A2LÏ
De „Hulsebosmotor" is reeds ver gevorderd
De achtervolging.
'T OOG
ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 27 NOVEMBER 1937
Anderhalf jaar zeer zwaar beproefd, waarbij 130.000 K.M.
werd afgelegd en thans bouwt de Jaffafabriek
den nieuwen motor.
Geheel nieuw principe.
Groote gele kwikstaart.
thuilleton
VAN
VIERDE BLAD
(Van onzen R.-redacteur.)
„Ongeveer 130.000 kilometer hebben wij
den nieuwen motor op den weg geprobeerd
en ik kan niet anders zeggen, dan dat wij
tevreden zijn met de behaalde resul
taten", zoo zegt de heer Hulsebos uit
Laren, de ontwerper van den nieuwen
motor.
Men kenrt waarschijnlijk de voorge
schiedenis. Ruim anderhalf jaar geleden
werd de autowereld opgeschrikt door een
opzienbarende uitvinding. Een ruw-olie-
motor, waar kruk-as en drijfstangen vol
komen ontbreken. Waarbij de slijtage tot
een minimum beperkt werd en het brand-
stofgebruik zeer voordeelig zou zijn.
Te zeer leefde men echter in de „War
denier-sfeer" om den uitvinder niet min
of meer als een fantast te betitelen.
„Het eenige wat ik gedaan heb", aldus
de heer Hulsebos, „is vijftien jaar lang
hard, heel hard werken aan de practi-
sche tenuitvoerlegging van een idee. Ik
weet zeer wel dat velen eenigszins scep
tisch tegenover mijn motor stonden, maar
thans.... heeft de practijk toch wel een
woordje meegesproken.
Indertijd hebben wij drie motoren op
proef gebouwd en hebben die in verschil
lende auto's gemonteerd. En er zjjn
krachtproeven mee genoemen, dat kan ik
u verzekeren.
De eerste motor werd geplaatst in een
Marmon en wij hebben 30.000 K.M. met
den motor gereden om ermede te experi
menteeren. Daarna is de wagen gecontro
leerd, is de motor op slijtage onderzocht,
bij welk onderzoek leden van de Techni
sche Commissie van het Werkfonds, een
rijksinstelling, die zich voor ons interes
seerde, aanwezig waren.
Hun bevindingen waren van dien aard,
dat zij ons de vrije hand lieter in de
experimenten met de twee andere mo
toren.
Een van die twee laatste is toen be
proefd in een tractor, waar soms 12 ton
vracht achter hing. Gerust kunt u aanne
men, dat de bestuurder die den motor
zeer voordeelig had gehuurd er heel
wat mee afgejakkerd heeft. Maar dat was
ook juist de bedoeling!
Want per slot van rekening bepaalt
alleen de zwaarste beproeving de hoe
danigheden van den motor. In dit verband
wilde ik nog opmerken, dat de eerst ver
vaardigde motor na de controle, nog heeft
doorgedraaid op de bank en op volle
sterkte is getest. Ja, en eindelijk dan, na
tijden lang voltoeren gedraaid te hebben,
ging er iéts aan kapot. Er. ook dat is niet
erg, want dan weten wij meteen de zwak
ke plek.
Daarna is de motor nog naar het buiten
land gegaan waarvan ik u straks meer zal
vertellen.
De derde motor is getest in een Mer
cedes Nürburg, een zware personenauto
van 2800 kilo. Daarmede heb ik zelf ein-
delooze stukken gereden, met weer en geen
weer, op het vlakke land, maar ook over
de Alpen. Over slechte, goede en middel
matige wegen. Kortom, de machine is op
z'n zwaarst beproefd.
Het buitenland ben ik er mee in geweest
en in Italië, bij de Isotta Fraschinifabriek
wilden ze met de motor experimenteeren.
Op vol aantal toeren laten draaien en wat
dies meer zij. Maar waar een normale,
beter gezegd een meer gangbare motor
(want mijn motor is zeker niet abnor
maal!), bij een dergelijke krachtproef
groote kans loopt te bezwijken, kan dit
ook mijn motor overkomen en dan zou ik
niet in Nederland terug kunnen komen.
Dusis de eerste motor, die zwaar
getest was op den weg, daarna nog harder
op de bank, verstuurd naar Italië.
En hier is de brief van de fabriek waar
in zij hun bewondering te kennen geven
over hetgeen die afgetobde machine nog
presteerde.
Ook andere buitenlandsche fabrieken
interesseerden zich voor den motor. Maar
ja, het is nieuw, het is afwijkend en zij
zitten per slot van rekening vast aan eigen
producten.
Zooals vaak met iets nieuws het geval
is, het product moet er langzaam inkomen.
Na volledig op alles beproefd te zijn.
Vergelijking.
Met de spoorwegen kan ik u een voor
beeld geven. De eerste locomotief was
per slot van rekening een heel kleine
machine die een paar kleine wagentjes
met geringe snelheid voorttrok. De reus
achtige Jumbo's die men thans creëert, en
die met 100 en meer k.m. snelheid zware
rijtuigen met zich voeren, zijn het resul
taat van elk jaar een heel klein beetje
opbouwen van den dag af dat het eerste
locomotiefje reed.
Maar ook dit was niet genoeg. Meer
snelheid was het parool en de Diesel deed
haar intrede.
Toen kwam het eigenaardige dat men
van deze nieuwe machine, meer vergde
dan van de stoomlocomotieven die vrijwel
de hoogste technische graad bereikt had
den.
Dat vind ik op z'n minst genomen on
logisch.
Van iets geheel nieuws kam en mag men
niet hetzelfde laat staan méér ver
langen dan van het beproefde oude.
Na de indiensttreding van de Diesels is
men ook over moeten gaan tot proefonder
vindelijk handelen en pas nu kan men over
een zekere volmaaktheid spreken.
Zoo is het met mijn motor ook. Proef
ondervindelijk hebben wij gewerkt en
thans komen de schuchtere pogingen om
hem „erin" te brengen, wil men het zoo
noemen."
Fabriek bouwt motoren.
De groote fabriek Jaffa te Utrecht is
thans bezig met het bouwen van een aan
tal motoren waarbij men profiteert van de
ervaringen met het prototype opgedaan.
Prof. ir. Dresden, de directeur van de
fabriek, zal naar wij uit betrouwbare
bron vernamen de motor introduceren
op de R.A.I.-tentoonstelling die in Januari
te Amsterdam gehouden zal worden.
Een motor is reeds gereed en wordt be
proefd waarna hij geplaatst zal worden
in een vrachtwagen en op den weg verder
getest zal worden. Het ligt in de bedoeling
dezen wagen op de R.A.I. beschikbaar te
stellen voor proefritten. Een tweede motor
zal compleet worden opgesteld.
•MKNn»
Kenmerkend voor de periode van 14 tot
27 November was de overigens normale
grilligheid van het weer. Welk een on-
verhoedsche verandering telkens: nu eens
was de wereld in een mistweb gesponnen,
zoodat je de kokmeeuwen slechts als heel
vage schimmen boven het grachtwater der
steden kon zien zwieren en ge zingende
spreeuwen op het topje van een hoogen,
kalen iep zelfs onzichtbaar waren. Dan
weer waren de dagen open en stralend,
terwijl weer een anderen keer een bijna
Egyptische duisternis heerschte, waarvan
langdurige plensregens het begeleidende
verschijnsel waren. Zelfs donder en blik
sem, met rumoer van wind, ontbraken
niet. Er waren verscheidene nachten, dat
het een beetje vroor. Eén nacht zelfs was
het wintersch offensief zoo krachtig, dat
het ernst leek te worden. De kleurige
dahlia's veranderden in een zwarte massa.
Op de onder water gezette tennisbanen
achter de voormalige Nenijto-hallen te
Rotterdam en op de ondergespoten banen
van het tennispak Berg en Dal te Den Haag
werd reeds geschaatst; ook te Haarlem
bond men de ijzers onder en misschien zal
men ook elders in ons land al over de
plotselinge gestolde watervlakten hebben
gezwierd. Het was echter een ijspret van
maar enkele uren, want den dag daarop,
19 November regende het weer lustig.
De kleine wintervlinders vlogen al dien
tijd onverstoorbaar, de bruingebandeerde
vlinders waren in den avond van 23 en 24
Nov. weer in een aantal exemplaren aan
wezig en op den 23sten vloog tot mijn ver
rassing ook de eschdoornspanner (Anisop-
teryx aceraria), waarvan men tot dusver
aannam, dat hij vrijwel alleen in Oost- en
Zuid-Nederland voorkwam. In Soest kom
ik hem vrijwel ieder jaar tegen. Hij is een
grijsdeel dier, waarvan de dunne beschub-
bing der vleugels dadelijk de aandacht
trekt.
Bij de deur kwamen hoe langer hoe meer
kuifmeezen, koolmeezen, roodborsten, me
rels en Vlaamsche gaaien en op den 21sten
van Slachtmaand had ik een ontmoeting
met een vogel, waarop ik wel allerminst
had gerekend: op de vorst van een dak
aan de Oudegracht te Utrecht liep, slank
en gracieus, een groote gele kwikstaart. De
Engelsche spreken van grey wagtail en de
wetenschappelijke .naam luidt Motacilla
cinerea cinerea. Deze namen houden ver
band met het feit, dat de kop en de boven-
ziide van den vogel blauwgrijs zijn, terwijl
slechts buik en borst, alsmede de onder-
dekveeren van van den staart, zwavelgeel
zijn. Als de groote gele kwikstaart zijn
prachtkleed draagt, heeft hij een zwarte
keel, maar dat zwart verdwijnt in den win
ter.
De groote gele kwikstaart is een echt
waterdier; hij mag gaarne in de nabijheid
van beken vertoeven, maar ook elders,
waar water voorkomt, is hij wel te vinden.
Hoofdzakelijk is de groote gele kwikstaart
als broed vogel een Twentsch. Achter
hoe ksch en Zuid-Limburgsch dier, omdat
in het Oosten en Zuiden van ons land de
meeste beken voorkomen. Het is ook aan
de beekoevers, dat hij met behulp van
Daardenharen en grassen zijn nest bouwt.
Hij is veel zeldzamer dan de gewone gele
kwikstaart (M. flava flava), die een echt
weilanddier is: in de Eempolders en in het
Soesterveen wemelt het van laatstgenoem
de soort.
Het eigenaardige van die groote gele
kwikstaarten nu is, dat er haast iederen
winter van deze vogels verschillende ten
onzent, in plaats van Zuidelijker te trek
ken, overwinteren, ondanks het feit, dat
hun levenskansen 's winters niet bijster
gunstig kunnen worden genoemd. Ze voe
den zich namelijk bijna uitsluitend met
insecten, die 's winters zich, zooals men
weet, niet in grooten getale vertoonen.
Verscheidene wrinters heb ik de groote
gele kwikstaart in Utrecht waargenomen,
zoowel op het Domplein als bij de Oude
Gracht, waar ik ze zelfs wel op het ijs heb
zien loopen.
Vooral vertoefden zij veel onder de
bruggen. Vermoedelijk zochten zij deze
plekken op, omdat het daar vrij luw is en
de kans op insecten er het grootst is. Trou
wens: de temperatuur in de steden is
winters meermalen iets hooger dan op het
platteland, zoodat het verschijnen der vo
gels in de steden dan ook niet al te zeer
behoeft te verbazen.
Die groote gele kwikstaarten zijn in ze
keren zin en hierin komen zij overeen
met de waterspreeuwen, die men in de
zelfde localiteiten kan ontmoeten berg-
dieren: de Duitschers noemen ze dan ook
Gebirgsbachstelzen. Bergstroompjes en.
gelijk wij reeds zagen, beekjes, oefenen op
hen een groote aantrekkingskracht uit
Oost- en Zuid-Nederland nu vormen den
zoom" van de Duitsche en Belgische berg
streken en daaraan hebben wij het te dan
ken, dat de groote gele nog net binnen
onze landspalen broedt.
RINKE TOLMAN.
Door J. Lawston.
Het was ons gelukt tijdens onze vacan-
tiedagen onderdak te vinden in een
pension, dat wijd en zijde bekend stond
om zijn ongeëvenaarde „service".
Toen Jim en ik den derden morgen van
ons verblijf op de veranda de komst van
onze echtgenooten zaten af te wachten,
merkte onze voorbeeldige hospita op:
„U mag wel oppassen voor de verkeers
agenten!"
„Wat bedoelt u?" vroeg Jim kortaf.
Dit was een van de dingen, waarom ik
Jim graag mocht hij zag er niet tegenop
om vragen te stellen, ook al liep hij ge
vaar, dat men hem voor een domkop hield.
„Nou", legde ze uit, „u kunt hier tegen
woordig niet zoo hard meer rijden, als u
zelf wilt. Tijdens de zomermaanden is er,
in verband met het drukke verkeer, een
maximumsnelheid ingevoerd. Overtreders
hebben direct de motorpolitie achter zich
aan
„Ik wil niet opscheppen", vertelde Jim
haar, „maar ik rijd nou al jaren en ben
nog nooit aangehouden. Als ervaren
chauffeur overkomt je zooiets niet licht".
„Eens moet het de eerste keer zijn,
waarschuwde ze hem.
Op dit moment verschenen Helene en
Betsy.
Het was niet druk langs den weg en de
bestrating verkeerde in een uitstekenden
toestand. Ik zat voor, naast Jim en meen
de, dat hij niet zoo hard reed als gewoon
lijk. Een blik op den snelheidsmeter be
wees, dat mijn vermoeden juist was.
„Zeg, Jim", begon ik vriendelijk, „je
trekt je toch zeker niets aan van wat onze
hospita zei? Ze heeft het natuurlijk ge
daan om ons zooveel mogelijk van dienst
te zijn en moeilijkheden te besparen. Maar
het zal wel wat overdreven zijn".
Jim bleek zich eenigszins opgelucht te
voelen, want de wagen bereikte langza
merhand een snelheid, die me meer aan
stond. En eenmaal buiten de bebouwde
kom liet hij den motor nog harder draaien
en stevenden we af op de eerstvolgende
plaats Dowville. Eensklaps stelde ik vast,
dat hij aandach-ig in het zijspiegeltje keek
hij scheen iets te hebben opgemerkt.
„Is er wat aan de hand?" vroeg ik
nieuwsgierig.
„Die mevrouw heeft toch gelijk gehad.
De motorpolitie zit achter ons aan".
„Als hij maar niet schiet!" Ik kroop zoo
veel mogelijk in elkaar en zag het visioen
van mijn levenlooze lichaam, dat was ge
vallen onder de moorddadige kogels uit
een meedoogenlooze politierevolver.
Betsy, die achterin zat, toonde meer
moed: „Vooruit Jim, harder! Als je je best
doet, kun je hem voorblijven!"
„Het zou misschien beter zijn als we
stopten en rustig een bekeuring in ont
vangst namen", antwoordde Jim.
„Niets daarvan! Dat is zonde!" bemoei
de zich thans Helene met hc4 geval.
„Geef zooveel mogelijk gas!"
Jim haalde uit den motor wat er uit te
halen viel, maar het was duidelijk, dat de
politieman terrein won. In stilte zegende
ik den man, die het idee had geopperd om
sommige scherpe bochten van den weg af
te snijden en recht te maken. Nu naderden
we er echter een, die nog niet was ver
dwenen. Voor de tweede maal sinds we
waren vertrokken, zat ik in doodsangst.
Zou Jim die bocht zonder ongelukken
kunnen nemen?
Het was thans te laat om te stoppen.
Twee wielen verhieven zich van het pla
veisel en draaiden als waanzinnigen in de
lucht. De twee andere wielen wipten als
een soort prikslee over de steenen. Betsy
schreeuwde, dat we moesten remmen.
Helene gilde alleen.
Deze scherpe bocht in den weg bracht
iets tot stand, dat een paar minuten te
voren onmogelijk scheen. We waren den
motoragent totaal vergeten. We waren ons
op dat moment het bestaan van zulke
menschen niet eens meer bewust. Jim
stelde alles in het werk om den wagen
weer op zijn vier wielen terug te krijgen,
voordat we in botsing zouden komen met
een tegenligger.
Zoodra hij dit had klaargespeeld, zag ik
zijn blik weer naar het spiegeltje dwalen.
„Er is niets aan te doen", zei hij met een
kalmere stem, dan ik had verwacht. „We
zijn er bij."
Op dit moment passeerden we een bord:
„Tilberry langzaam rijden".
Eensklaps kreeg Betsy een idee: „Rijd
de hoofdstraat in".
Jim gehoorzaamde zonder iets te vra
gen. Voor een grooten winkel in deze
straat stonden eenige auto's geparkeerd.
Jim wrong zijn wagen er tusschen en
sleepte ons halsoverkop de zaak binnen.
We zagen den agent voorbijrijden. Een
paar meter verder stopte hij om de auto's
te bekijken. Klaarblijkelijk had hij niet
dicht genoeg op ons gezeten, om ons num
mer te kunnen aflezen. Een paar minuten
later zagen we den agent onverrichterzake
vertrekken in de richting, vanwaar hij
was gekomen. We lieten geen tijd verloren
gaan en zetten onzen tocht voort.
Voordat we een volgende plaats bereik
ten gebeurde er niets. Jim, die nog steeds
den wagen bestuurde, was de eerste, die
het achter ons naderende motorrijwiel
opmerkte. Ditmaal had hij niet overdreven
snel gereden tenminste, niet voordat
hij den motoragent zag aankomen. De
snelheidsmeter klom nu echter langzaam
omhoog. Ik keek om de agent was nog
geen twee straten achter ons.
Gelukkig passeerden we een kruispunt
even voordat het lichtsein op rood sprong.
Het dwarsverkeer was hier zoo druk, dat
de agent zeker zou moeten stoppen.
„Wat moet ik doen?" vroeg Jim wan
hopig.
„Sla den volgenden hoek om en rijd den
weg op, die je het beste toeschijnt", raad
de de koelbloedige Betsy hem aan.
Jim volgde dit advies op en tot onze
groote vreugde, zagen we den agent door
rijden. Hij was ons spoor bijster.
„Het geluk schijnt ons vandaag gunstig
gezind", lachte Jim.
We stopten bij een groot café-restau
rant.
„Ik vind, dat we moesten gaan eten",
stelde Jim voor. „Ik heb trek gekregen na
die wilde jacht".
Toen de rekening werd gepresenteerd
zocht hij zijn zakken na.
„Weet jij ook, waar ik gisteravond mijn
portefeuille met al mijn geld heb gela
ten?" vroeg hij mij.
„Moet ik dat weten", stelde ik als we
dervraag, terwijl ik reeds half en half be
gon te vermoeden, dat de maaltijd dit
maal voor mijn rekening zou zijn.
„Natuurlijk thuis in je andere pak je
vergeet altijd je spullen over te steken",
merkte zijn vrouw sarcastisch op.
„Nee onder mijn kussen in het pen
sion". Er scheen hem eensklaps een licht
te zijn opgegaan. „We moeten onmiddel
lijk terug".
„Moeten we weer dien weg met al die
verkeersagenten langs?" mopperde He
lene.
Geen haar op mijn hoofd, die daar aan
denkt", stelde Jim haar gerust. „We nemen
een andere route. Ik rijd om Dowville
heen".
Het was een lange afstand, die nog lan
ger werd door de pijnigende vraag, waar
door we werden beziggehouden: Waar
was het geld? Zou onze hospita bij het op
maken van het bed de portefeuille hebben
gevonden? En als ze haar vond, zou ze
dan eerlijk genoeg zijn om Jim's vacan-
tiegeld onaangeroerd te laten?
Toen we het huis bereikten, kwam ze
ons glimlachend tegemoet. Jim viel on
middellijk met de deur in huis: „Ik heb
een portefeuille met geld onder mijn kus
sen laten liggen. Ik zou het al eerder heb
ben gemerkt, als we niet zooveel last had-
Door ALAN DARE
16)
Tot zijn vreugde was er een deur aan
het einde van het lange, lage vertrek, maar
ze was, naar het scheen, in verscheidene
jaren niet meer gebruikt en stevig toege-
spijkerd. Alleen met behulp van een flin-
ken stormram zou ze open te krijgen zijn.
„In die richting is er geen kans".
Zij liepen terug naar het groote kffct en
gingen er op zitten. Plotseling hoorden zij
stemmengemompel, dat van boven kwam
maar na eenige minuten ophield.
Tic kan mij niet begrijpen, hoe u mij
gevonden hebt!" ze Maxine. „Phenuit wist,
dat u naar Quang zou gaan en ik dacht,
dat die u daar vast zou houden".
„Het gelukte mij, hem te overmeesteren.
Hij bekende, dat u op de Flamingo zou
worden gebracht, en toen sloop ik aan
boord en hield mij schuil in het ruim, tot
u hier aan land werd gezet".
„Dus was u er al dien tijd?"
„Ja".
"üan weet u zeker niet, waar we nu
„Ik heb er niet het minste idee van.
Voordat ik het huis binnendrong, liep ik
over de heuvels aan den achterkant, maar
ik ontmoette geen levende ziel en zag ook
geen spoor van eenige andere woning".
„Wat vreemd! O, gelukkig, dat u hier
bent. U hebt mij nieuwen moed gegeven. Ik
ben bang voor Phenuit, ik vertelde u vroe
ger al, dat hij niet menschelijk is. Ik weet,
dat ik u hier niet in had moeten betrek
ken. Ik wou, dat ik niet zoo zelfzuchtig was
geweest!"
„Zelfzuchtig!" Hij greep haar hand en
klemde die vast in de zijne. „Wel, het geeft
mij iets te doen iets. om over te den
ken. Maar ik begrijp nog steeds niet, waar
om hij u zoo achtervolgt!"
„Er is iets, dat hy door mij te weten wil
komen. Hij wil weten, waar mijn arme
vader begraven ligt".
„Dat is een vreemd verlangen!"
Zij schudde het hoofd.
„Er steekt meer achter, dan u denkt. Ik
zal u alles vertellen, wat ik weet. Ik had
het al eerder willen doen, maar ik had het
gevoel, dat ik u in gevaar zou brengen, als
ik het deed. Nu komt het er niet meer op
aan. Mijn vader, Benjamin Reeves, was een
reiziger een natuuronderzoeker, tot hij
mijn moeder ontmoette en trouwde. Daarna
beproefde hij zich te vestigen, maar de
oude, avontuurlijke geest wilde zich niet la
ten onderdrukken. Altijd smachtte hij er
naar, weer op reis te gaan. Ik ging naar
school, tot ik vijftien was. en mijn vader
bekleedde de betrekking van beheerder
van een museum. Toen werd mijn moeder
ziek en stierf binnen veertien dagen.
Mijn diepbedroefde vader wilde troost
zoeken in de wildernis. Ik stond hem in
den weg. Hij wist niet, wat hij met mij
moest aanvangen. Maar evenals in hem
zat er ook in mij de lust tot reizen en ik
stelde hem voor, met hem mee te gaan,
waarheen hij zich ook zou begeven. Ten
laatste stemde hij toe, wij verkochten ons
huis en vertrokken naar Yucatan".
„Yucatan!" riep Kennedy uit.
„Ja", antwoordde zij. „Mijn vader stelde
groot belang in de resten van een oude be
schaving. De Maya's waren een vreemd
volk, dat in Yucatan woonde, duizenden
jaren geleden. Mijn vader wist reeds heel
veel van hun geschiedenis af en kon hun
vreemd handschrift vrij goed lezen. Na
bijna een jaar in dat troostelooze land te
hebben doorgebracht, deed mijn vader een
belangrijke ontdekking hij vond de
ruïnen van een prachtigen tempel, in het
woud verborgen. Daar brachten wij een
maand door met plannen maken en relie
ken zoeken. Daar vonden wij het Gouden
Tablet".
„Het Gouden Tablet? Wat is dat?"
„Het was in den bodem van een bronzen
vaas verborgen een stuk rond goud, dat
veel op een kleinen kiezelsteen leek. Mijn
vader raakte in geestdrift, toen hij het
onderzocht, want het was met eigenaardige
teekens bedekt letterschrift, dat hij her
kende als het heilige schrift der Maya
koningen.
Wij keerden naar Engeland terug en
namen het Tablet mee, want, niettegen
staande zijn groote kennis, was mijn vader
niet in staat, de teekens te ontcijferen. Hij
liet het aan verscheidene autoriteiten op
dat gebied zien. maar niemand kon er uit
wijs worden. Eindelijk raadde een oude
vriend hem aan, naar dokter Phenuit te
gaan, die een eigenaardig boek over oude
en onbekende talen had geschreven. Mijn
vader vond Phenuit ten laatste en toonde
hem het Tablet".
„Juist. Ga voort het is heel interes
sant".
„Phenuit kon het lezen. Hij begon ermee
en hield toen plotseling op. Mijn vader
kreeg argwaan, want hij merkte duidelijk,
dat Phenuit een valsche vertaling maakte.
Hij nam hem het Tablet af en verliet hem.
Vanaf dien dag hadden wij geen rust. Waar
wij heen gingen, zagen wij Phenuit. Hij
schreef ons en bood een groote som geld
voor het Tablet, maar mijn vader had een
hevigen afkeer van hem gekregen en wei
gerde, iets met hem te doen te hebben.
Weer vertrokken wij naar Yucatan, en ter
wijl wij daar aan het werk waren, ontmoet
te mijn vader een ouden priester, die vele
dingen wist. Hem toonde mijn vader het
Tablet. Hij las de teekens, maar vertelde
ons niet precies, wat zij beteekenden. Alles,
wat hij wilde loslaten, was, dat zij een
groot geheim betroffen, dat echter voor
stervelingen beter onbekend kon blijven,
en hij smeekte mijn vader, geen verdere
pogingen te doen, het te leeren kennen.
Daar hij ons een grooten dienst had be
wezen, beloofde mijn vader hem op zijn
woord, dat hij de zaak zou laten rusten,
maar gaf zijn wensch te kennen, het ding
als een herinnering te bewaren. De priester
stemde er in toe, maar zei, dat het beter
zou zijn, het ding voor altijd te begraven.
Wij gingen voort met ons werk en von
den een menigte waardevolle relieken, en
vergaten voor het oogenblik het vreemde
Tablet. Maar op zekeren nacht werden wij
door een bende roovers aangevallen. Op
den achtergrond hield dokter Phenuit zich
schuil. Mijn vader raadde zijn bedoeling
dadelijk. Een vreeselijk gevecht volgde,
want mijn vader had een koppig karakter
en herinnerde zich bovendien zijn eed aan
den priester".
Zij zweeg en streek met de hand over het
voorhoofd, alsof de herinnering aan dien
nacht haar pijn deed.
„Vertel maar niet verder, als u dat lie
ver niet doet", zei hij.
„Er is nog maar weinig te vertellen. Zij
schoten op mijn vader en toen ik mij naar
hem omwendde, zag ik, dat hy doodelijk
gewond was. Ik snelde naar hem toe en hij
verzocht mü, het Tablet uit zijn zak te
halen. Ik deed het en gaf het hem, ver
baasd, wat hij daarmee bedoelde. Hij had
juist den tijd om het door te slikken, voor
dat zijn moordenaars hem bereikten".
„En toen?"
„Zy wisten, waar zy naar zoeken moesten.
Zij haalden al onze bezittingen overhoop.
Toen zy er niet in slaagden, het Tablet te
vinden, bedreigden zy mij, maar ik wend
de onwetendheid voor. Toen kwamen eeni
ge van onze inlandsche vrienden en ver
dreven henIk keerde naar Engeland
terug en ging bij de eenige overgebleven
bloedverwante van mijn vader inwonen
zyn zuster. Phenuit volgde mij na eenige
maanden, die hij zonder twijfel doorbracht
met het doorzoeken van ons laatste kamp
tevergeefs. Het ging mij hoe langer hoe
slechter. Mijn tante stierf en haar zaken
verkeerden in een slechten toestand. Er
bleef niets voor my over. Ik keek uit naar
een betrekking en vond iets, dat mij goed
leek, maar het was een valstrik, mij door
Phenuit gespannen. Hij kreeg mij in zijn
macht en toen hij merkte, dat ik verstokt
bleef, liet hij mij in de gevangenis zetten
voor iets, dat ik niet had gedaan. De reet
weet u".
(Wordt vervolgd).