Regeering en Kamer in het moeras. Is hengelen een verwerpelijke sport derde blad. PARLEMENT Verschillende meeningen over de tariefsmachtigingswet. Rustig beraad zal wel uitkomst brengen. Eerste Kamer. Een pro- en een contra. ALKMAARSCHE COURANT VAN VRIJDAG 21 OCTOBER 1938. De eerste werkvergaderingen der Tweede Kamer in het nieuwe zittingsjaar verloopen voor de regeering weinig gun stig! Moest Woensdag de minister van waterstaat de zeilen strijken, gisteren wer den de ministers van financiën en van economische zaken zoo in het nauw ge- bracht, dat zij niet zonder verlichting de mededeeling van den voorzitter zullen hebben gehoord, dat hij de vergadering tot den volgenden middag verdaagde! En voor de Kamer was de hamertik minstens even veel waard als het luiden van de bel voor de laatste ronde in de demi-finale met de wetenschap dat aan de finale althans een rustpoos vooraf zou gaan, waarin nieuwe krachten konden worden verzameld en nieuwe inventies tot een goed resultaat zouden kunnen leiden. Want, ronduit ge- jegd, ook de Kamer had zich in een moei- jyk parket gewerkt. Had zij gisteren nog over de wijziging van de Tariefmachti gingswet een beslissing moeten nemen, dan zou zü voor een moeilijke keus hebben gestaan. Echter niet door haar schuld alleen zelfs maar voor een klein deel was zij in een impasse geraakt mèt de jninisters. Na de redevoeringen van de heeren de Geer (c.h.) en Schilthuis (v.d.) van Woensdagmiddag had men een dergelijken gang van zaken nog niet kunnen voorzien. Wel was daaruit reeds gebleken, dat aan die zijde weinig geneigdheid bestond om, gelijk de regeering wenschte, bij dit wets ontwerp al een principieele beslissing te nemen omtrent een meer protectionistische richting van onze handelspolitiek; ook, dat de regeering, met een weinigje meer tege moetkoming ten aanzien van den duur van een verhoogd tarief, haar ontwerpje er wel door zou krijgen, als zij maar de po sitie van het parlement alle recht deed wedervaren. Toegespitste discussie. Gistermiddag evenwel spitsten de dis cussies zich hoe langer hoe meer toe en concentreerden zij steeds meer om wat door verschillende sprekers is genoemd een door de regeering gestelde voorwaar - I le. En zoo successievelijk zagen de minis- teis de Wilde en Steenberghe steeds meer fi acties tegenover zich. De heeren van den Tempel (s.d.), Schouten (a.r.), Bie- rema lib.de Marchant et d'Ansembourg (n.s.b.), Wijnkoop (comm.). Kersten (s.g.p.) en Joekes (v.d.) wenschtgn er niet aan mede te werken, nu al, bij dit ont werp, een principieele uitspraak met be trekking tot de richting van onze han delspolitiek te geven, zonder behoorlijke schriftelijke voorbereiding op grond van een ontwerp met concrete gegevens. Slechts van de zijde der katholieke fractie, voor wie mr. Kortenhorst sprak, kreeg de regeering steun! Het spreekt vanzelf, dat onder deze om standigheden over de voor- en nadeelen van een wat protectionistische handels politiek niet veel is gezegd, zoodat de re geering zich „a full dress debate" wat zij gaarne had aangehoord wel wat „gekleeder" zal hebben voorgesteld! In de memorie van antwoord had de regeering uiteengezet (en gistermiddag herhaalden de ministers hun argumenten) dat zij bij de totstandkoming van de Ta riefmachtigingswet in 1934 heeft toege zegd, van de bevoegdheden, haar in arti kel 1 verleend, geen gebruik te zullen maken ten aanzien van tariefswijzigingen van protectionistischen. aard. Bij de discussies is door enkele leden gezegd, dat er een „hypotheek" op dit artikel lag; minister de Wilde noemde het liever een „servituut". Van dit „servituut" nu wil de regeering afkomen, teneinde een andere richting te kunnen inslaan; zij meent van de haar in dat artikel verleende bevoegdheid ook ge bruik te kunnen maken ter vergemakke lijking van de invoering van een tarief wijziging van matig beschermend karak ter, doch te voren dienen de Kamers zich te hebben uitgesproken over haar princi pieele bereidheid om aan een tariefwijzi ging van dezen aard mede te werken. Hetgeen dan zou moeien gebeuren ter ge legenheid van de behandeling van dit wetsontwerp, waarin de bedoelde tarief herziening in beschermenden zin zelve zal worden belichaama, daar het anders zeer moeilijk zou zijn, ongewenschten vóór- invoer tegen te gaan. (Onder vóórinvoer verstaat men dien invoer, welke vóór de inwerkingtreding van een verhoogd tarief nog in allerijl en dan gewoonlijk in een bovenmatig kwantum plaats heeft). Aldus was ongeveer het standpunt der regeering in het verslag der Kamer samengevat. En in antwoord op de vraag in welken vorm zulk een uitspraak van de Staten-Generaal naar het inzicht der regeering zou kunnen plaats hebben, schreef de regeering te mogen aannemen, „dat de Staten-Gene raal in beginsel tegen een ombuiging van het tarief van invoerrechten in matig be schermenden zin en tegen gebruikmaking hierbij van artikel 1 der Tariefmachti gingswet 1934 geen bezwaar hebben, als het onderwerpelijk wetsvoorstel door hen wordt aanvaard." Deze alinea vooral was het mikpunt! Met een ruime toepassing van artikel 1, gekoppeld aan het nemen van maatregelen in dringende gevallen, meende de regee ring doeltreffend te kunnen werken, wan neer zij van de principieele bereidheid der Kamer om gematigd protectionistisch te wezen verzekerd was. De zaak te ingewikkeld gemaakt. De regeering maakte de zaak voor de Kamer door deze combinatie van wenschen wel erg ingewikkeld. Want de Kamer voorzag een onzuivere stemming. De heer de Geer had Woensdag al den wenk ge geven om artikel 2 van art. 1 los te koppe len, welke gedachte gretig door den heer Kortenhorst werd aangegrepen, toen hij zag dat de zaak dreigde mis te gaan. De andere sprekers zeiden van de noodzakelijkheid van de gevraagde rui mere bevoegdheden nog niet ten volle overtuigd te zijn en vroegen waarom niet gebruik kon woorden gemaakt van de Crisisinvoerwet en van een systeem van navordering ten aanzien van vóórinvoer. Op practische gronden wezen de ministers de Wilde en Steenberghe (van wie de eer ste de meer technische financieele punten en de andere de economische kanten van het debat behandelde) deze andere mid delen af; hun methode zou het eenvoudigst en doeltreffendst zijn. Hoe ook de minister van financiën zich uitsloofde om aan te toonen, dat de regee ring zich in het geheel niet wilde mengen in de zaken der Kamer, haar elementaire rechten niet aantasten en haar geheel vrij laten in haar beslissing, hoe naarstig mi nister Steenberghe er naar streefde de be doelingen der regeering ten aanzien van het tarief als ongevaarlijk voor te stellen (van „vechttarieven" zou in het geheel geen sprake zijn), dat gaf allemaal niets voor de groote meerderheid der Kamer, die zich afvroeg: hoe moeten we nu stemmen en welke beteekenis hecht de regeering aan de aanneming van dit wetswijzigin- getje? Zij liet zich er vooralsnog niet van overtuigen, dat zij vrij was in haar be slissing. Wie moest nu het initiatief nemen, om uit de impasse te geraken? De regeering was van oordeel, dat de Kamei een motie moest aannemen, waarin zij van haar prin- cipiëele gevoelens blijk gnf en dan zou het wetsontwerp aangenomen kunnen worden en de heer Kortenhorst (r.k.) ver klaarde zich bereid een zoodanige motie in te dienen, als hij voldoenden steun er voor vond; hij verbond er slechts de voorwaar de aan, dat de Kamer nog denzelfden dag erover zou stemmen, daar anders de zaak op de lange baan zou worden geschoven. De heer Schouten vroeg of de regeering ook niet een taak had, om te trachten uit de moeilijkheden te komen. Z(j zou duide lijk kunnen verklaren, dat zij de (boven aangehaalde) bewuste alinea uit haar nota terug neemt, zoodat de aanneming van het ontwerp niet aanvaarding van een nieuwe handelspolitiek impliceert; ander zijds zou de Kamer zich moeten uitspreken over de vraag of de Regeering nog langer gebonden is aan art. 1 der machtigings wet. Mr. Joekes kondigt een motie aan. De heer Joekes (v.d.), die op dit punt van het debat tusschenbeide kwam, achtte dien weg niet juist. In de eerste plaats zag hij een taak van de regeering. Hij drong er op aan, dat de regeering in de memorie van antwoord op de rijksbegrooting (al- gemeene beschouwingen) een uitspraak van de Kamer zou vragen. Dan werd de kwestie behoorlijk schriftelijk voorbereid en zou men nu een onzuivere stemming voorkomen. En indien de regeering geen duidelijke uitspraak thans zou willen geven, dan moest de Kamer in een motie te kennen geven, dat zij tusschen art. 2 en art. 1 van de machtigingswet geen ver band erkent. De heer Joekes dacht erover zoo'n motie in te dienen. Na deze rede ver daagde de voorzitter de vergadering. Hij achtte blijkbaar het oogenblik ge komen, aan Kamer en regeering de gele genheid te geven een en ander eens rustig te overwegen. Komt tijd, komt raad! Electriciteitsvoorziening. Aan de overzijde van het Binnenhof hield men zich al van elf uur af bezig met de behandeling van het westontwerp ter zake van de electriciteitsvoorziening, dat vóór het zomerreces in de Tweede Kamer grondig is bekeken. In Noordholland weet men van electriciteitsvoorzieningskwesties mede te praten en 't was dan ook niet te verwonderen dat bijvoorbeeld mr. In 't Veld (s. d), Zaandams burgervader, over dit ontwerp weinig te spreken bleek, evenmin als de heer Blomjous, die even eens voor de rechten der gen een ten en voor de kleine distributiebedrijven op kwamen. Als dit ontwerp wet wordt, zal volgens den r. k. afgevaardigde voortaan geen provinciaal, gemeentelijk of particu lier electriciteitsbedrijf van zijn bestaan nog zeker zijn. De door het Rijk gewilde centralisatie komt eigenlijk z. i. neer op beslaglegging, zonder r'.eer. Mr. In 't Veld liet zich al even somber uit; hij kon 't niet ar.ders inzien dan dat het doodvonnis over alle kleine distributiebedrijven wordt uit gesproken, over welker merites de minis ter een ongemotiveerd hard vonnis had geveld. Principieele bezwaren had de heer Bruineman (r.k.) ook al, temeer omdat een behoorlijke schadevergoedingsrege ling ontbreekt; verder vond hij het onge- wenscht het toezicht op de gasbedrijven eveneens aan den electriciteitsraad over te laten. Een ander lid der r.k. fractie, mr. Jans sen, bekeek het ontwerp met een minder onwelwillend oog; hij trof in een centrale regeling voordeelen aan en was van oor deel dat het vraagstuk van de koppeling van centrales, na de behandeling in de Tweede Kamer, een oplossing dichter nabij is gekomen. De heer ter Haar verheugde zich er over dat de minister dit vraagstuk als een nationale voorziening beschouwt, in verband met economische en defensie- belangen. De chr.hist afgevaardigde vond het alleen jammer, dat de minister den electriciteitsraad niet door een „energie- raad" wil vervangen. De heer de Zeeuw (s.d.) voerde hoofd zakelijk het woord, om het beleid van den directeur van de electriciteitswerken te Rotterdam te verdedigen, die in het voor- loopig verslag van machtsmisbruik mèt de K.E.M.A. was beschuldigd, wegens de eischen welke hij ten aanzien van de keu ring van electrische apparaten stelt. Wan neer we tenslotte nog vermelden, dat aan mr. van Vessem (n.s.b.) het woord werd ontnomen, omdat hij uitdrukkingen ge bruikte, welke de voorzitter ontoelaatbaar achtte, voorts buiten de orde van het debat trad, hetgeen hij ook niet had willen laten, waarop hij den voorzitter van dictatoriaal optreden beschuldigde dan hebben we hier het in de Eerste Kamer verhandelde kort geresumeerd. Vandaag zou de minister aan het woord komen. ONS DRUKWERK ziet er ALTIJD goed uit! DRUKKERIJ COSTER. ALKMAARSCHE COURANT. TEL. 3320 Mej. J. Fr. Gehrels te Bergen heeft ons dezer dagen een ingezonden stuk doen toekomen waarin zij haar afschuw uitspreekt over de hengelsport, waar voor onze medewerker „Karba" in een serie enthousiaste artikelen propaganda maakt. Wij hebben haar artikel aan „Karba" doen toekomen, die daarop een ant woord heeft gegeven. Wij laten beide beschouwingen hier onder volgen en geven allereerst het woord aan mej. Gehrels. Ik zou u willen verzoeken eenige scheeve voorstellingen, welke voorkomen in de on langs in uw blad geopende en door Karba onderteekende hengelrubriek, recht te mo gen zetten. Het is niet alleen uit medegevoel met de visschen dat ik wensch te schrijven, maar ook in het belang van uw tot hengelen geneigde lezers, die door een voorlichting als van Karba nog verder worden gebracht in het moeras van verkeerd inzicht. Vooral Karba's eerste artikel is er speciaal op be rekend om een zaak, die den mensch tot on eer strekt, als goed en nuttig voor te stellen en komt kortheidshalve hoofdzakelijk hierop neer: het hengelbedrijf, dat momenteel een tijdperk van bloei doormaakt, heeft recht op de benaming van De Nationale Sport en wordt niet meer heimelijk beoefend. Vele beroemde en hooggeplaatste personen hen gelen of hebben gehengeld; de hengelsport kweekt zekere wenschelijke sportieve eigen schappen en wordt door vele medici als ge- neeskuur voorgeschreven aan overspannen geesten. Hengelsport en volksgezondheid zijn begrippen, die harmonieeren. Als een fout zoo menigvuldig bij een volk voorkomt, dat zij nationaal genoemd kan worden, welig tiert en in tegenstelling met een vroegere periode zonder schroom in het openbaar gepleegd wordt, maakt dit haar daarom niet minder laakbaar, doch ken merkt zich als een uitvloeisel van onzen de cadenten modernen tijd. Zoo ook doet het feit, dat beroemde en hooggeplaatste man nen hengelaars zijn of hengelaars waren, hét hengelen niet eerbiedwaardig worden, maar toont, dat beroemdheid of hooge po sitie geen waarborg schenken voor net vrij zijn van gebreken en verkeerde liefhebbe rijen. Het bloote aankweeken door het hengelen van sportieve eigenschappen als:koelbloe digheid, snel handelen, geduld en uithou dingsvermogen, kan hetzelve niet oorbaar maken, daar zakkenrollers en andere spe cialisten uit de onderwereld zich ook in deze richting hebben getraind, Menschelijke eigenschappen kunnen slechts dan als deugd worden aangemerkt, indien zij in den om- gang met onze mede-bewoners op het goede ziin gericht en tot de volbrenging van dat goede worden aangewend ;maar het henge len, dat op kwelling van een lager wezen is gegrondvest, kan bezwaarlijk bij het goede worden ondergebracht. Aan overspannen geesten hengelkuren v oorscjirijvende medici, geven blijk van een volstrekt gemis aan inzicht in het wezen der overspanning, die door geen enkel mid del van buitenaf afdoend gebaat wordt, maar, om blijvend te genezen, in het psy chisch conflict, dat haar veroorzaakte, moet worden aangetast. Voorts is het onjuist het hengelbedrijf als sport te kwalificeeren, daar sport lichaams beweging is, die de spieren ontwikkelt en het bloed in strooming brengt, fhaar het hengelen, dat gebaseerd is op verschalking van den visch, en daarom bewegingloosheid van het lichaam vordert, verstijft de spie ren en maakt koud waardoor meestentijds de alcohol vijand van de ware sport te baat genomen wordt om de verloren le nigheid en lichaamswarmte weder op te wekken. Hengelen is geen sport, maar ge- vóellooze list; en Karba doet beter om het niet te noemen nationale sport, maar natio nale ondeugd. En een ondeugd kan nooit harmoniëeren met de volksgeondheid, doch disharmonieert integendeel daarmee. Want het is een kos mische wet, dat slechts dat, wat geestelijk goed is, zich op het stoffelijk veld open baart als harmonie; daarom is het om eens iets van Karba's visscherslatijn te ci- teeren.een conditio sine qua non voor- en het geheim van een volmaakte gezond heid, dat 's menschen voedsel met deze wet in overeenstemming is. Doch deze waar heid is Karba, die. zonder eenige considera tie met den daarbij behoorenden deerlijk gehavenden visschekop, met een kennelijk welbehagen over vischhaken en derzelver meerdere of mindere geraffineerdheid schrijft, klaarblijkelijk onbekend. Wanneer het Karba ernst is met zijn in teresse voor de volksgezondheid, dat- hij zich dan op de hoogte stelle van de uit komsten der nieuwere physiologische che mie, zooals dié tot ons komen door woord, geschrift en - practijk van baanbrekende artsen. Dan zal hij weten, dat door de gang bare irrationeele kookwijze, toebereiding en verindustrialiseering van de levensmidde len, juist die stoffen, die tot taak hebben het gëzondheidseveriwicht te bewaren, ver loren gaan, welk verlies zelfs niet door alle „welkome bakzootjes" ter wereld kan wor den gecompenseerd. Publicaties hierover, welke de algemeen heerschende onkunde omtrent, de natuurlijke - eischen van het eigen corpus opheffen en de niet kapitaal krachtige huisvrouw meer profijt doet trek ken van het vóór de voeding beschikbare geld, kunnen niet genoeg het licht nen. Geachte Redacteur, de Alkmaarsche Cou rant tracht als neutraal blad uiteraard al haar lezersgroepen te voldoen en staat uit dien hoofde ook critiek toe op haar inhoud. Ik veroorloof mij daarom om in den tijd van den Wereld-Dierendag, den dag waarop over de geheele wereld volijverige dieren vrienden zich inspannen om voor de juiste verhouding van mensch tot dier de aan dacht te vragen, de zaak van uw hengelen den medewerker ook eens van een anderen kant voor oogen te stellen en zou uw lezers die nog niet door den greep van het henge len zijn omkneld, in hun eigen moreel be lang willen raden het onderricht van Karba, dat het hoogmenschelijlje in hen verstikt, niet te volgen, maar zich liever te verpoo- zen met uw rubrieken van meer opvoeden- den aard. Slechts alleen het hoog-menschelijke, teer als' een kasplant, doch nochtans onversaagd en onverwinlijk, tot een massale ontwik keling gebracht vermag onze ontredderde maatschappij, waarin het lagere poogt zich van zijn remmen te ontdoen, uit de duister nis te voeren tot het licht. Beleefd dankend voor de plaatsing, Het antwoord van Karba. Onze hengelmedewerker „Karba" heeft ons het volgende antwoord toegezonden: De Redactie van de Alkmaarsche Courant stelde mij in de gelegenheid naar arnlciding van bovenstaand schrijven van mej. Gehrels een wederwoord te plaatsen. Ik maak van de geboden gelegenheid, zij het ook ongaar ne, gebruik. Ongaarne, niet omdat ik niet graag de belangen van de hengelsport wil verdedigen of omdat er op het schrijven van mej. G. niet het een en ander aan te mer ken ware, maaromdat het nu éénmaal zoo'n ondankbaar werk is. Zoo van tijd tot tijd treden er voor de een of andere levensverhouding apostelen op, die, hoe eerlijk ook en hoe goed in hun be doelingen, zich er niet toe kunnen bepalen hun ideeën te propageeren hetgeen hun goed recht is maar zulks dan meenen te moeten doen in min of meer scherpe aan vallen op degenen, die hun inzichten niet deelen. Het gevolg is dan doorgaans, dat zij tegenaanvallen uitlokken, en vaak ontbrandt de strijd waar geen strijd behoort te zijn, om de eenvoudige reden, dat het gaat om zuiver persoonlijke inzichten en opvattin gen, die men wel gaarne bij anderen zou aantreffen, doch die men niet mag opdwin gen, nog minder die andersdenkenden om dat verschil van inzicht zou mogen min achten. Verschil van opvatting bestaat op bijna elk gebied. Ook ten aanzien van de hengel sport, die zich in toenemende mate in de algemeene belangstelling mag verheugen, bestaan verschillende opvattingen. Ik bedoel hier nu niet degenen, die van meening zijn, dat een hengelaar voor het beoefenen van ziin sport extra belasting moet betalen in de vorm van aktes voor een snoekhengel enz.; want bij diegenen, die dat bewerkt hebben, waren het niet zoozeer ideëele be weegredenen die hen daartoe aanzetten, doch egoïstische drijfveeren,-op verkeerd in zicht in den juisten stand van zaken geba seerd. Hier heb ik het oog op personen, die om trent de hengelsport als zoodanig andere opvattingen huldigen. Uit het voorafgaande blijkt, dat ik die afwijkende opvattingen gaarne alle bestaansrecht toeken, en ik kan ook hen, die in deze met mij van meening verschillen, waardeeren, respect hebben voor hun overtuiging. Daar het meestal verschillen zijn np ge voelsoverwegingen gebaseerd, leenen zij zich uiteraard niet wel tot polemiek, die toch vruchteloos zoude zijn. Wanneer men zich echter laat verleiden tot min of meer scherpe aanvallen op degenén, die eigen in zicht niet deelen, dan kan het den aange vallene niet kwalijk genomen worden, wan neer hij zich verdedigt. Ik moet beginnen met aan te nemen, dat mej. G. een overtuigd vegetariër is. Zou dit niet het geval zijn, dan is haar betoog niet te accepteeren, zonder meer. Immers, wan neer men zelf gebruiker is van dierlijk voed sel, zou een dergelijk betoog aanleiding kun nen geven tot het verwijt van ik durf het woord haast niet te gebruiken, omiat ik geen onaangename gevoelens wil-wekken huichelarij. Want dan voedt men zich wèl met de dieren, maarlaat ze, 'e eigen behoeve en nutte, door anderen van gen, slachten, enz., m.a.w., men laat ande ren datgene doen waarvoor men zelf den neus optrekt. De sport van visscherij en jacht, le harts tocht in den mensch, is een overblijfsel van de spanningen, die oudtijds de jager, de visscher, ondergingen, wanneer zij voor hun bestaan uitgingen om het wild, de visch, te vangen. Die hartstocht, die spanning, is dus een natuurlijk gevoel, ontstaan uit de primaire noodzaak voor zijn voedsel voorziening de dieren te vangen, gepaard met het gevoel, dat ieder individu heeft, wanneer hij met anderen zijn krachten, zijn vernuft, zijn list, moet meten. Deze laatste factor vooral is in de sport aanwezig. Dit als voorafgaande beschouwing. Het geheele stuk van mej. G. op den voet te volgen zou wel wat te veel plaatsruimte vergen. Ik wil dan ook slechts enkele punten bespreken. Uit het geheele betoog blijkt in de eerste I plaats wel heel duidelijk, dat mej. G. abso luut niet op de hoogte is van het onderwerp waaraan zij zich gewaagd heeft. Alvorens tot „rechtzetten" van „scheeve voorstellin gen" over te gaan, zou mej. G. zich eigen lijk wel eens eerst op de hoogte mogen stel len van de sport waarover zij op een derge lijke wijze de staf gaat breken. De hengel sport, mejuffrouw, is inderdaad een sport welker beoefenaren niet op één lijn gesteld behooren te worden met zakkenrollers en andere specialisten uit de onderwereld, en, het schijnt u onbekend te zijn, sadisme is den hengelaar vreemd. Hij beoefent een sport die niet op kwelling is gegrond. U dit te bewijzen, zou hier weer te veel plaats vergen; u moet zelf maar eens de moeite ne men, u van een en ander op de hoogte te stellen. Ik laat dergelijke, men zou haast zeggen „hatelijke", kwalificaties liever voor rekening van mej. G. Mej.. G. moet in dit verband Genesis IX eens nalezen. In Genesis IX, 2 en 3 kan zij lezen: „En uwe vrees en uwe, verschrikking zij over het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vis schen der zee; zij zijn in uwe hand over gegeven. Al wat zich roert, dat levend is zij u tot spijze. Ik heb het u al gegeven gelyk het groene kruid". Waar mej. G. zegt: „Voorts is het onjuist het hengelbedrijf(!) als sport te kwalificee ren, daar sport lichaamsbeweging is, die de spieren ontwikkelt en het bloed in stroo ming brengt, maar het hengelen, dat geba seerd is op verschalking van de visch, en daarom bewegingloosheid van het lichaam vordert, verstijft de spieren en maakt koud, waardoor meestentijds de alcohol vijand van de ware sport te baat genomen wordt om de verloren lenigheid en lichaamswarm te weder op te wekken", zal elke lezer, die ook maar iets van hengelsport afweet, zijn schouders ophalen over dergelijke bewerin gen die van zoo groote mate van onwetend heid blijk geven. Mej. G. heeft nooit op een frisschen stormachtigen winterdag een uur of wat gefietst, om daarna in een bootje plassen af te roeien om snoek of laars te vangen. Als zij eens zooiets meegemaakt had, zou zij wel anders praten. Lezers die soms mochten meenen, dat er in de bewe ringen van mej. G. waarheid schuilt, raad ik sterk aan eens de artikelen van „Perca" en anderen in De Nederlandsche Hengel sport te lezen; zij zullen dan een juist begrip krijgen van de aantrekkelijkheden van de hengelsport. En in het October-nummer van hetzelfde blad zullen zij in het artikel: „Een krachtig protest tegen een persiflage van de hengelsport" een betoog lezen, dat wel heel duidelijk uitwijst, hoezeer mej. G. met haar met de haren er bij gesleepte combinatie: alcohol en hengelen, er naast zit. Inderdaad heb ik van kookmethodes en voedselbereiding geen speciale studie ge maakt, maar ik kan mej. G. verzekeren, dat een behoorlijk bereid „bakzoodje" een deugdzaam voedsel is, heel wat deugdelijker dan margarine, huishoudjams, verknoeid brood enz. Wat het medische betoog van mej. G. be treft, daar waag ik mij niet aan, aangezien ik geen medische studies heb gemaakt. Maar ik neem aan tegenover haar doctorin min stens evenzoovele te stellen, die er anders over denken. Het is altijd lastig met iemand te debat- teeren, die zich op een bepaald uitgangs punt stelt. Mej. G. neemt als uitgangspunt van haar denken en schrijven aan: de hen gelsport is een ondeugd, en zij oorduurt daarop maar steeds door, zonder eenige be wijsvoering. Het eenige punt in het schrijven van mej. G., dat een serieuse beantwoording ver dient, is haar gezegde: „Voor de juiste ver houding van mensch tot dier de aandacht te vragen". Juist, mejuffrouw, doet u dat eens serieus. Ik weet niet tot welke groep van personen u zich rekent; maar u leeft in een Wester- sche beschaving*!), die tot grondslag heeft den Westerschen godsdienst in al zijn varia ties. En als u daar eenigszins mee bekend zjjt, weet u ook, dat in de grondslagen van dien godsdienst de juiste verhoudingen van dier tot mensch en omgekeerd zijn vastge legd. Die behoeven z.g.n. nieuwlichters ons niet bij te brengen. Die wetenschap is zoo oud als de wereld. Het ware verdienstelijker, wanneer men schen als mej. G. hun tijd en moeite wijd den aan betere verhoudingen tusschen de menschen onderling. Wanneer zij er eens aan dachten, dat er ook een Moederdag, en zelfs, zij het ook op wat kleinere schaal, een Vaderdag is. Wanneer zij eens hun aan dacht wijdden aan de angsten en zorgen van die moeders en vaders in onze huidige sa menleving, die telkens weer bedreigd wor den door allerlei gevaren, ontstaan door verhoudingen tusschen de menschen onder ling, die heel wat beterschap behoeven. Wanneer zij eens werkten aan de bestrijding van ondervoeding (zie school-statistieken), wanneer zij eens protesteerden tegen voed- sel-vernietiging, verwaarloozing van licha melijke opvoeding van onze jeugd, enz. enz. Er zijn in onze maatschappij tal van mis standen te bestrijden. En wanneer mej. G. zich schaart onder de bestrijders van die misstanden, zal zij zich heel wat verdienste lijker maken dan met het demonstreeren van een ziekelijke dierenliefde. KARBA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 9