EEN SCHIP GESTRAND
Bergen's nieuwe politiebureau geopend.
DERDE BLAD
ALKMAARSCHE COURANT van DONDERDAG 2 DECEMBER 1937
De Katwijk 57 liep aan den grond en de
schipper van de Egmondsche reddingboot
deed wat zijn plicht was.
Vaertien man van boord gehaald.
Openingsrede van den burgemeester
Mr. H. D. A. v. Peenen.
Meerdere toespraken.
„Een schip gestrand" zegt om zes uur in
den avond een schorre stem uit Egroond
door de telefoon en een kwartier later voert
een snelle wagen ons al door mist en duis
ternis naar het donkere zeedorpje waar de
vuurtoren zijn draaiende lichtbundels door
den nevel tracht te boren.
Er is een schip vastgeloo pen en als wij in
Egmond aan Zee komen, staat daar bij'het
strand een groepje donkere figuren, man
nen met opgezette kragen en diep over de
ooren getrokken petten, maar uit de zee, die
wij wel hooren maar niet zien kunnen,
priemt nergens een licht, dat op een vastge-
loopen vaartuig kan wijzen.
„Dat kim je hier niet zien", zegt een
in het duister grauw-zwarte Egmonder.
„want het ligt tusschen paal 41 en 42, nog
dichter bij Bakkum dan bij Egmond. Het ligt
op 3500 M. afstand en een sterke tegenwind,
die ergens uit het Zuiden vandaan komt,
striemt koude regendroppels in de gezichten
van de daar samenklittende mannen, die op
het uitvaren van de reddingboot staan te
wachten.
Bijna vier Kilometer is op een donkere en
moeilijk begaanbare zandvlakte een heele
afstand, maar een van de mannen ziet zijn
kans schoon vanavond nog iets extra's te
verdienen en doet het voorstel, dat hij zijn
equipage zal inspannen en ons zal rijden.
Hij is schelpenvisscher en heeft een
kar, die ons op de vlugste wijze naar de
plaats van bestemming zal btengen. Er zijn
geen banken en geen kussens, maar a la
guerre comme a la guerre, wij kunnen rij
den.
De reddingboot gaat uit.
Wij bespreken onze plaatsen en de voer
man zal zijn paard uit den stal halen en er
voor zorg dragen, dat het rijtuig over tien
minuten op het strand staat.
Dus hebben wij den tijd om naar het ge
bouwtje van de reddingboot te gaan waar
drpmmen Egmonders elkaar voor de deur
verdringen om een blik in de verlichte loods
te kunnen werpen.
Daar staat burgemeester Eijma, die altyd
present is als er een schip in nood zit en
daar is natuurlijk ook schipper van der Plas
met zyn mannen. Zij zijn van onder tot bo
ven in het lichtgele oliegoed gestoken. Zij
hebben Zuidwesters op en zware zeelaarzen
aan en bij het grillige schijnsel van de lam
pen lijken zij op modern uitgeruste brand
weermannen, die ditmaal niet het vuur,
maar het water gaan bestrijden.
Vier paarden staan gereed de boot op
haar onderstel naar het strand te trekken.
De mannen klimmen in de boot, het scherpe
toplicht werpt zijn schijnsel over een hon
derdtal elkaar verdringende Egmonders, de
paarden worden voor het onderstel gespan
nen en dan geeft de schipper het sein en
glijdt de heele geschiedenis langzaam naar
het strand toe.
Het onderstel van de boot loopt op rups-
wielen. Het is een kostbare geschiedenis
geweest om ze aan te schaffen, maar de
breede rubberbanden doen de boot gemak
kelijk over het zand rollen en waar er vroe
ger acht paarden noodig waren, kunnen vier
het thans vlugger en gemakkelijker.
Langs de helling der schelpenvisschers-
karren daalt de boot naar het strand en
zwaait dan af naar het Zuiden. Honderden
belangstellende dorpelingen trekken in een
donkeren optocht mee naar de strandings
plaats en voorop loopt een man met een
scherp acyteleenlicht, die langs den rand
der aanspoelende golven de beste rijbaan
zoekt.
Per schelpenkar naar het Zuiden.
V< anneer men hoort, dat iemand naar het
Zuiden gaat, denkt men aan zonnige luch
ten, aan palmboomen en aan velerlei andere
heerlijkheden.
Wij zijn gisteravond ook naar het Zuiden
getrokken. Niet met de Marnü| of met een
wagon van de Rheingold, maar in een Eg-
mondsche schelpenkar. Als het paard een
oogenblik stilstaat kan men op een wiel
klimmen en na eenige acrobatische toeren
komt men dan in een vierkante kist terecht
waar met eenigen goeden wil ook nog de
voerman en zijn zoon een plaatsje kunnen
vinden.
Dan zegt de koetsier iets in het Egmonds
tegen zijn paard en dan voelt men, dat er
beweging in de kist komt en dat het in een
drafje over het strand gaat.
Een paard van een schelpenkar is gewend
zoo nu en dan eens stil te staan en als het
een zware dagtaak achter den rug heeft ge
voelt het er weinig voor om zijn warmen
stal te verlaten en tegen regen en wind in
op een sukkeldrafje naar een onbekende be
stemming te trekken.
Dus moest de voerman zijn beestje een
beetje aanmoedigen. Hij riep van „vort
Bles", van „Allé dan", van „Hu" en van
„Tju" en het gevolg van zijn voortdurende
toespraken was, dat het paard blijkbaar be
greep, dat er iets bijzonders aan de hand
was en dat de vracht, welke hij ditmaal
moest vervoeren meer haast had dan die
welke het in den middag had afgeleverd.
Het rijden op een schelpenkar is niet zoo
prettig als in een comfortabele auto. Het
schokt meer en wie pas gegeten heeft, krijgt
min of meer het gevoel, dat hij zich die
moeite wel had kunnen besparen.
Bovendien is het uitzicht zeer slecht. Be
halve den rug van den voerman is w niets
anders te zien dan een grauw-grijze vlakte,
waaruit zoo nu en dan een paal opduikt
waar de kar rakelings langs gaat. De regen
kletterde op hoeden en jassen en een scherpe
tegenwind maakte er zweepslagjes van, die
voor voerman en passagiers den tocht nog
onbehageljjker maakten.
Maar we hadden dan toch de zekerheid,
dat we veel eerder dan de reddingboot ter
plaatse zouden zijn en naarmate we de plek
des onheils naderden werd het drukker op
het strand. Hier en daar tornde een fietser
tegen regen en wind in en uit donkere men-
schengroepjes werd zoo nu en dan een zak
lantaarn gezwaaid.
Van het gestrande schip was niets anders
te zien dan een toplicht en twee fakkels
waarmee van boord naar het strand ge
zwaaid werd. Dan staken in de verte de
mannen van de komende reddingboot een
vuurpijl af en door dit vurig vraag- en
antwoordenspel wisten de Katwijkers, dat
er hulp in aantocht was en dat het niet
lang meer zou duren.
Bij het gestrande schip.
Het water liep af en als er tusschen het
schip, dat op de tweede bank zat en het
strand niet een flinke branding had gestaan
had onze voerman het er op gewaagd en
was met ons in letterlijken en figuurlijken
zin in zee gegaan.
Maar het schip zat een honderd meter uit
den wal en het water was voor de plaat
nogal heiïg, zoodat er niets anders opzat
dan de boot af te wachten, welker lantaarns
als gloeiende punten door den mist boorden
en steeds duidelijker zichtbaar werden.
Het was de Katwijksche motorlogger 57,
die daar vast zat, zeiden de Egmonders aan
den zeerand en het is wonderlijk, dat zij het
wisten want er was voor menschen zonder
zeemansoogen geen lettertje van te lezen.
Bij goed weer en goed licht is het varen met de reddingboot voor velen een venetje.
Daar kwam, omstuwd door dorpelingen
en honden de reddingboot en dadelijk werd
het zoeklicht afgeladen. Sedert de stranding
van de Kerkplein heeft Egmond dat van de
reddingmaatschappij gekregen en het zou
thans voor de eerste maal in gebruik worden
genomen.
Twee mannen draaiden onafgebroken aan
ijzeren slingers en het zoeklicht wierp een
witten lichtbundel door den mist. De veld
wachter Ten Bruggencate, die van een on
derzoek in Alkmaar te laat in zijn dorp te
rug was om met de reddingboot te kunnen
meegaan, maakte zich verdienstelijk door
het licht te richten en ver weg over het wa
ter bescheen de lichtbundel de omtrekken
van een vrij grooten logger, die met den kop
naar het Zuid-Oosten in het zand zat.
De paarden trokken de reddingboot nog
verder naar het Zuiden en werden uitge
spannen om links en rechts van het onder
stel te worden geplaatst.
Het is geen pretje om in December een
zeebad te nemen, maar de Egmondsche
paarden zijn niet verwend en met de zee
vertrouwd geraakt. Voort ging het en de
even steigerende dieren gingen zeewaarts en
trokken de boot op haar onderstel door de
branding. In het schijnsel van sterke acety-
leenlichten ging het steeds verder totdat
de boot naar voren helde en plotseling in
het schuimende water dook.
Riemen werden uitgeslagen en de tien
roeiers, de voorman en schipper van der
Plas aan het roer. waren op weg naar het
schip waar men blijkbaar met verlangen de
komst der redders tegemoet zag.
Het wachten duurt lang.
Half acht ging de boot in zee en een uur
lang hebben allen, die daar bijeen stonden,
over de donkere watervlakte getuurd en
zich afgevraagd of „ze nou nooit meer terug
kwam".
Want in den bundel van het zoeklicht
was duidelijk te bespeuren, dat ze betrek
kelijk spoedig naast het bedreigde schip lag
en dat er donkere dingen van het eene naar
het andere schip overgingen, wat blijkbaar
de schipbreukelingen waren, die overboord
waren geklauterd.
Burgemeester Eijma begreep er niets van,
dat dit alles van zoo langen duur was en
de veldwachter aan het zoeklicht begreep
het al evenmin, maar eindelijk, na drie
kwartier, kwam er beweging in de boot.
De lichtbundel gleed voor haar uit en daar
achter vond schipper Van der Plas den weg
naar het strand.
Meer dan tweehonderd natte voeten
draafden door het nog steeds afloopend wa
ter de boot tegemoet en weldra kwamen de
redders in hun oliegoed aan land stappen,
als pakezeltjes beladen met donkere figu
ren, welke zij op den rug droegen.
Veertien mannen en jongens werden aan
land gebracht en met gejuich door de Eg
monders ontvangen en de burgemeester
heette den schipper van den gestranden
logger hartelijk welkom in zijn gemeente,
al had het dan ook allerminst in het voor
nemen van de Katwijkers gelegen zoo laat
in den avond nog een bezoek aan de bad
plaats te brengen.
Naar Egmond terug.
Als U met uw mannen naar het dorp
gaat, zei de burgemeester, zullen we voor
een warmen kop koffie zorgen en dat be
hoefde hij natuurlijk geen twee keer te zeg
gen tegen mannen, die vanaf een uur of vijf
tot half negen 's avond op een vast geloopen
logger hadden gezeten.
Een optocht van redders, geredden en
eenige honderden supporters trok naar het
Noorden en de koetsier van onzen schelpen
kar zocht zijn passagiers bij elkaar en gaf
te kennen, dat het tijd was om weer naar
de bewoonde wereld terug te keeren.
De burgemeester, die wij een hoek
plaatsje aanboden, bleek inmiddels een der
gelijk voertuig te hebben gerequireerd en
het paard van onze schelpenkar, dat blijk
baar naar zijn warmen stal en naar den
hem beloofden extra schep haver verlangde,
had ditmaal weinig aansporing noodig om
in draf te blijven.
Zoo nu en dan zakte er eens een deel van
het tuig van zyn rug, maar dan klom de
koetsier even uit de kar om het weer in
orde te maken. Hij en zyn paard waren door
vele nachtelijke tochten aan het donkere
strand gewend.
Halverwege Egmond werden wy staande
gehouden door een tweetal heeren, die in
een in zoo fraaie karos als wij hadden na
tuurlijk niemand minder dan den burge
meester verwachtten.
Het was de heer De Booy, secretaris van
de Noord- en Zuid-Hollandschc Redding
maatschappij en een zijner vrienden, die
zich zeer verheugd toonden, toen wij hen
konden mededeelen, dat alle mannen van
boord gehaald waren; want het weerglas
voorspelde weinig goeds en een zeeman is
op het land zekerder van zijn leven dan op
een vastgeloopen logger.
In café de Boei.
Als er in Egmond schipbreukelingen aan
land komen, kan men er zeker van zijn, dat
zij binnen afzienbaren tijd in Café de Boei
van den heer Van der Pol zullen verschij
nen.
Daar zijn wij dus uit onze vigelante ge
stapt en daar zijn wij ook bij een straat
lantaren tot de ontdekking gekomen, dat
wy dien avond met een wit paard hadden
gereden. Wij hadden op de heen- en de
terugreis niet anders gedacht dan dat het
beest zwart was, maar in donker kan men
zich gemakkelijk vergissen.
In Café de Boei was het warm en gezellig
en er was heete cognac-groc te krijgen, wat
na een strandrit in een open schelpenkar
een niet te versmaden lekkernij is.
Daar kwamen even later ook de burge
meester en nog weer later de redders en de
geredden. Daar kwamen de Katwijkers,
oudere en jongere, veertien man in totaal,
waaronder vier jongens van veertien, vijf
tien en zeventien jaren.
En daar was natuurlijk ook gelegenheid
onder een kop koffie en een borrel eens een
praatje met de schipbreukelingen te maken.
We zijn zoo vertelde ons een Katwij-
ker ongeveer negen dagen geleden van
huis gegaan en we waren op de terugreis
en hoopten vanavond of morgenvroeg weer
bij moeder te zijn.
We hadden haring gevischt en negen last
zoute met vijf last versche aan boord en we
weten niet wat ons boven het hoofd hangt,
want de zoute moest vóór twaalf uur bin
nen zijn, omdat het de laatste dag is, dat we
die mogen vervoeren. Nu we vastgeloopen
zijn, zal men zeker wel een oogje dicht doen.
Onze schipper heet J. van der Bent en we
konden niet dadelijk met de reddingboot
meegaan, omdat we eerst nog een anker uit
gebracht hebben en de luiken hebben dicht
gespijkerd. Maar we waren natuurlijk blij,
toen we zagen dat de boot onderweg was en
we hebben stakelvuren gebrand om onze
positie aan te geven. De schipper had liever
een sleepboot gehad, maar de schipper van
de reddingboot adviseerde ons om allen van
boord te gaan en de sleepboot zal morgen
bij hoog water wel komen. We zaten dik in
den mist, we loodden nog maar 6% vaam
en vijf minuten laten zaten we vast. De
schipper schreeuwde „draad by om te die
pen", maar het was al telaat en we konden
niet meer wegkomen. We hebben onder den
Engelschen wal gevischt en het is treurig,
dat onze tocht zoo is afgeloopen, maar de
schuit ligt nu met een zware ankerketting
vast en de sleepboot zal ze wel los krijgen.
Beter binnen dan buiten.
Het was een aardig gezicht de mannen
daar in zco'n genoegelijk kringetje bijeen te
zien. De koffie dampte in de koppen en zelfs
de jongens zaten met glundere gezichten en
een sigaret in den mond tevreden over den
afloop van hun avontuur in het rond te
kijken.
Totdat schipper van der Bent aan dat ge
noegelijk samenzijn een einde maakte door
de mededeeling, dat de oudere mannen weer
naar boord moesten, omdat er een sleepboot
uit IJmuiden onderweg was. Alleen de jon
gens zouden aan den wal mogen blijven.
Dat gaf wel even een teleurstelling, maar
een zeeman is nu eenmaal niet voor zijn
pleizier op de wereld en waar plicht ge
biedt zwijgen alle gedachten over wat men
prettiger zou vinden.
Toen hebben wij afscheid genomen van
allen, die daar nog enkele oogenblikken
rond de warme kachel bijeenzaten, van
den burgemeester, van redders en geredden
voor zoover men in dezen omstandigheden
dan nog van geredden kan spreken en
wij zijn huiswaarts gekeerd met de gedach
te, dat de badplaats Egmond voor een win-
terattractie toch eigenlijk meer heeft aan
een schip als de Kerkplein, dat er maan
denlang blijft liggen dan aan een Katwijk-
schen logger, die den volgenden dag al weer
van een zandplaat wordt getrokken.
Maar het gaat met zeelui al net als met
de Alkmaarsche kaasdragers, ze werken nu
eenmaal niet voor de V.V.V. en ze kunnen
het zelf niet helpen dat er voor hun werk
altijd meer dan gewone belangstelling ge
toond wordt.
Naar ons hedenmorgen uit Egmond aan
Zee werd gemeld, hebben twee sleepbooten
van de firma Weismuller uit IJmuiden de
K.W. 57 vannacht omstreeks half drie weer
vlot getrokken.
De bemanning was met een vlet weer aan
boord gegaan. Twee jongens, een reepschie
ter en een afhouder, hebben den nacht in
Egmond doorgebracht en zijn hedenmorgen
vandaar weer naar Katwijk vertrokken.
Het nieuwe politie-bureau aan de Karei
de Grootelaan is gisteravond door den bur
gemeester, mr. H- D. A. van Reenen, offi
cieel geopend, in tegenwoordigheid van de
wethouders en de raadsleden, den gemeente
secretaris en den directeur van gemeente
werken.
Voor het parket van justitie was aanwe
zig mr. G. C. B. van der Feen de Lille, terwijl
mede aanwezig waren de burgemeester van
Alkmaar, jhr. mr. F. H. van Kinschot en de
commissaris van politie, de heer Walraven,
het gemeentelijk- en het rijkspersoneel van
Bergen.
De burgemeester wees erop, dat het voor
de politie een belangrijke avond was, om
dat voor haar een mijlpaal bereikt was. Het
deed spr. veel genoegen, dat het parket
uit Alkmaar vertegenwoordigd was in den
persoon van mr. van der Feen de Lille en
hy betreurde het, dat mr. Hijmans verhin
derd was. Spr. uitte den wensch, dat het
parket de zaken vanuit dit politie-bureau
goed voorbereid zal krijgen.
In de tegenwoordigheid van den burge
meester van Alkmaar en den commissaris
van politie zag spr. een bewijs van de goede
verstandhouding. De laatste jaren heeft
Alkmaar aan de Bergensche politie, vooral
ook voor het opbergen van arrestanten,
bereidwillig gastvrijheid betoond, waarvoor
spr. hartelijk dank zegde.
Hartelijk welkom heette spr. ook den
brigadier-majoor van Winschoten, den com
mandant van de brigade over de duinstreek.
Spr. wees erop, dat er altyd een goede
samenwerkng is geweest tusschen de rijks-
en de gemeentepolitie en hij uitte den
wensch, dat dit in de toekomst zoo zou
blijven.
Hartelijk welkom sprak spr. ook tot de
pers, die vanavond in de gelegenheid was,
alles, wat vanavond in dit lokaal werd ge
sproken, op te schrijven, wat wel niet altijd
het geval zal zijn.
Het politiebureau is er niet een, twee, drie
gekomen. Het is een zaak van overleg ge
weest en spr. waardeert het in het ge
meentebestuur, dat het tenslotte deze zaak
ernstig ter hand heeft genomen en de daar
voor benoodigde gelden heeft willen
voteeren.
De huisvesting van de politie heeft twee
kanten. In de eerste plaats is daar het per
soneel en in de tweede plaats hun gasten
of degenen, waarin de politie belang stelt.
De eerste eischen zyn niet reglementair
geregeld, maar voor de huisvesting van de
arrestanten bestaat er een koninklijk be
sluit. Tot 1934 was in het gemeentehuis voor
de politie slechts de bode-kamer beschik
baar, die een oppervlakte heeft van twee
bij twee en een halve meter. In 1934 zag het
gemeentebestuur in, dat daarin verande
ring moest komen en kreeg de politie de
kamer van het G.E.B., die in vergelijking
met de bode-kamer een paleis leek. Op den
duur ging dat ook niet. De oude arrestan
tencel aan den Hoop weg, die contact met
de politie en verwarming miste en alleen
voor dagverblijf geschikt was, als het niet
te koud was, werd in 1935 buiten gebruik
gesteld.
Het geval deed zich voor, dat Bergen
beschikte over deze woning, die niet altijd
met plezier verhuurd werd, waardoor eraan
gedacht werd, deze voor politiebureau in te
richten. Het mocht niet veel kosten en er
moesten toch twee goede cellen by zijn.
Spr. maakte van deze gelegenheid gebruik
om hulde te brengen aan den heer Rogge
veen met zijn staf, die erin slaagde aan de
eischen te voldoen, want spr. kon niet
anders zeggen, dan dat het gebouw voldoet.
Het deed hem ook plezier, te kunnen ver
klaren, dat de aannemer Houtenbos goed
voldaan heeft.
Het bureau beschikt over een stalen ar
chief, met stalen meubelen, een behoorlijke
bergruimte. De lantaren buiten het gebouw
zal steeds goed zichtbaar het nieuwe tele
foonnummer 2444 met Januari ook des
avond aangeven. Boven is er een goede
veldwachterswoning, die helaas nog niet in
gebruik is, omdat de veldwachter Boltjes
door het ongeval nog altijd buiten dienst
is. Spr. uitte den wensch, dat het hem goed
mag gaan.
Er is voorts een archiefkast voor de sig
nalementen, een doctylografie, een gele
genheid voor fotografeeren en een kamer
voor den burgemeester voor bizondere ver-
hooren en een kleine wachtkamer. De cellen
zijn goed en worden electrisch verwarmd.
De deuren zyn voorzien van Lips-sloten en
het daglicht is door gebruikmaking van
glazen bouwsteen en goed.
Spr. eindigde met den wensch, dat allen,