\x J ij I y 1 DE GOOCHELAAR EN DE KONING POPPEN IN KLEDERDRACHT #«JuH HET HOEFIJZER iT l 'j 1/ ?l i LlL EEN VLAAMS JONGETJE EEN TEKENOEFENING 1 43 WAT NIEMAND KAN EEN VERRASSING VOOR MOEDER door MAJA VAN HEYMEN. De Franse goochelaar Robert Houdin reeg eens een uitnodiging om voor den oning, Louis Phiiippe en zijn hofhouding 1 het slot St. Cloud een voorstelling te •jeven. Voor deze gelegenheid had hij een geheel nieuw kunstje verzonnen, dat grote verwondering wekte onder het hoge pubhek. Houdin leende van den kening en de icvelingen zes zakdoeken. Daarvan maakte nij een pakje en legde het op de tafel. Toen verzocht hij drie verschillende personen een plaats op te schrijven waar het pakje met zakdoeken heengetoverd moest worden. De Koning volgde met aandacht alles wat er gebeurde. Houdin gaf de drie papiertjes aan den koning met het verzoek één van de drie piaatsen uit te kiezen. „Laat eens zien", zei koning Louis Phi- ippe. „Zo, op het eerste kaartje staat: Ik .vil dat de zakdoeken onder de grote kande- •aar op de schoorsteenmantel getoverd wor den. Nee, dat vind ik te gemakkelijk! Het tweede kaartje zegt: De zakdoeken moeten gebracht worden naar de kerk in Parijs. .Nou, dat was wel aardig, maar het is voor ons zo ver om te gaan kijken! Nu het derde papiertje: Ah, meneer Houdin, dat zal niet gemakkelijk voor u zijn. Hierop staat dat de zakdoeken onder de wortels van een van de laatste bomen in de oprijlaan van St. 'loud moeten worden getoverd". „Zal ik dat doen, Sire? vroeg Robert .loudin. „Geeft u uw bevelen en ze zullen worden uitgevoerd!" Zacht gaf de koning aan enige hovelingen opdracht om de boom te bewaken. Toen zei Koning Louis Phiiippe: „Goed, ik kies die boom". Houdin legde het pakje met zakdoeken onder een ondoorzichtige glazen stolp, nam zijn toverstaf en zei dat die de zakdoeken moest brengen naar de plaats die de koning had gekozen. Toen nam hij de glazen stolp weer weg en..de zakdoeken waren verdwe nen, in plaats daarvan vloog een witte duif op. Vlug liep de koning naar het raam, van waar hij de boom kon zien, om er zeker van te zijn dat de hovelingen daar de wacht hielden en toen hij ze zag staan, zei hij lachend: „Meneer Houdin, ik ben toch bang dat de toverstaf ditmaal niet uw bevelen zal kunnen opvolgen". Toen liet hy enige dienaren naar de oprijlaan gaan om te gra ven onder de laatste bomen. „Wat jullie daar vinden moet je dadelijk hier bij me brengen", zei de koning. De mannen gingen aan het werk, een heel stuk werd omge spit aan beide zijden van de laatste drie bomen. En waarlijk, een van hen vond een klein roestig ijzeren kistje, dat er uitzag alsof het al jaren lang onder de grond was geweest. Vol opwinding brachten de die naren het aan den koning, maar het zat stijf dicht en was blijkbaar op slot. De koning stond met het kistje in zijn hand en over legde juist hoe het opengemaakt moest wor den, toen de witte duif aan kwam vliegen en op de hand van den koning ging zitten. Om haar hals was een lintje, waaraan een klein verroest sleuteltje hing. „Dat is wel heel buitengewoon!" riep koning Louis Phiiippe uit en hy probeerde direct het kistje te openen. Het sleuteltje draaide om, het dekseltje sprong open en het eerste wat de koning uit het kistje haalde was een vergeeld stuk perkament, waarop stond „Op dezen dag, den zesden Juni 1786, werd dit ijzeren kistje, waarin zes zakdoeken zijn, onder een van de bomen uit de oprijlaan begraven door mij, Balsamo, graaf van Cagliostro, om te dienen voor een tover kunst die zestig jaar later op precies de zelfde dag voor koning Louis Phiiippe van Orleans en zyn hofhouding zal worden ge daan". Sprakeloos van verbazing stond de koning te kijken, toen riep hy uit: „Maar dat is Nu hebben we een jongetje uit Vlaande ren, het Noord-Westelijk deel van Ëelgië en dat beeft ook een keurig pak aan. Een donkerblauw of grijs jasje en net zo'n broek, een wit kraagje met een rode das, een blauw o» een üiauw-grys vestje, blauwe sokken en gele klompjes en een grijze muts. Je ziet dat yiaair.se Jongetjes haast helemaal in bet blauw zijn en Zondags ook nog, want de lange kiel die er dan overheen wordt ge dragen ls ook meestal blauw met "n de hals een rood boordje of rode versiering De klompjes mag je ook wel zwart maken en sommigen hebben dan rode randjes er langs, echte toverkunst, daar begrijp ik niets van!" Onder op de bodem van het kistje vond hij een verzegeld pakje en daarin zaten werke lijk dezelfde zes zakdoeken die de gooche laar die middag in ontvangst had genomen. Maar natuurlijk verlangde de koning nu ook de verklaring en Robert Houdin moest uitleggen hoe hy dat had gedaan. Het was niet zo erg moeilijk, zei hij. De drie per sonen, die de plaatsen op de kaartjes schre ven, wisten er natuurlijk alles van. De ene plaats was expres zo gemakkelijk en de andere expres zo ver weg gekozen, dat het voor de hand lag dat de koning de plaats onder de boom zou kiezen. Daar was tevoren het kistje al begraven met het perkament en Houdin had niets anders te doen dan terwijl het geheel verzonnen bericht van Cagliostro werd voorgelezen, het pakje met de zakdoeken onder in het kistje te goochelen, wat voor hem een kleine moeite was. Als je cijfers kunt zetten en wie kan dat nu niet, dat is het eerste wat je op school leert kun je ook heel aardige teke ningen maken. Hoe gaat dat dan? Kijk maar naar het voorbeeld, daar zie je een één en een twee. Van de een is een kandelaar ge- maakt met een kaars erin, een soort strijd bijl en een wandelstok. Dat is alvast heel gemakkelijk na te tekenen! De twee ls een zwaan geworden en die is ook heus niet moeilijk. Probeer ze allebei maar eens! Laat iemand met een kant stijf tegen de muur aan gaan staan en zich zo dicht moge lijk er tegen aan drukken. Als hij nu met zijn linkerzij tegen de muur gedrukt staat, vraag hem dan zijn rechtervoet op te lich ten. Hij zal het niet kunnen, ai lijkt het eerst helemaal niet moeilijk. Ook is het onmogelijk voor iemand die zo op een stoei zit, dat zijn benen by zijn knieën een rechte hoek vormen, om op te staan zonder zijn rug te buigen. Laat iemand het maar eens doen en probeer het zelf ook maar! Lijsje en Thijsje Zijn héél vroeg opgestaan, En stiekem met z'n beidjes Gauw naar de wei gegaan, Om bloemetjes te plukken, Een prachtig-mooi boeket, En moesje te verrassen Die ligt nu nog in bed. Lijsje en Thysje, Die zien elkaar eens aan „We hebben wat vergeten Ons héér is niet gedaan Dat zij met zulke haren Gegaan zijn naar de wei, ls ook wei een verrassing, Maar maakt moes vast niet blij I" door MAJA V^i HEYMEN. WETENSWAARDIGHEDEN. GROOT TALENT VOOR TALEN. Aan de Parijse universiteit, de Sorbonne, heeft men vastgesteld, dat de Australische studenten meestal beter de Franse taal be heersen dan alle studenten van andere nationaliteiten. Ze hebben zeker een buiten' gewoon talent voor talen, zoals dat ook wel van ons Hollanders wordt beweerd. PARFUM UIT GRAS. De Indianen uit de prairiën van Amerika maakten vroeger van een geurige grassoort een sterk ruikende stof, die nu nog in som mige Indianen-dorpen als een parfum wordt verkocht. HET AANTAL BLOEDLICHAAMPJES BLIJFT GELIJK. Een Deens professor, die het bloed heeft onderzocht, stelt vast dat het aantal bloed lichaampjes in het menselijk lichaam steeds gelyk bljjft. Een speciale kracht in het lichaam zou hiervoor zorgen. EEN LICHTSTRAAL DIE 8000 JAAR OUD IS. De meeste sterren van de Melkweg zijn zo ver van de aarde verwijderd, dat wij in het allergunstigste geval na 8000 jaren een lichtstraal van de Melkweg hier kunnen waarnemen. Meer dan honderd jaar woonden de Schol ten-boeren al op hun hoeve. Van vader op zoon ging de grote boerderij over. Heel vroeger, vertelde men m het dorp, waren de Schoitens doodarm geweest, maar lang zamerhand waren ze steeds meer tot wel stand gekomen en nu waren het de rijkste boeren van de hele streek, ze hadden de meeste en de beste landerijen, het mooiste veen en de rijkste oogsten. Ook vertelde men in het dorp dat het ge heim van die rijkdom zat in een hoefijzer, dat sedert onheugelijke tijden aan de post van de deur hing. Dat bracht het geluk aan de Schoitens, zeiden de mensen en de Schol- ten-boer, die nu op de hoeve woonde, ge loofde daar zelf ook aan. Zijn vader had er altijd om gelachen en gezegd, dat het een dom bijgeloof was om aan dat hoefijzer te geloven; hy liet het alleen maar hangen, omdat het er al zo lang hing en het eigenlijk bij het huis hoorde. Maar zijn zoon meende dat niets de Scholten-boeren kon overkomen, zolang het hoefijzer aan de deur hing. Hij was lui van aard, hy reed graag naar de stad en bleef daar zitten praten in de her bergen, maar om het werk op de boerderij, om de dieren en de akkers A - '~t bekommerde hij zich niet veel, de knech ten liet hij maar alleen werken en zijn vrouw, die ijverig en zui nig van aard was, had de grootste moeite om op alles toezicht te houden. Zo kon het wel niet anders of alles moest achter uit gaan. Maar als de vrouw dat tegen den ooer zei, lachte hij en zei dat net niet ieder een altijd even goed kon gaan. Ze waren rijk genoeg en als het al een poosje niet zo voorspoedig ging, dan zou dat wel gauw weer veranderen. Het hoefijzer van de Schoitens was er toch ook nog l Op een keer kwamen er twee zwervers op de boerdery om werk vragen. Lang had den ze al rondgezworven zonder werk te vinden, maar dat was ook wel hun eigen schuld. Ze wilden altyd by elkaar blijven en ais er in een dorp geen werk was voor beiden, wilde één van de twee niet blijven om het werk dat hem daar werd geboden, te doen. De een was bakkersknecht en de ander smid, en ais ze niet beiden in het zelfde dorp werk konden vinden, gingen ze weer verder. Ook op de Schoiten-hoeve was geen werk voor de twee mannen, maar de meid gaf hun een paar sneden brood en de knecht zei, dat ze wel op de hooizolder mochten overnachten. Voordat ze insliepen zei de bakker tegen de smid: „Heb Je wel gezien dat er aan de deur een hoefijzer hing? Dat brengt geluk heb ik wei eens ge hoord. Daardoor zyn de mensen hier ook rijk geworden. Zo'n ding moesten wij ook hebben, we kunnen wel wat geluk gebrui ken". „Wil je dan zo'n hoefijzer onder een paardepoot weghalen?" vroeg de ander spottend. „Of ga je met je neus op de grond lopen om te zoeken of je er soms een vindt?" Maar de ander had zyn plan al klaar. „We kunnen toch makkelijk dit hoefijzer mee nemen, het hangt los aan een spyker", vond hij. „En diefstal kun je dat niet noemen, het is niets dan een stuk oudroest, de boer kan er een dozijn andere voor in de plaats krijgen". Het gebeurde niet vaak dat boer Scholten naar het ijzer bij de deur keek, maar die nacht had hij gedroomd dat zyn boerdery helemaal vervallen was en dat de Schoitens zelf weer straatarm waren. Toen hy wakker was, lachte hy er weer om: wat een onzin, de Schoitens arm! Hy stond in de deur en keek naar de grote schuren op zijn erf, ex moest nog heel wat gebeuren voor die ver vallen waren en er was immers altyd nog zijn.... Maar wat was dat! Het hoefijzer was er met meer! „Geesje, Geesje, waar is het hoefijzer!?" schreeuwde hy tot zyn vrouw. Knechten en meiden werden er by gehaald. De boer snauwde, dreigde, jam merde, maar niemand wist er iets van. De meid keek dl knecht aan „Die twee zwervers.. Op de fiets ging de knecht de beide kereli achterna. Van verre zagen ze hem al nade ren, met een vuurrood ge zicht van woe de. Ze waren juist by een kruispunt en in hun angst vluchtten ze ieder een kant op, de een naai links, de ander» naar rechts. D< knecht ging de een achterna, maar toen hij hem te pakken had en hem meteen een flink pak slaag gaf, schreeuwde de man dat de ander het hoefyzer had en dat Uil het niet had meegenomen. Maar de andei was al lang verdwenen, de knecht voad hem niet weer en zonder hoefyzer keerde hy naar de boerdery terug. Maar boer Scholten had het er benauwd van gekregen en toen zyn hoefyzer wei was, waar hy altyd in had geloofd, ging hij zelf aan het werk. De oude geest van de werkzame Schoitens was ook in hem wak ker geworden en voortaan werkte by hi' alle macht om de verloren welstand weer in te halen. Hy hield toezicht op het werk, hij hieip zelf mee en de welvarende Scholten- hoeve stond weer bekend in de omtrek ori zyn rijkdom en voorspoed. „En toch is het hoefyzer nu weg, hoe kar dat nou....?" zeiden de mensen in hei dorp. En de beide zwervers? Nu die eenmaa uit elkaar gejaagd waren, vonden ze elkaai niet zo gauw weer en het duurde niet lani of ze hadden allebei werk, ook al had de een het hoefyzer meegenomen en moest de ander het maar zonder doen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 12