PROGRAMMA'S VOOR VEREENIG1NGEN WORDEN ZEER ZORGVULDIG VERZORGD MET LEGAAT MIJN VRIEND WOLF. De groote dag zelf. Wat Uw snelheidsmeter f U niet vertelt* ALKMAARSCHE COURANT (Herms. Coster N.V.) ALKMAAR LIEF EN LEED IN HET HOOGE NOORDEN. Eerst in de broodzak, dan in de slaapzak. DERDE BLAD doet spreken mag van een feest van de heele stad, is het geen wonder, dat ook de deelname aan den lampionoptocht grooter was dan ooit. We zagen kleine peuters, aan de hand van een grootere zus of begeleid door moeder, het Doelenveld opgaan om vol trotsch een lampion en kaars in ontvangst te nemen en straks mee te marcheeren in de lange, lange rij van zeker wel 600 kinde ren van ongeveer denzelfden leeftijd. Stralend van voldoening over het enthou siasme alom, verscheen het bestuur der 8 October-vereeniging op het terrein om met den voorzitter der feestcommissie per auto in den stoet mee te gaan en aldus het jaar- lij ksche feest officieel te openen. En dan kwamen er achtereenvolgens drie muziekkorpsen: Soli Deo Gloria, Excelsior en St. Caecilia met volle muziek het Doelen veld opmarscheeren, waarna, toen ook laatst genoemde arriveerde, de aftocht plaats had. Langs een groot aantal straten ging de stoet, op alle hoeken van straten opgewacht door tal van belangstellenden. En inmiddels togen vele anderen naar het Hofplein, waar om half 9, de besturen der buurtcomité's zouden samenkomen. Het werd natuurlijk wel wat later, maar ze kwamen, in auto's en in rijtuige», met hooge hoeden op en in feeststemming .Een begroeting had plaats in de bovenzaal van café Centrum, waar werd gespeecht en geklonken en hand geklap het vriendschapsverbond bezegelde. Om ruim 9 uur, toen eerst den „burge meester" via de microfoon een opwekkend woord had gesproken, trokken allen af, om gezamenlijk de door de buurtcommissies ver sierde en verlichte straten te bezoeken. Een zeer sympathieke gewoonte, die de animo voor vroolijk feestvieren verhoogt en vooral als het gaat, zooals gisteravond, toen een at tractie als de Laat-express ook meereed en wat vooral de aandacht trok een groote wagen van de Scharloo-commissie, waarpp in historische costumes uit de Middeneeuwen een aantal menschen had plaats genomen. In den stoet werd gemusiceerd en gezongen de feeststemming was er officieel. Reveille. Zoo is dan vanmorgen al vroeg en al even traditie getrouw als andere ja ren de groote dag begonnen met de reveille. En wel niemand van hen, die daarbij aanwezig waren, zal nog vermoed hebben, dat het vandaag zulk een prach tige zonnedag zou worden. Dikke, grauw uitziende wolken vormden de overkoe peling van een voor een groot deel nog in rust zijnde feeststad en een nogal scherpe wind beloofde voor heden wei nig aantrekkelijks. Doch zie, niet zoodra behoorde de reveille tot het verleden of groote blauwe stukken lucht vertoonden zich aan het uitspansel en weldra kwam ook een zeer welkom zonnetje te voorschijn, dat alles in een glans en een prettige blijdschap zette. Op de Steenenbrug was de heer Corn. Jon ker al vroeg in de weer om zijn kinderkoor in bedwang te houden en om de inmiddels opgekomen feeststemming bij de officieele gedeelten een weinig te temperen. Precies kwart vóór acht weerklonk dan ook het prachtige en juist op dit betrekkelijk stille morgenuur zoo mooie „Van Alkmaar de Victorie", frisch en helder gezongen. Na deze „generale repetitie" vertrok een zeer groote kinderschare onder leiding van eenige dames en heeren naar het huis van den burgemeester. Aan beide kanten van het huis aan den Nieuwlandersingel stonden reeds vele belangstellendn opgesteld en ook aan den overkant, in het Kennemerpark had den eenige honderden luisteraars plaats ge nomen. Nadat de feestcommissie zich voor de ambtswoning geïnstalleerd had en de kin deren, zoowel als de muziek van „Soli Deo Gloria" (dir. J. Schoen) eveneens zoodanig waren opgesteld dat de aubade kon begin nen, overhandigde eerst een meisje aan mevr. v. Kinschot een fraaie bouquet anjers in de Alkmaarsche kleuren. De heer Corn. Jonker tikte even op de les senaar en daar weerklonken ten tweede male het Alkmaar-lied, meegezongen door de groote schare toeschouwers. Hierna volgden nog „Gelukkig Vaderland" en twee couplet ten van het Wilhelmus. Spontaan klonk ten- soltte een driewerf „hoera" voor den burge meester. De burgemeester dankt. Deze, die met echtgenoote eri de jon gens op den stoep van zijn woning de aubade aangehoord had, dankte de kin deren en in het bijzonder den heer Jon ker en het muziekgezelschap voor de hulde hem op dit vroege uur gebracht. Jullie staan aan het begin van een mooien dag, aldus spr., en het is aan jullie om dit gedenkwaardig feit in de toekomst te blijven herdenken. De burgemeester stelde een driewerf „hoera" voor op Alkmaar, waaraan hartelijk werd voldaan. En nadat de kinderen in den tuin onthaald werden en de reveille-1937 weer tot het verleden behoorde, werd het in de stad allengs drukker. De verkoopers van lintjes en speldjes de den al vroeg goede zaken en vooral in het centrum der stad was het zeker drukker dan anders op dit tijdstip van den dag. De koraalmuziek. Inmiddels had het muziekgezelschap „Soli Deo Gloria" zich op het bordes van het stad huis opgesteld voor de verzorging van de gebruikelijke koraalmuziek. Velen, die hier voor naar de Langestraat waren gekomen, bleven belangstellend luisteren naar het mu ziekprogramma, dat geopend werd met psalm 103 en sloot met het Oude Wilhelmus (be werking Walther Boer). Wij maken van deze gelegenheid gaarne gebruik erop te wijzen, dat dit het tiende concert is, dat door „Soli" aan de stad wordt aangeboden. Het is inder daad een onderdeel van het Ontzetfeest, dat wij niet gaarne zouden willen missen. Beiaardbespeling. De klokkenist, de heer W. J. C r e f e 1 d, had ook evenals gisteravond zijn plaats achter het carillon ingenomen en het duurde na de koraalmuziek niet lang of vroo- lijke vaderlandsche wijsjes weerklonken over de stad. Het Lippische volksliedje ontbrak niet en werd algemeen zeer op prijs gesteld. De kinderoptocht. Inmiddels was het 10 uur geworden en werden de noodige voorbereidingen getrof fen voor den kinderoptocht met versierde fietsen en voertuigen, opgeluisterd door de muziekcorpsen „St. Caecilia" en „Soli Deo Gloria". Het vertrek vond plaats vanuit het veilinggebouw en in den omtrek hiervan stonden honderden en honderden het oogen- blik van de aankomst van den stoet af te wachten. Een lekker warm zonnetje deed goed werk, vele inwoners, die misschien an ders thuis blijven, waren nu aan den wandel gegaan en het werd al beslist voller en vol ler in de stad. Precies op tijd vertrok de kinderoptocht. De stoet werd geopend door een verkleinde uitgaaf van twee kaasdragers met berry, een alleraardigst gezicht, dat reeds dadelijk veel beloofde. Uiteraard had de een meer werk gemaakt van zijn versiering dan de ander, over het algemeen genomen behoorden wer kelijk leuke vondsten tot de uitzonderingen. Een ontelbaar aantal rijwielen, autopeds, poppenwagens en verder alle mogelijke en onmogelijke vervoermiddelen reden in den optocht mee. Vele bloemen waren al heel erg verlept en dat ontlokte aan de toeschouwers nogal eens een afkeurende opmerking. Doch anderen hadden zich werkelijk bij zonder verdienstelijk gemaakt, zoo zagen we een aardig verpleegstertje, een grappig ka boutergroepje met een schildknaap, Mickey Mouse en haar partner ontbraken al even min en een waardig slot werd gevormd door de vijfling van Dionne, die in een aparte auto onder bewaking van een verpleegster vele uitroepen van verbazing wisten te weeg te brengen. De lange stoet trok vrij groote belangstel ling, overal waar de kinderoptocht voorbij trok, stonden toeschouwers opgesteld. Eén schaduw in de letterlijke beteeke- nis van het woord werd door het schuil gaan van de zon op de feestelijkheid ge worpen. De hooggespannen verwachtingen ten deze werden helaas niet verwezenlijkt, laten wij hopen, dat het voor vandaag al thans droog zal blijven. De voorbereidingen tot den grooten optocht. En zooals dat telkenjare gebruikelijk is, zijn wij ook thans, voordat de groote op tocht het Doelenveld gaat verlaten, gaan kijken naar de voorbereidende maatregelen. En tusschen een keur van Grieksche gewa den, temidden van beeldschoone godinnen en woest-uitziende goden, hebben we de laatste copie voor dit nummer verzameld. Het ziet er met het weer steeds bedenke lijker uit, zware donkere wolken versombe ren den aanblik op het Doelenveld, waar het momenteel een gewirwar van menschen en kleuren is. De meest fantastische figuren stappen in nog fantastischer kleederdracht over het midden-terrein, ijlings hollen Grieksche jongelingen naar den grimeur, die handen te kort heeft om allen in deze metarmorphose bij te staan. Brillen worden afgezet, jasjes worden verwisseld voor schilderachtige kleedij, pruiken worden links en rechts gepast en een enkeling gaat er al eens denken waar straks zijn plaats in den optocht zal zijn. Godinnen, die reeds in optima forma ge kapt en gekleed zijn, rooken een modern sigaretje, voelen zich alleszins thuis in haar costuum en achten zich vandaag belang rijke personages. Hier wordt gelachen om de dolle kleed- partij, daar kijkt men streng voor zich heen, zich bewust van den ernst van het oogenblik. Voor zoover wij hier vanaf het terrein den optocht kunnen overzien, lijkt zij ons zeer de moeite waard. Uiteraard zullen we morgen wel uit voeriger op een en ander terug komen, doch thans lijkt het of er van costumeering en decoratie meer werk gemaakt is dan anders. Heele troepen Grieksche schoonen met den allen bekenden Bacchus in het midden, worden onder vuur genomen door de foto grafen en daarbij staat het enorme paard van Troye stil te wachten. Het „beestje", kennelijk moe van de belevenissen in Leiden, acht zich gelukkig ook Alkmaar met een bezoek te vereeren en staat onverstoord dit feestgewoel te aanschouwen. Kortom, het is hier weer de gezellige drukte van altijd, hoe dichter men bij half drie (het vertrekuur) komt, des te zenuw achtiger wordt men. Alleen een paar enke lingen behouden hun kalmte, zij regelen onverstoorbaar alles, wat noodig is en straks, als het vertreksein weerklinkt, zal een op tocht door Alkmaar's straten gaan rijden, die zonder twijfel een ieders bewondering zal wegdragen. door R. A. ELLIS. In het volle bewustzijn van zijn mar kante, breedgeschouderde figuur en met een fonkelnieuwen hoed zwierig op z'n grijze haren geplant, wandelde kolonel Danvers Deane het kantoor van zijn schoonzoon binnen. Met een dramatisch gebaar, zooals z'n gewoonte was, wierp de kolonel een toegevouwen stuk papier neer voor den kleinen, zachtmoedigen man, die achter de schrijftafel zat. „Hierop staan de bedragen, die ik van je heb geleend, Andrew. Kijk maar na." Met bebrilde oogen, waarin een be vreesde uitdrukking verscheen, keek Andy Brown naar den vader van zijn vrouw. In de zeven lange jaren, die nu achter hem lagen, had hij den kolonel goed leeren kennen. Andy wist, dat een dergelijk op treden van zijn schoonvader steeds de inleiding vormde tot een nieuwe leening. En Andy schrok terug voor de gevolgen van een weigering. Flora May, zijn vrouw, was dol op den romantischen nietsnut, die in korten tijd het vermogen van zijn overleden vrouw zoek wist te brengen. Sinds hun huwelijk had de kolonel ge woond in het huis van Andy Brown, waar hij de avonden verknoeide met geklets over zijn financieele ondernemingen, die altijd op niets uitliepen. Het toeval wilde, dat Andy Brown een maand tevoren bijzonder fortuinlijk was geweest. Voor een stuk land had een groote oliemaatschappij hem zooveel geld betaald, dat hij verder zijn geheele leven ruimschoots van de rente zou kunnen be staan. Andy vertelde het aan niemand, zelfs niet aan Flora May. Het was echter in den laatsten tijd gebleken, dat het nieuws, ondanks alle voorzorgsmaatrege len, toch moest zijn uitgelekt en hij bracht het bezoek van zijn schoonvader hiermede in verband. Zenuwachtig en met de bedoeling pijn lijke vragen te voorkomen, zei hij: „Het het is in orde, vader. Het spijt me, dat ik niets meer voor u zal kunnen doen. Ik heb geen cent vrij en bovendien moet ik nog belasting betalen." Kolonel Deane lachte triomfantelijk. „Ik heb jouw geld niet noodig. I"te.^e" deel, ik ben gekomen om allesineje if vereffenen! Had je niet gedacht, he. Hu liet zich tegenover Andy in een stoel a len. wierp een chequeboek op tafel e haalde zijn vulden te voorschijn. „Alles by elkaar is het 2350. Ik zal zorgen, dat je die krijgt. Mocht me iets overkomen, dan heb ik tenminste aan jou geen verplich tingen meer". Andy Brown keek zijn schoonvader ver wonderd aan. Zelfs in zijn meest optimis tische oogenblikken had hij niet verwacht, dat hij ooit één enkelen cent van het ge leende geld zou terugzien. De kolonel schreef ondertusschen een cheque uit, teekende haar en leunde ach terover in zijn stoel, terwijl hij zijn ver baasden schoonzoon uitdagend aankeek. Deze bedekte vijandigheid bracht Andy nog meer in verwarring dan de plotselinge rijkdom van zijn schoonvader. Tot nu toe was de houding van den kolonel vaderlijk geweest en had Andy van eenigen afkeer nooit iets gemerkt. „Pijnig je zwakke hersenen maar nier af over het vraagstuk, waar ik dit geld vandaan heb gehaald", spotte de kolonel. „Het is geen belooning voor hard wer ken en ploeteren. Nee, het is voortgekomen uit schoonheid, romantiek, avontuur een wereld, die onbekend is in jouw een" tonig leventje. Ik werd vandaag herinnerd aan den man, die ik ééns was en trou wens nog ben! en aan haar, die mij nooit kon vergeten". Hij glimlachte zelf voldaan en draaide de punten van zijn grijze snor op. „Misschien heb ik je wel eens verteld van die onvergetelijke dagen in New-Orleans, nu reeds meer dan dertig jaar geleden: van de vrouw, die het ver bod van haar schatrijken vader om met my te trouwen, niet wilde overtreden en van de woorden, die ze mij toefluisterde bij ons afscheid!" Andy had die geschiedenis al zóó dik wijls gehoord, dat zelfs de kleinste bijzon derheden in zijn geheugen stonden ge grift. Het was toevallig de eenige herinne ring uit het leven van den kolonel, waar aan Andy eenigen schijn van waarheid toekende. „Was het niet eh altijd, voor eeuwig?" „Juist! Dat zei ze tegen mij, toen we elkaar voor het laatst zagen, met tranen in haar mooie oogen. En ik dacht, dat het daarmee was afgeloopen. Maar neen! Van morgen ontving ik van de Banking Trust uit New-Orleans een cheque van vijfdui zend dollar. In het begeleidende schrijven stond, dat de bank van zekere zijde boven dien opdracht had ontvangen mij, zoolang ik leef, honderdvijftig dollar per maand uit te betalen. De eenige voorwaarde is, dat ik in New-Orleans kom wonen en iedere maand persoonlijk op het kantoor van de Banking Trust verschijn om de cheque in ontvangst te nemen". De kolonel lachte triomfantelijk. „Gebor gen voor mijn heele leven! Wat zeg je daar van, mannetje?" Andy staarde zijn schoonvader aan. Hij wist niet, wat hij moest zeggen. En met een stem, die van aandoening trilde, vervolgde de kolonel: „Je wilt misschien vragen of dat alles wel zoo zeker is, hè? Ik zal je nog meer vertel len! Hier bezitten we weer een bewijs, wat voor vreemde grillen en invallen een vrouv kan hebben. De „zekere zijde" wilde onbe kend blijven, maar drong erop aan, dat c iedere cheque de woorden „Altijd VOr eeuwig" zullen staan!" Ontroerd vouwde c kolonel de handen. „O, Dolores, Dolores! Oo zonder dat, zou ik alles nog wel hebben b« grepen!" Andy Brown had ondertusschen de mach over zijn stem teruggevonden. „Maar dat j haast niet te gelooven, vader!" Hij aarzeld. even. „En eh gaat u ons nu dus ver- laten?" Mijn bagage staat al aan het station. Florj May zal me naar den trein brengen. Ik vond het niet noodig, dat jij ook mee ging. J0Q tegenwoordigheid zou ons afscheid maar be derven. Ik heb mijn dochter gezegd, dat ik jou wel even op kantoor zou opzoeken". De kolonel stond op. Op zijn knap gezicht vertoonde zich een uitdrukking van diepe minachting. „Andrew Brown, tegelijk met het schrij. ven van de cheque, die jy zoo vrekkerig naar je toehaalde, heb ik mijn recht van spreken teruggekocht. Omdat ik verplichtin gen aan je had, moest ik de gevolgen van jouw gierigen aard stilzwijgend verdragen. Ik zou je rijk hebben kunnen maken en zoo doende mijn dochter kunnen plaatsen in een omgeving, waar men haar schoonheid en charme zou bewonderen. Maar als ik geld noodig had voor mijn ondernemingen, dan scheepte je me af met weinig meer dan een fooi. Jij hebt geen verbeeldingskracht en ini tiatief. Zeven lange jaren heb ik geleefd in een atmosfeer van achterdocht en stille cri- tiek. Mijn eenige vreugde was het vertrou wen van mijn dochter, een vertrouwen, dat nu wordt gerechtvaardigd!" Hij haalde diep adem, maakte een machtig gebaar en vervolgde: „Een stem uit het verleden heeft gespro ken! Ik ben nu een vrij man en kan zonder zorgen mijn laatste levensdagen tegemoet zien. En dat alles zónder jouw hulp, ondanks jóuw tegenwerking. Ik ga nu heen, maar zonder je een hand te geven. Die eer ben je niet waard, Adieu!" De deur viel achfer hem dicht. De kleine Andy Brown zakte nog dieper weg in zijn bureaustoel. Even later richtte hij zich ech ter weer op, de oogen achter de brilleglazen begonnen te glinsteren en er speelde een glimlach om zijn mond. Hij had nooit gewe- tn, dat zijn schoonvader zoo'n hekel aan hem had. Maar dat hinderde niets z'n eenige wensch ging nu in vervulling! Wat gaf het, dat hij, behalve die vijfdui zend dollars, misschien jarenlang een bedrag van honderdvijftig dollars per maand zou moeten betalen? Nu kreeg hij tenminste rust in zijn eigen huis. Hij en Flora May zouden opnieuw beginnen kolonel Danvers Deana was vertrokken Andy grinnikte „Altijd, voor eeuwig!".... Als uw snelhaid verdubb«h, wordt de remweg (afstand, waarbinnen e stopt) viermaal zoo groot; die wecenschop Is méér waard dan het besef, dat u 60 of 70 km per uur rijdt! Denkt daar eens aan voor u den snelheidsmeter tl te hoog laat oploopen! H. Stockholm. Dikwijls zitten wij bij elkaar en deelen de beschuit, wanneer wy op onze lange tochten door het onbewoonde land ergens over nachten. Wolf heeft in den loop der jaren geleerd, mij bij dit werk te helpen. Eerst maakt hij bij mijn rugzak een plekje ge reed, waar wij een vuur kunnen ontsteken, door met zijn voorpooten de sneeuw weg te krabben; dan gaat hij hout verzamelen. Terwijl ik het hout in stukjes breek, draagt hij het naar de goede plaats. Stukken hout van een meter lang draagt hy in zijn bek en wanneer het te lang is, pakt hij een uit einde beet en sleept het door de sneeuw. Onze maaltijd is afgeloopen, het nachtver blijf is gereed. Eerst hebben wij wat denne- takken op de sneeuw gelegd, daarover een rendiervel en dan de slaapzak, waarin wy onze moede leden uitgestrekt hebben. De rugzak is mijn hoofdkussen, mijn arm het kussen voor den hond, die als altijd, bij mij ligt. Ik hoor zijn hart kloppen. Duizenden sterren kijken op ons neer, het Noorderlicht ontbrandt, wy groeien samen met de stilte van de eenzaamheid, die ons omgeeft. Uit mijn dikke pijp stijgt de rook loodrecht om hoog in de koude nachtlucht. Wolf vraagt met zijn groote, glanzend bruine oogen, waaraan ik denk. Ik denk aan jou, Wolf, terwijl ik je adem als een liefkoozing in mijn gezicht voel, dat mensch en dier ook innerlijk kunnen samengroeien, zooals wij tweeën, Wolf. Hy likte mijn handen, als hij zag, dat ik treurig gestemd was; ik wist, wanneer hem iets hinderde. Wij verheugden ons tezamen, wij spraken in twee verschillende talen met elkaar en toch begrepen wij elkaar. Hij wekte mij iederen morgen en duwde met zijn snuit in mijn gezicht, tot ik opstond of tegen hem zei: „Ga liggen Wolf, vandaag slapen wij wat langer!" Wij verwarmden elkaar, wanneer wij het ondanks de dekens en mijn dikke kleeren in den slaapzak koud hadden. Wij behoefden elkaar maar aan te zien of wij wisten, wat wij van elkaar wil den. Vier jaar zyn wij samen door dit een zame land getrokken. In den zomer heeft hij mij geholpen, mijn uitrusting te dragen en eens in den winter, toen het zóó koud was, dat een van mijn skie's sprong, heeft hy mijn leven gered. Dat gebeurde halverwege twee blokhut ten. Ik zakte met mijn beenen heelemaal in de sneeuw weg en moeizaam trokken wy verder, totdat wy zoo vermoeid waren, dat wij gingen zitten, om even uit te rusten. Naast ons loerde de Witte Dood en wachtte. Zyn ijzige adem brandde in onze gezichten; onze ledematen waren zwaar van vermoeid heid. Rondom ons heerschte een tempera tuur van 40 graden koude. Slechts één ge dachte beheerschte my: uitrusten, slapen. Ik wilde op epn papiertje nog een paar woorden schrijven, maar mijn wil was niet meer sterk genoeg, ik sliep al bijna. Wolf had mij den geheelen tijd aange zien en in zyn oogen stond angst te lezen. Hij scheen te begrijpen. Voorzichtig kwam hij naar mij toe en likte met zyn lange, warme tong mijn gezicht en toen ik mij desondanks niet verroerde, omdat mij alles zoo onwer kelijk leek, begon hy luid te blaffen. „Stil Wolf, je hindert me". Het was de eerste maal, dat hij my niet gehoorzaamde. Als in een droom herinner ik me, wat er toen ge beurde. Wolf sprong tegen me op, trok aan myn kleeren, beet in mijn schoenen en be gon te trekken, sloeg met zijn poot in mijn gezicht, zooals hij deed, wanneer hij met me speelde en duwde zijn snuit tegen mijn ge zicht. Ik werd boos en sprong overeind. Uit mijn neus spatte bloed. Toen ik Wolf zag, moest ik toch lachen. Hij sprong om mij heen, blafte van vreugde en trok aan mijn rugzak. Wij gingen verder; Wolf had den Witten Dood, den sluipenden moordenaar van den Noordelijken winter, overwonnen. Wolf hield niet van zijn eigen ras, maar ook niet van honden in het algemeen; ook op menschen was hy niet erg gesteld. Ik geloof bijna, dat hij ze verachtte en in hen minderwaardige individuën zag. Niemand mocht in zijn nabijheid komen, ni.emand mocht hem aaien en van niemand nam hij eten aan. Toen ik eens vijf dagen in het ziekenhuis ag, waarheen ik hem niet kon meenemen, moest ik hem op mijn kamer laten en ver zocht de kostjuffrouw, hem eten te geven. Het venster moest open staan, daar Wolf niet aan de benauwde kamerlucht gewoon was. Eigenlijk had ik veel langer in het zieken huis moeten blijven, maar op deh vijfden dag kwam mijn kostjuffrouw en beloofde, dat zij mij wilde verplegen, wanneer ik op mijn eigen kamer wilde liggen. De hond verhongerde, daar hij al het eten weigerde; zij zelf mocht niet van hem op mijn kamer komen. Zij durfde niet eens de deur te ope nen. Wanneer hij naar buiten moest, dan ging hy door het openstaande raam. Zijn oneerbiedigheid tegenover de men schen grensde soms aan het brutale. Wij waren samen in het dorp, toen een van de jongens hem iets onaardigs toeriep. Wolf ging naar den brutalen jongen toe en ging voor hem staan. De knaap durfde zich niet te bewegen en bleef stokstijf staan. Toen Wolf den onbeschrijfeljjken angst van zijn plager zag, ging hij verder; toen werd de jongen overmoedig en riep hem nog iets toe. Wolf keerde zich bliksemsnel om en ep erug. Een paar maal liep hij om zijn sidderenden tegenstander heen, maar beet hem met. Om uitdrukking te geven aan zyn diepste verachting, ging Wolf naast den jongen staan en tüde zijn rechter achterpoot op. De jongen had niet den moed om zich te vervoerren en moest toen, tot groote vreug- WoHrii^S *™eraden' staan, tot Wolf zyn behoefte gedaan had. Ook m het dorp was Wolf altijd daar ruwe *h WuS' We 2aten samen °P de Jamenhl? v filmtheater, we brachten samen bezoeken, we verschenen by feeste lijke gelegenheden, ik in smoking hij met een met zilver beslagen halsband óm. ken overhel W/evL0^ Weg gegaan en trok- gebergte. Als geiten klommen wij tegen de rotswanden op, en zochten een weg door het losliggende gesteente, dat bij iedere schrede met donkerend geraas naar beneden rolde. In de verte zagen wy de om trekken van een rendierkudde scherp tegen, den grijzen hemel afsteken. Een of ander gevaar schijnt de dieren te bedreigen, in galop komen zij op ons toe rennen en gaan honderd meter hooger langs ons heen. Dui zend hoeven kletteren over^het gesteent» dat naar beneden rolt. Snel moeten wij ach ter een rots ons verbergen. Wolf en ik loopefi over de rollende steenen, een geweldig rots blok komt met donderend geraas naar be neden en een seconde later schreeuwt de hond het uit van pijn. Ik had den zwaargewonden Wolf tot in het dal gedragen. Zijn eene achterpoot was verpletterd. Nu lag hij op een bed van mos en keek mij met zyn verstandige taruine oogen treurig aan en steunde. Ik onderzocht nog een den bloedpoot, waar de vellen bij hingen. Er was niets aan te doen.' Wou moest voelen, hoe plicht en onbarmhartige lafheid in mij met elkaar streden. Een sme®* kende blik verzocht om barmhartigheid* Hy wilde mij het afscheid gemakkelijk m8" ken, trok zyn bovenlip op, alsof hij wilde lachen, en probeerde met zijn staart te kwispelen, toen ik hem nog eens over zachte vel streek. Toen nam ik mijn revol ver en vuurde: drie maal op zijn kop, een maal in het hart. Wolf, mijn trouwe kam«* raad, was dood Onder aan een rotswand ligt Wolf begrf' ven en in het gesteente staat zyn naam 8e' beiteld

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 10