A2LÏ De „Hulsebosmotor" is reeds ver gevorderd De achtervolging. 'T OOG ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 27 NOVEMBER 1937 Anderhalf jaar zeer zwaar beproefd, waarbij 130.000 K.M. werd afgelegd en thans bouwt de Jaffafabriek den nieuwen motor. Geheel nieuw principe. Groote gele kwikstaart. thuilleton VAN VIERDE BLAD (Van onzen R.-redacteur.) „Ongeveer 130.000 kilometer hebben wij den nieuwen motor op den weg geprobeerd en ik kan niet anders zeggen, dan dat wij tevreden zijn met de behaalde resul taten", zoo zegt de heer Hulsebos uit Laren, de ontwerper van den nieuwen motor. Men kenrt waarschijnlijk de voorge schiedenis. Ruim anderhalf jaar geleden werd de autowereld opgeschrikt door een opzienbarende uitvinding. Een ruw-olie- motor, waar kruk-as en drijfstangen vol komen ontbreken. Waarbij de slijtage tot een minimum beperkt werd en het brand- stofgebruik zeer voordeelig zou zijn. Te zeer leefde men echter in de „War denier-sfeer" om den uitvinder niet min of meer als een fantast te betitelen. „Het eenige wat ik gedaan heb", aldus de heer Hulsebos, „is vijftien jaar lang hard, heel hard werken aan de practi- sche tenuitvoerlegging van een idee. Ik weet zeer wel dat velen eenigszins scep tisch tegenover mijn motor stonden, maar thans.... heeft de practijk toch wel een woordje meegesproken. Indertijd hebben wij drie motoren op proef gebouwd en hebben die in verschil lende auto's gemonteerd. En er zjjn krachtproeven mee genoemen, dat kan ik u verzekeren. De eerste motor werd geplaatst in een Marmon en wij hebben 30.000 K.M. met den motor gereden om ermede te experi menteeren. Daarna is de wagen gecontro leerd, is de motor op slijtage onderzocht, bij welk onderzoek leden van de Techni sche Commissie van het Werkfonds, een rijksinstelling, die zich voor ons interes seerde, aanwezig waren. Hun bevindingen waren van dien aard, dat zij ons de vrije hand lieter in de experimenten met de twee andere mo toren. Een van die twee laatste is toen be proefd in een tractor, waar soms 12 ton vracht achter hing. Gerust kunt u aanne men, dat de bestuurder die den motor zeer voordeelig had gehuurd er heel wat mee afgejakkerd heeft. Maar dat was ook juist de bedoeling! Want per slot van rekening bepaalt alleen de zwaarste beproeving de hoe danigheden van den motor. In dit verband wilde ik nog opmerken, dat de eerst ver vaardigde motor na de controle, nog heeft doorgedraaid op de bank en op volle sterkte is getest. Ja, en eindelijk dan, na tijden lang voltoeren gedraaid te hebben, ging er iéts aan kapot. Er. ook dat is niet erg, want dan weten wij meteen de zwak ke plek. Daarna is de motor nog naar het buiten land gegaan waarvan ik u straks meer zal vertellen. De derde motor is getest in een Mer cedes Nürburg, een zware personenauto van 2800 kilo. Daarmede heb ik zelf ein- delooze stukken gereden, met weer en geen weer, op het vlakke land, maar ook over de Alpen. Over slechte, goede en middel matige wegen. Kortom, de machine is op z'n zwaarst beproefd. Het buitenland ben ik er mee in geweest en in Italië, bij de Isotta Fraschinifabriek wilden ze met de motor experimenteeren. Op vol aantal toeren laten draaien en wat dies meer zij. Maar waar een normale, beter gezegd een meer gangbare motor (want mijn motor is zeker niet abnor maal!), bij een dergelijke krachtproef groote kans loopt te bezwijken, kan dit ook mijn motor overkomen en dan zou ik niet in Nederland terug kunnen komen. Dusis de eerste motor, die zwaar getest was op den weg, daarna nog harder op de bank, verstuurd naar Italië. En hier is de brief van de fabriek waar in zij hun bewondering te kennen geven over hetgeen die afgetobde machine nog presteerde. Ook andere buitenlandsche fabrieken interesseerden zich voor den motor. Maar ja, het is nieuw, het is afwijkend en zij zitten per slot van rekening vast aan eigen producten. Zooals vaak met iets nieuws het geval is, het product moet er langzaam inkomen. Na volledig op alles beproefd te zijn. Vergelijking. Met de spoorwegen kan ik u een voor beeld geven. De eerste locomotief was per slot van rekening een heel kleine machine die een paar kleine wagentjes met geringe snelheid voorttrok. De reus achtige Jumbo's die men thans creëert, en die met 100 en meer k.m. snelheid zware rijtuigen met zich voeren, zijn het resul taat van elk jaar een heel klein beetje opbouwen van den dag af dat het eerste locomotiefje reed. Maar ook dit was niet genoeg. Meer snelheid was het parool en de Diesel deed haar intrede. Toen kwam het eigenaardige dat men van deze nieuwe machine, meer vergde dan van de stoomlocomotieven die vrijwel de hoogste technische graad bereikt had den. Dat vind ik op z'n minst genomen on logisch. Van iets geheel nieuws kam en mag men niet hetzelfde laat staan méér ver langen dan van het beproefde oude. Na de indiensttreding van de Diesels is men ook over moeten gaan tot proefonder vindelijk handelen en pas nu kan men over een zekere volmaaktheid spreken. Zoo is het met mijn motor ook. Proef ondervindelijk hebben wij gewerkt en thans komen de schuchtere pogingen om hem „erin" te brengen, wil men het zoo noemen." Fabriek bouwt motoren. De groote fabriek Jaffa te Utrecht is thans bezig met het bouwen van een aan tal motoren waarbij men profiteert van de ervaringen met het prototype opgedaan. Prof. ir. Dresden, de directeur van de fabriek, zal naar wij uit betrouwbare bron vernamen de motor introduceren op de R.A.I.-tentoonstelling die in Januari te Amsterdam gehouden zal worden. Een motor is reeds gereed en wordt be proefd waarna hij geplaatst zal worden in een vrachtwagen en op den weg verder getest zal worden. Het ligt in de bedoeling dezen wagen op de R.A.I. beschikbaar te stellen voor proefritten. Een tweede motor zal compleet worden opgesteld. •MKNn» Kenmerkend voor de periode van 14 tot 27 November was de overigens normale grilligheid van het weer. Welk een on- verhoedsche verandering telkens: nu eens was de wereld in een mistweb gesponnen, zoodat je de kokmeeuwen slechts als heel vage schimmen boven het grachtwater der steden kon zien zwieren en ge zingende spreeuwen op het topje van een hoogen, kalen iep zelfs onzichtbaar waren. Dan weer waren de dagen open en stralend, terwijl weer een anderen keer een bijna Egyptische duisternis heerschte, waarvan langdurige plensregens het begeleidende verschijnsel waren. Zelfs donder en blik sem, met rumoer van wind, ontbraken niet. Er waren verscheidene nachten, dat het een beetje vroor. Eén nacht zelfs was het wintersch offensief zoo krachtig, dat het ernst leek te worden. De kleurige dahlia's veranderden in een zwarte massa. Op de onder water gezette tennisbanen achter de voormalige Nenijto-hallen te Rotterdam en op de ondergespoten banen van het tennispak Berg en Dal te Den Haag werd reeds geschaatst; ook te Haarlem bond men de ijzers onder en misschien zal men ook elders in ons land al over de plotselinge gestolde watervlakten hebben gezwierd. Het was echter een ijspret van maar enkele uren, want den dag daarop, 19 November regende het weer lustig. De kleine wintervlinders vlogen al dien tijd onverstoorbaar, de bruingebandeerde vlinders waren in den avond van 23 en 24 Nov. weer in een aantal exemplaren aan wezig en op den 23sten vloog tot mijn ver rassing ook de eschdoornspanner (Anisop- teryx aceraria), waarvan men tot dusver aannam, dat hij vrijwel alleen in Oost- en Zuid-Nederland voorkwam. In Soest kom ik hem vrijwel ieder jaar tegen. Hij is een grijsdeel dier, waarvan de dunne beschub- bing der vleugels dadelijk de aandacht trekt. Bij de deur kwamen hoe langer hoe meer kuifmeezen, koolmeezen, roodborsten, me rels en Vlaamsche gaaien en op den 21sten van Slachtmaand had ik een ontmoeting met een vogel, waarop ik wel allerminst had gerekend: op de vorst van een dak aan de Oudegracht te Utrecht liep, slank en gracieus, een groote gele kwikstaart. De Engelsche spreken van grey wagtail en de wetenschappelijke .naam luidt Motacilla cinerea cinerea. Deze namen houden ver band met het feit, dat de kop en de boven- ziide van den vogel blauwgrijs zijn, terwijl slechts buik en borst, alsmede de onder- dekveeren van van den staart, zwavelgeel zijn. Als de groote gele kwikstaart zijn prachtkleed draagt, heeft hij een zwarte keel, maar dat zwart verdwijnt in den win ter. De groote gele kwikstaart is een echt waterdier; hij mag gaarne in de nabijheid van beken vertoeven, maar ook elders, waar water voorkomt, is hij wel te vinden. Hoofdzakelijk is de groote gele kwikstaart als broed vogel een Twentsch. Achter hoe ksch en Zuid-Limburgsch dier, omdat in het Oosten en Zuiden van ons land de meeste beken voorkomen. Het is ook aan de beekoevers, dat hij met behulp van Daardenharen en grassen zijn nest bouwt. Hij is veel zeldzamer dan de gewone gele kwikstaart (M. flava flava), die een echt weilanddier is: in de Eempolders en in het Soesterveen wemelt het van laatstgenoem de soort. Het eigenaardige van die groote gele kwikstaarten nu is, dat er haast iederen winter van deze vogels verschillende ten onzent, in plaats van Zuidelijker te trek ken, overwinteren, ondanks het feit, dat hun levenskansen 's winters niet bijster gunstig kunnen worden genoemd. Ze voe den zich namelijk bijna uitsluitend met insecten, die 's winters zich, zooals men weet, niet in grooten getale vertoonen. Verscheidene wrinters heb ik de groote gele kwikstaart in Utrecht waargenomen, zoowel op het Domplein als bij de Oude Gracht, waar ik ze zelfs wel op het ijs heb zien loopen. Vooral vertoefden zij veel onder de bruggen. Vermoedelijk zochten zij deze plekken op, omdat het daar vrij luw is en de kans op insecten er het grootst is. Trou wens: de temperatuur in de steden is winters meermalen iets hooger dan op het platteland, zoodat het verschijnen der vo gels in de steden dan ook niet al te zeer behoeft te verbazen. Die groote gele kwikstaarten zijn in ze keren zin en hierin komen zij overeen met de waterspreeuwen, die men in de zelfde localiteiten kan ontmoeten berg- dieren: de Duitschers noemen ze dan ook Gebirgsbachstelzen. Bergstroompjes en. gelijk wij reeds zagen, beekjes, oefenen op hen een groote aantrekkingskracht uit Oost- en Zuid-Nederland nu vormen den zoom" van de Duitsche en Belgische berg streken en daaraan hebben wij het te dan ken, dat de groote gele nog net binnen onze landspalen broedt. RINKE TOLMAN. Door J. Lawston. Het was ons gelukt tijdens onze vacan- tiedagen onderdak te vinden in een pension, dat wijd en zijde bekend stond om zijn ongeëvenaarde „service". Toen Jim en ik den derden morgen van ons verblijf op de veranda de komst van onze echtgenooten zaten af te wachten, merkte onze voorbeeldige hospita op: „U mag wel oppassen voor de verkeers agenten!" „Wat bedoelt u?" vroeg Jim kortaf. Dit was een van de dingen, waarom ik Jim graag mocht hij zag er niet tegenop om vragen te stellen, ook al liep hij ge vaar, dat men hem voor een domkop hield. „Nou", legde ze uit, „u kunt hier tegen woordig niet zoo hard meer rijden, als u zelf wilt. Tijdens de zomermaanden is er, in verband met het drukke verkeer, een maximumsnelheid ingevoerd. Overtreders hebben direct de motorpolitie achter zich aan „Ik wil niet opscheppen", vertelde Jim haar, „maar ik rijd nou al jaren en ben nog nooit aangehouden. Als ervaren chauffeur overkomt je zooiets niet licht". „Eens moet het de eerste keer zijn, waarschuwde ze hem. Op dit moment verschenen Helene en Betsy. Het was niet druk langs den weg en de bestrating verkeerde in een uitstekenden toestand. Ik zat voor, naast Jim en meen de, dat hij niet zoo hard reed als gewoon lijk. Een blik op den snelheidsmeter be wees, dat mijn vermoeden juist was. „Zeg, Jim", begon ik vriendelijk, „je trekt je toch zeker niets aan van wat onze hospita zei? Ze heeft het natuurlijk ge daan om ons zooveel mogelijk van dienst te zijn en moeilijkheden te besparen. Maar het zal wel wat overdreven zijn". Jim bleek zich eenigszins opgelucht te voelen, want de wagen bereikte langza merhand een snelheid, die me meer aan stond. En eenmaal buiten de bebouwde kom liet hij den motor nog harder draaien en stevenden we af op de eerstvolgende plaats Dowville. Eensklaps stelde ik vast, dat hij aandach-ig in het zijspiegeltje keek hij scheen iets te hebben opgemerkt. „Is er wat aan de hand?" vroeg ik nieuwsgierig. „Die mevrouw heeft toch gelijk gehad. De motorpolitie zit achter ons aan". „Als hij maar niet schiet!" Ik kroop zoo veel mogelijk in elkaar en zag het visioen van mijn levenlooze lichaam, dat was ge vallen onder de moorddadige kogels uit een meedoogenlooze politierevolver. Betsy, die achterin zat, toonde meer moed: „Vooruit Jim, harder! Als je je best doet, kun je hem voorblijven!" „Het zou misschien beter zijn als we stopten en rustig een bekeuring in ont vangst namen", antwoordde Jim. „Niets daarvan! Dat is zonde!" bemoei de zich thans Helene met hc4 geval. „Geef zooveel mogelijk gas!" Jim haalde uit den motor wat er uit te halen viel, maar het was duidelijk, dat de politieman terrein won. In stilte zegende ik den man, die het idee had geopperd om sommige scherpe bochten van den weg af te snijden en recht te maken. Nu naderden we er echter een, die nog niet was ver dwenen. Voor de tweede maal sinds we waren vertrokken, zat ik in doodsangst. Zou Jim die bocht zonder ongelukken kunnen nemen? Het was thans te laat om te stoppen. Twee wielen verhieven zich van het pla veisel en draaiden als waanzinnigen in de lucht. De twee andere wielen wipten als een soort prikslee over de steenen. Betsy schreeuwde, dat we moesten remmen. Helene gilde alleen. Deze scherpe bocht in den weg bracht iets tot stand, dat een paar minuten te voren onmogelijk scheen. We waren den motoragent totaal vergeten. We waren ons op dat moment het bestaan van zulke menschen niet eens meer bewust. Jim stelde alles in het werk om den wagen weer op zijn vier wielen terug te krijgen, voordat we in botsing zouden komen met een tegenligger. Zoodra hij dit had klaargespeeld, zag ik zijn blik weer naar het spiegeltje dwalen. „Er is niets aan te doen", zei hij met een kalmere stem, dan ik had verwacht. „We zijn er bij." Op dit moment passeerden we een bord: „Tilberry langzaam rijden". Eensklaps kreeg Betsy een idee: „Rijd de hoofdstraat in". Jim gehoorzaamde zonder iets te vra gen. Voor een grooten winkel in deze straat stonden eenige auto's geparkeerd. Jim wrong zijn wagen er tusschen en sleepte ons halsoverkop de zaak binnen. We zagen den agent voorbijrijden. Een paar meter verder stopte hij om de auto's te bekijken. Klaarblijkelijk had hij niet dicht genoeg op ons gezeten, om ons num mer te kunnen aflezen. Een paar minuten later zagen we den agent onverrichterzake vertrekken in de richting, vanwaar hij was gekomen. We lieten geen tijd verloren gaan en zetten onzen tocht voort. Voordat we een volgende plaats bereik ten gebeurde er niets. Jim, die nog steeds den wagen bestuurde, was de eerste, die het achter ons naderende motorrijwiel opmerkte. Ditmaal had hij niet overdreven snel gereden tenminste, niet voordat hij den motoragent zag aankomen. De snelheidsmeter klom nu echter langzaam omhoog. Ik keek om de agent was nog geen twee straten achter ons. Gelukkig passeerden we een kruispunt even voordat het lichtsein op rood sprong. Het dwarsverkeer was hier zoo druk, dat de agent zeker zou moeten stoppen. „Wat moet ik doen?" vroeg Jim wan hopig. „Sla den volgenden hoek om en rijd den weg op, die je het beste toeschijnt", raad de de koelbloedige Betsy hem aan. Jim volgde dit advies op en tot onze groote vreugde, zagen we den agent door rijden. Hij was ons spoor bijster. „Het geluk schijnt ons vandaag gunstig gezind", lachte Jim. We stopten bij een groot café-restau rant. „Ik vind, dat we moesten gaan eten", stelde Jim voor. „Ik heb trek gekregen na die wilde jacht". Toen de rekening werd gepresenteerd zocht hij zijn zakken na. „Weet jij ook, waar ik gisteravond mijn portefeuille met al mijn geld heb gela ten?" vroeg hij mij. „Moet ik dat weten", stelde ik als we dervraag, terwijl ik reeds half en half be gon te vermoeden, dat de maaltijd dit maal voor mijn rekening zou zijn. „Natuurlijk thuis in je andere pak je vergeet altijd je spullen over te steken", merkte zijn vrouw sarcastisch op. „Nee onder mijn kussen in het pen sion". Er scheen hem eensklaps een licht te zijn opgegaan. „We moeten onmiddel lijk terug". „Moeten we weer dien weg met al die verkeersagenten langs?" mopperde He lene. Geen haar op mijn hoofd, die daar aan denkt", stelde Jim haar gerust. „We nemen een andere route. Ik rijd om Dowville heen". Het was een lange afstand, die nog lan ger werd door de pijnigende vraag, waar door we werden beziggehouden: Waar was het geld? Zou onze hospita bij het op maken van het bed de portefeuille hebben gevonden? En als ze haar vond, zou ze dan eerlijk genoeg zijn om Jim's vacan- tiegeld onaangeroerd te laten? Toen we het huis bereikten, kwam ze ons glimlachend tegemoet. Jim viel on middellijk met de deur in huis: „Ik heb een portefeuille met geld onder mijn kus sen laten liggen. Ik zou het al eerder heb ben gemerkt, als we niet zooveel last had- Door ALAN DARE 16) Tot zijn vreugde was er een deur aan het einde van het lange, lage vertrek, maar ze was, naar het scheen, in verscheidene jaren niet meer gebruikt en stevig toege- spijkerd. Alleen met behulp van een flin- ken stormram zou ze open te krijgen zijn. „In die richting is er geen kans". Zij liepen terug naar het groote kffct en gingen er op zitten. Plotseling hoorden zij stemmengemompel, dat van boven kwam maar na eenige minuten ophield. Tic kan mij niet begrijpen, hoe u mij gevonden hebt!" ze Maxine. „Phenuit wist, dat u naar Quang zou gaan en ik dacht, dat die u daar vast zou houden". „Het gelukte mij, hem te overmeesteren. Hij bekende, dat u op de Flamingo zou worden gebracht, en toen sloop ik aan boord en hield mij schuil in het ruim, tot u hier aan land werd gezet". „Dus was u er al dien tijd?" „Ja". "üan weet u zeker niet, waar we nu „Ik heb er niet het minste idee van. Voordat ik het huis binnendrong, liep ik over de heuvels aan den achterkant, maar ik ontmoette geen levende ziel en zag ook geen spoor van eenige andere woning". „Wat vreemd! O, gelukkig, dat u hier bent. U hebt mij nieuwen moed gegeven. Ik ben bang voor Phenuit, ik vertelde u vroe ger al, dat hij niet menschelijk is. Ik weet, dat ik u hier niet in had moeten betrek ken. Ik wou, dat ik niet zoo zelfzuchtig was geweest!" „Zelfzuchtig!" Hij greep haar hand en klemde die vast in de zijne. „Wel, het geeft mij iets te doen iets. om over te den ken. Maar ik begrijp nog steeds niet, waar om hij u zoo achtervolgt!" „Er is iets, dat hy door mij te weten wil komen. Hij wil weten, waar mijn arme vader begraven ligt". „Dat is een vreemd verlangen!" Zij schudde het hoofd. „Er steekt meer achter, dan u denkt. Ik zal u alles vertellen, wat ik weet. Ik had het al eerder willen doen, maar ik had het gevoel, dat ik u in gevaar zou brengen, als ik het deed. Nu komt het er niet meer op aan. Mijn vader, Benjamin Reeves, was een reiziger een natuuronderzoeker, tot hij mijn moeder ontmoette en trouwde. Daarna beproefde hij zich te vestigen, maar de oude, avontuurlijke geest wilde zich niet la ten onderdrukken. Altijd smachtte hij er naar, weer op reis te gaan. Ik ging naar school, tot ik vijftien was. en mijn vader bekleedde de betrekking van beheerder van een museum. Toen werd mijn moeder ziek en stierf binnen veertien dagen. Mijn diepbedroefde vader wilde troost zoeken in de wildernis. Ik stond hem in den weg. Hij wist niet, wat hij met mij moest aanvangen. Maar evenals in hem zat er ook in mij de lust tot reizen en ik stelde hem voor, met hem mee te gaan, waarheen hij zich ook zou begeven. Ten laatste stemde hij toe, wij verkochten ons huis en vertrokken naar Yucatan". „Yucatan!" riep Kennedy uit. „Ja", antwoordde zij. „Mijn vader stelde groot belang in de resten van een oude be schaving. De Maya's waren een vreemd volk, dat in Yucatan woonde, duizenden jaren geleden. Mijn vader wist reeds heel veel van hun geschiedenis af en kon hun vreemd handschrift vrij goed lezen. Na bijna een jaar in dat troostelooze land te hebben doorgebracht, deed mijn vader een belangrijke ontdekking hij vond de ruïnen van een prachtigen tempel, in het woud verborgen. Daar brachten wij een maand door met plannen maken en relie ken zoeken. Daar vonden wij het Gouden Tablet". „Het Gouden Tablet? Wat is dat?" „Het was in den bodem van een bronzen vaas verborgen een stuk rond goud, dat veel op een kleinen kiezelsteen leek. Mijn vader raakte in geestdrift, toen hij het onderzocht, want het was met eigenaardige teekens bedekt letterschrift, dat hij her kende als het heilige schrift der Maya koningen. Wij keerden naar Engeland terug en namen het Tablet mee, want, niettegen staande zijn groote kennis, was mijn vader niet in staat, de teekens te ontcijferen. Hij liet het aan verscheidene autoriteiten op dat gebied zien. maar niemand kon er uit wijs worden. Eindelijk raadde een oude vriend hem aan, naar dokter Phenuit te gaan, die een eigenaardig boek over oude en onbekende talen had geschreven. Mijn vader vond Phenuit ten laatste en toonde hem het Tablet". „Juist. Ga voort het is heel interes sant". „Phenuit kon het lezen. Hij begon ermee en hield toen plotseling op. Mijn vader kreeg argwaan, want hij merkte duidelijk, dat Phenuit een valsche vertaling maakte. Hij nam hem het Tablet af en verliet hem. Vanaf dien dag hadden wij geen rust. Waar wij heen gingen, zagen wij Phenuit. Hij schreef ons en bood een groote som geld voor het Tablet, maar mijn vader had een hevigen afkeer van hem gekregen en wei gerde, iets met hem te doen te hebben. Weer vertrokken wij naar Yucatan, en ter wijl wij daar aan het werk waren, ontmoet te mijn vader een ouden priester, die vele dingen wist. Hem toonde mijn vader het Tablet. Hij las de teekens, maar vertelde ons niet precies, wat zij beteekenden. Alles, wat hij wilde loslaten, was, dat zij een groot geheim betroffen, dat echter voor stervelingen beter onbekend kon blijven, en hij smeekte mijn vader, geen verdere pogingen te doen, het te leeren kennen. Daar hij ons een grooten dienst had be wezen, beloofde mijn vader hem op zijn woord, dat hij de zaak zou laten rusten, maar gaf zijn wensch te kennen, het ding als een herinnering te bewaren. De priester stemde er in toe, maar zei, dat het beter zou zijn, het ding voor altijd te begraven. Wij gingen voort met ons werk en von den een menigte waardevolle relieken, en vergaten voor het oogenblik het vreemde Tablet. Maar op zekeren nacht werden wij door een bende roovers aangevallen. Op den achtergrond hield dokter Phenuit zich schuil. Mijn vader raadde zijn bedoeling dadelijk. Een vreeselijk gevecht volgde, want mijn vader had een koppig karakter en herinnerde zich bovendien zijn eed aan den priester". Zij zweeg en streek met de hand over het voorhoofd, alsof de herinnering aan dien nacht haar pijn deed. „Vertel maar niet verder, als u dat lie ver niet doet", zei hij. „Er is nog maar weinig te vertellen. Zij schoten op mijn vader en toen ik mij naar hem omwendde, zag ik, dat hy doodelijk gewond was. Ik snelde naar hem toe en hij verzocht mü, het Tablet uit zijn zak te halen. Ik deed het en gaf het hem, ver baasd, wat hij daarmee bedoelde. Hij had juist den tijd om het door te slikken, voor dat zijn moordenaars hem bereikten". „En toen?" „Zy wisten, waar zy naar zoeken moesten. Zij haalden al onze bezittingen overhoop. Toen zy er niet in slaagden, het Tablet te vinden, bedreigden zy mij, maar ik wend de onwetendheid voor. Toen kwamen eeni ge van onze inlandsche vrienden en ver dreven henIk keerde naar Engeland terug en ging bij de eenige overgebleven bloedverwante van mijn vader inwonen zyn zuster. Phenuit volgde mij na eenige maanden, die hij zonder twijfel doorbracht met het doorzoeken van ons laatste kamp tevergeefs. Het ging mij hoe langer hoe slechter. Mijn tante stierf en haar zaken verkeerden in een slechten toestand. Er bleef niets voor my over. Ik keek uit naar een betrekking en vond iets, dat mij goed leek, maar het was een valstrik, mij door Phenuit gespannen. Hij kreeg mij in zijn macht en toen hij merkte, dat ik verstokt bleef, liet hij mij in de gevangenis zetten voor iets, dat ik niet had gedaan. De reet weet u". (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 9