dat ondoordringbare kleed van waar digheid. „Ze zijn waarschijnlijk nog aan het vis schen. Ze zullen wel gauw terug zijn. Ik moet Hilary hebben. Ik ben overtuigd" en hoe dapper zei ze het, door haar blauwe lippen heen „ik ben overtuigd, dat het inbrekers waren". „Inbraak? Waarom, Adela meen je ik zou nooit denken Janice's strakke gezicht kreeg, een oogenblik, weer wat le ven. „Zou dat het kunnen zyn?" „Ik ben overtuigd, dat het een inbreker is. Bayard betrapte hem, en werd dood geschoten. Je leest daar iederen dag van, in de krant. Dat is het. De safe is achter jou, Janice. Is die open?" „Maar het moet inbraak zijn. Ik zal hem open maken. Eerst zal ik Hilary roepen". Er klonken stemmen in de bibliotheek. I Janice draaide zich om. „Daar is Hilary. Met dr. Bouligny". Dr. Bouligny knielde neer. Hilary stond naast hem en keek naar beneden, zijn plomp gezicht was aschkleurig. In de deur opening stond Evelyn, die erg bleek was onder haar bruine huid. Higby was ver dwenen, maar Emmeline ging door met haar purperen handen te wringen, en keek naar dr. Bouligny's mond. „Hilary zei Adela. „Och, och, Adela, wat is dit verschrikke lijk! Hoe gebeurde het? Wie deed het? Wie vond hem? Waar is Dave?" „Dave is gaan visschien met Allen Carick. Zij zijn nog niet terug. Kan je niets doen. Daniël?" Dr. Bouligny kwam met moeite overeind. Hij was een dikke, donkere man, met een goedhartig rood gezicht en kleeren, die al tijd zakkerig zaten. Zyn gezicht zag er nu vlekkerig uit. „Er is niets aan te doen. Hij is dood. Wie deed het?" „Hoe lang is hij dood?" vroeg Hilary scherp. „Ik weet het niet. Ik kan het niet precies zeggen". De dokter dacht even na en zei: „Zie je, het is zoo warm vanmiddag". „O", hijgde Evelyn. Zij zonk neer in een stoel, alsof haar knieën den dienst weiger den, en zei met een zwakke stem: „Wa< zullen de menschen zeggen?" Dr. Bouligny keek even naar Hilary, en daarna naar Adela. ,,'t Is beroerd, maar ik was er bang voor „Het is duidelijk een geval van zelf moord", 'viel Hilary vlug in de rede. Zijn autoritaire, eenigszins verwaande manier van optreden kwam terug. „Het is duidelijk een geval van zelfmoord, en niemand kan bewijzen, dat het dat niet is". „Zelfmoord?" zei dr. Bouigny weifelend zyn groote hoofd hing een beetje op zij, toen hy de tragische massa aan zijn voeten bestudeerde. „Ja Evelyn stond plotseling op, greep snel een sjaal van den divan, en legde die, met zorg, over Bayard. „Hy moest weggebracht worden, 't Is eigenlijk niet fatsoenlijk, hem daar te later, liggen. Op die manier. Op den grond, 't Is toch by slot van rekening Bayard". „Wacht. Neen. Wy moeten alles laten, zooals wy hem gevonden hebben, voor der. sheriff", zei dr. Bouligny. „De sheriff zal zeggen, dat het zelfmoord is", zei Hilary, met beslistheid. „En jij bent lijkschouwer, Dan". Dr. Bouligny zag er bezorgd uit. ,',Ik houd, evenmin als jij, van een schan daal, Hilary. Het zal mij, natuurlijk, niet zóó aangrijpen maar het is erg kwaad voor jou, omdat iedereen weet, dat er ruzie geweest is tusschen jou en Bayard. O, ik weet ik weet" toen Hilary wou gaan protesteeren „ik weet, dat jij hem niet doodschoot, maar wat zullen de menschen zeggen, weet je dat wel? Ik wil alles doen, wat in mijn macht is, om het den kop in te drukken. Maar als het zelfmoord is, waar is dan het wapen?" „Dat is hier", zei Hilary. „Dat is hier Dat is ja, dat moet hier zijn!" I Wy keken allen, vluchtig, op den grond, op de tafels, overal in de buurt van het lijk. Ik herinner mij, hoe ik het opgemerkt had, het allereerst. Er had geen wapen in de buurt gelegen, toen; daar was ik zeker van. „Maar het is geen zelfmoord", zei Adela. „'t Is een inbraak, 't Moet een inbraak ge weest zijn. Er is wacht even, laat ik in de brandkast kijken. Je weet, daar waren de juweelen in, Hilary". Wy volgden haar in de kleine studeer kamer. De brandkast, nog een vgn de ouderwetsche soort, massief en plomp, was in een holte van den muur geplaatst, maar zonder dat men geprobeerd had de draai schijven verborgen te laten. Wij keken toe, hoe zy met haar handen zenuwachtig tastte en draaide. En toen de zware deur open zwaaide, keken we, hoe ze aan het onder zoeken was. En de juweelen waren ver dwenen. Slechts een stapel leege doozen was overgebleven, je zag de gele satij nen voering, toen Adela's vlugge handen ze een voor een open maakten. „Ik wist het", zei ze. „Ik wist het. „Kijk maar, ze zyn weg. Het was inbraak. De dief was hier bezig de brandkast leeg te halen, Bayard hoorde hem, en kwam tusschen- beide, en de dief schoot op Bayard, en vluchtte". Zij was waardig en bedaard. Zy stak haar hand uit, en raakte een roodlee- ren doos aan. „Daarin" zei ze „zat de broche van moeder". (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 6