ONS INDISCH HOEKJE.
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
Vrouwen van
bekende Nederlanders.
HENGELEN ALS SPORT.
Cacao van Nieuw Guinea en het waterkruikje.
VIERDE BLAD.
ALKMAA RSCHE COURANT VAN ZATERDAG 22 0CT0BE3 1938.
4f.
v
Mevrouw Jeanne Kloos is geen vreemde
voor ons. Reeds jaren geleden mochten wij
het voorrecht hebben deze begaafde schrijf
ster te interviewen.
Het is niet zonder een lichten schroom,
dat wij ons r.a de zoo grif gegeven vriende
lijke toestemming naar de Regentesselaan
in Den Haag begeven.
Hoe zullen wij de vrouw aantreffen, die
nog maar zoo kort geleden door zulk een
zwaren slag getroffen werd?
Als maar niet hartelijke belangstelling en
oprecht medegevoel den indruk wekken van
onbescheiden beroepsnieuwsgierigheid en
indiscrete bemoeizucht
Als maar niet achter die zoozeer gewaar
deerde bereidwilligheid spijt schuilt
Als maar niet
En dan staan wij al in de vriendelijke ka
mer en wij herinneren ons het gedempte
licht, dat over de gekleurde onderramen
binnenvalt en de gemakkelijke sofa met de
mooie kussens in warme donkere kleuren
en de aardige kleine theetafel, waar de
vrouw des huizes zoo gezellig achter troont.
Hartelijk en innemend als een goede be
leende treedt mevrouw Jeanne Kloos ons
tegemoet én zet ons op ons gemak.
Wij praten over onze zoojuist doorge
bracht vacanties, over den kouden zomer en
over de jubileumfeesten in Amsterdam en
pen Haag.
Wij vergeten, dat hier een „slachtoffer"
voor ons zit!
Maar opeens denken wij weer aan het
interview, dat straks geschreven zal moeten
worden.
Vertelt U eens een beetje van vroeger?
vragen wij, van toen U pas begon?
Dat is allang geleden! glimlacht mevrouw
Kloos. Toen ik als heel jong meisje begon
te schrijven leefden wij nog in een tijd, dat
het jonge meisje van goeden huize veronder
steld werd totaal onkundig te zijn van de
meest elementaire levenswaarheden. On
schuld noemden ze dat, stond gelijk met
fatsoen. Fatsoen met een Hoofdletter!
Wie niet onwetend was (of deed alsof)
was onfatsoenlijk.
U kunt zich dus voorstellen (de ouderen
onder mijn lezers herinneren zich dat zeker
nog wel) wat een beroering en ontsteltenis,
wat een edele verontwaardiging het wekte,
toen daar opeens een piepjong freuletje een
zedenroman schreef onder haar eigen naam
nog wel en daarin de dingen allerminst ver
bloemde, maar het geijkte en zoo geliefde
manteltje der liefde, dat zooveel moest be
dekken en verdoezelen kalmweg aan den
kapstok hing en de dingen ronduit bij den
naam noemde niet alleen, maar tevens niet
schroomde verschillende maatschappelijke
wantoestanden aan de kaak te stellen.
Ik ben veel geprezen, ja zelfs opgehemeld
om mijn moed en durf, maar naast veel lof
heb ik heel wat blaam en hoon moeten slik
ken!
Ik was anders dan de rest en zooiets wordt
niet gauw vergeven.
Aanleg voor kudde-dier heb Ik nooit ge
had! besluit mevrouw Kloos en dan wordt
men al spoedig van allerlei minder mooie
karakter-eigenschappen beticht.
Wij kunnen het ons levendig voorstellen.
De menschen zullen in ruim een kwart eeuw
Wel niet veel veranderd zijn: zij, die geen
blad voor den mond nemen, hebben zich te
allen tijde blootgesteld gezien aan de
schampere opmerkingen en de onwelwillen
de kritiek van de minder overmoedigen.
En dan vertelt mevrouw Kloos verder hoe
zij met haar eerste literaire product naar
een uitgever toog en hoe zij toen naar een
ander werd verwezen en hoe blij en verrukt
zij was met haar eerste zelf verdiende geid.
Hielp Uw man U wel eens of bemoeide hij
zich heelemaal hooit met Uw .werk? vragen
wij.
Hij gaf mij zeker wel eens raad.
En werkte U samen in een en dezelfde
kamer? Neen zeker?
Jawel, toch wel! De bedoeling was dat
aanvankelijk niet. Hierboven is een kamer
tje voor mij ingericht en daar zou ik werken,
maar hoe het komt weet ik niet, ik zat altijd
in de kamer van mijn man. Het was zelfs
zoo, dat hij onrustig was als ik niet op mijn
gewone plaatsje zat.
- Is een groot en beroemd dichter niet
verschrikkelijk lastig en moeilijk om dage
lijks mede samen te leven? Men hoort vaak,
dat geniale menschen zoo onhandelbaar zijn
omdat z(j altijd in hoogere sferen leven. Is
dat heusch zoo? vragen wij onbescheiden.
Mevrouw Kloos glimlacht daar om. Alle
gioote geesten hebben ongetwijfeld hunne
eigenaardigheden, zegt zij, maar als men zoo
lang samen lief en leed gedeeld heeft, dan
kan men zelfs eikaars eigenaardigheden en
Kleine hebbelijkheden niet góed meer mis
sen. Overigens, en dat erkent ieder, die hem
persoonlijk heeft gekend, was mijn man de
beminnelijkheid zelve.
Las U elkaar Uw werk voor?
Ja o ja. Hij las mij alles voor wat hij
gemaakt had en besprak met mü zijn
ideeën. Wij hebben ook heel veel gewandeld
samen, heel veel. Wij lazen ook veël samen.
Mijn man had een enorme bibliotheek. Hij
was van een ongeloofelijke belezenheid.
Het tuinhuis hierachter staat vol. boeken.
De heele verdieping hier boven staat óok
vol boeken. Er zijn prachtige en zeldzame
exemparen bij.
Wat gaat U doen met al die boeken?
Tja, dat weet ik nog niet.
Blijft U hier wonen?
Dat weet ik ook nog niet. Acht en'dertig
laar heb ik hier gewoond. Zoolang als wij
getrouwd waren.
Altijd in ditzelfde huis?
Ja, altijd hier, zegt mevrouw Kloos stil.'
Wij laten onze blikken weiden door de
smaakvolle kamer, die in gedempte rustige
fleuren gehouden is.
Een prettige kamer, maar toch dit is
met de kamer waar geleden en gestrede
werd om het hoogste, waar geworsteld en
gewerkt wert» en gewrocht aan zooveel
schoons en onvergankelijks.
Jeanne Kloos - 'Reyneke van Stuwe.
Dat doet een vertrek zijn waar andere
sfeer, hangt.
Een vraag brandt ons op de lippen.
Maar wij stellen de vraag niet.
Later misschien zullen wij eens de plek
mogen aanschouwen waar onze groote
dichter het rythme zijner onvergetelijke
strofen hoorde zingen.
Mevrouw,'vragen wij,'Uw 25-ste roman
was immers Bloeiende Oleanders?
Verscheen dat niet in het jaar 1912?
En wat schreef U daarna nog?
Mevrouw Kloos somt op:
Een cyslus Zijden en Keerzijden van
zestien deelen. Een cyclus van Vrouwen
leven. Zes deelen. Een drama in verzen,
Judith. Vele bundels schetsen en novellen.
Een kinderboek: Het klaverblad van vijf.
Een surrealistische roman, In den klaren
dag. Een detectiveroman Gevangenen. Mijn
nieuwste, onlangs verschenen werk heet De
Seizoenen der Ziel. Voorts twee bundels
verzen, die een goede pers hadden. Ook
maakte ik drie operettes met muziek van
den componist Charles Heynen, die alle drie
zijn opgevoerd. U ziet, een tamelijke ver
scheidenheid!
Binnenkort verschijnt er van de hand van
Dr. Alfred A. Haighton een essay over mij,
waarin hij verschillende van mijn boeken
critisch psychologisch en analytisch be
schouwt.
In het zestiende en laatste boek van de
serie Zijden en Keerzijden, vertelt de
schrijfster, heb ik in het voorwoord gezegd,
dat het mijn bedoeling is geweest een reeks
romans te schrijven, die elk afzonderlijk
een geheel vormden, dus geen vervolg op
elkaar waren, maar toch in zooverre verband
hielden met elkaar, dat dezelfde personen
erin voorkwamen. Die reeks vatte ik samen
onder den algemeenen titel: Zijden en Keer
zijden. Huize ter Aar (1905), waarin de sui
kercrisis behandeld wordt vormt van dezen
cyclus den oorsprong-roman; Het leege le-
van (1906) was daarvan de tweede, de sport-
roman Arl (1907) de derde; Achter de We
reld (1908) de.vierde; Vrije Kracht, uit het
leven van Odilia Berchem, medisch studente
(1909) de vijfde; De illusie der doode men
schen (1910) de zesde; de roman van kin
derleven Naar het levend model, ie kinde
ren van Huize .ter Aar (1911) de zevende;
Liefde's Schijn (1912) Haagsche roman, de
achtste; Gelukkige menschen, roman spe
lende in hofkringen (1913) de negende;
Sint Hubertus, roman van het Groene Gil
de de tiende; De groote Voltige, circusro
man (1915) de elfde; Caline, roman uit het
Parijsche leven (1916) de twaalfde; Durate,
roman uit den handeldrijvenden midden
stand de dertiende (1917); de familie roman
Hét gevleugeld Wiel (1918) de veertiende.
Met de woorden het gevleugeld wiel wordt
bedoeld het mythologisch rad van Tortuna,
waarop de godin van het toeval geblind
doekt staat en dat haar wisselend voert van
hoog maar laag en van laag weer naar hoog.
Met dit boek heb ik geen historischen roman
willen geven, alleen getracht naar een zoo
getrouw en levendig mogelijk beeld van een
gezin uit de vorige eeuw en hiervoor stond
mij een uitgebreid familie-archief ten dien
ste met authentieke bescheiden; de hoofdza
ken in deze roman zijn dan ook werkelijk
gebeurd.
Alarm, een militaire roman, waarin beide
expedities naar Lombok in het jaar 1894
worden beschreven is nummero vijftien van
de reeks. De hoofdzaak is in deze roman
het psychische leven van Otto en de oor-
logs-omstandigheden vormen slechts het
milieu en tegelijk den achtergrond van het
zielsgebeuren. En „In 's Heiligen Bureau-
cratius Rijk" roman uit de Haagsche ambte
narenwereld vormt het zestiende en laatste
boek.
Behalve romans schrijf ir- geregeld arti
kelen voor dag- en maandbladen, novellen
enz. Verder vertaal ik.
Jeanne Kloos is een sterke moedige na
tuur, die, gedragen door de lichtende her
innering aan een grootheid, dat zij door haar
liefde en toewijding hielp vervolmaken,
haar smart zal weten om te zetten in een
stuwende dadenkracht ter leniging van
anderer nood.
Het zijn de besten en de sterksten onder
ons, die, geadeld door de smart, hunne gaven
verinnigd en verdiept zien opbloeien ver
boven de klein-menschelijke dagelyksche
beslommeringen uit.
Dat zijn degenen, wien het waarachtig
geluk geschonken werd.
Dat zijn de begenadigden.
En Jeanne Kloos, de stage werkster met
haar ontroerende bescheidenheid en haar
charmanten natuurlijken eenvoud, is een
/an dezen.
AMY GROSKAMP—TEN HAVE.
Nog is het seizoen voor den henge
laar op karper en brasem niet voorbij
en reeds kunnen wij menigen snoek-
hengelaar er op uit zien trekken.
September vormt den overgang van
de zomer- naar de winterhengelsport.
Volgens de oudere garde begint het
seizoen voor de snoekenjacht eerst
met het vallen van de bladeren, dan
wel als door een stevige nachtvorst in
November de waterplanten doodge
vroren zijn en snel naar den bodem
zakken. Schoon water, d.w.z. zonder
waterplanten, is volgens hen een eer
ste vereischte voor kans op grooten
buit. De minder orthodoxe sportbroe-
ders en .ik denk hierbij vooral aan
hen, die den Marionetswimmer hebben
leeren hanteeren en waardeeren
bekommeren zich minder om het jaar
getijde en zijn met hun sleephengel
in de weer vanaf de opening van den
vischtijd óp 1 Juni.
Een vermoeiende sport, die snoeken
jacht! Den geheelen dag is de hengelaar
in actie met zijn kunstaas of swimmer.
Vischt hij met natuurlijk aas, dan is het
sjouwen met zijn aasemmertje een heel
karwei. Want loopen moet de snoekvis-
scher, hij moet zijn buit opzoeken. En het
valt niet mee om in wintertijd door een
vetten polder te marcheeren met volle
bepakking, waaronder dan een aasemmer
tje van een kilo of vijf, dan wel om in een
roeiboot op te tornen tegen een feilen
Noord-Wester op een wijden plas, alles
nog afgezien van een flinken fietstocht,
dien de hengelaar tegen zoo'n „zuchtje" in
reeds achter den rug heeft of die hem nog
wacht. Indien ooit, dan gaat bij het snoek-
hengelen de vergelijking van een henge
laar met een luiaard mank.
Mits doelmatig gekleed en geschoeid
aan welk onderwerp ik een afzonderlijk
artikel zal wijden biedt deze tak van de
hengelsport toch een gezonde ontspanning
voor velen, waarbij de lichamelijke ver
moeidheid voor den hoofdarbeider in de
meeste gevallen zelfs een gewenschte bij
komstigheid is.
Zoetwaterhaai, hyena van het water,
moordzuchtige roover en met nog vele an
dere niet bepaald vleiende benamingen
wordt de snoek gewoonlijk ten tooneele
gevoerd. En toch ten onrechte, want deze
visch speelt in de visschenwereld een heel
belangrijke en nuttige rol. Hij houdt op
ruiming onder de zieke exemplaren van
allerlei soort, de zeelt niet uitgezonderd (al
hoort men ook dikwijls beweren, dat de
snoek geen zeelt zal aanvallen en veror
beren) en door die opruiming wordt de
vischstapel gespaard voor schimmelziek
ten. Ook kan men zijn gulzigheid nauwe
lijks schadelijk noemen. Van economisch
standpunt uit bezien, zet hij immers bijna
waardeloos vleesch van witvisch om in
waardevol snoekenvleesch. Gaarne laat ik
het intusschen aan meer competente per
sonen over om de loftrompet te steken
over den snoek als voedsel of genotmiddel
of de wijze van bereiding voor de huis
vrouw uiteen te zetten en wil op dit punt
volstaan met de enkele opmerking, dat
snoek op verschillende wijzen bereid kan
worden en heel goed smaakt.
Veel schadelijker voor een vischwater
is de paling, die zoo veel vischkuit op
vreet. Is in een bepaald water, waar visch-
cultuur beoefend wordt, een stand aan
witvisch en snoek heel goed mogelijk,
paling moet in zulk water met alle mid
delen worden weggevangen.
Niet dat ik den snoek voor ai zijn wan
daden de hand hoven het hoofd wil hou
den. Het valt niet goed te praten, dat in
het voorjaar menige jonge watervogel op
weinig ridderlijke wijze wordt besprongen
en verzwolgen. Maar aan den anderen
kant, zoo kan men .edeneeren, mogen wij
zoo iets wel als niet-ridderlijk kwalificee-
ren waar in de natuur het eene wezen
voor zijn existentie het andere moet op
vreten, ja, waar een aantal dieren ge
schapen schijnt om andere soorten tot
voedsel te dienen?
Evenals de sperwer het altijd gemunt
heeft op de achterblijvers van een troep
spreeuwen of koeten, zoo zit de snoek dan
bij voorkeur achter vischjes heen, die niet
best meer mee kunnen. Hij weet best, dat
de gezonde exemplaren wel een goed
heenkomen weten te zoeken! Doodstil
„staat" hij in het water en !oert totdat bij
geluk een gezond vischje langs zijn ver
vaarlijken muil zwemt, dat hij dan over
valt of een ziek exemplaar hem passeert,
waarvan het bemachtigen hem niet zoo
veel moeite kost. Het achterna jagen van
een gezonden visch zou hem uitputten,
daar hij slechts een goed zwemmer „op de
korte baan" is. Men zou den snoek ook
wat gemakzuchtiger dan den baars kunnen
noemen, die, als nog beter zwtmmer, zijn
slachtoffers over groote afstanden ver
volgt en „kapot" jaagt.
Het is bij den snoek als bij den besten
vlieger onder onze roofvogels, den boom
valk, die wel een dozijn malen moet stoo-
ten wil hij kans maken op een zwaluw, die
hij dan ook maar hoogstzelden, in hoogen
nood aanvalt. En ook met een leeuwerik,
toch zeker geen bijzonder vluggen vogel,
slaagt hy alleen maar als deze zangvogel
met zijn getierelier te hoog is opgestegen
zonder den valk op te merken en deze
door zijn grooter gewicht en daardoor
vluggervallen den leeuwerik bereikt,
voordat deze in graan of helmgras een
goed heenkomen heeft gevonden
Niet' zonder gegronde reden hebben we
dit uitstapje naar de vogelwereld ge
maakt. Het is een inleiding tot het voor
den hengelaar zoo moeilijke vraagstuk of
zijn kunstmatig aas in het water bewe
gingen moet maken, die het bedriegelyk
veel op een gezond zwemmend vischje
doen gelijken, dan wel of die lepels, kunst-
vischjes, spinners -:n takels voor dood aas
bij het sleepen door het water een schom
melende beweging of de beweging van een
schroef moeten maken, aldus een ziek
aasje imiteerend, wil de kans op buit
groot zijn.
Laten we vandaag de tallooze soorten
kunstaas en takels voor doode aasvischjes
eens in een paar groepen onderbrengen
aan de hand van de bewegingen.
Groep 1. Deze wordt gevormd door de
klassieke lepels zonder spil. De bewegin
gen zijn zeer onregelmatig en de „uitslag"
is soms heel groot. Desnood" kan de be
kende Heintz-blinker ook tot deze groep
worden gerekend.
Groep 2. De baan, die de voorwerpen
van groep 2 in het water beschrijven, is
heel regelmatig. Ik denk hierbij aan spil-
lepels, spinners van verschillenden vorm,
die roteerende bewegingen maken en
takels voor dood aas, welke voorzien zijn
van schoepen. Ook kunstvischjes van rub
ber behooren in deze categorie thuis
Groep 3. Hier maakt het aasje een
schommelende beweging, doordat het ge
kromd op een takel zonder schoepen ge-
monteeru is.
Groep 4. De Amerikaansche plugs vor
men deze vierde g-oep. Hur. beweging
verschilt geheel van die van alle andere
soorten kunstaas. Hun duikelen en darte
len, en by de gelede exemplaren ook het
nijdige kwispelen met den staart, moet
zwemmen op natuurlijke wijze voorstellen,
maar gelykt daarop heelemaal niet. Waar
mede echter niet gezegd is, dat deze hou
ten vischjes slecht zouden vangen!
Groep 5. Dit is de eenige groep, die na
tuurlijke zwembewegingen maakt. De Ma-
rionet-swimmer en het Marionetvischje
zijn de vertegenwoordigers.
De gewone lepel is ongetwijfeld het
oudste kunstaas en verdient nog altijd de
volle belangstelling van den sleephenge-
laar. Het mag waar zijn, dat in de laatste
jaren de lepel wat op den achtergrond is
geraakt, maar de oorzaak daarvan moet
niet gezocht worden in slechtere vangsten,
neen veeleer in het pousseeren door de
fabrieken van hengelsportartikelen van
ander (duurder!) kunstaas. De onbereken
bare bewegingen van een lepel oefenen
nog steeds een fascineerencen invloed op
den snoek uit en zullen dat ook in de toe
komst blijven doen. Met geen enkel kunst
matig aas is zooveel roofvisch gevangen
als juist met den lepel en wie zich de
moeite getroost om de bewegingen van
zoo'n lepel van dichtbij uit een roeibootje
nauwkeurig gade te slaan, zal begrijpen
waarom dit vischtuig zoo goed is. De re-
Op bijgaande foto ziet u eenige Javaan-
sche vrouwen die in een cacaotuin bezig
zijn cacaovruchten door te breken om ze
van de zaden te ontdoen, die na een be
paalde behandeling te hebben ondergaan,
vooral naar Amsterdam worden gezonden,
waar ze aan de fabrieken worder. verkocht.
Wat men in Indië een „tuin" noemt, heet
hier een boomgaard. Er is echter een ver
schil: tusschen de koffie- en cacaoboomen
plant men daar schaduwboomen, die
tevens als windbrekers dienst doen.
Een merkwaardigheid van den cacao-
boom is deze, dat de bloemen zich ontwik
kelen, niet aan jonge takken, maar aan
het oude hout, vaak zelfs aan den stam.
Het is een zeer eigenaardig gezicht, de
groote gele of roode vruchten met hun
korten steel uit den stam te voorschijn te
zien treden.
De cacaoboom op Java is aan tal van
plagen en ziekten blootgesteld, wat van
grooten invloed is op de uitbreiding van
dén aanplant.
Allen kennen wij den naam „Van Hou
ten". Het was de fabrikant C. J. van
Houten, die in 1828 een methode wist te
vinden om de cacaozaden van hun over
tollig vet (pl.m. 50 pet. vet bevatten ze)
te bevrijden en het overblijvende tot
cacaopoeder te verwerken, dat zoo ge
schikt is voor de bereiding van hét be
kende kopje chocolade.
Voor de wereldmarkt is de Java-cacao
niet van groote beteekenis. Ze wordt ge
waardeerd om haar kleur, niet om den
smaak. Vooral Afrika is de hoofdleveran
cier der scheepsladingen cacao, die Europa
en Amerika tot de zoo smakelijke lekker
nijen verwerken.
Wellicht bestaat er kans, dat Ned.-Indië
met Afrika t.z.t. zal kunnen concurreeren
op de wereldmarkt. Ik las kort geleden
een berichtje in het bekende Javasche
blad „De Locomotief", dat er cacao op
Nieuw-Guinea wordt verbouwd. De aan
plakt bedraagt pl.m. 30.000 boomen, die
reeds gedeeltelijk vrucht dragen. De pro
ductie is zeer bevredigend, de kwaliteit
reeds gekeurd en goed bevonden.
Merkwaardig is het feit, dat die Nieuw-
Guinea-cacao afkomstig is van het zaad,
dat tientallen jaren geleden uit Duitsch-
Kameroen (Afrika) in Duitsch-N.-Guinea
is ingevoerd en later naar Nederl.-Nieuw-
Guinea werd georacht!
Mag ik nog even de aandacht vragen
voor de foto? U ziet links op den voor
grond een eigenaardig gevormd kruikje.
Dit is de bij alle Indisch-mer.schen be
kende „gendi". Het is gemaakt van aarde
werk en niet verglaasd. Het bevat drink
water. Er dringt «en weinig van door den
poreuzen wand, waarop' het verdampt.
Door het verdampen wordt wat warmte
aan het drinkwater onttrokken, zoodat
het een weinig afkoelt, genoeg om het
in de warmte „frisch" te doen zijn. In
de Hollandsche huishoudingen trof men
ze vroeger steeds aan. Maar sedert er
ijsfabrieken zijn opgericht, gebruikt men
ze niet meer. Maar nog wel in de verre
streken, waar ijs niet verkrijgbaai is en
die zijn er in de Buitengewesten meer dan
velen meenen.