PROGRAMMA'S
VOOR VEREENIG1NGEN
WORDEN ZEER
ZORGVULDIG VERZORGD
MET LEGAAT
MIJN VRIEND WOLF.
De groote dag zelf.
Wat Uw snelheidsmeter f
U niet vertelt*
ALKMAARSCHE COURANT
(Herms. Coster N.V.)
ALKMAAR
LIEF EN LEED IN HET
HOOGE NOORDEN.
Eerst in de broodzak, dan in de
slaapzak.
DERDE BLAD
doet spreken mag van een feest van de
heele stad, is het geen wonder, dat ook de
deelname aan den lampionoptocht grooter
was dan ooit. We zagen kleine peuters, aan
de hand van een grootere zus of begeleid
door moeder, het Doelenveld opgaan om vol
trotsch een lampion en kaars in ontvangst
te nemen en straks mee te marcheeren in de
lange, lange rij van zeker wel 600 kinde
ren van ongeveer denzelfden leeftijd.
Stralend van voldoening over het enthou
siasme alom, verscheen het bestuur der 8
October-vereeniging op het terrein om met
den voorzitter der feestcommissie per auto
in den stoet mee te gaan en aldus het jaar-
lij ksche feest officieel te openen.
En dan kwamen er achtereenvolgens drie
muziekkorpsen: Soli Deo Gloria, Excelsior
en St. Caecilia met volle muziek het Doelen
veld opmarscheeren, waarna, toen ook laatst
genoemde arriveerde, de aftocht plaats had.
Langs een groot aantal straten ging de
stoet, op alle hoeken van straten opgewacht
door tal van belangstellenden.
En inmiddels togen vele anderen naar het
Hofplein, waar om half 9, de besturen der
buurtcomité's zouden samenkomen. Het werd
natuurlijk wel wat later, maar ze kwamen,
in auto's en in rijtuige», met hooge hoeden
op en in feeststemming .Een begroeting had
plaats in de bovenzaal van café Centrum,
waar werd gespeecht en geklonken en hand
geklap het vriendschapsverbond bezegelde.
Om ruim 9 uur, toen eerst den „burge
meester" via de microfoon een opwekkend
woord had gesproken, trokken allen af, om
gezamenlijk de door de buurtcommissies ver
sierde en verlichte straten te bezoeken. Een
zeer sympathieke gewoonte, die de animo
voor vroolijk feestvieren verhoogt en vooral
als het gaat, zooals gisteravond, toen een at
tractie als de Laat-express ook meereed en
wat vooral de aandacht trok een groote
wagen van de Scharloo-commissie, waarpp
in historische costumes uit de Middeneeuwen
een aantal menschen had plaats genomen.
In den stoet werd gemusiceerd en gezongen
de feeststemming was er officieel.
Reveille.
Zoo is dan vanmorgen al vroeg en
al even traditie getrouw als andere ja
ren de groote dag begonnen met de
reveille. En wel niemand van hen, die
daarbij aanwezig waren, zal nog vermoed
hebben, dat het vandaag zulk een prach
tige zonnedag zou worden. Dikke, grauw
uitziende wolken vormden de overkoe
peling van een voor een groot deel nog
in rust zijnde feeststad en een nogal
scherpe wind beloofde voor heden wei
nig aantrekkelijks.
Doch zie, niet zoodra behoorde de reveille
tot het verleden of groote blauwe stukken
lucht vertoonden zich aan het uitspansel en
weldra kwam ook een zeer welkom zonnetje
te voorschijn, dat alles in een glans en een
prettige blijdschap zette.
Op de Steenenbrug was de heer Corn. Jon
ker al vroeg in de weer om zijn kinderkoor
in bedwang te houden en om de inmiddels
opgekomen feeststemming bij de officieele
gedeelten een weinig te temperen.
Precies kwart vóór acht weerklonk dan
ook het prachtige en juist op dit betrekkelijk
stille morgenuur zoo mooie „Van Alkmaar
de Victorie", frisch en helder gezongen.
Na deze „generale repetitie" vertrok een
zeer groote kinderschare onder leiding van
eenige dames en heeren naar het huis van
den burgemeester. Aan beide kanten van
het huis aan den Nieuwlandersingel stonden
reeds vele belangstellendn opgesteld en ook
aan den overkant, in het Kennemerpark had
den eenige honderden luisteraars plaats ge
nomen.
Nadat de feestcommissie zich voor de
ambtswoning geïnstalleerd had en de kin
deren, zoowel als de muziek van „Soli Deo
Gloria" (dir. J. Schoen) eveneens zoodanig
waren opgesteld dat de aubade kon begin
nen, overhandigde eerst een meisje aan
mevr. v. Kinschot een fraaie bouquet anjers
in de Alkmaarsche kleuren.
De heer Corn. Jonker tikte even op de les
senaar en daar weerklonken ten tweede male
het Alkmaar-lied, meegezongen door de
groote schare toeschouwers. Hierna volgden
nog „Gelukkig Vaderland" en twee couplet
ten van het Wilhelmus. Spontaan klonk ten-
soltte een driewerf „hoera" voor den burge
meester.
De burgemeester dankt.
Deze, die met echtgenoote eri de jon
gens op den stoep van zijn woning de
aubade aangehoord had, dankte de kin
deren en in het bijzonder den heer Jon
ker en het muziekgezelschap voor de
hulde hem op dit vroege uur gebracht.
Jullie staan aan het begin van een
mooien dag, aldus spr., en het is aan
jullie om dit gedenkwaardig feit in de
toekomst te blijven herdenken.
De burgemeester stelde een driewerf
„hoera" voor op Alkmaar, waaraan hartelijk
werd voldaan. En nadat de kinderen in den
tuin onthaald werden en de reveille-1937
weer tot het verleden behoorde, werd het
in de stad allengs drukker.
De verkoopers van lintjes en speldjes de
den al vroeg goede zaken en vooral in het
centrum der stad was het zeker drukker dan
anders op dit tijdstip van den dag.
De koraalmuziek.
Inmiddels had het muziekgezelschap „Soli
Deo Gloria" zich op het bordes van het stad
huis opgesteld voor de verzorging van de
gebruikelijke koraalmuziek. Velen, die hier
voor naar de Langestraat waren gekomen,
bleven belangstellend luisteren naar het mu
ziekprogramma, dat geopend werd met psalm
103 en sloot met het Oude Wilhelmus (be
werking Walther Boer). Wij maken van deze
gelegenheid gaarne gebruik erop te wijzen,
dat dit het tiende concert is, dat door „Soli"
aan de stad wordt aangeboden. Het is inder
daad een onderdeel van het Ontzetfeest, dat
wij niet gaarne zouden willen missen.
Beiaardbespeling.
De klokkenist, de heer W. J. C r e f e 1 d,
had ook evenals gisteravond zijn
plaats achter het carillon ingenomen en het
duurde na de koraalmuziek niet lang of vroo-
lijke vaderlandsche wijsjes weerklonken
over de stad.
Het Lippische volksliedje ontbrak niet en
werd algemeen zeer op prijs gesteld.
De kinderoptocht.
Inmiddels was het 10 uur geworden en
werden de noodige voorbereidingen getrof
fen voor den kinderoptocht met versierde
fietsen en voertuigen, opgeluisterd door de
muziekcorpsen „St. Caecilia" en „Soli Deo
Gloria". Het vertrek vond plaats vanuit het
veilinggebouw en in den omtrek hiervan
stonden honderden en honderden het oogen-
blik van de aankomst van den stoet af te
wachten. Een lekker warm zonnetje deed
goed werk, vele inwoners, die misschien an
ders thuis blijven, waren nu aan den wandel
gegaan en het werd al beslist voller en vol
ler in de stad.
Precies op tijd vertrok de kinderoptocht.
De stoet werd geopend door een verkleinde
uitgaaf van twee kaasdragers met berry, een
alleraardigst gezicht, dat reeds dadelijk veel
beloofde. Uiteraard had de een meer werk
gemaakt van zijn versiering dan de ander,
over het algemeen genomen behoorden wer
kelijk leuke vondsten tot de uitzonderingen.
Een ontelbaar aantal rijwielen, autopeds,
poppenwagens en verder alle mogelijke en
onmogelijke vervoermiddelen reden in den
optocht mee. Vele bloemen waren al heel erg
verlept en dat ontlokte aan de toeschouwers
nogal eens een afkeurende opmerking.
Doch anderen hadden zich werkelijk bij
zonder verdienstelijk gemaakt, zoo zagen we
een aardig verpleegstertje, een grappig ka
boutergroepje met een schildknaap, Mickey
Mouse en haar partner ontbraken al even
min en een waardig slot werd gevormd door
de vijfling van Dionne, die in een aparte
auto onder bewaking van een verpleegster
vele uitroepen van verbazing wisten te weeg
te brengen.
De lange stoet trok vrij groote belangstel
ling, overal waar de kinderoptocht voorbij
trok, stonden toeschouwers opgesteld.
Eén schaduw in de letterlijke beteeke-
nis van het woord werd door het schuil
gaan van de zon op de feestelijkheid ge
worpen. De hooggespannen verwachtingen
ten deze werden helaas niet verwezenlijkt,
laten wij hopen, dat het voor vandaag al
thans droog zal blijven.
De voorbereidingen tot den grooten
optocht.
En zooals dat telkenjare gebruikelijk is,
zijn wij ook thans, voordat de groote op
tocht het Doelenveld gaat verlaten, gaan
kijken naar de voorbereidende maatregelen.
En tusschen een keur van Grieksche gewa
den, temidden van beeldschoone godinnen
en woest-uitziende goden, hebben we de
laatste copie voor dit nummer verzameld.
Het ziet er met het weer steeds bedenke
lijker uit, zware donkere wolken versombe
ren den aanblik op het Doelenveld, waar
het momenteel een gewirwar van menschen
en kleuren is. De meest fantastische figuren
stappen in nog fantastischer kleederdracht
over het midden-terrein, ijlings hollen
Grieksche jongelingen naar den grimeur,
die handen te kort heeft om allen in deze
metarmorphose bij te staan.
Brillen worden afgezet, jasjes worden
verwisseld voor schilderachtige kleedij,
pruiken worden links en rechts gepast en
een enkeling gaat er al eens denken waar
straks zijn plaats in den optocht zal zijn.
Godinnen, die reeds in optima forma ge
kapt en gekleed zijn, rooken een modern
sigaretje, voelen zich alleszins thuis in haar
costuum en achten zich vandaag belang
rijke personages.
Hier wordt gelachen om de dolle kleed-
partij, daar kijkt men streng voor zich
heen, zich bewust van den ernst van het
oogenblik.
Voor zoover wij hier vanaf het terrein
den optocht kunnen overzien, lijkt zij ons
zeer de moeite waard.
Uiteraard zullen we morgen wel uit
voeriger op een en ander terug komen, doch
thans lijkt het of er van costumeering en
decoratie meer werk gemaakt is dan anders.
Heele troepen Grieksche schoonen met den
allen bekenden Bacchus in het midden,
worden onder vuur genomen door de foto
grafen en daarbij staat het enorme paard
van Troye stil te wachten. Het „beestje",
kennelijk moe van de belevenissen in
Leiden, acht zich gelukkig ook Alkmaar met
een bezoek te vereeren en staat onverstoord
dit feestgewoel te aanschouwen.
Kortom, het is hier weer de gezellige
drukte van altijd, hoe dichter men bij half
drie (het vertrekuur) komt, des te zenuw
achtiger wordt men. Alleen een paar enke
lingen behouden hun kalmte, zij regelen
onverstoorbaar alles, wat noodig is en straks,
als het vertreksein weerklinkt, zal een op
tocht door Alkmaar's straten gaan rijden, die
zonder twijfel een ieders bewondering zal
wegdragen.
door R. A. ELLIS.
In het volle bewustzijn van zijn mar
kante, breedgeschouderde figuur en met
een fonkelnieuwen hoed zwierig op z'n
grijze haren geplant, wandelde kolonel
Danvers Deane het kantoor van zijn
schoonzoon binnen. Met een dramatisch
gebaar, zooals z'n gewoonte was, wierp de
kolonel een toegevouwen stuk papier neer
voor den kleinen, zachtmoedigen man, die
achter de schrijftafel zat.
„Hierop staan de bedragen, die ik van
je heb geleend, Andrew. Kijk maar na."
Met bebrilde oogen, waarin een be
vreesde uitdrukking verscheen, keek Andy
Brown naar den vader van zijn vrouw. In
de zeven lange jaren, die nu achter hem
lagen, had hij den kolonel goed leeren
kennen. Andy wist, dat een dergelijk op
treden van zijn schoonvader steeds de
inleiding vormde tot een nieuwe leening.
En Andy schrok terug voor de gevolgen
van een weigering.
Flora May, zijn vrouw, was dol op den
romantischen nietsnut, die in korten tijd
het vermogen van zijn overleden vrouw
zoek wist te brengen.
Sinds hun huwelijk had de kolonel ge
woond in het huis van Andy Brown, waar
hij de avonden verknoeide met geklets
over zijn financieele ondernemingen, die
altijd op niets uitliepen.
Het toeval wilde, dat Andy Brown een
maand tevoren bijzonder fortuinlijk was
geweest. Voor een stuk land had een
groote oliemaatschappij hem zooveel geld
betaald, dat hij verder zijn geheele leven
ruimschoots van de rente zou kunnen be
staan. Andy vertelde het aan niemand,
zelfs niet aan Flora May. Het was echter
in den laatsten tijd gebleken, dat het
nieuws, ondanks alle voorzorgsmaatrege
len, toch moest zijn uitgelekt en hij bracht
het bezoek van zijn schoonvader hiermede
in verband.
Zenuwachtig en met de bedoeling pijn
lijke vragen te voorkomen, zei hij: „Het
het is in orde, vader. Het spijt me, dat
ik niets meer voor u zal kunnen doen. Ik
heb geen cent vrij en bovendien moet ik
nog belasting betalen."
Kolonel Deane lachte triomfantelijk.
„Ik heb jouw geld niet noodig. I"te.^e"
deel, ik ben gekomen om allesineje if
vereffenen! Had je niet gedacht, he. Hu
liet zich tegenover Andy in een stoel a
len. wierp een chequeboek op tafel e
haalde zijn vulden te voorschijn. „Alles by
elkaar is het 2350. Ik zal zorgen, dat je
die krijgt. Mocht me iets overkomen, dan
heb ik tenminste aan jou geen verplich
tingen meer".
Andy Brown keek zijn schoonvader ver
wonderd aan. Zelfs in zijn meest optimis
tische oogenblikken had hij niet verwacht,
dat hij ooit één enkelen cent van het ge
leende geld zou terugzien.
De kolonel schreef ondertusschen een
cheque uit, teekende haar en leunde ach
terover in zijn stoel, terwijl hij zijn ver
baasden schoonzoon uitdagend aankeek.
Deze bedekte vijandigheid bracht Andy
nog meer in verwarring dan de plotselinge
rijkdom van zijn schoonvader. Tot nu toe
was de houding van den kolonel vaderlijk
geweest en had Andy van eenigen afkeer
nooit iets gemerkt.
„Pijnig je zwakke hersenen maar nier
af over het vraagstuk, waar ik dit geld
vandaan heb gehaald", spotte de kolonel.
„Het is geen belooning voor hard wer
ken en ploeteren. Nee, het is voortgekomen
uit schoonheid, romantiek, avontuur
een wereld, die onbekend is in jouw een"
tonig leventje. Ik werd vandaag herinnerd
aan den man, die ik ééns was en trou
wens nog ben! en aan haar, die mij
nooit kon vergeten". Hij glimlachte zelf
voldaan en draaide de punten van zijn
grijze snor op. „Misschien heb ik je wel
eens verteld van die onvergetelijke dagen
in New-Orleans, nu reeds meer dan dertig
jaar geleden: van de vrouw, die het ver
bod van haar schatrijken vader om met
my te trouwen, niet wilde overtreden
en van de woorden, die ze mij toefluisterde
bij ons afscheid!"
Andy had die geschiedenis al zóó dik
wijls gehoord, dat zelfs de kleinste bijzon
derheden in zijn geheugen stonden ge
grift. Het was toevallig de eenige herinne
ring uit het leven van den kolonel, waar
aan Andy eenigen schijn van waarheid
toekende. „Was het niet eh altijd,
voor eeuwig?"
„Juist! Dat zei ze tegen mij, toen we
elkaar voor het laatst zagen, met tranen in
haar mooie oogen. En ik dacht, dat het
daarmee was afgeloopen. Maar neen! Van
morgen ontving ik van de Banking Trust
uit New-Orleans een cheque van vijfdui
zend dollar. In het begeleidende schrijven
stond, dat de bank van zekere zijde boven
dien opdracht had ontvangen mij, zoolang
ik leef, honderdvijftig dollar per maand
uit te betalen. De eenige voorwaarde is,
dat ik in New-Orleans kom wonen en
iedere maand persoonlijk op het kantoor
van de Banking Trust verschijn om de
cheque in ontvangst te nemen".
De kolonel lachte triomfantelijk. „Gebor
gen voor mijn heele leven! Wat zeg je daar
van, mannetje?"
Andy staarde zijn schoonvader aan. Hij
wist niet, wat hij moest zeggen. En met een
stem, die van aandoening trilde, vervolgde
de kolonel:
„Je wilt misschien vragen of dat alles wel
zoo zeker is, hè? Ik zal je nog meer vertel
len! Hier bezitten we weer een bewijs, wat
voor vreemde grillen en invallen een vrouv
kan hebben. De „zekere zijde" wilde onbe
kend blijven, maar drong erop aan, dat c
iedere cheque de woorden „Altijd VOr
eeuwig" zullen staan!" Ontroerd vouwde c
kolonel de handen. „O, Dolores, Dolores! Oo
zonder dat, zou ik alles nog wel hebben b«
grepen!"
Andy Brown had ondertusschen de mach
over zijn stem teruggevonden. „Maar dat j
haast niet te gelooven, vader!" Hij aarzeld.
even. „En eh gaat u ons nu dus ver-
laten?"
Mijn bagage staat al aan het station. Florj
May zal me naar den trein brengen. Ik vond
het niet noodig, dat jij ook mee ging. J0Q
tegenwoordigheid zou ons afscheid maar be
derven. Ik heb mijn dochter gezegd, dat ik
jou wel even op kantoor zou opzoeken".
De kolonel stond op. Op zijn knap gezicht
vertoonde zich een uitdrukking van diepe
minachting.
„Andrew Brown, tegelijk met het schrij.
ven van de cheque, die jy zoo vrekkerig
naar je toehaalde, heb ik mijn recht van
spreken teruggekocht. Omdat ik verplichtin
gen aan je had, moest ik de gevolgen van
jouw gierigen aard stilzwijgend verdragen.
Ik zou je rijk hebben kunnen maken en zoo
doende mijn dochter kunnen plaatsen in een
omgeving, waar men haar schoonheid en
charme zou bewonderen. Maar als ik geld
noodig had voor mijn ondernemingen, dan
scheepte je me af met weinig meer dan een
fooi. Jij hebt geen verbeeldingskracht en ini
tiatief. Zeven lange jaren heb ik geleefd in
een atmosfeer van achterdocht en stille cri-
tiek. Mijn eenige vreugde was het vertrou
wen van mijn dochter, een vertrouwen, dat
nu wordt gerechtvaardigd!"
Hij haalde diep adem, maakte een machtig
gebaar en vervolgde:
„Een stem uit het verleden heeft gespro
ken! Ik ben nu een vrij man en kan zonder
zorgen mijn laatste levensdagen tegemoet
zien. En dat alles zónder jouw hulp, ondanks
jóuw tegenwerking. Ik ga nu heen, maar
zonder je een hand te geven. Die eer ben je
niet waard, Adieu!"
De deur viel achfer hem dicht. De kleine
Andy Brown zakte nog dieper weg in zijn
bureaustoel. Even later richtte hij zich ech
ter weer op, de oogen achter de brilleglazen
begonnen te glinsteren en er speelde een
glimlach om zijn mond. Hij had nooit gewe-
tn, dat zijn schoonvader zoo'n hekel aan
hem had. Maar dat hinderde niets z'n
eenige wensch ging nu in vervulling!
Wat gaf het, dat hij, behalve die vijfdui
zend dollars, misschien jarenlang een bedrag
van honderdvijftig dollars per maand zou
moeten betalen? Nu kreeg hij tenminste rust
in zijn eigen huis. Hij en Flora May zouden
opnieuw beginnen kolonel Danvers Deana
was vertrokken
Andy grinnikte „Altijd, voor eeuwig!"....
Als uw snelhaid verdubb«h, wordt de
remweg (afstand, waarbinnen e stopt)
viermaal zoo groot; die wecenschop
Is méér waard dan het besef, dat u
60 of 70 km per uur rijdt! Denkt daar
eens aan voor u den snelheidsmeter
tl te hoog laat oploopen!
H.
Stockholm.
Dikwijls zitten wij bij elkaar en deelen de
beschuit, wanneer wy op onze lange tochten
door het onbewoonde land ergens over
nachten. Wolf heeft in den loop der jaren
geleerd, mij bij dit werk te helpen. Eerst
maakt hij bij mijn rugzak een plekje ge
reed, waar wij een vuur kunnen ontsteken,
door met zijn voorpooten de sneeuw weg
te krabben; dan gaat hij hout verzamelen.
Terwijl ik het hout in stukjes breek, draagt
hij het naar de goede plaats. Stukken hout
van een meter lang draagt hy in zijn bek
en wanneer het te lang is, pakt hij een uit
einde beet en sleept het door de sneeuw.
Onze maaltijd is afgeloopen, het nachtver
blijf is gereed. Eerst hebben wij wat denne-
takken op de sneeuw gelegd, daarover een
rendiervel en dan de slaapzak, waarin wy
onze moede leden uitgestrekt hebben. De
rugzak is mijn hoofdkussen, mijn arm het
kussen voor den hond, die als altijd, bij mij
ligt. Ik hoor zijn hart kloppen. Duizenden
sterren kijken op ons neer, het Noorderlicht
ontbrandt, wy groeien samen met de stilte
van de eenzaamheid, die ons omgeeft. Uit
mijn dikke pijp stijgt de rook loodrecht om
hoog in de koude nachtlucht. Wolf vraagt
met zijn groote, glanzend bruine oogen,
waaraan ik denk. Ik denk aan jou, Wolf,
terwijl ik je adem als een liefkoozing in
mijn gezicht voel, dat mensch en dier ook
innerlijk kunnen samengroeien, zooals wij
tweeën, Wolf.
Hy likte mijn handen, als hij zag, dat ik
treurig gestemd was; ik wist, wanneer hem
iets hinderde. Wij verheugden ons tezamen,
wij spraken in twee verschillende talen met
elkaar en toch begrepen wij elkaar. Hij
wekte mij iederen morgen en duwde met
zijn snuit in mijn gezicht, tot ik opstond of
tegen hem zei: „Ga liggen Wolf, vandaag
slapen wij wat langer!" Wij verwarmden
elkaar, wanneer wij het ondanks de dekens
en mijn dikke kleeren in den slaapzak koud
hadden. Wij behoefden elkaar maar aan te
zien of wij wisten, wat wij van elkaar wil
den. Vier jaar zyn wij samen door dit een
zame land getrokken. In den zomer heeft
hij mij geholpen, mijn uitrusting te dragen
en eens in den winter, toen het zóó koud
was, dat een van mijn skie's sprong, heeft
hy mijn leven gered.
Dat gebeurde halverwege twee blokhut
ten. Ik zakte met mijn beenen heelemaal in
de sneeuw weg en moeizaam trokken wy
verder, totdat wy zoo vermoeid waren, dat
wij gingen zitten, om even uit te rusten.
Naast ons loerde de Witte Dood en wachtte.
Zyn ijzige adem brandde in onze gezichten;
onze ledematen waren zwaar van vermoeid
heid. Rondom ons heerschte een tempera
tuur van 40 graden koude. Slechts één ge
dachte beheerschte my: uitrusten, slapen.
Ik wilde op epn papiertje nog een paar
woorden schrijven, maar mijn wil was niet
meer sterk genoeg, ik sliep al bijna.
Wolf had mij den geheelen tijd aange
zien en in zyn oogen stond angst te lezen.
Hij scheen te begrijpen. Voorzichtig kwam hij
naar mij toe en likte met zyn lange, warme
tong mijn gezicht en toen ik mij desondanks
niet verroerde, omdat mij alles zoo onwer
kelijk leek, begon hy luid te blaffen. „Stil
Wolf, je hindert me". Het was de eerste
maal, dat hij my niet gehoorzaamde. Als in
een droom herinner ik me, wat er toen ge
beurde. Wolf sprong tegen me op, trok aan
myn kleeren, beet in mijn schoenen en be
gon te trekken, sloeg met zijn poot in mijn
gezicht, zooals hij deed, wanneer hij met me
speelde en duwde zijn snuit tegen mijn ge
zicht. Ik werd boos en sprong overeind. Uit
mijn neus spatte bloed. Toen ik Wolf zag,
moest ik toch lachen. Hij sprong om mij
heen, blafte van vreugde en trok aan mijn
rugzak. Wij gingen verder; Wolf had den
Witten Dood, den sluipenden moordenaar
van den Noordelijken winter, overwonnen.
Wolf hield niet van zijn eigen ras, maar
ook niet van honden in het algemeen; ook
op menschen was hy niet erg gesteld. Ik
geloof bijna, dat hij ze verachtte en in hen
minderwaardige individuën zag. Niemand
mocht in zijn nabijheid komen, ni.emand
mocht hem aaien en van niemand nam hij
eten aan.
Toen ik eens vijf dagen in het ziekenhuis
ag, waarheen ik hem niet kon meenemen,
moest ik hem op mijn kamer laten en ver
zocht de kostjuffrouw, hem eten te geven.
Het venster moest open staan, daar Wolf niet
aan de benauwde kamerlucht gewoon was.
Eigenlijk had ik veel langer in het zieken
huis moeten blijven, maar op deh vijfden
dag kwam mijn kostjuffrouw en beloofde,
dat zij mij wilde verplegen, wanneer ik op
mijn eigen kamer wilde liggen. De hond
verhongerde, daar hij al het eten weigerde;
zij zelf mocht niet van hem op mijn kamer
komen. Zij durfde niet eens de deur te ope
nen. Wanneer hij naar buiten moest, dan
ging hy door het openstaande raam.
Zijn oneerbiedigheid tegenover de men
schen grensde soms aan het brutale. Wij
waren samen in het dorp, toen een van de
jongens hem iets onaardigs toeriep. Wolf
ging naar den brutalen jongen toe en ging
voor hem staan. De knaap durfde zich niet
te bewegen en bleef stokstijf staan. Toen
Wolf den onbeschrijfeljjken angst van zijn
plager zag, ging hij verder; toen werd de
jongen overmoedig en riep hem nog iets
toe. Wolf keerde zich bliksemsnel om en
ep erug. Een paar maal liep hij om zijn
sidderenden tegenstander heen, maar beet
hem met. Om uitdrukking te geven aan zyn
diepste verachting, ging Wolf naast den
jongen staan en tüde zijn rechter achterpoot
op. De jongen had niet den moed om zich te
vervoerren en moest toen, tot groote vreug-
WoHrii^S *™eraden' staan, tot
Wolf zyn behoefte gedaan had.
Ook m het dorp was Wolf altijd daar
ruwe *h WuS' We 2aten samen °P de
Jamenhl? v filmtheater, we brachten
samen bezoeken, we verschenen by feeste
lijke gelegenheden, ik in smoking hij met
een met zilver beslagen halsband óm.
ken overhel W/evL0^ Weg gegaan en trok-
gebergte. Als geiten klommen
wij tegen de rotswanden op, en zochten een
weg door het losliggende gesteente, dat bij
iedere schrede met donkerend geraas naar
beneden rolde. In de verte zagen wy de om
trekken van een rendierkudde scherp tegen,
den grijzen hemel afsteken. Een of ander
gevaar schijnt de dieren te bedreigen, in
galop komen zij op ons toe rennen en gaan
honderd meter hooger langs ons heen. Dui
zend hoeven kletteren over^het gesteent»
dat naar beneden rolt. Snel moeten wij ach
ter een rots ons verbergen. Wolf en ik loopefi
over de rollende steenen, een geweldig rots
blok komt met donderend geraas naar be
neden en een seconde later schreeuwt de
hond het uit van pijn.
Ik had den zwaargewonden Wolf tot in
het dal gedragen. Zijn eene achterpoot was
verpletterd. Nu lag hij op een bed van mos
en keek mij met zyn verstandige taruine
oogen treurig aan en steunde. Ik onderzocht
nog een den bloedpoot, waar de vellen bij
hingen. Er was niets aan te doen.' Wou
moest voelen, hoe plicht en onbarmhartige
lafheid in mij met elkaar streden. Een sme®*
kende blik verzocht om barmhartigheid*
Hy wilde mij het afscheid gemakkelijk m8"
ken, trok zyn bovenlip op, alsof hij wilde
lachen, en probeerde met zijn staart te
kwispelen, toen ik hem nog eens over
zachte vel streek. Toen nam ik mijn revol
ver en vuurde: drie maal op zijn kop, een
maal in het hart. Wolf, mijn trouwe kam«*
raad, was dood
Onder aan een rotswand ligt Wolf begrf'
ven en in het gesteente staat zyn naam 8e'
beiteld