DOUWE EG BE I*ISS Gouwenaar en ganzepen Het a.s. bezoek van Koning Leopold te Amersfoort. UIT HUN NOTITIE-BOEKJE. De werkschoten van de interneeringskampen der Belgische soldaten. Belgisch—Nederlandsch contact in oorlogstijd. COOPVAERT 10 cl A2 1753 Het Belgisch monument. Symbool der dankbaarheid. EEN KORTE TOELICHTING OP DE PACHTWET. Prijs f 0.25 - Bureau Alkm. Courant. N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h Herm. Coster i Zn H. J. BRUSSE: DE REDDING DOOR DEN OUDEN ZWARTEN MAN derde blad. ALKMAARSCHE COURANT VAN ZATERDAG 19 NOVEMBER 1938. li. Brussel, 17 November 1938. Toen dr. Omer Buyse in 1914 door het Brusselsche stadsbestuur naar Neder land was gestuurd, stond hij voor een moeilijke taak. Niet alleen wat de mate- teriëele midden betreft, maar ook wat de intellectueele middelen aangaat. In derdaad stond de bestuurder van den dienst der technische scholen van de stad Brussel voor een massa van 34.000 Belgische soldaten, samengesteld uit arbeiders met slechts enkele hooger ont wikkelden. Er waren geen leerkrachten. Er waren ongeveer 9.000 ongeletterden. Dit ongelooflijke getal kan verbazen, doch men mag hierbij niet vergeten, dat de ver plichte schoolwet in België slechts sedert 1912 van kracht was en bijgevolg hiervan de weldoende resultaten nog niet konden wor den gevoeld in 1914. Velen van de andere geïnterneerden hadden slechts een zeer ge ring onderwijs genoten. Velen ook waren gehuwd, hadden den zin voor studie ver loren. En het was in deze omstandigheden dat wellicht de grootste proefneming werd gedaan op het gebied van vakopleiding op groote schaal. Het kwam er op aan in de eerste plaats leerkrachten te vinden. Er werd een oproep gedaan tot al degenen die wat meer dan lager onderwijs hadden ge noten. Deze werden de leerkrachten. Slechts een professor aan de Gentsche uni versiteit en een veearts uit Lier waren leerkrachten die in het normale leven in België ook met een cursus waren belast. Zoo ontstonden dan de werkscholen. Zij die een vak kenden werden daarin bekwaamd en zij die er geen kenden werden op de hoogte ge bracht. Doch in de eerste plaats moest wor den begonnen met een basis te leggen, dat is met schrijven, lezen en rekenen te onder wijzen aan de ongeletterden. Aldus werd in totaal onderwijs verstrekt aan 5.968 ongelet terden, die er hun voordeel mee hebben ge daan. Er werden allerlei leergangen inge richt en naast eiken Vlaamschen leergang, of leergang voor Vlamingen was er een Fran- sche voor Walen. Wat hierbij overweging verdient is dat de Nederlandsche autoritei' ten, bij een eigen onderzoek van de zaak, hadden moeten inzien dat met de Nederland sche toestanden geen rekening mocht wor den gehouden. Het kwam er op aan Belgische arbeiders op te leiden met het oog gericht op Belgische toestanden en op de eischen van de Belgische industrie. Daarom juist was de leiding, die van uit België kwam, zoo kostbaar. Maar het is een hulde op zich zelf iets dergelijks te kunnen constateeren, ver mits het bewijst dat de Nederlanders een goed begrip hadden van hun rol, aldus de heer dr. O. Buysse, in het betoog dat hij ons verder heeft gedaan. Wanneer eenmaal krachten waren ge vormd, verrezen klaslokalen, werd er ge bouwd en getimmerd. Om zich een idee te vormen over wat er tot stand werd ge bracht, is het voldoende te wijzen op het feit dat te Zeist en te Harderwijk twaalf vol ledige vakscholen verrezen, waar alle spe cialisten werden onderwezen in lageren, middelbaren en hoogeren graad. Dat waren vakscholen voor metaalbewerking, hout- en steenbewerking, spoorwegen, post en tele grafie, kunstonderwijs, voedingsnijverheid, handelswetenschappen, land- en tuinbouw, scheepvaart en visscherij, textielnijverheid, politie en rijkswacht, algemeen onderwijs. Einde 1915 werd de bevolking van de vak scholen der Belgische interneeringskampen gevormd door in totaal 19025 leerlingen en de beteekenis hiervan zal den lezer niet ont gaan als hy weet dat de bevolking van de vakscholen van geheel België in 1910 slechts 26.430 leerlingen bedroeg. De Belgische werkscholen in de internee ringskampen kunnen aanleiding geven tót nog meer cyfertaal. Doch dat behoort tot de administratieve rapporten. Zeggen wij nog dat volgens een berekening van dr. Omer Buysse een uur les in de werkscholen 0,35 gulden kostte. Dat dit alles niet mogelijk geweest zou zijn zonder de offervaardigheid van de bes ten onder de geïnterneerden spreekt van zelf, zoo verklaarde ons nog de heer Omer Buysse. Doch dat het onmogelijk zou geweest zijn zonder de Nederlandsche hulp is ook een feit. Deze hulp kunnen wij in België niet genoeg waardeeren. Overigens beseften de geïnterneerden dat zelf ten volle. Het is om uiting te geven aan de gevoelens van dankbaarheid, die hen bezielden, dat het plan is ontstaan een monument op te richten te Amersfoort, op een grond die door de gemeente werd afgestaan. Ongetwij feld is de bouw van dit monument de ge legenheid geweest om bezigheid te verschaf fen aan de geïnterneerden. Doch het ware de waarheid geweld aandoen indien men alleen daar oog voor moet hebben. De ge- interneerden werkten in ploegen aan het monument welke ploegen om de tien dagen werden vervangen. En wij kunnen getuigen dat allen met geestdrift aan de taak be gonnen. Iedereen had een overtuiging en deze overtuiging was dat er een blijvend bewijs moest worden verschaft van de waardeering voor de blijken van goedheid, die werden gegeven. Elke ploeg bestond uit twintig soldaten. Eerst kwamen de aarde werkers. Dan kwamen de steenbewerkers, de modeleerders, de betonneerders, de schrijnwerkers, enz. Tot dusver is het monument nog niet offi cieel ingewijd geworden, door een Belgi sche personaliteit. Er is lang over geaarzeld of aan dit bezoek van den Belgischen koning het karakter zou worden gegeven van een inwijding. Zoovele jaren na de oprichting kan men er toe komen het woord inwijding ongeschikt te vinden. De omstandigheden hebben meegebracht, dat zij nog niet heeft plaats gehad. Dat is een feit. Deze omstan digheden dienen niet onderzocht. Daarom is de plechtigheid welke te Amersfoort zal plaats vinden zoo opgevat, dat zij eigenlijk het karakter hebben zal van een onthulling. Er zal een bronzen gedenkplaat worden aan gebracht, een met een Nederlandsch en een andere met een Fransch opschrift, waarin er aan zal worden herinnerd, dat het gedenk- teeken werd aangebracht uit erkentelijkheid voor de Nederlandsche edelmoedigheid. In waren voor den Hollandschen Koopman onmisbaar. Dezelfde Oud Hollandsche tabak, die hem wolken van genot uit zijn gouwenaar verschafte, kunt U genieten door Uw winkelier te vragen naar Oud Hollandsche Pijptabak van K. 58. den Franschen tekst wordt evenwel zonder meer gesproken over „inauguration". Het speekt van zelf dat al degenen die bij de zaak van de Werkscholen in de internee ringskampen zijn betrokken geweest met sympathieke belangstelling de plechtigheid zullen volgen en het op prijs stellen dat ko ning Leopold en koningin Wilhelmina door hun bezoek aan Amersfoort dit alles weer in herinnering brengen, dit alles dan vast' geknoopt aan de gevoelens van dankbaar heid. Het is alsof na de bewogen dagen van September dit alles oprechter en frisscher dan ooit weer wordt gevoeld. Binnenkort zal het Belgische monu ment, het eenvoudige oorlogsgedenk- teeken te Amersfoort, in het brandpunt der belangstelling staan. Want dan zul len onze Koningin en Haar Koninklijke gast Leopold van België een bezoek aan het bouwwerk brengen. Eigenlijk geldt dit namiddagbezoek op 22 November ook de viering van een ju bileum, want op den 16en November im mers was het twintig jaar geleden, dat dit „gesteente der dankbaarheid" door België's geïnterneerden aan ons land werd overgedragen. Wat wil dit sobere monument zeggen? Wie bouwde eraan? Hoe werd het opgetrok ken? Ergens aan den rand van Amersfoort ver rijst het breed en massaal tegen den hemel. Een herinnering in steen, die daar werd op gericht in de jaren van den wereldbrand van 19141918. Geïnterneerde en uitgewe ken Belgen, die ook in kampen rond Amers foort gastvrijheid genoten, schonken Neder land dit bouwwerk als een blijvend sym bool hunner dankbaarheid. p-'* - - •5 - Het monument in Amersfoort, Wanneer men, van den grooten weg af, een in flauwe bochten omhooggaand pad volgt, komt de wandelaar in het boschachtige park dat het monument omgeeft. Via breede, in den glooienden grond uitgespaarde trap pen klimt men dan verder omhoog, totdat het lager gedeelte van het bouwwerk be reikt is. Het heet: „het monument van den oorlog". Treffende uitbeeldingen Hier heeft de groote Nederlandsche beeld houwer Hildo Krop in basreliëf de ellende van den krijg uitgebeeld. Hij heeft de ont zetting van de menschenslachting op weer galooze wijze tot uiting gebracht. Het breede front werd door Hildo Krop verdeeld in drie tafreelen. Rechts wordt de oorlog uitgebeeld door een als in close-up gevangen bajonette, men ziet burgers en sol daten tuimelen Hier waart de dood rond. Het middentafreel geeft een ander oor logsbeeld. Temidden van vluchtende vrou wen en kinderen is een bom tot ontploffing gekomen. Het rauwe geweld slaat een bres in de voort jachtende menschenmassaDe dood, die weerloozen achterhaalt1een schouwspel van rauwe ellende. Ter linkerzijde heeft de beeldhouwer de toevlucht buiten de grens gesymboliseerd. Daar ligt een soldaat terneer, werkloos en gebroken onder een bladloozen boom, beeld van vervlogen hoop. Aan de achterzijde leest men drie sim pele woorden. GastvrijheidOpbeuring OnderwijsDeze trits is niet van de hand van een Nederlandschen beeldhou wer Zij werden in den breeden muur ge metseld door de Belgen. Vormen zij niet de grootste hulde, die men een volk brengen kan? Iets verder, hooger gelegen, verrijst het hoofdmonument: Hier is het vrede! Na de beelden der ellende zien wij hier, aan den hoofdbouw, de werken der opbeu ring. Links en rechts symboliseeren mo numentale figuren de zegeningen van den arbeid: links een mannenfiguur, rechts een vrouwengestalte. Zij herinneren aan de vakscholen, die der vrouwen in het „Eli - zabethsdorp" en die der mannen in de ver schillende interneeringskampen. „Na den Vredezoo noemt men het symbool op het middenrelief van het hoofd monument. Kinderen zingen en spelen er rond den vader en de moeder, de vrouw, die al jaren den moeilijken landarbeid moest verrichten en de man die nu ein delijk weer achter den ploeg komtEn hoog boven dit beeld, als overheerschend het gansche symbool, verheft zich de Vlaamsche Leeuw, uitgemetseld in den steen. Aan de achterzijde leiden trappen naar een galerij, die in het midden wordt onder broken door een portaal. In een der muren vindt men hier een steenen plaat, waarin een opdracht werd uitgebeiteld. Wie deze woorden leest, vindt er namen, die nu nog een bekenden klank hebben. Er staat: „Centraal Beheer der Werkscholen voor geïnterneerde Belgische soldaten, onder de hooge bescherming van Z.M. den koning Albert, door de stad Brussel opgericht, door den Staat aanvaard. Voorzitter: Z.E. Baron Fallon* buitengewoon gezant en gevolmach tigd minister bij H.M. de koningin der Ne derlanden. Leden: Omer F. Buyse, Jules Franqui, Camille Huysmans, Vicomte Simo- nis. Gebouwd bij besluit van 3 October 1916". Aan het Nederlandsche Volk. Op de bovenverdieping, onder een fraai, gebrandschilderd glazendak, is een portret tengalerij. Een eenvoudige gedenkplaat heeft men ook hier aangebracht, met de woorden: „Aan het Nederlandsche volk. Het Centraal Beheer der werkscholen". In deze ruimte, „de kamer van Koningin Wilhelmina en van Koning Albert" ge noemd, zijn de portretten dezer beide vor stelijke personen omringd door de beelte nissen der autoriteiten aan wie de zorg over de geïnterneerden en uitgewekenen was toevertrouwd. Ook hier treft men tal van bekende namen aan: generaal Snijders, baron van Tuyl, generaal Knol, generaal Onnen. Nu staat het bouwwerk nog verlaten en eenzaam op een des winters vergeten plaats, driehonderd meter van den grooten weg. Maar straks zullen auto's met den Konink lijken standaard het zanderige parkeerter rein oprijden. Dan zullen voor een kort moment de schijnwerpers der publiciteit zich richten op dit gedenkteeken, dan zal het Belgisch Monument voor enkele uren „Officieel" zijn. Hierna, na speeches en kransleggingen, zal het steenen bouwwerk weer voortdroo- men temidden van de stoere natuur. Een eenvoudig gedenkteeken. Zooals de natuur hier, zoo is ook dit ge denkteeken: sober, ruig, eenvoudig. Het Belgisch Monument wil uitdrukking geven aan een groot, onzegbaar leed en aan een diepe, monumentale dankbaarheid. Het wil tweeërlei het wil een juichtoon zijn om den vredeen een vreeselijke herinnering, een waarschuwingEn in het gedenktee ken der Belgen zijn deze beide elementen één gewordentot een, als uit steen ge beiteld, gebed om den vrede. Verkrijgbaar aan ons bureau: Uiteengezet door een terzake kundig Jurist, met eenige modellen van brieven en een Verzoekschrift aan de Pachtkamers en met eene eenvoudige uiteenzetting van hetgeen verpachter en pachter te doen staat met het oog op de over gangsbepalingen der pachtwet (loopende contracten). Onmisbaar voor ieder, die iets met de pachtwet te maken heelt. Voor dam 9 Alkmaar. Den vorigen keer vertelde ik u van de wraak in den put. Hoe die over de wereld verzwalkte „blaaspoep" daar nu weer in mijn tuin te Hargen het verhaal deed van zijn na-oorlogsche vlucht voor de liefde van een argeloos dorpskind naar de onherberg zame wildernis van voormalig Duitsch Afri ka, waar de krijgsgevangen negers, uit haat tegen de wreede overweldigers, den goedmoedigen hoboïst in den onder zijn toe zicht pas gegraven waterput te pletter had den willen laten vallen. In het verleden verdroomd, zat hij daar bij mij heel stil te verhalen, zooals hij even tevoren, ongedeerd door den stortregen, blijkbaar ook zijn droeve herinneringen toe vertrouwd had aan zijn weemoedige instru ment, dat immers overal met hem mee was gezworven, en dus zoo ontroerend al dit aan grijpends verklankte. Waarna hij dan even n bevende hand uitstak om een aalmoes. De goedhartige kerel. Hij wilde blijkbaar den indruk van boosaardigheid van de ^egers, dien deze toch wel afschuwelijke daad bij mij moest hebben gewekt, door een andere ervaring weer goedmaken eer hij 5^0 eindeloozen weg vervolgde. Want zei bil zacht: een van hetzelfde zwarte ras heeft a*er zijn eigen leven gewaagd in zoo'n edele goedheid, om mij van den dood te redden. En wat deze oude zwarte man voor een bleekgezicht heeft gedaan, in zijn door de blanken wel gruwelijk mishandelde land ja, zou er één mensch in Europa dit voor een vijandelijken overheerscher ooit hebben overgehad? En nog weer welden in het ver weerde gezicht van den dolenden muziekjes man de tranen op in zijn verdofte oogen Na de viering van de nieuwe waterbron was hij weer op transport gesteld naar een plaats aan de kust. Hij werd hiervoor toege voegd aan een colonne van vijf wagens, be laden met krijgstuig en proviand, die ieder met veertig muilezels bespannen waren. Een militaire dekking ging vooruit, om den weg door de bergen van gewapende guerrilla benden te zuiveren. Zoo hadden ze een paar dagen getrokken en er zou weldra weer halt gehouden wor den, want de dieren hadden dorst, de escorteerende soldaten waren al niet meer te zien, omdat zij het nachtkwartier in orde wilden brengen toen uit de verte een schot knalde. Een salvo volgde, nóg weer een Dan een dreigende stilte, waaruit onverhoeds de kogels om hun hoofden gier den. Een gil van één, die werd getroffen „Ik schreeuwde nog: kameraden, dek je! Toen liet ik mij achter mijn wagen vallen, kroop er onder. Want niemand van de Zivi- listen had een wapen, om zich tegen de zwarte aanvallers te verdedigen. Onverwachts" vertelt hij nu, nog weer opgewonden, voort: „onverwachts komt in wilden angst een paard voorbij galoppee- ren, waar de ruiter is afgeschoten. Ik spring erheen, grijp 't aan de manen, kom er op te zitten. Zoo vluchten we samen in de tegen overgestelde richting van het bivouak, een uur, twee uur lang, al maar verder de troostelooze eenzaamheid in. Tot het arme dier uitgeput raakt, begint te duizelen, neer valt. Wat kon ik anders doen dan bij hem blij ven zitten tot hij gestorven was? Daar in dat schroeiende zand onder de verzengende hitte letterlijk van God en de menschen ver laten. En tot mijn verbijstering had ik al gauw bemerkt, dat ik in die wilde jacht mijn veldflesch met water verloren had, wat den zonnebrand nog ontzettender maakte. Maar de drang naar zelfbehoud dreef mij redeloos voort, heuvel op, heuvel af, om verder weg te komen van het doodsgevaar. En telkens volgende heuvels glooiden voor mijn ellendige uitputting omhoog. Tot 't donker werd, en eindelijk nacht Maar schieten hoorde ik niet meer. 't Suizen van een eindelooze stilte, waarvan alleen de dood de uitkomst kon zijn. Zoo enkel maar in elkaar gebroken moe, was ik hiervoor niet meer bang. Al flitste even gruwzaam door mijn gedachten, dat dit een lange doodsstrijd zou worden van honger en dorst tot mijn krachtig lichaam was uitgeteerd. Moedeloos liet ik mij vallen in 't zand en sliep meteen. Toen ik wakker werd, zag ik dat de on- meedoogende zon alweer vrij hoog aan den hemel laaide. Mijn eerste gewaarwording was, dat ik van binnen als brandde naar water. Maar in de verwarring van mijn zwakte geloofde ik toch nog te droomen. Want naast mij nam ik vaag een mensche- lijke gedaante waar. Ik sloot er eerst mijn oogen voor. Nu ik ze weer opsloeg, was die verschijning er nog: een heel oude man, een zwarte, met witte haren, en hij boog naar mij over met zijn waterflesch! Ik greep meteen, om die uit zijn hand te rukken. Rustig drukte hij my terug en gaf door gebaren te kennen, dat 't gevaarlijk was om nu veel te drinken. Ik wilde op hem los springen. Maar ik was te uitgeput. Toen, heel even, bracht hij de veldflesch aan mijn dor geworden lippen voor een en kelen teug. Daarna nog een, en even later weer een korte slok. Hierop haalde hij ge droogd vleesch uit zijn weitasch, sneed er kleine stukjes af, die hij tot vezels wreef en voerde ze mij zooals een moeder een ziek kind. „Nu niet meer" wees hij mij vriendelijk, en beduidde, dat ik eerst nog wat moest gaan slapen. Willoos deed ik wat hij van mij verlangde. Toen ik, welhaast verkwikt, na blijkbaar langen tijd weer ontwaakte want 't moest nacht geweest zijn en opnieuw morgen zat de oude neger met zijn witte haren en verschrompeld gezichtje nog altijd bij mij te waken. En weer gaf hij mij, nu méér, te eten en te drinken. Maar in eens bedacht ik verschrikt: wat wil hij van mij? Hij kan in mij niet anders zien dan een vijandig bleekgezicht, dat zijn land en zijn stam belaagt. Heeft hij mij dus alleen willen redden van den dood om mij aan de wraak van zijn zwarte broeders over te leveren? De oude neger gaf mij een teeken om op te staan en hem te volgen. Waarheen zou hij mij brengen? Een keuze had ik niet. Want als ik hem niet volgde, dan zou ik im mers toch omkomen, verdoold in deze moor dend heete wildernis. Weerloos liep ik op mijn trantele beenen naast hem voort, wanhopend in mijn afhankelijkheid van een medemensch met wien ik geen begrijpelijk woord kon wisselen.. De tocht duurde uren. Toen eindelijk wees mijn leidsman met een breed gebaar naar den horizont. Ik tuurde, en tuurde en meen de iets te bespeuren, dat een hut kon zijn. Mijn hart joeg van angst Tot ik op dat gebouw ja 't kon niets anders zijn: een vlag zag staan. Nee, dacht ik meteen: vlaggen voeren de zwarten immers nietEn in een zweem van hoop durfde ik nauwelijks ver moeden: de onzen? Een Duitsch station? Dichterbij gekomen reed daar een ruiter ons tegemoet. En hevig ontroerd herkende ik weldra in hem een soldaat, dus een land genoot, een vriend. Aanstonds wilde de oude man nu heengaan. Maar ik hield hem vast. Hij had 't dus goed met mij gemeend. Hij, de zwarte, had mij, den blanken vijand van zijn volk, dus het leven willen redden. In mijn dankbare ontroering vatte ik met beide han den zijn hoofd en kuste hem Op hetzelf de oogenblik legde de ruiter, die uit de verte dit gebaar niet begreep, zijn karabijn aan. Ik gaf hem teekens, teekens. Schreeuwde: „Kameraad, om Gods wil, schiet niet!" Nu was hij dichtbij genoeg om terug te roepen: „wat wil die zwarte hond?" Beschermend ging ik vóór hem staan, en vertelde kort mijn redding door dezen zwar ten mensch. Das ist sehr schön" begreep toen ook de ruiter. En hij noodde ons mee naar bin nen te gaan. Maar nee, nee, in afgrijzen voor het kamp van de witten, weerde de neger heftig af. „Houdt hem dan bij je tot ik terug ben". Spoorslags ging hij allerlei eetwa ren, bier, schnaps, halen, vulde daar den rug zak van den schuwen oude mee, die telkens wegdook om te ontkomen aan ieder contact met de gehate indringers. Ik kon hem niet langer vasthouden. Nog eenmaal drukte ik een kus op z'n voorhoofd. Toen schreed hij zonder omzien waardig de wildernis weer in, maar op korten afstand schudde hij eerst de geschenken uit zijn tasch En nooit van mijn leven heb ik dezen barmhartigen zwar ten man terug gezien Nadruk verboden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 9