„Mijnhardljes ONS INDISCH HOEKJE, Financieel Overzicht. NOTITIE-BOEKJE. Indische hotels en schrikbeelden. U I T M IJ N M. J. BRUSSE: Alkmaar's ontzet in de bedelaars-doele „Het Sterretje". DERDE BLAD. ALKMAARSCHE COURANT VAN ZATERDAG 7 JANUARI 1939. Het pond sterling opnieuw onder druk. Grootscheepsche conversie- transactie in Frankrijk. De poli tieke onrust heeft het proces van renteverlaging tegengehouden. Een emissie, die niet doorging. 1938 geen slecht jaar voor de pe troleumindustrie. Grooter rub- berverbruik in Amerika verwacht. Prijsherstel op de suikermarkt. Het was nauwelijks te verwachten, dat met het begin van het nieuwe jaar de zor gen van het voorafgaande met één siag zou den zijn verdwenen. Toch heeft het teleur gesteld, dat althans op één gebied deze zorg zich weer zóó spoedig, en dan nog wel in verscherpten vorm, zou doen gevoelen. Het Pond Sterling, dat in den loop van 1938 reeds herhaaldelijk het voorwerp van on gerustheid is geweest, is het nieuwe jaar in een flauwe houding ingegaan en het ziet er vooralsnog niet naar uit, alsof hierin een intrinsieke wijziging zal komen. De druk, welke van verschillende kanten op de En- gelsche valuta wordt uitgeoefend, is te groot, dan dat deze door het ingrijpen van het Britsche Valuta-Egalisatiefonds kan worden tegengehouden. Op de diepere oorzaken van de flauwe stemming voor het Pond Sterling verlies aan prestige van Groot-Britannië, tekort op de begrooting, terugtrekking van buiten- landsch kapitaal hebben wij reeds her haaldelijk gewezen. In den jongsten tijd heeft vooral de laatstgenoemde factor de repatriëering van tijdelijk in Londen uitge zette gelden zich in versterkte mate doen gevoelen. Het betreft hierbij hoofdzakelijk het naar Londen uitgeweken Fransche ka pitaal, dat zich, door de gunstigere opvat tingen omtrent den binnenlandschen poli- tieken en den financieele toestand laat verleiden, naar Frankrijk terug te keeren. Het is weliswaar niet zeker, dat het daar nu ook voor goed zal blijven. Reeds eerder heeft Frankrijk perioden gekend van toene mend vertrouwen in het financieele be heer, waarop echter telkens weer 'n terug slag is gevolgd, omdat sinds de regeering- Poincaré eigenlijk geen enkele krachtig genoeg is gebleken, de noodzakelijke, maar van alle lagen der bevolking offers verlan gende saneering der staatsfinanciën door te voeren. Het financieele en economische herstel plan van de tegenwoordige regeering hoewel het den toets der critiek in elk op zicht lang niet kan doorstaan opent in elk geval de mogelijkheid van een rustigere financieele en monetaire ontwikkeling in den eerstkomenden tijd. Het Fransche staatscrediet heeft hiervan reeds den gun- stigen invloed ondervonden, ook in zijn ver houding tot het buitenland. Nog in het oude jaar kon de Minister van Financiën aankondigen, dat zijn onder handelingen met buitenlandsche bankiers inzake een grootscheepsche conversie-trans actie, die een belangrijke besparing aan rente voor de Fransche schatkist met zich brengt, konden worden afgesloten. Het gaat hierbij om een totaal bedrag van 175 millioen gulden, waarvan 100 millioen in Nederland, f 75 millioen in Zwitserland zal worden geëmitteerd. Een aantal hier te lande en in Zwitserland tegen een rente van' 4 y2 tot 6 y, pCt. geplaatste spoorweg- leeningen (die via het Fonds Commun der Fransche spoorwegen een indirecte garan tie van den Franschen Staat genieten) zal worden afgelost en de houders zullen in de gelegenheid worden gesteld, in te schrijven op de nieuwe leening, die 4 pCt. rente zal dragen en a 95 pCt. zal worden uitgegeven. De Nederlandsche houders van Fransche spoorwegobligatiën worden door dit con versie-aanbod voor een moeilijke beslissing gesteld. Het Fransche crediet moge zich in korten tijd krachtig hebben hersteld, dit neemt niet weg, dat het koersverloop van Fransche obligatiën reeds jaren lang bui tengewoon onstabiel is geweest. De 6 pCt. guldens-obligatiën Paris—Orleans bijvoor beeld schommelden in 1935 tusschen 81 en 103 pCt., in 1936 tusschen 71 en 94 pCt., in 1937 van 80 tot 96 pCt., terwijl in 1938 een dieptepunt van 76 pCt. werd bereikt. De 4)4 pCt. obligatiënleening Paris-Lyon-Médi- terrannée (in gulden en Zwitsersche francs) heeft het vorige jaar een laagste punt van 66 '/o pCt. bereikt. Voor degenen, die de stukken tot de lan gen tijd geldende lage koersen hebben ge kocht, beteekent de aflossing a pari een di rect geldelijk voordeel. De koerssprongen der laatste jaren moeten echter beschouwd worden als een waarschuwingssein ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling. Noch de politieke, noch de financieele of monetaire toestand in Frankrijk is zoodanig geconsolideerd, dat onaangename verras singen uitgesloten moeten worden geacht. Men zal goed doen, hiermede bij het nemen van een beslissing inzake herbelegging in Fransche staatsfondsen terdege rekening te houden. Bij niet-belegging der vrijkomende mid delen in Fransche fondsen blijft de moei lijkheid bestaan, hoe de gelden óp eenigs- zins rendabele wijze uit te zetten, bij een zoo gering mogelijk koersrisico. Deze vraag heeft gedurende het afgeloopen jaar aan groote en kleine beleggers meer zorgen be reid dan ooit te voren, vooral in het begin van het jaar, toen het proces van rente verlaging hier te lande tengevolge van den overvloed van beschikbaar kapitaal en de geringere geldbehoeften van het zakenle ven nog verderen voortgang maakte. De conversie van de 4 pCt. Nederlandsche en Ned.-Indische staatsleeningen in 3)43 pCt. leeningen, welk voorbeeld door eenige gemeenten en provinciën werd gevolgd, werd nog overtroffen door de daarop aan sluitende uitgiften van 3 pCt. provinciale en gemeenteleeningen en van 2yz pCt. lee ningen met korten looptijd. In deze periode bereikte de 2% pCt. Ned. Werkelijke Schuld (de z.g. „Integralen") een record- noteering van 915/8 pCt., een koers die, gedurende de meer dan een eeuw dat deze leening bestaat, slechts in de jaren 1894 en 1895 werd overschreden. De groote beleggers maakten front tegen 't streven der geldnemers, om 'n voortdurend verderen druk op den rentestand uit te oefenen, door de geldgevers tegen elkander uit te spelen. Meer nog dan het optreden van het „Beleggingsfront" heeft echter een verscherping van de internationale politie ke verhoudingen telkens weer het proces van rente-verlaging tegengehouden. In Maart was het de overrompeling van Oos tenrijk, die aan de uitgifte van 3 pCt. lee ningen een einde maakte; in September heeft de oorlogsvrees in verband met de gebeurtenissen in Tsjechië een nieuwe con versie-beweging. meerendeels van 3 in 31/4 pCt. leeningen, „in de kiem ge smoord". Hoewel een scherpe koersdaling ook op de binnenlandsche obligatiemarkt als ge volg van den gespannen politieken toestand vrij spoedig voor een herstel plaats maakte, konden de hooge noteeringen van de eerste maanden des jaars toch lang niet meer worden bereikt. Integralen hebben het jaar zelfs ca. 8 pCt. beneden den hoogsten stand van dit jaar verlaten, een koersschomme ling, die bewijst, dat zelfs de intrinsiek meest „safe" fondsen voor den houder toch risico's met zich meebrengen, welke bij be leggingen nu eenmaal niet zijn uit te scha kelen. Toch kan men wel zeggen, dat de binnenlandsche obligatiemarkt in den laat- sten tijd tamelijk geconsolideerd is. De te genzin van den belegger in fondsen van een nog lager rente-type dan het thans gelden de maakt, dat verdere conversies nog maar weinig kans op succes hebben. Daartegen over schijnt er voorloopig althans niet veel vooruitzicht te zijn op een stijging van den rentevoet met een daarmede gepaard gaande koersdaling van oude leeningen. In de laatste maanden des jaars is weliswaar de kapitaalvraag van het bedrijfsleven iets toegenomen, maar eerst een algemeene eco nomische opleving zal de behoefte aan nieuw kapitaal zoodanig stimuleeren, dat hiervan invloed op den rentestandaard zal kunnen uitgaan. 1 „Mijnhardtje 5 ct 12 Mijnhardtjes" 50 ct Vermoedelijk zal binnenkort reeds een belangrijke particuliere geldnemer een beroep op de kapitaalmarkt doen. De des betreffende emissie 100 millioen 3)4 pCt. obligatiën der Bataafsche Petroleum Mij., die, naar stellig verluidde, a 100)4 pCt. zouden worden aangeboden, scheen reeds „in kannen en kruiken" te zijn; het heet, dat zelfs de prospectussen in grooten getale waren gedrukt. De commissarissen van de Koninklijke hebben echter blijkbaar niet hun goedkeuring aan de uitgifte ge hecht, naar men meent te weten omdat, volgens hun opvatting, de Koninklijke on der de tegenwoordige omstandigheden tot voordeeliger voorwaarden kan leenen. In dat geval zou het dus slechts om uitstel, niet echter om afstel van de emissie gaan. Geruchten, dat het niet tot een openbare uitgifte zal komen, doch dat besprekingen plaats vinden omtrent onderhandsche plaat sing der leening bij de Rijksfondsen en an dere groote beleggingslichamen zijn inmid dels tegengesproken. Wel zullen deze groote beleggers ook bij een eventueele openbare uitgifte wel een groot deel der leening wen- schen op te nemen en van de zijde van kleinere beleggers zal er eveneens waar schijnlijk groote belangstelling voor be staan, mede ter belegging van bij de jaars wisseling vrijgekomen gelden. De uitkee- ring van het dezer dagen door de Konink lijke Petroleum aangekondigde interim dividend van 6 pCt. stelt weer een bedrag van ruim 30 millioen ter beschikking van aandeelhouders en voor een deel hier van zal ongetwijfeld ook belegging worden gezocht. Na de geruchten omtrent de mogelijk heid van verlaging of zelfs passeering van het interim-dividend viel het mee, dat het interim-dividend hetzelfde is als het vorige jaar. Over 1937 werd een slotdividend van 11 pCt. uitgekeerd. Natuurlijk beteekent de onveranderde interim-uitkeering niet, dat nu ook het slotdividend hetzelfde zal zijn als dat over 1937. Over het algemeen is 1938 vermoedelijk geen slecht jaar voor de petroleumindustrie geweest, maar de situatie in de Ver. Staten, waar de Konink- lijke-Shellgroep groote belangen heeft, baart nog steeds zorg. De prijzen voor ruwe petroleum en benzine zijn er scherp ge daald, tengevolge van concurrentie-strijd tusschen de kleinere onafhankelijke maat schappijen en de groote concerns. De uit- eenloopende belangen van deze twee par tijen hebben tot dusverre ook een beletsel gevormd voor een doeltreffende regeling van de petroleum- en de benzine-productie. In den jongsten tijd schijnt de kans op een De hotels in de groote centra op Java en enkele steden op Sumatra hebben een hoogte bereikt, die wat inrichting enz. be treft, vergelijking met zeer goede Europee- sche best kunnen doorstaan. Met dit verschil dat ze niet uit gebouwen met veel verdie pingen bestaan, maar met twee of zelfs één etage. Het gevolg ervan is, dat de hotels met 100 of meer bedden zóó uitgestrekt zijn, dat ze op een klein dorp gelijken. Dit is b.v. het geval met het bekende „Hotel des Indes" te Batavia en hotel De Boer te Me- aan. Met hun groote, luchtige kamers, hun uitstekende keuken, de keurige bediening voelt zelfs de meest verwende toerist er zich thuis. Maar buiten Java en de enkele groo te steden op Sumatra vindt men die zeer goede logeergelegenheden niet. In de klei nere plaatsen als Makassar, Bandjirmassin, Menado, om de grootste centra in de Bui tengewesten te noemen, treft men nog goe de hotels aan, maar in de nog kleinere, is dit niet het geval. Daar zijn nog wel logeer gelegenheden, maar ze staan niet onder Europeesche leiding. Voor toeristen zijn ze niet bestemd. De reizende ambtenaren vin den er een onderdak. Is hun bezoek wat groot, dan is een z.g. „mandoer" in die, pas- sangrahans" (zoo noemt men die hotelle tjes) de beheerder. Hij is dan ook vaak ge trouwd met een gewezen „Kokki" (Keu kenmeisje). Samen verzorgen ze dan de gasten, volgens een vast tarief opgemaakt door den plaatselijken bestuursambtenaar. De toerist, niet ambtenaar, moet aan deze eerst vergunning vragen als hij er Irgee- ren wil. Die gelegenheden bevatten meestal weinig slaapkamers, twee of drie, zoodat het wel eens voorkomt, dat hij er geen on derdak kan vinden, maar dit is hoogst zel den het geval, want bijna altijd wordt er een schikking getroffen: men logeert dan samen in één kamertje of als dit onmoge lijk is bivakeert men in de voorgalerij, op de heel kleine plaatsen heeft het bestuur gebouwtjes opgericht, die bestaan uit een huisje zonder eenig meubilair, soms voor zien van een tafel met een paar stoelen, maar vaak treft men ook die niet aan. De reiziger heeft hierop gerekend en eigen bed met muskietennet, een vouwstoel en soms een opvouwbare tafel meegenomen. Ook voedsel sleept hij mee. Een hem verge zellende bediende bereidt dan het sobere maal. Die manier van reizen heeft haar eigenaardige bekoring, tenminste voor den niet verwenden toerist! Op Borneo treft men ook zelfs die primitieve „koeboe's" (zoo heeten die passangrahans daar) heel vaak niet aan. Dan overnacht men in een door de Dajaksche roeiers van boomstammetjes en blaren opgezet bivakje. Ook deze wijze van logeeren heeft een eigenaardige bekoring, tenminste als men niet te zeer gekweld wordt door bloedzuigers, venijnig stekende insecten ene bandjirs. In het laatste geval moet men wachten, dagen, ja weken soms tot het water gedaald is eer de reis kan worden vervolgd. Dat eindeloos wachten in het bosch, waar alles druipt van den regen, duizenden bloed zuigers op menschelijk bloed azen, is het tegendeel van genot! In min of meer be woonde streken op Borneo zijn bij de dorp jes vaste bivakjes opgericht. Ze zijn wel zeer primitief, maar toch nog altijd minder on comfortabel dan een boschbivakje. Een bandjir b.v. kan men er rnstig afwachten (als is dit wachten steeds onaangenam en enerveerend), terwijl de nare bloedzuigers er ook niet dreigen. In het verre Apo-Kajan staan vóór die koeboe's soms houten beelden. De bevolking heeft ze er geplaatst met de bedoeling de booze ziekteverspreidende geesten toe te brullen, weg te jagen. Is het niet merkwaar dig, dat de primitieve menschen, die van de wyze, waarop besmettelijke ziekten worden verspreid, geen verstand hebben en niet weten, dat het verkeer er vaak de oorzaak van is, hebben aangevoeld, dat de reizende mensch ze meebrengt? Ik beeld hierbij een koeboe met een dergelijk schrikbeeld af. H. F. TILLEMA. bevredigende overeenkomst echter te zijn toegenomen. Op ander gebied blijft de ontwikkeling in Amerika ook van doorslaggevende beteeke- nis. Zoo was de lage stand van den rubber- prijs in 1938 ondanks de drastische pro ductie-beperking hoofdzakelijk het gevolg van de vermindering van het rubberverbruik in de Ver. Staten, van 545.000 ton in 1937 tot naar raming 410.000 in het afgeloopen jaar. De rubberprijs te Londen heeft zich weliswaar van een dieptepunt van 5 pence per lb. in Maart j.L hersteld tot ca. 8 pence aan het eind van het jaar, maar tengevolge van het feit, dat de productie slechts 50 van de capaciteit der ondernemingen be draagt, ligt ook de kostprijs belangrijk hoo- ger dan vroeger. Niettemin hebben de notee ringen van rubberaandeelen op de Amster- damsche beurs zich aanmerkelijk boven het in dit jaar bereikte laagste punt kunnen verheffen. Deze koersverbetering is vermoe delijk niet zoo zeer gebaseerd op gunstige dividendverwachtingen voor het afgeloopen In die blauw-zwarte rook-schemering, waar Toon en ik tóch even angstig verbou wereerd bleven staan, daar kleurde fel onder een walmend lampje aan den zolder een ronde tafel vol glimmerend bonte papieren bloemen. Schrijnend rood, giftig geel, groen, oranje En 'n heksig wijf met slierten los hangend haar langs 'r hittig wuitgezicht zat bevend gejaagd al maar weer van dien blik- kerenden pronk in elkaar te winden. In den hoek voor 't raam fonkelden door 't smokige duister de koperen knoopen op de uniform van een marinier, die met 'n roodharige meid zat te minnekozen. Ouwe kereltjes waren er ruzieënd aan 't smijten met kaarten. En op d'n eenen z'n schouder stond een aapje malle grimassen te maken. Z'n leep-bruine oogjes gloeiden in den schemer met groenige glans- jes en z'n oolijke facie trok nog drukker van opwinding dan de heet roode tronies van de dobbelende ouden. Maar midden aan den muur zat een ma gere vrouw, 'r handen krampend gevouwen in r schoot, diep voorover gezakt. Ze hield 'r bloedbevlogen gezicht strak opwaarts ge spannen, als een die dwepende bidt. Zoo staarden 'r groote oogen verbijsterd naar den kroeghemel op. Met trillende stem galmde ze haar lied fanatiek door 't dronken lawaai heen; Mijn Jezus, ik min u, ik weet het, gij zijt myn, En 'k wil voor eeuwig de uwe ook zijn. Hoe kwaadaardiger spottend 't hoonend gejouw om haar tierde, des te krolscher jankte haar valsch-hooge stem. Met schud dend hoofd, met stootende schouders en stampende voeten gierde ze al woester 't refrein: „Als ik ooit u minde, dan is 't Heiland nu". Ze gaf de spotters om haar heen geen kans. 't Sarrende dronken lawaai hitste haar tot nóg dwepender vervoering aan. Bonkend de maat met bei haar krimpende handen, jam merde ze schokkend en fleem-gierende voort. Ze hijgde de snerpende galmen tot heete smeekingen boven 't gedreun uit van haar trappende voeten: Er is een bron gevuld met bloed, Door Jezus' kruis en pijn En wie zich werpt in dezen vloed Wordt door hem vrij en rein. Halleluja, halleluja en verdwaasd hoste ze mee met 'r klappende handen, 'r stampende hakken, 'r starende ge zicht zwijmelende in een uitzinnigen lach. Tot er opeens 'n gebocheld oud Joodje met wapperende armen uit z'n donkeren hoek midden in sprong, z'n wanstaltige lijf wrik kend in een dolzinnigen dans. Z'n kleine, aapachtig harige gloei-roode snoetje vertrok ken tot grienen, tot grijnzen, met verwilder de oogjes. Zoo danste dat kleine monster een woesten cancan, zwaaiend en vallend en weer duizelend overeind op z'n zwiepende, wringende, wrikkende beentjes. Hij brulde in dierlijk schorre geluiden helsche ver- wenschingen en gilde dan weer met dreigen de vuisten om erbarming, smeekte snikkend om vergeving van zonden. Dan brak z'n huilende tronie weer uit in een grijnslach. Maar nu klapte de vrouw, die alom haar dwepende liederen krijschte, het Joodje toe met wenkende handen, 't Dronken volk er omheen hitste den bezetene aan. Alleen die heksige oude aan de tafel wond onaf geleid voort aan 'r schrijnende bloemfestoe- ven, alsof de duvel achter haar aan dreef, 'n Vent op paardevoeten had tot vechtens toe ruzie met 'n meid, die bleek zijn draai orgeltje stuk voor stuk uit elkaar te hebben geschroefd, omdat hij centen uit 'r bakje zou hebben gestolen, 't Aapje trok leelijke snoe ten in 't rond naar al zyn mede-gasten, maar alleen tegen de bolleboffin in de tapkast stak hy ter onderscheiding zyn tongetje uit. De man van de godsdienstwaanzinnige furie zat aan den anderen kant van de tafel rustig zijn krantje te lezen, terwijl hij nu en dan stil knikkend haar met de tweede stem bege leidde. Hij scheen een deftig heer, keurig in 't zwart, lange jas, z'n even grijzende haar netjes gescheiden, z'n langen baard, dien hij telkens wijsgeerig streelde, breed-uit en ver zorgd. Een heer, inderdaad, die met een witte das een diaken, laat staan een hulp prediker had kunnen zijn. Z'n hooge zijden hoed stond naast hem op tafel. Met een zwart gelakt houten koffertje, waar bepaald z'n geheimzinnige negotie in stak, maar dat ook het instrumentenkistje van een chirurg had kunnen wezen. Rustig geleund in z'n stoel hield hij de krant voor zich uit in z'n fijne, witte handen, en z'n vergeestelijkt bleeke gezicht las stellig heel critisch. Voor 't gemak had hij zijn houten been met glim mend koperbeslag zoo lang bescheiden tus schen z'n knieën neergezet. Maar die gebochelde delirium-lyder kwam daar plotseling tegen 't galmende wijf op geduikeld, greep haar rauw om 't middel en toen dansten zij samen, al nog maar halle luja-kraaiende, 'n wel zeer afstootelijk waanzinnigen wals. Meteen zette de horrel voet in en zong 't alles gierende mee: „Jan, kom kietel me" waar ze de maat bij klapten en stampten Tot de bultenaar opeens lijkbleek werd en bewusteloos neer- smakte. Met nog 'n wij deren zwaai van haar rokken tolde de vrouw voort naar den mari nier, pakte z'n hoofd om te zoenen dat diens lief haar met een wreeden slag midden in 'r gezicht liet afdeizen. Alsof er niets storends gebeurd was, keerde zij naar haar stoel terug en herbegon haar verbijsterde zangen, terwijl 't andere volk net zoo lang naar 't bezwijmde Joodje trapte en sloeg om hem weer bij zinnen te brengen. Maar de waardin wrong zich nu eindelijk kwaad de tapkast uit, want 't begon haar te vervelen en smeet den bultenaar met één hand de deur uit op straat. Toen was 't even stil. De blikken dominee maakte hiervan gebruik om met plechtige stem als zalvend uit z'n krantje voor te lezen: „Met den storm zyn er dit keer in het Haagsche bosch geen boomen ontworteld". Daar was het heele gezelschap nu opeens verwonderlijk van vervuld: „Ja, ja" hoor je dat?" in 't Haagsche bosch geen boomen omgewaaid Wij zaten, na onze toch niet geringe land- looperservaringen, Toon en ik totaal be duusd en bang in een hoek achterin weg gedrukt met ons keteltje koffie. Geen woord durfden we tegen elkaar ook maar te fluis teren, om niet de aandacht op ons te vesti gen. Want zoo iets angstwekkends van menschen-ontaardig hadden we toch nog in geen van de vorige zwervers-slaapsteden ontmoet. En als er een naar ons keek, sloeg zelfs mijn luimige maat, „athleet licht ge wicht", zijn oogen schuw neer. Wij hadden in dien tijd voor de gebedelde centen een partijtje verlegen muziekinstru menten opgekocht. Om mij een houding te geven, had ik die verbleekte en roestige bar rels maar weer uit onze marsen gepakt, en naarstig begon ik ze voor de zooveelste maal op te poetsen met de asch uit den bak vol op tafel aan een punt van mijn jas als een dallesdekker. Een mannetje, dat wel een verzwalkt schippertje kon zijn, zat daar al even onwennig naast ons te zwijgen. Opeens raadde hij mij goedig: „neem 'n tikkeltje pommade van 't Valkie, dan vliegt de glans er krek over Maar poestpommade, als je niet eens cen ten hebt om je slaapgeld te betalen. Toon zette z'n ontroerendste oude-bedelaarsstem weer aan: „me hebben geen poen, broer „Nou" zei de buurman erg geheimzin nig „dan zal ikke jullie's helpen. Die ma rinier daar, die het 'n doosie vol voor z'n knoope, én twee lappies. Die kan je wel effe stiekem gebruike, want als die zeesoldaat 'n vrouwspersoon het gepraaid, kan je 'm kiel halen en nóg bespeurt ie 't niet". Meteen ging hij zelf 't gedienstig sluipende voor ons halen. En met z'n drankzuchtig roode gezichtje en z'n blinkende oogjes kwam hij opeens erg spraakzaam by mij kij ken naar die waarlijk wonderdoende bewer king. Onze rommel, daar zag hij nu zoo wel iets in. Want goedig verordineerde hij: „jij mot morgen met een bak voor je huik op de markt gaan staan. Zoo netjes, vliegen je toetertjes weg Toon, die iets goedigs terug wou zeggen, vroeg op z'n prachtig lamentabelen zeur toon: „Loopt uwé óók met 'n bakkie?" Maar wat had ie daar er weer naast gegre pen. Wamt 't zwalkertje stoof brieschend be- leedigd op: dat hij hier en ginder nog éér lijke handen an z'n lijf had Meteen be zwoer ik z'n drift door te zeggen, dat Toon met z'n vraag 'n ander bedoeld had. Hij voelde zich toen zelfs blijkbaar opeens ver- teederd. Legde verbroederend z'n hand op Toons hoofd, dat nog altijd gedekt was door diens rooverig verdeukten pothoed, omdat die toch ook zóó'n verzworven schooier van 'n maakte. Mijn maat hield zich nu op zijn beurt bar gegriefd: „Blijf jij asjeblieft met jou eerlijke poote van mijn fijne hoed af." En opzichtig ging hy met z'n mouw dat ge sjochten kaasbolletje weer zitten opstrijken. De bruine schrikte ervan, maakte ernstig verontschuldigingen en prees! ,,'t is krek nog 'n emmes hoedje, mejonge". 't Bocheltje was inmiddels ook weer stil letjes binnen geslopen. Met z'n grijnzende tronie kwam hij aangewaard pal achter z'n mede-logé's van 't Sterretje en aaide ze dan griezelig langs hun wangen, als een idioot, die zoete broodjes wil bakken. Wreed klet sten de oorvijgen op z'n zielig vervallen ge zichtje, tot hij grienend naar de waardin liep om te klagen. Maar die had alleen maar uitzinnige pret om z'n bevende gestotter. Ze sloegen en stompten 'm raak, waar hij, met z'n handen beschermemd voor z'n snoetje, langs kwam. En weerloos liet hij zich be- doen. Alleen had hij inmiddels van 't aapje geleerd, om z'n tong uit te steken tegen z'n belagers Maar ik kon nu myn angst niet langer ver- knijpen, dat wy hier, hier, allebei zaten zon der centen: 't Zweet stond mij in de handen. 'k Zeg tegen Toon: „maat, gaan mee nog een luchie te scheppe". En tegen de bolle boffin: „we komme werom, hoor, temee". Zoo raakten we in Alkmaar weer op straat waar 't feest van 't Ontzet nog joelde in den rossen vuurwerkgloed. Nadruk verboden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 9