3}jUui£Mtand
UteuiUetoH
HET HUIS
MYSTERIES
ALKMAAR8CHE COURANT van VRIJDAG 16 APRIL 1937
Moord op pastoor Litjens
opgehelderd.
Vier gedetineerden leggen
bekentenis af.
De vier verdachten van den moord,
welke in den nacht van 19 op 20
Januari van 't vorig jaar te Geyste-
ren (L.) is gepleegd op pastoor G. J.
J. Litjens, hebben een volledige be
kentenis afgelegd.
Het zijn J. en W. Jansen uit Belfeld,
C. Dut en M. Hendriks, beiden uit
Venlo, alle vier te Roermond gede
tineerd.
Vier daders geven hun misdrijf toe.
Men zal zich herinneren den ontstellen
den moord, die in den avond van 19
Januari van het vorige jaar is gepleegd in
het dorpje Geijsteren. De pastoor aldaar,
zeereerw. her G. Litjens, werd door on
verlaten in de pastorie overvallen en
vermoord. Thans eindelijk is in deze zaak
ifclaarheid gekomen. Vier gedetineerden in
de gevangenis te Roermond, de gebroe
ders J. en W. J. uit Belfeld, en zekere M.
H. en C. D. beiden uit Venlo, die sinds lang
van den moord werden verdacht, hebben
gisteren tenslotte bekend, dat zij het mis
drijf hebben gepleegd.
Het was een verschrikkelijk drama, dat
zich op dien Zondagavond in het Noord-
Limburgsche dorpje afspeelde. Pastoor
Litjens zat rustig in zijn studeerkamer te
werken, toen kort na tienen aan de pasto
rie werd gebeld. Zijn huishoudster was
reeds naar bed, waarom de pastoor zelf
open deed. De huishoudster hoorde, dat
hi) enkele woorden wisselde met een
man, die blijkbaar den pastoor kwam
'halen voor een bediening. Immers hij ging
terug naar zijn kamer om den sleutel te
halen van de kerk en verliet dan door de
achterdeur het huis. Hier, in den tuin!
hadden de bandieten hun strik gespannen.
Ternauwernood was de pastoor buiten of
zij vielen over hem heen en ofschoon hun
slachtoffer een krachtig man was, wisten
zij hem te overmeesteren. Zijn handen
bonden zij op den rug vast en met geweld
propten zy hem een handdoek in den
mond, waarna zij nog een zakdoek bonden
over neus en mond. Zoo kon de pastoor
Litjens na den eersten kreet, dien de
feoster in zijn naastgelegen woning hoor
de, geen omwonenden meer te hulp roe
pen, toen zelfverdediging niet baatte.
De koster echter, die onraad vreesde en
Boor het raam een dievenlantaarn zag
Ijchten ini de pastorie haalde hulp, eerst
iaën tuinman van den burgemeester, daar
na den burgemeester zelf. En deze deed',
teen hij zich toegang verschafte tot de
pastorie, de ontstellende ontdekking: in
(je gang, achter de deur, lag pastoor Lit
jens, dood.
Groot was de ontsteltenis onder de be-
yolking en. ijverig heeft zij de politie
trachten te helpen om de daders van dit
gruwelijk misdrijf op te sporen, 't Scheen
échter alles vergeefsch, hoe politie en
marechaussee en justitie zich ook in
spanden.
Des Maandags reeds deed men een ar
restatie. W. J. uit Belfeld, een berucht
heerschap had zich Zondagavond laat per
auto van Horst naar Venlo laten brengen,
waar hij ingevolge een belofte aan zijn
meisje vóór 12 ur zou zijn De man werd
aangehouden, doch hij had zijn verhaal
{gereed en zijn alibi scheen te kloppen,
Zoodat men hem moest laten gaan.
Toch bleef men hem verdenken.
Andere arrestaties volgden, doch telkens
weer scheen men te hebben misgetast,
tot eindelijk den 20en Juni van het vorige
jaar het even leek, dat de zaak reeds toen
tot klaarheid zou komen.
Op genoemden dag werd naar het Huis
van Bewaring te Roermond overgebracht
de 22-jarige A. D., controleur van een
nachtveiligheidsdienst te Venlo. Daar
zaten toen mede in voorarrest de gebroe
ders W. en G. J. en de werklooze cheuffeur
G. H. uit Venlo. Doch behalve van de
kippendiefstallen, waarvoor zij in voorar
rest zaten, werdem zij samen met D.
verdacht, betrokken te zijn bij den moord
te Geysteren. Ze voelden het zelf wel,
want als zij over de kippendieverjjen wer
den verhoord, betuigden zij alsmaar onge
vraagd dat zy met die moordzaak niets
hadden uit te staan.
De politie en justitie hadden echter niet
misgetast. Schoenen, welke ten huize van
D. in beslag waren genomen, schenen over
eenkomst te vertoonen met de voetaf
drukken, die men in den pastorietuin had
gevonden en daarnaast moet de justitie
over verschillende andere gegevens heb
ben beschikt.
De manen echter bleven weerstand bie
den en volharden in hun absolute ont
kenning tot zij nu eindelijk door de mand
zy'n gevallen.
Bekaiken van straten
met politieke leuzen.
De minister van justitie heeft aan de pro
cureurs-generaal bij de gerechtshoven een
circulaire gezonden, waaraan het volgende
wordt ontleend:
In verband met de a.s. verkiezingen voor
de Tweede Kamer der Staten-Generaal kan
in den daaraan vooraf gaanden tijd worden
verwacht, dat onrechtmatig gebruik zal
worden gemaakt van de openbare wegen en
straten, van gebouwen, schuttingen en an
dere voorwerpen aan die wegen en straten
gelegen, voor het in het openbaar propagee-
ren van politieke leuzen, hetgeen in het be
lang van de openbare orde ongewenscht is
te achten.
Naast de in talrijke gemeentelijke politie
verordeningen voorkomende verbodsbepa
lingen tegen dit euvel komt het den minis
ter na overleg met zijn ambtgenoot van bin-
nenlandsche zaken gewenscht voor de aan
dacht nog eens te vestigen op een tweetal
artikelen uit het wetboek van strafrecht, die
ten deze toepassing zouden kunnen vinden,
t.w. de artikelen 350 en 424.
In het bijzonder het eerste artikel zal van
belang moeten worden geacht, daar veelal
beschadiging of vernieling van de voor ge
noemde doeleinden gebruikte wegen, stra
ten, muren, schuttingen, enz. het gevolg zal
zijn.
Het is gewenscht, dat krachtig wordt op
getreden tegen de overtreders van genoem
de bepalingen, zoo noodig met inbeslagne
ming van de door hen ter zake gebruikte
voorwerpen.
Politieke vluchtelingen.
Kwestie met twee Duüschers.
Van de zijde van de Internationale
Roode Hulp, district Rotterdam, bereik
te mis de mededeeling, dat twee Duit-
sche politieke vluchtelingen, Paul Lauer
en Walther Müller, die eenigen tijd ge
leden te Rotterdam zijn gearresteerden
in verband daarmede nog steeds in het
hoofdbureau van politie te Rotterdam
vertoefden, gisteren aan de Duitsche re-
geering zouden worden uitgeleverd.
De emigrant Lauer zou, toen hij de
desbetreffende aanzegging kreeg, zich uit
wanhoop in den pols gesneden hebben,
zoodat hij in het ziekenhuis moest wor
den opgenomen.
Van de zijde van de Internationale
Roode Hulp is den minister van justitie
telegrafisch verzocht de uitwijzing te
verhinderen, daar deze voor de betrok
kenen de ernstigste gevolgen zou heb
ben.
Nadere bijzonderheden.
De vreemdelingendienst, tot wien wij ons
om nadere inlichtingen hebben gewend, be
vestigde, dat de 33-jarige metaaldraaier W.
M. en de 36-jarige kapper P. L. eenigen tijd
geleden zijn aangehouden en opgesloten.
Lauer, die zich politiek vluchteling noemt,
heeft in Duitschland inderdaad zich aan een
politiek delict schuldig gemaakt. Hij is
daarvoor veroordeeld, hij heeft zijn straf in
haar geheel uitgezeten en is ontslagen. Daar
op is de man naar Nederland gekomen, waar
hij in krachtige termen zijn misnoegen over
het Duitsche regime heeft geuit. Evenwel:
hoezeer Lauer ook als politiek agitator be
schouwd moet worden, men was in den Haag
van meening, dat er geen enkele reden was
om Lauer niet naar Duitschland terug te
zenden, aangezien hij zijn straf daar volle
dig achter den rug had. Er is hier dus geen
sprake van uitlevering; men heeft hier te
doen met een gewoon geval van uitleiding.
Toen de politie Lauer mededeelde, dat
hij uitgeleid zou worden, is de man baloorig
geworden, hij heeft wat hocus-pocus ge
maakt en zich eenige lichte verwondingen
toegebracht. Aangezien de man in nogal op
gewonden toestand verkeerde, is hij op ad
vies van den dokter naar het ziekenhuis aan
den Coolsingel te Rotterdam vervoerd, waar
hij is opgenomen. Zijn verwondingen zyn
evenwel van onbeteekenenden aard.
Met Müller is het een geheel andere zaak.
M. is geen politieke emigrant en het is ver
wonderlijk, dat de' Internationale Roode
Hulp dezen man in haar schrijven noemt,
aangezien zij onomwonden verklaard heeft,
dat zij met M. niets te maken heeft, aange
zien hij niet van haar richting is. M. is niet
ingenomen met het huidige Duitsche regi
me, doch dit stempelt den man nog niet tot
een politieken agitator. Uit niets is geble
ken, dat M. actief politiek is werkzaam ge
weest en er was, naar de vreemdelingen
dienst meedeelt, omtrentWM. dan ook nog
geen enkele beslissing genomen inzake uit
leiding.
Een en ander is vooraf reeds met den pro
cureur-generaal in den Haag overlegd. Mo
menteel wordt de zaak, nadat minister van
Schaik van deze laatste gebeurtenissen op
de hoogte is gesteld, nog eens nader onder
zocht.
JAARDAG KAMER VAN KOOPHANDEL
TE ROTTERDAM.
Viering m tegenwoordigheid van
Z.K.H. prins Bernhard. Rede van
Z.E. dr. H. Colijn.
In tegenwoordigheid van ZK.H. prm6
Bernhard heet gistermiddag de Kamer
van koophandel en fabrieken voor Rot
terdam haar jaardag gevierd met een
buitengewone vergadering in de groote
Doelenzaal, in welke vergadering de
minister-president Z.E. dr. H. Colijn,
rede heeft uitgesproken over „Wisselin
gen in het wereldverkeer".
DE WILDE STAKING TE AMSTERDAM.
In den loop van gistermiddag is ook het
aantal stakers bij de Amsterdamsche Droog
dokmaatschappij te Amsterdam tot ruim
160 gestegen.
De nachtploeg, die gistermiddag om vijf
uur moest opkomen, werd opgewacht door
een groote menigte stakers, die een veertig
tal boorders wisten te bewegen, niet aan het
werk te gaan. Verschillende ijzerwerkers
hadden zich reeds eerder bij hen aangeslo
ten. De politie moest voortdurend optreden
om de stakers tot kalmte te manen.
De motorpolitie manoeuvreerde in hun
onmiddellijke liabyfceid en slaagde erin hen
op een afstand van de werf te houden. De
verzamelde stakers spoorden de arbeiders,
die de werf verlieten, aan, zich bij hen aan
te sluiten, doch ernstige incidenten werden
voorkomen.
De werkende boorderjongens, ongeveer
dertig, werden met een boot van de maat
schappij naar de De Ruij terkade vervoerd,
teneinde ongeregeldheden te voorkomen.
In de avonduren hebben de stakers en de
klinkers, die nog werken, een bespreking
gehad.
DE FEESTELIJKHEDEN TE SOEST.
Burgemeester onwel geworden.
Tiidens het oponthoud van den prinselijken
stoet voor het gemeentehuis te Soest, is de
burgemeester, mr. G. Deketh, direct na het
uitspreken van zijn welkomstrede, onwel
geworden. Door leden van het gemeentebe
stuur werd de burgemeester ondersteund
en naar het bordes van het raadhuis ge
bracht, waar hij op een stoel plaats nam.
Zijn toestand was evenwel van dien aard,
dat hij de rijtoer niet kon meemaken. De
burgemeester is per ziekenauto naar zijn
woning vervoerd.
De loco-burgemeester, de wethouder H.
J. Gasille, heeft de verdere honneurs voor
den heer Deketh waargenomen.
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 8 ct. en 25% zwaarder dan de meeste andere.
De ramp van de Titanic.
Wat zich in da radio-cabine
afspeelde.
Gister was het, zooals we al mededeel
den, 25 jaar geleden, dat zich op den Atlan-
tischen oceaan het drama van den ondergang
van de Titanic, het „onzinkbare" schip, af
speelde.
Hier willen wij een kort relaas geven, van
wat in de radio-cabine plaats greep. De ge
gevens zijn ontleend aan het onlangs ver
schenen boek, geschreven door Karl Baar
slag, Dutisch marconist, getiteld: S.O.S. Zu
Hilfe! S. Fischer Verlag. Berlijn.
„Bride, de jongere marconist, sliep en had
den stoot heelemaal niet gevoeld. Hij werd
enkele minuten later wakker, vermoedelijk,
omdat de machines stopten en stond op om
Phillips te middernacht, in plaats van om
2 uur af te lossen, aangezien deze den hee-
len dag met reparaties bezig was geweest en
wel vermoeid zou zijn.
Bride zette de hoofdtelefoon op en Phil
lips, die op punt stond te gaan rusten, zei
terloops, dat de schuit wel ergens tegen op
getornd kon zijn, omdat de machines niet
meer draaiden. Op dat moment kwam de
kapitein de radio-cabine binnen en zei:
„Wij zijn op een ijsberg geloopen. Ik laat
nakijken, wat de schade is. Het is goed, u
voor te bereiden op het geven van noodsei
nen, maar stuur niets uit, voor ik daartoe
bevel geef".
Hij snelde terug naar de brug. Dat was
ongeveer tien minuten, nadat het schip ge-
stooten had. Kapitein Smith onderschatte
de beteekenis van de radio voor hulpvertee-
ning dus niet.
Bride, die gered werd, vertelde later aan
den schrijver, dat Phillips en hij elkaar een
oogenblik stom verbaasd hadden aangeke
ken. Zij waren zoo stellig overtuigd van de
onzinkbaarheid van hun schip, dat zij het
voorval niet ernstig opnamen en schertsten
om den voorzorgsmaatregel van den kapi
tein.
Nauwelijks tien minuten later verscheen
de kapitein wederom in de cabine. Hij zag er
ernstig uit, maar toonde niet de minste ze
nuwachtigheid in zijn houding of in zijn
beveL
„Zend het noodsein uit", zoo beval hij. -
„Welk?" vroeg Phillips.
„Het gebruikelijke internationale nood
sein", antwoordde Smith en weg was hij.
Phillips lachte nu niet meer en ging vlug
aan het werk.
Met volle energie ging het zes maal ach
tereen de lucht in: C.QJD. (Come quick dan-
ger), gevolgd door de roepletters (radio-
naam) van het schip: M.G.Y.
De Titanic was voorzien van een voor onze
huidige begrippen, zeer verouderden vonk-
zender, wiens eigenaardige toon in den
nacht over de donkere wateren van den
Noord-Atlantischen Oceaan weerklonk.
Bride stelde voor, ter afwisseling, ook het
nieuwe internationale noodsein van 1908, het
S.O.S. uit te zenden, dat bij de Engelsche
radio-telegrafisten nog niet zoo ingeburgerd
as.
Philips volgde zijn raad.
Kapitein Smith kwam weer terug en
lachte even mee, toen Bride schertsend zei,
dat het voor Phillips misschien wel de
laatste keer zou zijn, dat hij gelegenheid
had, om S.O.S. uit te zenden. Een afgrijse
lijke voorspelling, in scherts gesproken! Tot
op dat moment moet de kapitein nog volle
dig vertrouwen in de onzinkbaarheid van
zijn schip gehad hebben.
Het Duitsche schip Frankfurt, 153 mijl
Zuid-West van de plaats des onheils, ant
woordde het eerst. Phillips gaf hem zijn po
sitie en verzocht om hulp.
Terwijl de telegrafist van de Frankfurt
naar zijn kapitein liep, om het bericht over
te brengen, vroeg Cottam, de telegrafist van
de Carpathia, draadloos aan Phillips, of deze
wel wist, dat Kaap Cod hem riep. Cottam
had n.L het noodsein van de Titanic niet ge
hoord. Men kan zich zijn ontsteltenis voor
stellen, toen hij ten antwoord kreeg: „Kom
snel; zijn op een ijsberg geloopen riep C.Q.
D., vriend".
Het was zuiver toeval, dat Cottam nog op
wacht was. Zijn werktijd was reeds lang
voorbij, maar hij wilde het laatste nieuws
van de kolenstaking graag weten, dat door
het zendstation van Kaap Cod uitgestuurd
werd. Kaap Cod had echter juist de Titanic
geroepen, vandaar Cottam's wenk aan Phil
lips.
Cottam snelde na het ontvangen van het
alarmeerende telegram naar zijn kapitein,
Arthur Rostron. Deze lag net in zijn kooi,
maar sliep nog niet. Rostron vertrouwde de
zaak niet, kon niet gelooven, dat de Titaniö
zinkende was. Hij pakte Cottam bij den anti
en vroeg: „Weet je zeker, dat het de Tita
nic is?"
„Ja, kapitein".
„Weet je het heel zeker?" vroeg Roetroö
nogmaals.
„Absoluut zeker, kapitein", antwoordde
Cottan.
Dit overtuigde den kapitein, die zeö
„Goed, zeg, dat wij zoo spoedig mogelijS
zullen komen".
Vergelijking met de posities der schepen
wees uit, dat de afstand 58 mijl bedroeg.
Rostron gaf daarop het beroemd geworden
bevel op de brug: „Noord 52 West", en de
Carpathia stoomde met volle kracht op.
Nog een ander schip snelde te hulp, de
Mount Temple, die zich op ongeveer 50 mijl
West van de Titanic bevond. De marconist
J. Durant, die net naar kooi wilde gaan, had
nog juist het S.O.S. gehoord.
Op de Titanic zwoegde Phillips de laatste
uren van zijn leven. Versterkers waren etf
in die dagen nog niet en de zwakke geluid
jes, die in de hoofdtelefoons klonken, wer
den vaak overstemd door het geraas, dat de
ontsnappende stoom uit de ketels maakte.
Uit vrees voor ontploffing had de kapitein
nl. de ketels laten afblazen.
Kapitein Smith had intusschen aan beide
marconisten gezegd, dat het schip niet lan
ger dan een half uur drijvende zou blijven.
Zy kleedden zich warm aan. Phillips ging
echter weer aan den seinsleutel zitten en gaf
nogmaals S.O.S. Toen zei de kapitein?
Vrienden, jullie hebt gedaan, wat je kunt,
verlaat je post en redt je leven".
Phillips werkt echter nog een minuut of
tien door. Hij werd door Bride het laatst
gezien op het sloependek, toen het schip ten
onder ging.
Tragisch.
Een tragische omstandigheid was, dat de
Californian, die zich op 20 mijl afstand vah
de Titanic bevond, geen hulp verleende.
Evans, de marconist, probeerde 's avonds te
gen 11 uur aan de Titanic mede te deeler^
dat zijn schip door ijsbergen opgehouden
was. Phillips was op dat moment bezig,
nieuws van Kaap Race op te nemen en toen
Evans hem stoorde, seinde hij kortweg:
,Stop: ben met kaap Race bezig".
Evans luisterde nog even. Het was bijna
middernacht en hij had van 's morgens ze
ven uur af al aan zijn toestel gezeten. De dag
was lang genoeg geweest en omdat er voor
hem op dat moment niets meer te doen was,
had hij geen enkele reden meer langer op
te blijven
Dank van prinses Juliana.
H.K.H. prinses Juliana heeft den loco
burgemeester van Soest, den heer H. J. Gas-
sille, dank gebracht voor de prachtige ver
sieringen, welke door de inwoners ter gele
genheid van de intocht langs de geheele rou
te waren aangebracht, en zij verzocht den
loco-burgemeester dezen dank wel aan de
inwoners te willen overbrengen. De prinses
voegde hieraan toe, dat zij hoopte vandaag
een rustig oogenblik te kunnen vinden om
de route nogmaals te kunnen rijden, tenein
de de versieringen met meer zorg te kunnen
bekijken.
Prinses en prins wonen het vuur
werk bij.
Gisteravond hebben H.K.H. prinses Julia
na en Z.K.H. prins Bernhard met groot ge
volg een bezoek gebracht aan het vuurwerk
te Soest. De vorstelijke gasten werden aan
den ingang van het terrein verwelkomd
door den loco-burgemeester van Soest, den
heer H. J. Gassille.
Voorafgegaan door den loco-burgemeester
begaf 't hooge gezelschap zich over het 150
meter lange plankier, aan weerszijden waar
van het publiek tien rijen dik stond om het
vorstelijk paar toe te juichen, naar het pa
viljoen, dat in het midden van het terrein
was opgericht. Bij aankomst aldaar speelde
de Soester-harmonie het Wilhelmus, dat
door alle aanwezigen spontaan werd meege
zongen.
De vorstelijke gasten hebben het geheele
programma gevolgd, waarna prinses Juliana
den loco-burgemeester dank bracht voor het
prachtige vuurwerk en hem verzocht haar
warmen dank aan de Soester-bevolking voor
de enthousiaste ontvangst over te brengen.
Te ongeveer half twaalf vertrok het prin
selijk paar naar het paleis Soestdijk.
DER
UR het Engelsch door H. A.C.S.,
59)
„Ja", erkende zij opeens. „Ik dacht niet,
dat Bayard in den nacht verzorging noodig
had, en ik meende, dat u in uw kamer
zoudt zijn. Ik hoopte, natuurlijk, dat ik de
kamer in zou kunnen komen en zoo geluk
kig zy'n zou, mijn brief te vinden, terwijl
Bayard in slaap was. Ik wist, dat dr. Dan
hem broom gegeven had, en ik dacht, dat
er misschien wel een kleine kans zou zijn
voor succes. Ik was wanhopend, anders zou
ik het niet geprobeerd hebben".
„Wie was dan dien nacht op het bal-
con?"
„Wat bedoelt u? Was er iemand op het
balcon?"
Ik gaf geen uitleg. Plotseling kwam er
een herinnering bij my op, en zei ik:
„Heeft de hond u gevolgd, naar Bayard's
deur? Ik dacht, dat ik een geluid van snui
ven hoorde. Als van een hond, op een
warmen dag".
«Ja", zei Janice, en voegde er bij: „*t
Was verschrikkelijk, niet? Ik voelde my
als een dief. Een sluipster. Ik schaamde
my. Het leek my, dat zelfs Pansy wist,
wat ik aan het doen was, en waarom".
Het licht van de maan was op dat oogen
blik zoo helder, dat ik haar gezicht heel
duidelijk zien kon. Haar lieve, bedroefde
gezicht, en haar slanke blanke armen, en
den fijnen omtrek van haar rok. Zij from
melde een plooi van de witte zij, zenuw
achtig, tusscben haar vingers. Een oogen
blik keek ik naar haar, zonder iets te zegr
gen. Toen sprong ik overeind.
Een nieuwe wonderlijke theorie was by
mij opgekomen.
Dat dichtgevouwen stuk papier, dat ik
op het Perzische kleedje, in Dave's stu
deerkamer had gevonden daar gevon
den had, onmiddellijk nadat de dood van
Bayard was ontdekt.
Was het mogelijk, dat dit misschien be-
teekende, wat ik dacht, dat het beteeken-
de?
HOOFDSTUK XVII.
Janice mompelde wat, verbaasd als ze
was over mijn plotselinge beweging, en ik
geloof, dat ik iets antwoordde. Ik weet
niet wat ik zei, want ik was alleen maar
verlangend in mijn kamer te komen. Ik
liet haar daar, terwijl ze tusschen de ro
zen zat, terwijl het zafehte maanlicht haar
schoonheid omhulde. Toen ik op het gras
veld was, kwam ik Allen tegen. Hij zag er
ernstig uit, en leek kalm, en vol gedachten.
Toen ik uit het donker Van de struiken
te voorschijn kwam, zei hij, wat scherp:
„Bent u het..." en op een anderen toon:
„O, zuster Keate. Ik zag den glans van uw
witten rok daar in 't donker. Ik dacht..."
Hij hield opeens op, en ik deed iets, wat,
gezien de omstandigheden, heelemaal niet
netjes was. Ik zei: „Zij is in den rozen
tuin", en liep vlug naar het huis.
Ik had niet de romantische gedachte,
dat Janice en Allen dadelijk elkaar in de
armen zouden vallen. Gedachten gaan snel,
en zij konden niet anders dan realiseeren.
wat Dave's dood voor hen beiden betee-
kende. Maar Janice was een gevoelige
vrouw; zy had temperament en was
trotsch. Al wat Allen op dat oogenblik
kon doen, was haar de troost van zijn aan
wezigheid geven; met haar praten over
wat gebeuren moest; haar liefhebben en
trachten haar te beschermen.
Ik betrapte my zelf er op, dat ik, ten
gevolge van mijn ongewone stemming en
teergevoeligheid, steeds langzamer ging loo-
pen, het grasveld over, onder het maan
licht, terwijl ik aan de twee daar in den
rozentuin dacht en aan de zachte duister
nis, en aan wat zij nu misschien spraken
en voelden.
Toen ik echter by de deur was, liep ik
haastig de hall door, die stil was en glans
de van het vernis, de donkere trap, met
haar glimmende leuning, op, naar mijn
eigen kamer. Toen ik Adela's deur voorbij
ging, ging deze juist open, en verscheen
dr. Bouligny.
„Ah, zuster Keate", zei hij. „Eindelijk
hebben wij miss Thatcher in slaap gekre
gen. Ik geloof, dat zij wel den geheeler.
nacht zal slapen, en u moest maar in de
kamer er naast gaan, voor het geval zy u
vannacht noodig mocht hebben. Ik heb een
kalmeerend middel achtergelaten, in geval
zij het misschien noodig heeft. Florrie is
heelemaal opgeknapt; ik was zooeven bo
ven, om naar haar te kijken; zij kan mor
gen opstaan en aan het werk gaan".
Ik zei, dat ik het goed vond, en zag zijn
zVare gestalte de hall doorloopen, naar de
trap. Hij zag er oud en vermoeid uit. Ik
ging naar mijn kamer.
Daar het zoo lang geduurd had, vóór ik
myn schoone verpleegsterskleeren had ge
kregen, waren de gekreukte, die ik gedra
gen had, nog niet naar beneden gebracht
voor de wasscherij. Met koortsachtige
haast doorzocht ik ze, zocht in de zakken,
en vond, binnen een paar seconden, wat ik
zocht, het kleine opgevouwen stuk papier,
dat ik in de studeerkamer opgeraapt had.
onmiddellijk nadat wij Bayard daar dood
gevonden hadden.
Adela had getelefoneerd, herinnerde ik
mjj- En ik herinnerde my ook hoe zij eerst
mij had gevraagd om den dokter op te
bellen, en toen zich plotseling bedacht en
gezegd had: „Nee, ik zal wel gaan". En ik
was haar gevolgd in het kleine kamertje
en had, vlak vóór haar voeten, dat dunne
opgevouwen stuk papier opgeraapt.
Er was maar één manier om een proef
te nemen met het oog op de wonderlijke
verklaring, die mij opeens was ingevallen.
Ik keek op mijn horloge. Het was even
over elf, en het was erg stil geweest in
huis, toen ik naar boven ging. Zeer waar
schijnlijk kon ik, wat ik wenschte, doen
zonder gezien te worden, en een stem van
binnen waarschuwde my, dat het voor mij
niet goed zou zijn gezien te worden.
Ik wachtte lang. Ik hoorde Janice met
lichte voetstappen langs mijn deur gaan.
Ik dacht, dat ik Evelyn's stem hoorde, die
tegen Hilary sprak, en zijn antwoord, en
toen het dicht doen van een andere deur,
zóó krachtig, dat ik aannam, dat Evelyn
haar had dicht gegooid. Ik wachtte tot de
maan hoog aan den hemel stond, en het
huis volkomen stil was zóó stil dat het
leek of er binnen de ruime oude muren
geen enkele andere levende ziel was dan
de mijne.
Toen ik ten slotte het waagstuk onder
nam, uit de betrekkelijke veiligheid van
mijn,eigen kamer, de stille hall in te gaan,
klonk het geritsel van mijn costuum scherp
en luid door de stilte. Ik voelde mij niet op
mijn gemak, het was alsof, ergens van
daan, oogen mij aanstaarden, en het was
moeilijk het donkere trapgat te vinden.
En toch ondernam ik geen tocht, die we
zenlijk gevaar opleverde. Ik was niet op
weg, dat hoopte ik tenminste, Bayard's
moordenaar te ontmoeten. Ik ging slechts
naar de telefoon in Dave's studeerkamer.
De beneden-hall was, als gewoonlijk,
zwakjes verlicht, maar de zitkamers, die
overdag zoo prettig waren, waren 's nachts
groote zwarte ruimten, en by de deur van
de bibliotheek aarzelde ik. Het was alles
zoo stil. Zoo zwart. De kamer zoo groot.
En daar, bij de tafel, hadden wij Bayard's
iijk gevonden.
(Wordt vervolgd.)