NEDERLAND EN ORANJE. VEERTIG JAREN. „DER GRONDWET GETROUW". Veertig jaren is een menschenleeftijd en het is een zeldzaam voorrecht al die jaren geregeerd te worden door een Vorstin, wier eenigste wensch het is Haar land en Haar volk te mogen dienen. Het is een nooit volprezen geluk om in een wereld, waar expansiezucht, nationa lisme en politieke hartstochten zooveel wat geloof, wetenschap, kunst en sociaal inzicht hebben opgebouwd, dreigen te vernietigen, op een dierbaar plekje grond te wonen, waar men niet anders wenscht dan in vrede en vriendschap met zijn buren te leven. Natuurlijk heeft de terugslag van den volkerenstrijd ook ons niet onberoerd ge laten, natuurlijk heeft men ook in ons land de groote moeilijkheden van werkloosheid, van armoede en dreigende tekorten te over winnen. Maar desondanks is Nederland een voor beeld van evenwichtigheid, van eendrachtig verlangen naar rust en vrede om door noesten arbeid weer tot voorspoed en wel vaart te kunnen komen. Nu wij het veertigjarig regeeringsjubileum van Koningin Wilhelmina herdenken, kun nen wij met groote voldoening constateeren, dat men overal in Europa met een zekere bewondering, zelfs met een zekere afgunst over ons land en ons volk schrijft. Dit is het land, dat buiten den wereld oorlog is gebleven, dit is het volk dat, te midden van staten waar revoluties zijn uit gebroken en tronen zijn omgeworpen, voort durend aan zijn toekomst heeft gearbeid. Landen verdwenen van de wereldkaart, grenzen werden verlegd en eertijds machtige mogendheden werden tot verminkte en aan vreemder wil onderworpen staten. .En is het rustige Holland, welks grenzen door allen werden ontzien, werd een twaalfde provincie aan de zee ontwoekerd, werd de afsluitdijk gemaakt en werden plannen ontworpen om, uitsluitend door technisch inzicht en onverdroten arbeid, het staatsgebied in komende jaren nog met duizenden Hectaren te vergrooten. Men klaagt hier zooals men overal klaagt, waar men den weerslag van den tijd voelt, maar men beseft te weinig welk een zegen het is, dat men nog openlijk mag klagen. Men spreekt van werkloosheid en armoede, maar wij behoeven slechts den blik over de grenzen te richten om te zien, hoe veel beter hier de toestanden zijn dan in landen, waar men de fakkel van den oorlog heeft zien branden. Van dag tot dag leest men in de bladen over dreigend oorlogsgevaar, over een inter nationale spanning, die tot een algemeene onrust en een wedloop in bewapening heef', geleid. En bij dat alles weet men, dat ook onze weermacht moest worden versterkt, omdat een weerlocs volk onder den voet kan worden geloopen. Maar men weet ook, dat alom bekend is, dat wij een vredelievende staat zijn en ons leger slechts noodgedwon gen zullen gebruiken. Ip Engeland, in Frankrijk, Duitschland en Italië en overal waar men van ons regee ringsjubileum notitie neemt,worden woor den van bewondering over onze koningin en Van waardeering over ons volk gesproken. Heel de wereld kijkt op dit oogenblik naar het kleine landje aan de Noordzee, waar een vorstin uit het Huis van Oranje niet minder dan veertig jaren lief en leed met Haar volk heeft gedeeld en zich in alle opzichten een Landsmoeder getoond heeft. Dat is het, wat ons dezér dagen vol vreugde de vlaggen doet uitsteken, dat is het, wat de klokken doet luiden en ons volk doet zingen. •Heil U, Wilhelmina, Koningin der Neder landen, afstammelinge der Oranje's, die goed en bloed geofferd hebben om dit volk te künnen dienen. Eens heeft een jonge koningin de belofte gegeven, dat Zij al Haar krachten aan de moeilijke taak zou geven om over Haar volk met liefde en toewijding te regeeren. Nu, veertig jaren later, mag deze vorstin ondervinden, hoezeer het volk van Neder land Haar vereert, met innigen dank voor wat Zij voor ons geweest is. Nimmer trad Zij persoonlijk op den voor grond, maar in lief en leed heeft Zij mee geleefd met alles wat ons verblijd en be droefd heeft. Zij was een voorbeeld van plichtsbetrachting, van zelfopoffering en medeleven en daarom heeft deze vorstin zich een plaats in de harten van millioenen Harer onderdanen verworven, die Haar in deze blijde dagen willen toonen hoezeer zij Haar liefhebben en vereeren. Geloof en politiek mogen ook ons volk m groepen en groepjes verdeelen, maar in de liefde voor ons vorstenhuis, in de vereering van onze Koningin zijn wij één. In alle steden en dorpen, in alle straten wappert het rood-wit-blauw en overal prijkt de kleur, die boven alles demonstreert, dat wü ons hart aan een Oranje verpand hebben. Aan Haar, die als Moeder en Grootmoedei dit zeldzame jubileum mag herdenken, aan Koningin Wilhelmina, brengt heel Neder land thans het bewijs van zijn eerbiedigen dank en welverdiende hulde. Mogen de jaren die komen Haar vreugde en geluk brengen, mogen wij onder Haar eminente leiding naar voorspoed en wel vaart blijven streven. ALKMAARSCHE COURANT VAN ZATERDAC^SEPTEMBlj^^. Onze nationale feestviering gaat aan vangen. Een zeldzaam feit wordt herdacht: veer tig jaar lang heeft onze Koningin gere geerd. Voor ouderen, als schrijver dezer rege len, is onvergetelijk de plechtigheid, die op 6 September 1898 plaats vond in de Nieuwe Kerk van Amsterdam, toen de achttienjarige Koningin werd ingehuldigd en de Vereenigde Staten-Generaal van Nederland haar bij monde van den Voor zitter der Eerste Kamer, mr. van Naamen van Eemnes, trouw beloofde. De jonge Koningin had op 31 Augustus, bij hare grondwettelijke meerderjarigheid in eene proclamatie „Aan mijn Volk" ver klaard, „der Grondwet getrouw" te willen regeeren", „zooals het Nederlandsche Volk dit verwacht van eene Vorstin uit het Huis van Oranje", Aldus „op God vertrouwende en met de bede, dat Hij ïi^j sterke" aan vaardt zij de regeering. „Der Grondwet getrouw." Deze woorden zijn karakteristiek voor de regeering van Koningin Wilhelmina. Zij mogen als motto dienen boven deze korte bespreking in ver band met haar jubileum. Zij sluiten aan bij die, op 12 Mei 1849 gesproken door haar vader, Koning Willem III, toen hij den scepter ging voeren: „Door mijn geboorte en de Grondwet tot den Koninklijken troon geroepen, heb ik onmiddellijk de Regeering aanvaard." Men weet, dat de jonge Koning daaraan de ernstige woorden toevoegde: „Laten wij ons dagelijks afvragen of wij onze plicht en als Nederlanders jegens het Vaderland, Ik als Koning, Gij, Mijne Heeren, als vertegenwoordigers des Volks, allen hebben vervuld," en dat hij, na gewezen te hebben op de zedelijke waarde van het Nederlandsche Volk, uitriep: „Het is een grootsche roeping, Koning van zulk een Volk te zijn." Die twee koninklijke uitspraken, ver nomen door het Nederlandsche Volk bij een tusschenruimte van bijna vijfVg jaren, geven de verhouding aan, die het Oranje huis verbindt aan Nederland: op den bodem der Grondwet rust zij. Eveneens is de Grondwet voor het Nederlandsche Volk de richtsnoer zijner gedragingen ten opzichte van 't Huis van Oranje. Aan beide zijden is liefde en toewijding voor den an der. Doch de fundamenteele wet des Rijks spreekt van beider rechten en plichten. Men moet eeuwen teruggaan om den oorsprong te zien van den nauwen band, dien Oranje en Nederland zoo duurzaam en zoo hecht om zich hebben gewonden. Bij de eerste sporen van ons trachten naar zelfstandigheid, bij ons eerste besef van een nationalen vrijheidsdrang, vallen de namen Nederland en Oranje samen. Het is in de dagen van strijd, de droevige, som bere, waarvan gezegd werd: Het sweert is uyter scheyden Om te storten onnoosel bloet. en toen het woord van energiek vertrou wen weerklonk: Helpt nu u self, soo helpt u God Uyt der Tyrannen bant en slot, Benaude Nederlanden! Ghy droeght den bast al om u strot Rept fluks de vrome handen. Toen, in die dagen stond een Oranje naast het lijdende, strijdende Nederland; hij was zijn aanvoerder en zijn beschermer. Welk een taak voor den jongen Duitschen graaf! Hij is door zijn groote bezittingen in de Nederlanden een der voornaamste edellieden aan Keizer Karel's Bourgon disch hof geweest. Zijn van zijn neef René van Nassau-Chalon geërfd prinsdom van Oranje en de daaraan verbonden hooge titel geven hem een groot prestige, dat ge schraagd werd door zijn scherp verstand, zijn geestelijke bezonkenheid, zijn ridder lijk optreden, zijn levensstaat van grand Uit de scheede. seigneur. Hij was de vertrouwde des Kei zers; een loslippige Koning van Frankrijk zoo groot was het vertrouwen, dat de jonge edelman genoot bespreekt met hem het geheime uitroeiingsplan, dat de ketterij en het Hugenotendom van de aarde moet doen verdwijnen. Welk een po sitie, welk een toekomst wenkte hem niet! En toch werpt zijn gevoel voor recht, zijn rechtvaardigheidszin, zijn geweten, hem naar de donkere zijde van het leven. Hij kiest: hij zal zijn de verdediger van een klein verdrukt volk. Hij ziet als lid van den Raad van State de privilegiën der Nederlanden bedreigd en geschonden. Hij zal in daad en in woord opkomen voor de verdrukten, voor de vervolgden later, toen de overheersching van den Spaanschen Koning zich fel openbaarde in de bestrij ding van het nieuwe geloof. Hij zal hun belangen tot de zijne maken, gebogen ziten voor zijn werktafel, zoodat zijn haren vroeg grijzen en de zorg zware rimpels trekt in zijn hoog voorhoofd. Hij zal praten en pleiten en tobben met de niet gemakkelijke Staten dezer landen en zijn woord gestand doen: „Het gansche huys van Nassau is ge- heelyck ten dienste van deese landen, ende gheen verlies van vrienden, kinders, maeghen ende broeders ons daeraf en sal kunnen aftrekken." Eindelijk zal hij vallen, gedood door het pistool van een sluipmoordenaar in dienst van den koning van Spanje met, als laat ste zijner woorden, een bede voor „dit arme volk" op de lippen. Ziedaar den band, den onverbrekelijken, in verre eeuwen gelegd om Oranje en Nederland. Er ware niet meer noodig om voor immer die twee aan elkaar te verbin den. Maar onze geschiedenis geeft nog meer motieven aan voor die enge aaneen sluiting. Groote namen en groote daden, waarbij Nederland en Oranje zich vereeni gen, trekken de oude lijn der nauwe ver bondenheid verder. Zonder Prins Maurits en Prins Frederik Hendrik zou de eind zege der Nederlanden misschien niet ver kregen, althans moeilijker behaald zijn geworden. Hun werkzaamheid voor de Nederlanden en de medewerking dezer laatsten mét hen, vestigen en stevigen de zelfstandigheid van den nieuwen staat. De Nederlanders gevoelen wat zij aan Oranje danken: Oranje heeft hun vrijheid ge bracht. In de groote lagen van het volk zal die dankbaarheid blijven, ook al mocht niet elke drager van den grooten Oranjenaam de evenknie zijn van „Vader Willem" of zijn roemrijke zoons, ook al mocht eene Nederlandsche partij-politiek tijdelijk de Oranjes naar den achtergrond dringen. Al is ons prinsje nog zoo klein, Alevel zal hij stadhouder zijn, zingt het volk in dagen van superieur staatsbeleid door Johan de Wit. Wanneer de tegenslagen zullen komen, die voor een klein land niet kunnen uitblijven in de toenmalige constellatie der Europeesche machten, zal het volk weer roepen om Oranje, instinctief gevoelend, dat bij dat Vorstenhuis zijn lot in goede, vertrouwde handen is. En „dat Prinsje, nog zoo klein", wordt de groote Staatsman der XVIIe eeuw; zooals Prins Willem I en de met hem strijdende Nederlanden een wig dreven in het Spaansch imperialisme der XVIe eeuw, zoo brengt de Koning-Stadhouder, Willem III, een deuk toe aan het imperialisme van Frankrijk in de XVIIe eeuw en beveiligt hij het lot der Nederlanden. De Nederland sche natie erkent dit en is er dankbaar voor. Die dankbaarheid gaat over mannen van mindere beteekenis en dagen van slapheid of van afhankelijkheid heen naar den tijd der herstelde onafhankelijkheid, toen de oranjekleur weer teruggevonden werd op Erasmus' grauwe standbeeld, toen mannen als Van Hogendorp de restauratie voorbereidden na de Fransche overheer sching en een Oranje, de toekoms':ge eer ste Koning der Nederlanden, uit Engeland terugkwam en te Scheveningen landde, den 30en November 1813. Men had bij zijn terugkomst den zoon van Stadhouder Willem V bejubeld als Willem VI. Want, zoo meenden zij, die niet de leiders waren der nieuwe strooming, de De kroning van H. M. de koningin ia de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 6 September 1898. Bij Koningin Wilhelmina's veertigjarig regeeringsjubileum danken wij haar uit de volheid des harten en herhalen we vol eerbied, en die als motto boven de geschie denis harer groote regeering plaatsend, de woorden door haar zelf gesproken, toen zij den troon der Nederlanden beklom: „d e r Grondwet getrouw." A. J. BOTHENIUS BROUWER. Een der meest bekende portretten van prinses Wilhelmina in 1897. neder te leggen. Men weet welke beproe ving hc. Koninkrijk der Nederlanden en Koning Willem I hadden te ondergaan in de afscheiding van de Zuidelijke gewesten. Toen eene Grondwetsherziening, die niet zijn volledige instemming had, was aange nomen, deed hij in October 1840 afstand! van den troon. Zijn opvolger, Koning Willem II, zal dan in de korte jaren zijner regeering de groote langzame voorbereiding zien ge schieden van de liberale Grondwet van 11 October 1848. Hij aanvaardt ten slotte de beginselen van Thorbecke en de zijnen. Ternauwernood is de nieuwe Grondwdet van kracht geworden of de Koning sterft te Tilburg en een nieuwe Oranje staat ge reed om de heerschappij te voeren. Men heeft in den aanvang van deze bespreking gezien, hoe zijn eerste woord een beroep op de Grondwet is, welker sterke wijziging in vergelijking met die van 1814 dus door hem wordt aanvaard. Koning Willem III volgde daarin het voorbeeld van zijn vader. Al ware wellicht zijn aard meer geneigd een minder liberale Grondwet op prijs te stellen, kon hij ten slotte zich daarbij neer leggen en bij zijn dood in gerustheid de regeeringsmacht zien overgaan in de han den zijner minderjarige dochter, vooi wie een zorgzame moeder als regentes de teu gels van het bewind zou overnemen, we tend, dat heel een trouw volk achter haar stond en zijn deel van de plichten, door de Grondwet geëischt, gaarne zou vervullen. En die dochter, onze Koningin Wilhel mina, hoe grootsch en hoe koninklijk heeft zij „der Grondwet getrouw" gere geerd. Zij is in ons oog de verpersoonlijking onzer nationale vrijheid, onzer nationale zelfstandigheid. In eene volledige toewij ding aan hare zware regeeringstaak heeft zij inderdaad geregeerd, „zooals het Neder landsche volk dat verwachtte van eene Vorstin uit het Kuis van Oranje." Haar sterke persoonlijkheid heeft niet verhin derd, dat zij vóór alles de constitutioneele regeerster was, die het Nederlandsche volk wenschte en in welke het een vol komen vertrouwen had. Het Neder landsche volk erkende in zijn Vorstin de grootheid van karakter, die in staat is tot opoffering en zelfverloochening. Op den troon, sinds Prins Willem's nimmer onder broken toewijding voor de Nederlanden door de daden van een reeks van Oranjes voorbereid, is zij de rustige, waardige Souvereine, wier woord, in 1898 gespro- ken: „De Grondwet steeds onderhouden en handhaven", is bewaarheid, al de veertig regeeringsjaren, die haar deel waren, lang. Zij, kind uit het oude O-anjehuis, welks doen en laten in leed en geluk, samen vloeien met dat der Nederlanden, is een der groote voorbeelden van toewijding aan de historische taak, haar in de voorbe reiding van lange eeuwen toegedacht en opgelegd. Zij nam „Vader Willem's" werk over, zooals de Oranjes, die haar voorgin gen, dit hebben gedaan. In haar binnen- landsche machtsuitoefening bleef zij ge trouw aan de lijn in 1898 door haar ge trokken. In haar verhouding tegenover het buitenland was zij de fiere, voorname, zich op recht en wet baseerende verdedigster van Nederland's belangen. Niet ten on rechte noemde een buitenlandsch staats man haar op een hoogst ernstig oogenblik der wereldgeschiedenis „den eenigen man op een Europeeschen troon." Paul Kru- ger's naam rijst voor ons op. En wy, Ne derlanders, zegenen haar voor wat zij deed om dezen vrijheidsheld van Nederland- schen stam smaad en hoon te sparen. jonge Prins zou de Stadhouderlijke waar digheid bekleeden. Doch in den Haag had men andere plannen. Van Hogendorp en de zijnen, en vooral Kemper, wenschten Nederland een monarchie te zien worden. De Prins van Oranje had aanvankelijk dit niet gewenscht: aan de Stadhouderlijke macht met uitgebreider bevoegdheid dan weleer scheen hij de voorkeur te geven. Doch hij gaf toe aan den wensch van het driemanschap Van Hogendorp, Van der Duyn van Maasdam en Van Limburg Sti- rum en zijn feestelijke intocht binnen Am sterdam geschiedde onder het gejuich van „Leve de Koning! Leve de Souvereine Vorst!" Opmerkelijk is, dat reeds vóór zijn kroning deze Oranje spreekt over de hand having der aloude vrijheden des volks en die wil doen steunen op „eene wijze con stitutie". Zoo vinden we dan ook binnen eemge weken een concept-Grondwet-van Hogenaorp aan eene Commissie van veer tien leden aangeboaen. Na eenige maanden van on&trzoek werd het concept, dat den Koning de uitvoerende macht en het recht van oorlog en vrede toekende, ter behan deling voorgelegd aan zeshonderd notabele Nederlanders die binnen twee uren daar aan hun goedkeuring hechtten. Dit was om zoo te zeggen de doop van de Grond wet van 1814. Zij had plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Van een kritische „behandeling" was geer. sprake. Alles was reeds in de Commissie besproken; er was haast bij, de mogendheden van Europa wachtten er op, verklaarde mr. van Maa- nen, voorzitter van het Hooggerechtshof der Nederlanden. Zoo kreeg het Nieuwe Koninkrijk zijn eerste Grondwet. En Nederland's eerste Koning legde daarop zijn eed van trouw af. Het was een proeve, die eerste Grond wet, en, zoo leert de geschiedenis, geen heel gelukkige proeve. Ware ons volk be gaafd geweest met meer kritischen zin, dan zou het wellicht meer geluisterd heb ben naar de waarschuwingen van Van Hogendorp en de klachten der Zuidelijke Nederlanders, die wij later Belgen zouden noemen. De ve.eeniging van Noord en Zuid eischte grooter soepelheid, dan ons gebrek aan ervaring kon betrachten. De Grondwet blijkt een te eng corset te zijn voor aller vrije ademhaling. Noch een deel der natie, noch de Koning gevoelen er zich in thuis. Er komen stroeve momenten. Het respect voor de Grondwet des Lands bepaalt steeds de houding van den Vorst, doch hij acht het beter zijn koninklijke waardigheid

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 13