Veel critiek op het beleid der
regeering.
feuWLetw
E TRAGEDIE
MAYERLING
Het optreden van minister Goseling
wekt ongerustheid.
Binnenland
De
grondslag van het kabinet
en de naastenliefde.
SpellingHoe lang nog l
Vragen aan minister Romme
Laschapparaat uit elkaar
gesprongen.
Onder glas bedolven.
Vier gewonden.
VAN
TWEEDE BLAD.
- '.I i
Verschenen is het Voorloopig Verslag
der Eerste Kamer omtrent de Alge-
mèene Beschouwingen over de Rijks-
begrooting voor het dienstjaar 1939. Wij
ontleènen hieraan hét vólgende;
Ettelijke leden waren van-meening, dat er
noqh in het tot nog toe. door het kabinet vol
brachte werk, noch in de tweede, onder dit
bewind uitgesproken, Troonrede, noch in de,,
deze begeleidende, Millioenennota veel is om
te roemen op het speciale karakter, -dat dit
ministerie zou kenmerken en waaruit zijn
bijzondere werkdadigheid zou moeten voort
vloeien.
Uit niets is gebleken, dat de smallere
basis, waarop het kabinet in- tegenstelling
met de beide ministeries, die het vóór gin
gen steunt, het meer regeerkracht en
meer homogeniteit, dan dien beiden eigen
was, verleent.
Naast binnenlandsche problemen als
verhooging van 's lands welvaart en ver
mindering van de werkloosheid, zijn geko
men de zorgwekkende buitenlandsche span
ningen. Deze nopen tot het doen van steeds
hoogere uitgaven en het brengen van veel
meer offers op het stuk der defensie. En
daarbij komt ten slotte nog, dat duizenden
medemenschen, van huis en haard verjaagd,
van goed en bestaanszekerheid beroofd, ten
onzent een schuilplaats vragen.
Naar het oordeel van deze léden had,
gelet op de aangehaalde feiten, een ka
binet op anderen grondslag, moeten op
treden, en wel zoodanig, dat op het ge
bied van bevordering van de welvaart,
bestrijding van de werkloosheid en sa-,
neering van de algemeene geldmiddelen
homogeniteit zou zijn gewaarborgd. Die
homogeniteit nu ontbreekt in" het 'hui-
dige kabinet.
Volgens andere leden .werden .lMft.3
geoefende krachten van het landbewin4
uitgesloten en niet-geoèfende in. hagr^plaats
gesteld. --
Bezorgdheid.
Op meer dan één belangrijk stuk van
regeeringsbeleid gaf, naar hét oor'dëé)
dezer leden, het optreden van het minis
terie gegronde reden tot bezorgdheid.
De protectionistische koers van het kabi
net werd als in strijd met het verleden van
den voorzitter van den Raad van Ministers
en indruischend tegen 's lahds belang ver
oordeeld.
Wat de werklrosheidsbestrijding betreft,
wijdt het kabinet te weinig aandacht- aan de
zoogenaamde arbeidersspreiding.
Voorts achtten deze leden verminde
ring van de leerlingenschaal een drin
genden eisch, welks vervulling aan de
volkskracht ten goede moet komen.
Verscheidene leden konder) zich met de
geüite critiek niet vereenigen.
Andere leden betoogden, dat er in 'ons
volk nog een meerderheid aanwezig is, die
instemt met regeeren op positief christeïij-
ken grondslag.
Wel wachte zich, zoo betoogden de
hier aan het woord zijnde leden, de re
geering, nu de loop der omstandigheden
toeneming van het aantal machtigings
wetten noodzakelijk maakt, voor machts-
overschrijding, houde zij zich strikt
aan de grenzem door wet en grondwet,
aanhare bevoegdheden gesteld en eer
biedige zy vooral het budgetrècht van
de Staten-Generaal.
Verzwakking van-den Volkenbond;
Verscheidene leden spraken hun leed
wezen erover ui|, dat de regeering bij haar
büitenlandsch Ibeièid zich ie. gemakkelijk
heeft gevoegd naar de veranderde omstan
digheden en te gaarne genegen bleek, mede
te werken aan een verzwakking van dé
Volkenbondsgedachte. - - -
Eenige andere leden uitten hun groote
waardeering over de rede van minister
Patijn te'Genève in September 1.1. Zij juich
ten de terugkeer tot de politiek van zelf
standigheid van vóór den oorlog toe.
De handhaving van die politiek zal
aldus deze leden echter alleen mogelijk
zijn, indien de regeering over de rioodige
midden beschikt om die zelfstandigheid te
verdedigen.
Naastenliefde...
Verscheidene leden verklaarden ten
zeerste te zijn gétroffën door het schrijnen
de leed, dat aan een bepaalde volksgroep in
een naburig land wordt aangedaan.
Ofschoon zij volkomen konden bil
lijken, dat de Nederlandsche regeering
daartegen wéinig kan doen, hadden zij
nóchtans verwacht, dat op dit gebied
gevoelens van naastenliefde, luider
hadden gesproken.
Toelating, op iets ruimere schaal, van
personen; die bij hunnen terugkeer in
Duitschland--moeilijkheden" zouden - onder
vinden, ware, dus betoogden zij, niet mis
plaatst.
Vele leden konden zich met deze critiek
geenszins Vereenigeii. 'Zij betoogden, dat de
regeering in een zöo verschrikkelijken toe-
stahd de uiterste welwillendheid tegenover
de slachtoffer behoort te betrachten, mits
niet'strijdig met' de belangen der eigen
natie wórde gehandeld.
I - jn: dé tWeede plaats werd een milder
f/'ibéïeid.'bepleit ten aarizJen van 'trans
migranten.
De door de regeering uitgesproken vrees,
dat een iet-wat-, ruimere toelating -van
Duitsche Joden- in Nederland hier het anti
semitisme zou- aanwakkeren, achtten deze
leden misplaatst.
- Alleen maar „ophitsing".
Eenige leden vonden, dat de verhalen in
de pers over de gruwelen aan de grens
„gefantaseerd" waren en alleen „ophitsing"
beoogden.
Hiertegenover stelden de vele andere
leden, dat de aanhangers van de richting,
hierboven vertolkt niet alleen ten onzent,
doch óók in den vreemde de vaste gewoonte
hebben, feiten, die hun niet te pas komen,
als verzinsels te kenschetsen.
Eenige leden waren van óórdeel, dat het
gebeurde in Tsjecho-Slowakije het oorlogs
gevaar heeft vergroot en inzonderheid de
veiligheid van de kleine staten heeft ver
minderd.
Derhalve, dient huns inziens de regeering
te erkennen dat er, gelet op die uiterst
relatieve waarde -van de defensieveerzienin-
gen, bij het brengen van financiëele offers
voor dat doel matiging is geboden.
Verscheidene leden verwachtten daaren
tegen in de eerste plaats zeer veel van de
preventieve werking van een weermacht en
waren van meening, dat de onze ten minste
in staat zal moeten worden gesteld, indien
het vaderland wordt, aangevallen, den eer
sten stoot op te vangen.
Ongerustheid over justitie.
Eenige leden betoogden, dat sedert
het optreden van dit kabinet ten aan
zien van het justitieel beleid van de
regeering zekere ongerustheid in den
lande merkbaar is geworden.
Sommige dezer leden verklaarden, met
name weinig waardeering te hebben voor
de wijze, waarop van de zijde der regeering
de strijd tegen de zoogenaamde wilde auto
bussen is gevoerd.
Verscheidene leden chtten veeleer ter
men aanwezig om hun waardeering uit te
spreken voor den ijver en de doortastend
heid van den ministc van justitie.
Verscheidene leden waren van oor
deel, dat de overbezetting van de klas
sen in höoge mate afbreuk doet aan de
resultaten van het lager onderwijs en
dat derhalve de bezuiniging, indertijd
op dit stuk aangebracht, improductief
en kortzichtig is gebleken. Een hoogere
uitgave van 12 millioen ten einde haar
ongedaan te maken, achtten deze leden
welbesteed.
Verscheidene leden keurden af dat bij het
beheer van het Algemeen Verkeer het be
lang van de spoorwegen te zeer overheerscht
Verscheidene leden sloten zich aan bij
den in de Tweede Kamer van Christelijk-
Historische zijde geuiten wensch, het be
drag van 11 millioen, aanvankelijk uitge
trokken voor steun aan de groote gezinnen,
te bestemmen voor de ouden van dagen.
De financiëele posite.
Zee vele leden brachten den minister van
financiën hulde voor de duidelijke uiteen
zetting, in de Miljoenennota omtrent den
financieelen toestand gegeven.
Verscheidene leden achtten met de regee
ring den financieelen toestand zeer ongun
stig en betreurden, dat het, niettegenstaan
de de steeds verzwaarde heffingen, nog
steeds onmogelijk blijkt, de gewone uitga
ven te dekken.
Verscheidene leden verklaarden, in de
overgelegde stukken te hebben gemist de
erkenning, dat in. de financieele positie
alleen verbetering is te brengen dóór een
doeltreffende welvaartspolitiek.
Afschaffing en vermindering van belas
ting, waar mogelijk, zal uiteraard dankbaar
worden aanvaard. Tegenover de voorgeno
men verminderingen staan echter nieuwe
heffingen, o.a. een twee percentsinkomsten
belasting over de geheele lijn. Naar de
meening nu van de hier aan het woord
zijnde leden mogen de bezwaren, daaraan
verbonden, niet Worden onderschat.
Vooralsnog verklaarden zij, de be
doelde belasting veel te sterk ,in strijd
te achten met het beginsel van heffing
naar draagkracht.
Sommige leden opperden bedenkingen te
gen de "wederinvoering'van een forensen-
belasting.-
Verscheidene leden waren van meening,
dat de voorgenomen belastingplannen, voor
zoover ze mede bedoelden te strekken tot
betere regeling van- de1-financieele betrek
king tuSschen Rijk en. gemeenten, niet an
ders dan groote teleurstelling moeten wek
ken.
Sociaal-economische politiek.
Verscheidene leden verklaarden, even
min in allen deele te kunnen instemmen
met de sociaal-economiSche politiek van dit
kabinet,
Zoo kenschetsten zij allereerst de om
buiging van onze handelspolitiek in de rich
ting van bescherming als een door hen be
treurd gevolg van de smallere basis, waar
op dit ministerie rust.
Voorts wezen zij op het plan-Westhoff.
Daarin worden denkbeelden geopperd, die
groote overeenstemming vertoonen met het
„Plan vaij den Arbeid".
Andere leden verklaarden, goeddeels in
te stemmen met het sociaal-economisch be
leid-van dit kabinet, v.
Sommige leden achtten den besten vorm
van werkverschaffing versterking van de
Nederlandsche Weermacht door de invoe
ring van den tweejarigen dienstplicht.
Ten aanzien van de 'Joden in ons land
werd van verschillende zijden het ver
langen uitgesproken, dat de regeering,
waar noodig, metterdaad tot hun bescher
ming zou optreden.
Eenigen hunner gaven in overwe
ging, het Strafwetboek aan te vullen
met bepalingen in den geest van die,
welke in NederlandschIndië tegen
misbruik van de drukpersvrijheid zijn
géricht.
Eenige leden drongen er op aan, dat een
einde zou komen aan den weifelenden en
huns inziens niet van eenige eigengereid
heid gespeenden koers, welken de minister
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
ten aanzien van de spelling volgt en die
nergens instemming vindt.
Het Tweede Kamerlid, de heer
Amelink. (a.r.) heeft aan den minister
van sociale zaken de volgende vragen
gesteld
1. Is het juist, dot voor den Haagschen
bestuurdersbond een pand zal worden ge
bouwd, waarvoor genoemde bestuurders-
bond den grond en de materialen heeft te
bekostigen doch de loonkosten door het rijk
en de gemeente 's-Gravenhage zullen
worden betaald?
2. Is het juist, dat behalve een deel van
het werk, dat uitgevoerd zal worden door
jeugdige werkloozen ter bevordering hun
ner vakkennis, dit pand zal worden ge
bouwd in 40-urige werkweek door vol
slagen arbeiders, onder de bepalingen van
de collectieve arbeidsovereenkomst voor
het bouwbedrijf, ook voor wat de hoogte
der loonen betreft?
3. Is het juist, dat in dit gebouw geves
tigd zullen worden behalve stempellokalen
voor „modern" georganiseerde werkloo
zen, kantoren van de sociaal-democratische
vakbeweging en lokalen, bestemd voor het
sociaal-democratische jeugdwerk?
4. Indien deze vragen bevestigend
worden beantwoord, wil de minister dan
de motieven mededeelen, op grond waar
van de overheid de betaling der loonen
voor den bouw van dit gebouw voor haar
rekening heeft genomen?
Gistermiddag is in de autoherstelplaats
van den heer Voskuilen, gelegen aan de
zijde, op de grens der gemeenten Moer-
kapelle en Zevenhuizen, - een autogeea-
laschapparaat waarmede werkzaamheden
werden verricht, met een hevigen knal uit
elkaar gesprongen. De stukken vlogen in de
werkplaats rond, waar de heer Voskuilen
en zijn twee zoons Werkzaam waren. De
zoons bleven ongedeerd, doch hun vader
kreeg ernstige verwondingen aan de bee-
nén. Hij bloedde hevig. De te hulp geroe
pen geneèsheeren uit Zevenhuizen en
Waddinxveen-waren Spoedig ter plaatse
en verleenden den getroffene de eerste
geneeskundige 'hulp. Zijn tóestand is niet
levensgevaarlijk.
Twee in de werkplaats staande auto's
zijn kort en klein geslagen en de ruiten en
deuren van de werkplaats zijn vernield.
De oorzaak van de ontploffing is nog
niet bekend.
In den glashandel van de firma G. Boone
aan de St. Mariastraat te Rotterdam is gis
ter een zeer merkwaardig ongeluk gebeurd,"
waarbij vier arbeiders snij wonden hebben
opgeloopen, maar dat al met al toch nog
vrij goed is afgeloopen.
In het magazijn van den glashandel, waar
groote hoeveelheden glasruiten liggen of
staan opgeslagen, stond onder meer ook
een rij zeer groote winkelruiten van zwaar
spiegelglas. Er stonden twintig ruiten ach
ter elkaar en eenige mannen hadden op
dracht om juist de twintigste ruit achter de
andere negentien vandaan te halen. Daar
toe was voor de rij glasplaten een dubbele
ladder geplaatst, waarop stonden de 17-
jarige J. Pelgrim uit de Assendelftstraat
en de 25-jarige A. E. Roubos uit Dordrecht.
Deze twee moesten de achterste ruit weg
schuiven, terwijl twee andere bedienden de
voorste negentien wat lieten overhellen.
VI T.r
J AMERICAN *JciGARETTES|
Deze beiden, die op den grond ston
den, de 44-jarige W. J. Stijger uit
Overschie en de 22-jarige M. C. van
den Bosch uit de Eerste Pijnackerstraat
lieten de stapel echter te ver naar vo
ren overkomen, waardoor zij de partij
ruiten niet meer konden houden.
Met een helsch lawaai sloegen de groote
ruiten tegen den grond aan gruzelementen.
In den val ook den ladder met de twee
mannen meesleepend. Deze beiden vielen
midden in de scherven. De beide mannen,
die op den gtond stonden, kw&men echter
onder het brekende glas terecht. Alle vier
personen kregen een aantal vrij ernstige
én diépe snij Wonden over het geheele
lichaam. 2ij zijri per auto van den genees-
kundigendienst overgebracht naar het zie
kenhuis aan den Coolsingel, waar drie van
hen zijn verbonden. Deze konden daarna
naar huis worden vervoerd.
De vierde man, Roubos, echter, die den
zwaren stapel op zich had gekregen, klaag
de over inwendige pijnen. Hij is in het
ziekenhuis ter observatie opgenomen.
De negentien ruiten zijn totaal versplin
terd. De schade bedraagt eenige honderden
guldens.
VERSLAGEN HOOFDACTE
EXAMENCOMMISSIES.
De gebruikelijke klachten.
Als bijvoegsel no. 32 tot de Ned. Staats
courant van 30 en 31 December is het ver
slag van de examencommissies voor de
hoofdacte verschenen. Deze examencom
missies hebben te Breda, Arnhem, 's-Gra
venhage, Rotterdam, Amsterdam, Haarlem,
Utrecht, Leeuwarden, Zwolle, Groningen
en Roermond zitting gehouden. Uit de op
merkingen van de Amsterdamsche sub
commissie ontleent het Hbld.
Opvoedkunde: Hierbij bleek, dat
de candidaten vaak een al te getrouwe
weergave van het gebruikte leerboek
gaven; bij het mondelinge examen bleek,
dat de candidaten veel theoretische kennis
niet aan de practijk konden toetsen. De
kennis der methoden was, behoudens
eenige gunstige uitzonderingen, niet vol
doende, evenmin als het inzicht in de ge-
se'..iedenis van het onderwijs en de op
voeding in Nederland.
Ned. taal- en letterkunde; De
candidaten gevoelden zich nog te weinig
in de bestudeerde letterkundige en taal
kundige onderwerpen thuis. Bijna altijd
moest de éxeminatór de examinandi stapje
voor stapje naar het antwoord leiden.
Onder de opstellen heeft de commissie
er hoogst zelden een aangetroffen met een
pittigen en vlotten stijl. Het aantal spel
fouten was zeer gering.
Aa r d r ij k s k u n d e menige candidaat
was zich te buiten gegaan aan het m'emori-
seeren van allerlei onbegrepen vaktermen,
vooral.op het terein der geologie;-
Het aantal onvoldoende examens' ihf de
geschiedenis was in het algemeen
groot; vaak had men een of meer onder-
deelen van de algemeene geschiedenis ver
waarloosd, en de geschiedenis der negen
tiende en twintigste eeuw totaal overge
slagen. De subcommissie dringt op het lezen
van een groot dagblad en het voortdurend
raadplegen van historische platen en kaar-
tenatlassen aan.
BRAND IN EEN TIMMERFABRIEK.
Gisteravond tegen 10 uur is een brand
uitgebroken in de opslagplaatsen van de
N.V. Haagsche houthandel en timmerfa
briek gebr. van Malsen aan de Binckhorst-
laan no. 153. De brand, die zich aanvanke
lijk ernstig liet aanzien, vooral met het oog
op den grooten voorraad hout en houtafval,
was door de motorspuit van het bureau
Rijswijkschéweg vrij spoedig gebluscht.
Het terrein bevindt zich vlak achter het
kasteel de Binckhorst aan de overzijde van
den dwarsweg, doch voor het kasteel, dat
een van de meest bekende oude monumen
ten van de residentie is, behoefde geen ge
vaar te worden gevreesd. Vermoedelijk is
de brand door broeiing ontstaan. De schade
bleef beperkt tot een betrekkelijk kleinen
stapel timmerwerk. De nablussching ge
schiedde met de noodige zorgvuldigheid.
Er was in de afgelegen omgeving uiteraard
weinig belangstelling.
D
Uit de memoires van de moeder van
Maria Vetséra, over den liefdesroman
van Kroonprins Kudolf.
10) V*'
De zesentachtig dagen eener liefde.
De idylle tusschen Rudolf en Maria Vet-
sera heeft maar zesentachtig dagen geduurd.
De piepjonge barones was op vijf November
voor de eerste maal in Rudolf's Vrijgezellen-
woning in de Hofburcht geweest;- op den
voórlaatsten dag van den daaropvolgendeh
Januarimaand stelde de hofarts, dr. Auchen-
thaler in het jachtslot Mayerling hun ge
meenschappelijke doodsoorzaak vast: zelf
moord met een jachtgeweer. De achten
tachtig bladzijden van het gedenkschrift
van Helena Vetsera vertellen ons alles van
deze zesentachtig dagen.
„Het ridderlijke wezen van den kroon
prins, zoowel als zijn knap uiterlijk waren
de oorzaak van barones Maria Vetsera's
vereering voor hem, nog voor zij hem per
soonlijk ontmoet had
Met deze woorden begint het verhaal van
den korten liefdesroman in de memoires van
Helena Vetsera. Dit beeld van Rudolf is
ongetwijfeld door een vrouw gegeven, op
wie zijn verschijning een even grooten
indruk heeft gemaakt
„Zij maakte geen geheim van deze ver
eering, doch haar- leeftijd in aanmerking
genomen en ook door het ontbreken van
iederen persconlijken omgang, sloeg nie
mand er bijzonder acht op.. Tijdens de voor-
jaars- en zamerrennen, meende zij, dat de
prins op haar gelet had en zij vertelde dit
vol blijdschap aan haar vertrouwde kennis
sen. Een ver-blijf van eenige maanden in
Engeland scheen haar gevoelens iets op den
achtergrond gedrongen te hebben, maar
slechts eenige maanden na haar terugkeer
had deze liefde haar geheel in haar macht
en zij offerde alles wat zij bezat op, jeugd,
eer en leven, om slechts enkele vluchtige
oogenblikken inzijn nabijheid te kunnen
zijn".
Maria Vetsera' had behalve gravin Larisch
nog een vertrouwde vriendin, waarschijn
lijk een meisje van haar eigen leeftijd; het
gedenkschrift vermeldt alleen haar voor
haam, Helmihe. Bij haar "stortte Mary in
vele belangrijke brieven haar hart uit. Na
de tragedie kreeg de moeder deze brieven in
handen,-waaruit zij met behulp van het
toenmalige kamermeisje den geheelen
roman kon reconstrueeren. Het gedenk
schrift veroordeelt gravin Larisch ten
zeerste en schrijft over haar:
„Haar persoonlijke bekendheid met den
kroonprins met alle verschrikkelijke ge
volgen van dien, had nooit dit ontzettende
einde kunnen hebben, ais de gravin niet de
onvergeeflijke daad begaan had, een
samenkomst van Mary Vetsera en den
kroonprins-te bewerkstelligen, zonder mede
weten van haar moeder. In plaats van het
meisje terecht te wijzen, speelde zij voor
bemiddelaarster en maakte den kroonprins
er opmerkzaam op, dat Maria zich zoo voor
hem interesseerde; later heeft zij hem nog
een van haar brieven in handen gespeeld;
zij was het ook, die de barones onder
valsche voorwendsels bewoog, haar haar
dochter toe te vertrouwen en dit vertrou
wen misbruikte om haar bij den kroonprins
te brengen".
„In het voorjaar van 1888 zeide de barones
tegen het kamermeisje: „Ik heb vandaag
den kroonprins gezien.!Hij was zoo knap...
en hij heeft mij zoo lief bedankt met zijn
prachtige oogen..."
„Voor haar vertrek naar Engeland schreef
zij haar vriendin, dat z^j wilde, dat zij ziek
werd, om maar in Weenen te kunnen
blijven. In een anderen brief bekende zij,
nooit een ander dan den prins te zullen
liefhebben. Na haar terugkeer uit Engeland
drukte zij haar gevoelens aldus uit: „Denk
niet, dat ik hem vergeten heb, ik heb hem
alleen nog veel meer lief".
Zij voelde zich gelukkig als de kroon
prins bij de rennen verscheen en zeide, dat
hij daar alleen voor haar kwam,- want dat
hij vroeger nooit dikwijls bij de rennen
geweest was. Ook groette hij haar opval
lend vriendelijk en terwijl hij vroeger den
rit door het Prater slechts eenmaal maakte,
deed hij dat nu drie keer om haar vaker
tegen te komen. Meesta' reed hij zpo dicht
langs haar rijtuig, dat zij bloosde, geheel in
de war raakte en moeite moest doen om
zichzelf te blijven en haar moeder antwoord
te kunnen geven, als deze haar iets vroeg."
De roman is begonnen met een brief, ver
haalt het gedenkschrift:
„Eind October 1888 kwam er een brief
van den kroonprins aan de barones. Zij
vertelde haar kennissen, dat de prins haar
geschreven had, dat ook hij zeer naar een
persoonlijke kennismaking verlangde, om
met haar te kunnen spreken en dat hij het
daarom een ontmoeting in het Prater had
voorgesteld. Zij vertelde er alleen bij, dat
zij dit voor onmogelijk hield, daar'zij het
huis niet alleen mocht verlaten. Zij schreef
en \elegrafeerde nu naar gravin Larisch, of
deze naar Weenen wilde komen, en de gravin
kwam. Onder het valsche voorwendsel
Maria noodig te hebben om met haar bood
schappen te doen, lokte zij haar onder het
moederlijk oog weg en arrangeerde toen
een samenkomst met den kroonprins".
Haar brieven aan haar vriendin kunnen
ons het beste van deze ontmoeting ver
tellen. Reeds eenigen tijd na haar terug
keer uit Engeland schreef zij haar vriendin
een brief, waarinzij haar gevoelens voor
den kroonprins aldus uiteen zette: „Ik kan
niet leven, zonder hem gezien en gespróken
te hebben. LieveHermine, doe geen moeite
meer met mij, ik weet, dat je, met alles
wat. je zegt, gelijk hebt, ik kan alleen niet
anders. Ik heb twee vriendinnen, jij en
Marie Larisch. Jij waakt voor mijn geeste
lijk geluk en Marie Larisch voor mijn
moreel ongeluk".
De vriendin bezwoer haar dringend geen
verdere, stappen te doen, aangezien het al
leen maar tot ongeluk kon leiden. Maar het
was reeds te laat. De onheilbrengende po
gingen van gravin Larisch waren reeds be
gonnen en zij werden beloond met een
blijde jubelkreet van de barones over haar
eerste ontmoeting met den kroonprins. Zij
schreef haar vriendin:
„Vandaag krijg je een gelukkigen brief
van me, want ik was bij Hem. Marie Larisch
heeft me meegenomen, zoogenaamd om
boodschappen te doen en toen gingen we
naar „Adèle" om ons te laten fotografeeren,
voor Hem natuurlijk. Daarna gingen we
naar het Grand Hotel, waar Bratfisch reeds
op ons wachtte. Wij verborgen ons gezicht in
onze boa s. Aan een kleine zijdeur van de
Hofburcht, wachtte een oude lakei op ons,
die ons langs duistere trappen en door vele
kamers voerde, doch eindelijk voor een deur
stilhield en ons binnen liet. Marie stelde
mij aan hem voor en -wij waren weldra in
diep gesprek gewikkeld.
Toen zei hij: „Ik moet de gravin even
spreken en ging met haar de deur uit. On-
dertusschen bekeek ik alles. Op zijn
schrijftafel lagen een revolver en een doods
hoofd. dat ik van alle kanten bekeek. Plot
seling kwam hij weer binnen en nam hij mij
het heel verschrikt uit de handen. Toen ik
zei, dat ik heelemaal niet bang was, lachte
hy en bij het weggaan zei hij tegen Marie:
„Breng haar eens gauw weer mee, alsje
blieft!"
Aan het einde van den brief schreef zij:
„Je moet mij belooven, noch aan Hannah,
noch aan Mama iets van dezen brief te ver-
tellen, want wanneer ze het een van beiden
hoorden, zou ik mij van kant moeten
maken".
„Deze eerste ontmoeting van Maria en
den kroonprins vond plaats op 5 November
1888, op denzelfden dag, waarop Mary zich
gezamenlijk met de gravin liet fotografee-
i en. Zelf zette zij haar naam en den datum
op een der foto's, welke zij haar kamer
meisje schonk met de woorden: „toen was
ik voor de eerste maal bij den kroonprins",
(Wordt vervolgd.)