VOOR ONZE KINDEREN. I 1 h VOOV2 JQKO HIT2TENS> RAADSELS. 1^ 1 t| I 1 V Een oud Kerstlied. Verhaaltjes van kinderen voor kinderen. HET KERSTFEEST DERDE BLAD» li, Tik i n C li h .11 li i li d z 2 d I< E zi t» De donkerste dagen van ieder jaar waren aangebroken... Op de eilanden in het hooge Noorden daalde de schemering neer totdat het oogenblik gekomen was van den langen nacht, die alle menschen dwong om thuis te blijven en rustig ineengedoken bij het vuur te wachten tot de duisternis weer piaats ging maken voor het licht. In een van de hooge, doorrookte huizen met het rieten dak, waaronder de rook van het vuur omhoogkringelde om een uitgang te zoeken, woonde een oude man. Deze oude man had de jaren zien komen en hy had ze zien gaan en nooit had hij er over nagedacht hoeveel jaren het wel waren. Steeds had hij rustig zijn werk gedaan en als de groote duisternis het land bedekte, had hij zich evenals de anderen toegedekt in de veilige hut. Nooit had hy erover nagedacht hoeveel groote nachten hij had beleefd. Hy wachtte slechts op den terugkeer van den dag die in deze streken eveneens zes maanden on afgebroken duurde, den grooten Pooldag van de landen die het dichtste bij de Pool zijn gelegen. Met het verstrijken der jaren had hij eindelijk gezelschap gekregen. De oude man die Tjebko heette, had zijn kleinkind tot zich genomen en verzorgd, en het duurde niet lang of Tjebko en de jonge, vroolyke Gustaaf waren dikke vrienden geworden. Sinds Gustaaf in de hut gekomen was, had de stokoude man zijn levensgewoonten gewijzigd en bracht hij een groot gedeelte van den donkeren Poolnacht door in een meer bewoonbare streek, waar menschen woonden en waar het prettiger was te leven. Enkele dagen voor Kerstmis werd dan de reis naar het Zuiden aanvaard. De donkere dagen voor het Kerstfeest waren gekomen. „Gustaaf..." klonk de donkere stem van den ouden man. Er was een oogenblik stilte. Gustaaf was verdiept in het werk dat zijn grootvader hem had opgegeven. Tjebko immers was voor die landen een geleend man en hy leerde ook zijn kleinzoon lezen en schrijven. Nogmaals riep de oude grootvader zijn naam. „Gustaaf". Gustaaf was opgeschrokken. „Ja grootvader". „We moeten de honden in gaan spannen Zorg jij morgen voor de hokken?" Gustaaf wist wat dit zeggen wilde. Gelijk met het inspannen van de honden voor de houten slee werden de hokken schoon gemaakt. Dat werkje was aan Gustaaf toe vertrouwd. Den volgenden morgen was Gustaaf al vroeg aan het wasschen en het plassen. De honden sprongen blaffend om hem heen en het leek wel of ze wisten dat het dooie, stille leventje voor een tijdje was gedaan. Tegen den middag werden de drie hon den voor de slee gespannen en dan ging het voort, in vliegende, jagende vaart over de oneindige vlakte, door de dalen en de breede spleten van de woeste bergen. Grootvader en Gustaaf zagen het land schap voorbijvliegen in een razende vaart, de dennebosschen bedekt met groote pakken sneeuw en de dikke eikenstammen die met hun voeten diep verscholen stonden in het donzen kleed. En tegen den avond werd dan de stad bereikt. Ze zagen haar reeds liggen van uit de verte met duizenden lichten, die als de sterretjes van den Kerstnacht hun wenkend tegengloeiden. Als de slee dan de stad binnenjoeg door de besneeuwde straten, zag Gustaaf telkens weer met even groote vreugde de mooie verlichte winkels en de vroolijke menschen die zich gereed maakten om Kerstnacht te vieren. Maar Grootvader Tjebko hield niet van de stad. Hy wilde er wel dicht bij wonen: dat had hy graag voor Gustaaf over, maar hij was zoo aan de stilte en de vrede van het land gewend, dat hij tóch nog een rustig plekje zocht. Dat rustige plekje vond hij in de ruime schuur van een ouden boer. Deze boer had hem de schuur verkocht. Tjebko had hem zelf ingericht zoo goed en zoo kwaad als het ging. Van weelde had de oude man nooit ge houden en ook hier was slechts het aller noodzakelijkste aanwezig. Tjebko en Gustaaf sliepen zelfs op bossen stroo, maar dat hinderde niet: ze waren eraan gewend. Maar een ding werd ieder jaar vernieuwd. Dat was de groote Kerstboom die groot vader voor Gustaaf oprichtte. Een Kerstmis zonder Kerstboom was geen feest meende de oude man, en hij zorgde steeds dat hij een boom had die tot aan den nok van de schuur reikte en waarvan de top verloren ging in de hooge donkere ruimte tusschen de balken. En als dan voor het eerst de kaarsen werden aangestoken, dan was dat het heer lijkste oogenblik van het heele jaar. Niet alleen Gustaaf vond het heerlijk, neen de oude man genoot evenwel met hem mee. Zoo ging het ieder jaar opnieuw. Drie maanden werden in den schuur doorge bracht en in dien tijd bezocht Gustaaf een van de beste scholen in de stad. Maar als de drie maanden verstreken waren, keerden beiden weer terug naar de stille hut in de hooge bergen, waar de oude Tjebko den tijd doorbracht met geleerde studies en met zijn boerenwerk. Plotseling zou het voor het laatst zijn dat zij samen deze reis hadden gemaakt. Op den terugtocht werden zij overvallen door een hevigen sneeuwstorm. De slede raakte onder de sneeuw bedolven. Ze voch ten een wilden strijd tegen de dikke pak ken sneeuw die zich samenhoopten rond het voertuig en de honden. Het was akelig te hooren hoe de arme dieren huilden als ze wanhopig vochten tegen de dichte vlagen die de storm over hen heen joeg. Grootvader kreeg medelijden met de honden die bezweet en angstig stonden te boven op hun pooten. Eerste gaf hij de beesten zijn voetenkleed af en daarna bond hij zijn jas over hen heen. rti iG)> Zelf dacht de oude niet aan gevaar; doch toen hij den volgenden morgen met Gus taaf het hutje bereikte was hij ziek. Drie dagen duurde het. De honden spron gen blaffend om hem heen. Gustaaf was op weg om een dokter te halen. De dokter kwam aanstonds met hem mee maar toen zy de hut bereikten, was de oude man al gestorven. De honden die hij zoo goed verzorgd had, waren niet by den dode weg te krijgen. Het was onmogelijk voor den kleinen Gustaaf om alleen hier in de bergen te blijven wonen. De dokter pakte hem in en nam hem mee met zijn slee naar vrienden in de stad. Daar had Gustaaf het goed. Eigenlijk had hij een veel gemakkelijker leventje dan by Grootvader: toch kon hij den goeden, ouden man geen oogenblik vergeten. Op school stond hij bekend als een stille jongen. Natuurlijk werd hy daarom wel een beetje door de anderen geplaagd. Maar de meester vertelde aan de jongens, dat Gustaaf er niets aan kon doen dat hij zoo stil was. Alle menschen die op zee en in de bergen leven, zijn doorgaans veel ernstiger gestemd, dan de menschen in de stad. Onmiddellijk na dit verhaal van den meester hield het plagen op. Weer naderden de donkere dagen voor Kerstmis. De zon was weer voor lange maanden schuilgegaan. Natuurlijk kon Gustaaf de vroegere Kerstdagen niet goed vergeten en hij had een stil verlangen naar de eenzame schuur, waar alles nog net zoo moest zijn zooals hij het de laatste keer met grootvader had achtergelaten. Gedurende deze dagen was er echter iets wat Gustaaf bijzonder begon op te vallen. Naarmate de koude toenam zag hij steeds meer arme kinderen die hongerig en be vend van de kou over de straten rondzwier ven, bedelend om onderdak en om een stukje brood. Hoe feller de winter werd, des te nij pender werd de nood van de arme kinder tjes. Gustaaf dié nog nooit zooveel ellende bij elkaar had gezien, had diep medelij den met deze kleine jongens en meisjes die nog nooit zoo'n heerlijk Kerstfeest had den gehad zooals hij dat kende van Groot vader Tjebko. En nu nam Gustaaf een mooi en flink besluit. Op school deed hij goed zijn best, het eene jaar in en het andere uit. Toen nij grooter werd werkte hy verder met dezelf de vlijt en eindelijk was hij daarmee zoo ver gekomen, dat hy geld genoeg had ver diend om zijn plan ten uitvoer te brengen. Hij ging naar de bergen om daar de slee van zijn grootvader te halen. Het voertuig stond nog onaangeroerd in de stal. De honden waren er natuurlijk niet meer, maar inplaats daarvan bond hij een rendier voor de slee. En hiermee haalde hij alle arme kipdertjes met zich mee naar de stal en hier stond 'n Kerstboom in stralenden luis ter. Die had Gustaaf daar zelf laten neer zetten. En onder den Kerstboom stonden hopen pakjes met allerlei dingen die arme kin dertjes goed konden gebruiken. Je begrijpt dat al deze kinderen erg blij waren met de Kerstgaven die het Kerst mannetje daar had neergelegd. Natuurlijk bleef deze goede daad van Gustaaf in de stad niet onbekend. Andere menschen wil den met alle geweld den edelmoedigen jongen leeren kennen en ze wilden alle maal het hunne bijdragen om het volgen de Kerstfeest voor de arme kinderen nog veel mooier te maken. Het volgend jaar leek de schuur wel te klein om alle kindertjes te bergen en er waren wel duizenden geschenken, allemaal bij elkaar gebracht door menschen uit de stad. En het werd in die stad gewoonte om op deze manier het Kerstfeest te vieren: steeds was het hoogtepunt de Kerstboom in de schuur van den oude Tjebko en zelfs nu nog, nu Gustaaf op zijn beurt een groote man is geworden komen met het Kerst feest nog alle menschen van die stad sa men bij de schuur om zelf met eigen oogen de vreugde van de gelukkige kinderen te zj^n. Op, Herders, Hy's geboren In deze koude nacht, Dien reeds zo lang te voren, De waereld had verwacht „Vrolijk, o herdervolk", Klonk 't uit de Hemelwolk, Klonk daar met Englenstem, Haast U naar Bethlehem!" Wij arme boerenknapen, Gelijk de herders zijn, Wy wekken wie nog slapen In held're maneschijn, Lopen met blij geschal Naar deze schaamle stal, Trouw aan der Englen stem: Haast U naar Bethlehem!" Wat hebben w'er gevonden? Een kindj' op Moeders schoot, In doekjes wel gewonden, Der mensen leedgenoot. D'oogjens van eerst af aan Zag men vol tranen staan, Wenend van bittre rouw In deze felle kóu. En tot een offer namen Ween lam nog jong en teêr, Dat leiden wij te zamen Voor 't zoete Kindjen neêr... Slaap, Kindje! by ons lied, Sus, sus, ei schrei toch niet, Sluit maar Uw oogjens toe, Och, al van 't wenen moê. En 't Kindtjen ging er slapen; De Moeder sprak ons aan: „Wel, lieve herdersknapen, Wilt zoetjens buiten gaan; Uwer zij rust en vreê! Dat brengt U 't Kindjen meé: Want Hy is God en Heer Komt vrij al morgen weêr." door TRUIDA DE BOORDER. 't Was 23 December en avond. De mensen in de stad waren aan het inkopen doen voor de kerstboom. Mevrouw Bergsma liep met een grote doos met kerstversiering en mijnheer liep met een grote kerstboom. Jan, Corrie en Marie waren thuis aan het oppassen. „Hè, ik wou, dat Vader en Moeder gauw thuis kwamen, want ik ben nieuwsgierig, hoe groot de kerstboom zal zyn, die Vader en Moeder meenemen, zeiden de kinderen. „Zullen we ook vriendinnetjes mogen vragen?" vroeg Corrie. „Dan neem ik Elsje", zei Marie. „En ik Greta", zei Corrie. „En ik", riep Jan, „ik neem dan Kees en kleine Japie. Dan zijn alle vier kinderen van Bakker bij ons. Juffrouw Bakker gaat toch weg en dan moeten ze toch thuis op passen". „Ja, dat is een goed idee", riepen Corrie en Marie. Stil een beetje, want ik geloof, dat Moeder daar aan komt. Jan, ga eens kijken?" Jan pakte de sleutel en liep naar de deur, keek eerst door het raampje en deed toen de deur open. Eerst kwam Vader binnen met een grote kerstboom. „O, kom eens kijken!" riep Jan. Marie en Corrie kwamen toegelopen. „Ga allen naar de kamer", zei Vader. Hij bracht de kerstboom in de voorkamer. En daar kwam Moeder met de volle tas aan. Eerst kleedde ze zich uit, toen deed ze de tas open. Eerst kwam er een groot pak met kaarsen uit en knijpertjes en daarna enge lenhaar en slingers, twee kandelaars, een kerstmannetje, twee grote en twee kleine gekleurde ballen, een kerstloper met 10 servetten, pakpapier en lint, waarop „Vrolijk kerstfeest" stond. „O, wat prachtig", riepen ze weer. „Vader, mogen we nu nog vriendinnetjes vragen?" „Ja, alle drie. Vader, dan vraagt Marie Elsje en Corrie Greta en dan neem ik Kees. Mag ik nu ook Japie vragen, want hun Vader en Moeder gaan weg?" „Ja, dat is goed", zei Vader. En nu, kinderen naar bed". De kinderen gehoorzaamden direct. „Ja zei Vader", nu moeten we nog cadeautjes maken. Elsje is om hand schoenen verlegen, dan krijgt ze nog een paar kousen en een boek er bij. Geef eens pakpapier en een schoenendoos". Vader deed eerst de handschoenen er toen het boek en daarna de kousen. Daarn* het pakpapier en het lint er om. Voor Ke een paar kousen, een paar wanten en e^ boek, Japie een paar kousjes, een p wantjes en een blokkendoos. En Greta paar kousen. 611 Vader nam een pen en inkt en zette met mooie letters: Voor Elsje, voor Greta voor Kees, voor Japie. 't Was Zondag en de vriendinnetjes wacht- ten in de gang. „Kom maar binnen", riep Vader, en alle maal netjes om de kerstboom zitten". O, wat prachtig", riepen ze. Toen ze de boom bewonderd hadden, en gezongen hadden, mochten ze om de tafel zitten waar negen kommen chocolade-melk op stonden en een trommeltje met kerst kransjes. Toen ze het op hadden, werden er spel letjes gedaan. Er werden twee lijntjes ge- spannen. Daaraan werden kerstkransjes en pakjes gehangen. Kees en Greta moesten lopen en wie het eerst alles van het lijntje had gepakt, kreeg een reep. Greta was de winnares. „Een hoeraatje voor Greta", „Hoera, hoera", riepen ze. „Nu weer eens liedjes zingen", zei Moeder. Ze zongen van „O, denneboom" en van „Stille nacht, heilige nacht". Mijnheer Bergsma speelde op de piano en de kinderen zongen allemaal mee. Daarna kregen ze een stuk eigen ge- bakken tulband en werd er een tydje ge speeld en gezongen. Ieder mocht zyn eigen pakje van de boom halen. Toen werd er weer gezongen en daarna werden de kinde ren afgehaald. Ze kregen ieder een warme muts op en een doek om. En ik wens u een vrolijk kerstfeest verder. EZELTJE RIJDEN. Elk jaar worden er weer nieuwe wed strijden uitgedacht, het lijkt wel of er niet genoeg spellen bedacht kunnen worden. Polospelen te paard werd al heel lange tyd gedaan, maar op een ezel is het toch weer heel iets anders. Daarbij kwam dat de ezels, die met deze wedstrijd, die in Australië werd gehouden, meededen niet de meest makke ezels waren. Iedere speler wist dus van te voren, dat er wel een flinke kans be stond, dat hij op de grond zou vallen. Maar als je er op bent voorbereid is het niet zo erg. Dat is ook heel goed aan het gezicht van deze ruiter te zien, die vrolijk lachend van de rug van zijn ezel aftuimelt! 1. Darabiheranee. In dit woord zitten de letters verborgen van de namen van drie grote dieren, een er van vliegt in de lucht, de twede loopt op het land en de derde zwemt in het water. Welke dieren zijn dat? 2. Van een bekend spreekwoord komen de woorden achtereenvolgens in de vol gende zinnen voor. Welk spreekwoord is dat? Hij liep, wat hij lopen kon. Ziet gij wel, dat de zon schijnt? Hij wist niet wat hij doen moest. Als gij het hebben wilt, zal het gebeuren. Ik weet, wat dat betekent. Heeft U misschien een zakdoek voor mij? Het uitdelen van broodjes geschiedt regelmatig. Ik weet wat ik doe. Dat kan ik wel begrijpen. Wij hebben ook honger gekregen. Een eend is een watervogel. Ik wil deze hoed niet ruilen voor een ander. Want deze staat mij niet. 3. Waarom regent het nooit twee dagen achter elkaar? OPLOSSINGEN. De oplossingen van de raadsels uit het vorige nummer zijn als volgt: 1. Roermond Assen Doesburg Limmen Delfzijl Aryhem Purmerend Leiden Haarlem Helmond Deventer 2. Pan, pot, aanrecht, oven, gootsteen. 3. Hij houdt de andere poot opgetrokken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 12