EEN DAG OP DE JAMBOREE. ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 7 AUGUSTUS 1937 Hoort, zegt het voort: hier streeft de jeugd uit alle werelddeelen naar vrede, gelijkheid van inzicht en broederschap onder de volkeren. Wie een vollen dag op de jamboree door gebracht heeft, ziet de wereld in een andere kleur. Het is khakie en nog eens khakie en er is alleen eenige variatie in donkere en lichtere tinten. Al dat khakie is bedekt met duizenden kleine insignes van verschillende kleuren, er hangen roode of witte linten aan en er zitten de meest fantastisch gekleurde stropdassen omheen. Boven al die dassen steekt een gebruinde jongenskop uit en er onder gaan twee bloote knieën op en neer, dikke knieën en dunne, maar alle gespierd en gebruind door de zon, die dagen lang op het tentenkamp heeft geschenen. De Schotten brengen in dat alles eenige variatie door hun geruite rokjes en zoo nu en dan stapt er een Oostersche kampbroeder voorbij met een fez op of met een hoofdtooi van groene sluiers waarvan vervaarlijke lappen achter hem aanbengelen. Padvinders, niets dan padvinders zoover het oog ziet. Oudere en jongere, sommige met banden om den arm, padvinders van de politietroepen, van de contröle-troepan, van den pers- en voorlichtersdienst, van het theater en van de arena met halsdoeken in alle denkbare kleuren en combinaties van kleuren. Zij zitten op het terras van het restaurant en zuigen limonade door een rietje, zij staan in dichte drommen voor de •winkeletalages op het jamboree-marktplein, zij schrijven op het postkantoor hun kaar ten en brieven, bestemd voor alle deelen van de wereld en zij zitten broederlijk in troepjes bijeen op banken en hekken en zuigen op Üslollys, het lekkerste wat er op de jambo ree is te krijgen En wie niet zuigen, niet eten en niet schrij ven, die zingen. Die houden elkaar om den schouder en heffen gezamenlijk een lied aan waarvan de woorden onverstaanbaar zijn. Men zingt er in het Tsjechisch, in het Engelsch, in het Maleisch, in het Noorsch, in het Japansch, in het Fransch of in het Chineesch en in nog vele andere talen, die niemand verstaan kan. Maar zoo nu en dan klinken er brok stukken van een bekende melodie en boven alles uit schalt het refrein van het populair geworden kamplied: Jamboree, jamboree, j.a.m.b.o.r.e.e., waarachter de jongens dan nog eens triomfantelijk „rie-rie!" laten hooren. Verbroedering. Wie des morgens een vijf of zeshonderd jongens in autobussen uit Alkmaar ziet ver trekken, krijgt onwillekeurig den indruk, dat het dien dag op het jamboree-terrein wel stiller dan anders zal zijn. En wie een kwar tiertje voor de hoofdpoort op Vogelenzang heeft gestaan en gezien heeft welke enorme groepen naar het station en naar de bussen marcheeren, verwacht een kampterrein waar voor de meeste ingangen het bordje „niet thuis" zal zijn gehangen. Maar als er in Alkmaar vier duizend in woners op reis zijn zal men er in de stad weinig van merken en zoo is het ook op Vo gelenzang, waar een paar duizend jongens meer of minder het beeld van den dag niet veranderen. Aan een boom zoo volgeladen, mist men vijf, zes pruimpjes niet, heeft Van Alphen eens geschreven en op een kampterrein met bijna 30.000 padvinders is het niet stiller dan anders als er eenige duizenden op tournee zijn om kennis te maken met alle deelen van ons land waar iets bezienswaardigs gesigna leerd is. Hier op het enorme terrein van Vogelen zang is de jamboreestad verrezen, de stad van de jeugd, van de internationale verbroe dering en van den vrede. Hier loopen blank en bruin, geel en zwart gearmd en tracht men elkaar ook zonder esperanto te begrij pen. Hier houdt een Hollander een ijsco naar boven en een Engelschman neemt er een hap uit, een Armeniër breekt er een stuk af en een Japanner maakt zich van de rest meester zonder dat het tot eenige interna tionale conflicten kan leiden. Hier schrijft een Noor een kaart aan zijn moeder en een Het kamp van de Alkmaarders. Lord Baden Powell jongen uit Jamaica schrijft er zijn naam bij, een Chineesch zet er wat ingewikkelde let- terteekens op en een Egyptenaar krabbelt in een overgebleven hoekje nog eenig spij kerschrift, dat niemand dan hij zelf en zijn kampgenooten kan ontcijferen. Beperkte vrijheid. Vrijheid, maar vrijheid onder toezicht, want in een kamp van dertigduizend jonge menschen moeten er verantwoordelijken zijn, die er op letten, dat vrijheid niet in on gebondenheid zal ontaarden. Geen jongen komt het kamp uit zonder aan de bewakingstroepen de permissie van zijn kampleider te toonen en overal loopen de jongens van de politietroepen te surveil- leeren en treden onmiddellijk op als er iets fout dreigt te loopen. Hier zijn duizenden jonge mannen te samen van de meest ver schillende landen en van de meest verschil lende opvattingen, karakters en tempera menten. Daar moet toezicht zijn, maar de politietroepen hebben het gemakkelijk, want men heeft elkaar in weinige dagen leeren kennen en begrijpen, er is een algemeene geest van vriendschap en verbroedering en men verstaat elkaar ook zonder woorden. Is dit niet de groeiende internationale van den vrede, is dit niet de jeugd die zich baan br ikt, voor wie geen grenzen bestaan en die blank en bruin, rood en geel begroet als broeders, als dragers van hetzelfde ideaal. De jamboreestad. Hier in deze jongensstad, grooter dan vele bekende provinciesteden, is een marktplein met een restaurant, met een postkantoor, met een bank om geld te kunnen wisselen en met winkels waar alles te koop is waarin een padvinder belang kan stellen, postzegels, fotos, ansichten, ijs, limonade, boemen, klompen, duizenderlei souvenirs, scheermesjes en zeep en er is ook een bar bierssalon waar de scheerstoelen tot aan de laatste bezet zijn door jongens wier baard niet alleen in de keel zit maar ook naar buiten begint te komen. Hier is een bureau voor informaties, een apotheek, diverse ten ten waar bijbels en stichtelijke lectuur in voorraad worden gehouden, er is zelfs een complete ziekeninrichting waar de patiënten met de meeste zorg behandeld en verpleegd worden. Hier worden op het postkantoor, waar men alle talen moet verstaan, slechts jamboree-zegels verkocht en de post stempelt ze met het zegel van deze zoo plotseling uit den grond verrezen kampstad, het jambo reestempel, dat op duizenden brieven en kaarten reeds naar alle landen ter wereld is gezonden. In het restaurant waar des middags geen stoel onbezet is, zwoegen de kellners. Zij serveeren duizenden flesch- jes limonade van alle soor ten en merken, zij draven heen en weer met koude en warme schotels. Om twaalf uur wordt het publiek op het terrein toege laten, duizenden ouders, die naar hun kampeerende jon gens komen kijken en nog vele duizenden die alleen maar uit belangstelling ko men. Op onoverzienbare ter reinen achter het marktplein liggen de kampen met hun witte en gekleurde tenten. Daar kringelt de rook onder zwart bewalmde pannen, die op bouwsteenen staan, daar hakt men ruwe houtblokken tot brandbare stukken, daar deelen half naakte jongens bekers en borden uit en ko men aan alle kanten warrige krullekoppen uit tentzeilen kijken om de geuren van het kamp op te snuiven en bij den kok naar de kwaliteit van zijn baksel te informeeren. De arena. In den middag ligt daar de reusachtige arena, aan alle zijden door enorme tribunes omgeven waarop tienduizen den bezoekers een zonnig plaatsje hebben gevonden. Tallooze akeela's loopen als schooljuffrouwen met hon derden welpen rond en bezorgen de gras groene jongens een plaatsje vanwaar zij de verrichtingen van hun groote broeders kunnen aanschouwen. Op de eere-tribune zitten de kopstukken van deze jamboree- dagen, mannen in khakie met de onder scheidingen van de allerhoogste rangen en dames in lichte toiletten, die meegekomen zijn om van dit spel van jeugd en schoonheid te genieten. En plots staat op deze tribune alles in eer biedige verwachting want de chief scout komt met zijn vrouw langs de statietrap naar boven. Daar is Lord Baden Powell, de man van de groote gedachte en de groote daad, de schepper van deze jongensgemeen schap, de grondlegger van deze internatio nale broederschap van de jeugd van alle lan den en alle volkeren. De chief scout, de veldmaarschalk van dit khakie-leger, van dit opkomende heilsleger der jeugd, waar van alle leden niet alleen trouw aan vorst en vaderland hebben gezworen, maar ook beloofd hebben, dat zij rein in gedachten en daden zullen blijven, dat zij elkaar als strijders voor hetzelfde ideaal beschouwen en in vrede en vriendschap zullen samen werken. Duizenden en duizenden richten hun oogen op den chief en de krasse leider drukt de handen van vrienden en kennissen, staat hoffelijk de beste plaatsen aan de da mes af en zet zich daarachter om mede van het spel der jeugd te genieten. Demonstraties. Met trommen en trompetgeschal trekken de groepen voorbij Als er een vaandel ten groet neigt staat alles op de eeretribune overeind en alles wat khakie draagt brengt twee vingers aan den hoed, het internatio nale saluut van alle padvinders. De jongens die voorbij trekken zijn geen kleine soldaten en aan het in maat en gelid marcheeren kan, vooral voor de Hollanders, nog veel verbeterd worden. Wie achter vaandels en trommen loopt moet eenig begrip van mar cheeren hebben. Op de tribune zitten de leiders uit ver schillende landen en telkens klettert het ap plaus als er een nieuwe groep voorbijkomt, waarbij twee jongens den naam van het land op een groot bord voorop dragen. Na het défilé begint het spel. Reusachtige loudspeakers langs alle tribunes zorgen voor begeleidende muziek en twee stemmen, een van een Engelschman en een van een Hol lander, expliceeren alles wat er in de arena voorvalt. Er komen halfnaakte, beschilderde „wil den" te voorschijn, die takken vol bladeren meedragen waarachter ze zich verbergen. Er komt een kleurige groep uit een histori- schen optocht op het veld, Hollanders in hoo- ge laarzen met lange degens, met wambuizen en fluweelen hoeden, oude zeevaarders van zeventien honderd en nog wat, die op Australischen bodem een paal in den grond zetten, en weer verdwijnen. Er komt we leven intusschen negentig jaar later weer een andere groep van die oude Hollandsche ontdekkingsreizigers, die den paal bekijken en hem door een nieuwen vervangen en ten slotte komt er een groep Engelschen, die plechtig de vlag hijschen en het gebied in beslag nemen. Al dien tijd staan de wilden dit spelletje af te kijken en tusschen hun donkere lichamen springen levensgroote kangeroes en andere beesten rond, in den vorm van padvinders, die zich in huiden van jutezakken hebben gestoken. Wilden en dieren werpen zich op elkaar, de boemerang vliegt door de lucht en de dieren vallen ten offer. Doodsbang zijn de wilden voor de geweren van de blanken en als die worden afgeschoten verdwijnen ze met groote sprongen van het terrein om plaats te maken voor de Fransche jongens, die een „zeeslag" zullen opvoeren. Groote schepen, van tentdoek vervaar digd, met bolle zeilen, en met wapens be- hangen „zeilen" het grasveld op en onder elke boot ziet men de stappende voeten van een vijftig jongens, die het bootgeraamte onder het loopen in den juisten vorm moeten hou den. Er wordt tusschen een twaalftal sche pen een zeeslag geleverd, er worden hand granaten geworpen, die met harde knallen ontploffen en op het grasveld een mengsel van papier en meel achterlaten. Franschen in de kleurige drachten der meest markante streken hebben volksdansen uitgevoerd, er zijn booze geesten op het terrein verschenen en het blijkt ten slotte dat er slag is ge leverd tusschen padvinders en anti-padvin ders, waarvan de laatste natuurlijk ten volle bekeerd worden. Onder het daverend applaus der massa trekt in weinige minuten een groep Hol landsche verkenners over de arena, die even lang is als het veld tusschen de tri bunes en nadat zij de overzijde bereikt heb ben, is het gras volkomen van alle papier- resten gezuiverd. Jongens uit Tsjecho-Slo- wakije, wier muziekkorps het volkslied speelt, geven gymnastische oefeningen te zien en de Amerikanen komen met tal*van „roodhuiden" op het tooneel, halfnaakte jongens met veeren op het hoofd, met strijdbijlen en scalpen, maar ondertusschen hebben hun bleeke broeders aan de duizen Commentaar overbodig! den bezoekers getoond wat zij als padvin ders vermogen. Zij hebben in weinige mi nuten tenten opgeslagen, een reusachtige brug van dennepalen gemaakt, zij hebben hun lasso's uitgeworpen, zij hebben op In- diaansche wijze met vuurbogen houtwol in brand gestoken, zij hebben in een oogenblik tijds gedemonstreerd, wat zij als padvinders vermogen. De gezanten van Frankrijk, Tsjecho-Slo- wakije en Amerika hebben om beurten tijdens de oefeningen van hun landgenooten een eereplaats op de tribune ingenomen en de Amerikaasche gezant zwaait goedkeu rend met zijn hoed naar zijn landgenooten als bewijs, dat hij tevreden is over hun prestaties. Zoo nu en dan strijkt een vliegtuig als een reusachtige bromvlieg over het terrein, de zon giet haar stralen over de toiletjes van vrouwen en meisjes op de tribunes, zet de arena in een gouden gloed en verhoogt door het lichteffect den indruk van dit spel van duizenden jonge mannen, die hier voor hun chief en zijn gasten het resultaat van wekenlange voorbereiding gedemonstreerd hebben. Een Schot spreekt Hollandsch. De Alkmaarders, in subkamp 8 onderge bracht, zijn niet gemakkelijk te vinden. Een Schot, die er met zijn geruit kamp mutsje en zijn gestreept rokje uitziet of hij zoo juist zijn doedelzak heeft neergelegd, ziet schrijver dezes op zijn kaart turen en is in een oogenblik te hulp gekomen. De conversatie behoeft niet in het En gelsch te geschieden, want de Schot vraagt in duidelijk Hollandsch: „Kan ik U terecht wijzen, waar moet U wezen?" Hij blijkt onmiddellijk de ligging van het Alkmaarsche kamp te weten. U gaat recht uit en U slaat linksom, dan steekt U een weg over en gaat aan Uw linkerhand en U vraagt daar weer en men zal U terecht wijzen". Het is wonderlijk een zoo goed Hol landsch, zonder eenige accent uit den mond van een Schotsen verkenner te hooren. „Was U reeds vroeger in Holland?" „Neen, mijnheer, ik ben eerst nu gekomen, maar ik heb Hollandsch gestudeerd alvorens hier te komen om met die Hollanders te kunnen spreken." Bravo Schot. Als alle vreemde padvinders zoo goed onze taal spraken, zou de interna tionale verbroedering in nog vlugger tempo geschieden. Het Alkmaarsche kamp. Langs afgezette wegen van platgetrapt gras langs kampen van jongens uit alle werelddeelen, Noren, Finnen, Armeniërs en Japanners komt men ten slotte bij sub kamp 8, waar den Alkmaarder een verras sing wacht. De Kaninefaten hebben de Alkmaar sche burcht boven den toegangspoort ge maakt en de Geuzen hebben er levens groote kaasdragers opgesteld met een bur- rie, waarop kaasjes verleidelijk zijn uitge stald. Bij ons bezoek hadden de meeste jongens voor de warme middagzon beschutting on der het tentzeil gezocht, maar de kamp leider, de heer Wensink, verzekert, dat de stemming opperbest is en de jongens met enthousiasme aan deze jamboree deel nemen. Zieken zijn er niet en de geest is voortreffelijk. Vele Alkmaarsche vaders en moeders hebben al van de gelegenheid ge bruik gemaakt om zich met eigen oogen ervan te overtuigen, dat het hun kinderen aan niets ontbreekt en de jongens zelf zullen binnenkort weer gezakt en gepakt in de kaasstad arriveeren met de herinnering aan eenige onvergetelijke kampdagen. De onvolwaardigen. Op weg naar het Alkmaarsche kamp pas- seeren we de kampen der onvolwaardigen. Zeeslag op het demonstratieterrein. Hier ziet men de jongens in wagentjes, kreu pelen en manken, jongens met ijzeren beu gels om den schoen, slechthoorenden, blinden en doofstommen. Maar allen dragen de pad vindersuniform, allen kampeeren op het jamboreeterrein en in het kamp der dooven en spraakgebrekkigen wordt druk gecon verseerd. Men begrijpt elkaar door een eenvoudige handbeweging, door een manuaal van eten of houthakken. De kok zet er zijn pannen te vuur en hongerige jon gens zitten al rond de tafels in afwachting van wat de pot zal schaften. Ook hier niets dan vroolijke, gebruinde gezichten, ook hier op aller gelaat de voldoening over dit ge meenschappelijk kampleven, waarbij het medeleven en de behulpzaamheid van allen deze gehandicapten in een wereld van vrede en vriendschap gebracht hebben. Postzegels ruilen. Drie jongens liggen in het gras en een groote groep belangstellenden verdringt zich om hen. Er liggen schriften, vol postzegels open en een jongen met een Turksche fez knipt behoedzaam met een schaartje alle zegels los, die een padvinder uit Jamaica hem aanwijst. In ruil ontvangt hij een hand vol vreemde postzegels, die hij stuk voor stuk met aandacht bekijkt en voorzichtig in zijn portefeuille bergt. Hier is een inter nationale postzegelruil, waarbij de handei eenvoudig is uitgeschakeld. Direct van fa briek naar verbruiker, wordt er wel eens geadverteerd. Hier gaan de postzegels, dank zij de jamboree, direct van den padvinder van het eene land naar die van het andere. Welpen. Hoort, zegt het voort. Een groote, afgescheiden vlakte ziet groen van de welpen. Drieduizend wel pen zijn er naar hun grootere broeders ko men kijken en de akeela's staan doods angsten uit, dat zij er een zullen verliezen. Aan den voorkant van het terrein staat een groot bord: „Verloren welpen". Wie zijn leidster niet meer kan vinden en in het ge drang verdwaalt, moet hier komen staan en wordt dan als verloren voorwerp weer opgehaald. Het is practisch en een voudig, maar het is niet gemakkelijk drie duizend jochies van acht tot twaalf jaar op een jamboreedag bij elkaar te houden en op de plaats der verloren zielen staan er een tiental trappelend van ongeduld naar een khaki rok en een khaki blouse uit te kijken in de hoop, dat daarboven het gezicht van hun eigen akeela zal opduiken. H andteekeningen Er worden op het jamboree-terrein hand- teekeningen verzameld en de padvinders met de zonderlingste uniformen zijn daar van de ergste slachtoffers. Meisjes en jon gens, maar ook vrouwen van eiken leeftijd, loopen met opschrijfboekjes en potlooden rond en overal ziet men verkenners stilstaan en hun naam en adres schrijven. Een jongen, die er uitziet als een arabier, kan geen stap doen zonder dat hem tiental len. boekjes onder den neus geduwd wor den en hij staat goedig in een dichten kring van bewonderaars en schrijft voor den zooveel honderdsten keer zijn naam in de meest zonderlinge letterteekens. De tijd snelt voort en hij kan maar niet wegkomen, maar dan heeft hij er plotseling genoeg van en breekt zich baan door alle opgeheven meisjeskopjes en alle omheog gestoken boekjes. Een Chinees, die zonderlinge teekens op papier zet en er tentjes en boomen bij tee kent, staat een half uur later nog op de zelfde plaats en heeft geen schijn van een kans om uit den kring zijner bewonderaar.- te ontsnappen. Chineesche en Japansche handteekeningen worden hier voor drie uit België en twee uit Amerika geruild en hoe verder de padvinder van huis is, hoe groo ter waarde er aan zijn handschrift wordt toegekend. Op jongens uit Egypte of Arme nië wordt jacht gemaakt en er zijn zwarte of half zwarte padvinders die nauwelijks buiten de poort van hun kamp komen, of zij zijn al gevangen in een dichten kring van alles wat jong is en contact met het Oosten wil zoeken. Het theater. 's Avonds worden er in diverse kampen openluchtvoorstellingen gegeven en katho lieke padvinders uit Alkmaar voeren een luid toegejuichte boerendans uit. Er is een extra voorstelling in de groote theatertent. Het publiek verdringt zich voor den veel te smallen ingang en doet levensgevaarlijke pogingen om bij het kleine entree-hokje te komen, maar een half uur later is de tent tot de laatste plaats gevuld. Padvinders en kinderen zijn voor half geld toegelaten en het jamboreelied schalt door de ruimte. Padvinders uit Goes boertjes en „boerinnetjes" met tot in de puntjes verzorgde costuums laten hier een klompendans zien, het muziekcorps der Slo- waken geeft eenige luid toegejuichte num mers, de Armeniërs voeren volksdansen uit, Leiden geeft een demonstratie van duikelen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 9