„Mijnhardljes
ONS INDISCH HOEKJE,
Financieel Overzicht.
NOTITIE-BOEKJE.
Indische hotels en schrikbeelden.
U I T M IJ N
M. J. BRUSSE:
Alkmaar's ontzet in de
bedelaars-doele
„Het Sterretje".
DERDE BLAD.
ALKMAARSCHE COURANT VAN ZATERDAG 7 JANUARI 1939.
Het pond sterling opnieuw onder
druk. Grootscheepsche conversie-
transactie in Frankrijk. De poli
tieke onrust heeft het proces van
renteverlaging tegengehouden.
Een emissie, die niet doorging.
1938 geen slecht jaar voor de pe
troleumindustrie. Grooter rub-
berverbruik in Amerika verwacht.
Prijsherstel op de suikermarkt.
Het was nauwelijks te verwachten, dat
met het begin van het nieuwe jaar de zor
gen van het voorafgaande met één siag zou
den zijn verdwenen. Toch heeft het teleur
gesteld, dat althans op één gebied deze zorg
zich weer zóó spoedig, en dan nog wel in
verscherpten vorm, zou doen gevoelen. Het
Pond Sterling, dat in den loop van 1938
reeds herhaaldelijk het voorwerp van on
gerustheid is geweest, is het nieuwe jaar
in een flauwe houding ingegaan en het ziet
er vooralsnog niet naar uit, alsof hierin een
intrinsieke wijziging zal komen. De druk,
welke van verschillende kanten op de En-
gelsche valuta wordt uitgeoefend, is te
groot, dan dat deze door het ingrijpen van
het Britsche Valuta-Egalisatiefonds kan
worden tegengehouden.
Op de diepere oorzaken van de flauwe
stemming voor het Pond Sterling verlies
aan prestige van Groot-Britannië, tekort op
de begrooting, terugtrekking van buiten-
landsch kapitaal hebben wij reeds her
haaldelijk gewezen. In den jongsten tijd
heeft vooral de laatstgenoemde factor de
repatriëering van tijdelijk in Londen uitge
zette gelden zich in versterkte mate doen
gevoelen. Het betreft hierbij hoofdzakelijk
het naar Londen uitgeweken Fransche ka
pitaal, dat zich, door de gunstigere opvat
tingen omtrent den binnenlandschen poli-
tieken en den financieele toestand laat
verleiden, naar Frankrijk terug te keeren.
Het is weliswaar niet zeker, dat het daar
nu ook voor goed zal blijven. Reeds eerder
heeft Frankrijk perioden gekend van toene
mend vertrouwen in het financieele be
heer, waarop echter telkens weer 'n terug
slag is gevolgd, omdat sinds de regeering-
Poincaré eigenlijk geen enkele krachtig
genoeg is gebleken, de noodzakelijke, maar
van alle lagen der bevolking offers verlan
gende saneering der staatsfinanciën door
te voeren.
Het financieele en economische herstel
plan van de tegenwoordige regeering
hoewel het den toets der critiek in elk op
zicht lang niet kan doorstaan opent in
elk geval de mogelijkheid van een rustigere
financieele en monetaire ontwikkeling in
den eerstkomenden tijd. Het Fransche
staatscrediet heeft hiervan reeds den gun-
stigen invloed ondervonden, ook in zijn ver
houding tot het buitenland.
Nog in het oude jaar kon de Minister
van Financiën aankondigen, dat zijn onder
handelingen met buitenlandsche bankiers
inzake een grootscheepsche conversie-trans
actie, die een belangrijke besparing aan
rente voor de Fransche schatkist met zich
brengt, konden worden afgesloten. Het
gaat hierbij om een totaal bedrag van 175
millioen gulden, waarvan 100 millioen
in Nederland, f 75 millioen in Zwitserland
zal worden geëmitteerd. Een aantal hier te
lande en in Zwitserland tegen een rente
van' 4 y2 tot 6 y, pCt. geplaatste spoorweg-
leeningen (die via het Fonds Commun der
Fransche spoorwegen een indirecte garan
tie van den Franschen Staat genieten) zal
worden afgelost en de houders zullen in de
gelegenheid worden gesteld, in te schrijven
op de nieuwe leening, die 4 pCt. rente zal
dragen en a 95 pCt. zal worden uitgegeven.
De Nederlandsche houders van Fransche
spoorwegobligatiën worden door dit con
versie-aanbod voor een moeilijke beslissing
gesteld. Het Fransche crediet moge zich in
korten tijd krachtig hebben hersteld, dit
neemt niet weg, dat het koersverloop van
Fransche obligatiën reeds jaren lang bui
tengewoon onstabiel is geweest. De 6 pCt.
guldens-obligatiën Paris—Orleans bijvoor
beeld schommelden in 1935 tusschen 81 en
103 pCt., in 1936 tusschen 71 en 94 pCt., in
1937 van 80 tot 96 pCt., terwijl in 1938 een
dieptepunt van 76 pCt. werd bereikt. De
4)4 pCt. obligatiënleening Paris-Lyon-Médi-
terrannée (in gulden en Zwitsersche francs)
heeft het vorige jaar een laagste punt van
66 '/o pCt. bereikt.
Voor degenen, die de stukken tot de lan
gen tijd geldende lage koersen hebben ge
kocht, beteekent de aflossing a pari een di
rect geldelijk voordeel. De koerssprongen
der laatste jaren moeten echter beschouwd
worden als een waarschuwingssein ten
aanzien van de toekomstige ontwikkeling.
Noch de politieke, noch de financieele of
monetaire toestand in Frankrijk is zoodanig
geconsolideerd, dat onaangename verras
singen uitgesloten moeten worden geacht.
Men zal goed doen, hiermede bij het nemen
van een beslissing inzake herbelegging in
Fransche staatsfondsen terdege rekening te
houden.
Bij niet-belegging der vrijkomende mid
delen in Fransche fondsen blijft de moei
lijkheid bestaan, hoe de gelden óp eenigs-
zins rendabele wijze uit te zetten, bij een
zoo gering mogelijk koersrisico. Deze vraag
heeft gedurende het afgeloopen jaar aan
groote en kleine beleggers meer zorgen be
reid dan ooit te voren, vooral in het begin
van het jaar, toen het proces van rente
verlaging hier te lande tengevolge van den
overvloed van beschikbaar kapitaal en de
geringere geldbehoeften van het zakenle
ven nog verderen voortgang maakte. De
conversie van de 4 pCt. Nederlandsche en
Ned.-Indische staatsleeningen in 3)43
pCt. leeningen, welk voorbeeld door eenige
gemeenten en provinciën werd gevolgd,
werd nog overtroffen door de daarop aan
sluitende uitgiften van 3 pCt. provinciale
en gemeenteleeningen en van 2yz pCt. lee
ningen met korten looptijd. In deze periode
bereikte de 2% pCt. Ned. Werkelijke
Schuld (de z.g. „Integralen") een record-
noteering van 915/8 pCt., een koers die,
gedurende de meer dan een eeuw dat deze
leening bestaat, slechts in de jaren 1894 en
1895 werd overschreden.
De groote beleggers maakten front tegen 't
streven der geldnemers, om 'n voortdurend
verderen druk op den rentestand uit te
oefenen, door de geldgevers tegen elkander
uit te spelen. Meer nog dan het optreden
van het „Beleggingsfront" heeft echter een
verscherping van de internationale politie
ke verhoudingen telkens weer het proces
van rente-verlaging tegengehouden. In
Maart was het de overrompeling van Oos
tenrijk, die aan de uitgifte van 3 pCt. lee
ningen een einde maakte; in September
heeft de oorlogsvrees in verband met de
gebeurtenissen in Tsjechië een nieuwe con
versie-beweging. meerendeels van 3 in
31/4 pCt. leeningen, „in de kiem ge
smoord".
Hoewel een scherpe koersdaling ook op
de binnenlandsche obligatiemarkt als ge
volg van den gespannen politieken toestand
vrij spoedig voor een herstel plaats maakte,
konden de hooge noteeringen van de eerste
maanden des jaars toch lang niet meer
worden bereikt. Integralen hebben het jaar
zelfs ca. 8 pCt. beneden den hoogsten stand
van dit jaar verlaten, een koersschomme
ling, die bewijst, dat zelfs de intrinsiek
meest „safe" fondsen voor den houder toch
risico's met zich meebrengen, welke bij be
leggingen nu eenmaal niet zijn uit te scha
kelen. Toch kan men wel zeggen, dat de
binnenlandsche obligatiemarkt in den laat-
sten tijd tamelijk geconsolideerd is. De te
genzin van den belegger in fondsen van een
nog lager rente-type dan het thans gelden
de maakt, dat verdere conversies nog maar
weinig kans op succes hebben. Daartegen
over schijnt er voorloopig althans niet
veel vooruitzicht te zijn op een stijging van
den rentevoet met een daarmede gepaard
gaande koersdaling van oude leeningen. In
de laatste maanden des jaars is weliswaar
de kapitaalvraag van het bedrijfsleven iets
toegenomen, maar eerst een algemeene eco
nomische opleving zal de behoefte aan
nieuw kapitaal zoodanig stimuleeren, dat
hiervan invloed op den rentestandaard zal
kunnen uitgaan.
1 „Mijnhardtje 5 ct 12 Mijnhardtjes" 50 ct
Vermoedelijk zal binnenkort reeds een
belangrijke particuliere geldnemer een
beroep op de kapitaalmarkt doen. De des
betreffende emissie 100 millioen 3)4
pCt. obligatiën der Bataafsche Petroleum
Mij., die, naar stellig verluidde, a 100)4
pCt. zouden worden aangeboden, scheen
reeds „in kannen en kruiken" te zijn; het
heet, dat zelfs de prospectussen in grooten
getale waren gedrukt. De commissarissen
van de Koninklijke hebben echter blijkbaar
niet hun goedkeuring aan de uitgifte ge
hecht, naar men meent te weten omdat,
volgens hun opvatting, de Koninklijke on
der de tegenwoordige omstandigheden tot
voordeeliger voorwaarden kan leenen. In
dat geval zou het dus slechts om uitstel,
niet echter om afstel van de emissie gaan.
Geruchten, dat het niet tot een openbare
uitgifte zal komen, doch dat besprekingen
plaats vinden omtrent onderhandsche plaat
sing der leening bij de Rijksfondsen en an
dere groote beleggingslichamen zijn inmid
dels tegengesproken. Wel zullen deze groote
beleggers ook bij een eventueele openbare
uitgifte wel een groot deel der leening wen-
schen op te nemen en van de zijde van
kleinere beleggers zal er eveneens waar
schijnlijk groote belangstelling voor be
staan, mede ter belegging van bij de jaars
wisseling vrijgekomen gelden. De uitkee-
ring van het dezer dagen door de Konink
lijke Petroleum aangekondigde interim
dividend van 6 pCt. stelt weer een bedrag
van ruim 30 millioen ter beschikking
van aandeelhouders en voor een deel hier
van zal ongetwijfeld ook belegging worden
gezocht.
Na de geruchten omtrent de mogelijk
heid van verlaging of zelfs passeering van
het interim-dividend viel het mee, dat het
interim-dividend hetzelfde is als het vorige
jaar. Over 1937 werd een slotdividend van
11 pCt. uitgekeerd. Natuurlijk beteekent
de onveranderde interim-uitkeering niet,
dat nu ook het slotdividend hetzelfde zal
zijn als dat over 1937. Over het algemeen
is 1938 vermoedelijk geen slecht jaar voor
de petroleumindustrie geweest, maar de
situatie in de Ver. Staten, waar de Konink-
lijke-Shellgroep groote belangen heeft,
baart nog steeds zorg. De prijzen voor ruwe
petroleum en benzine zijn er scherp ge
daald, tengevolge van concurrentie-strijd
tusschen de kleinere onafhankelijke maat
schappijen en de groote concerns. De uit-
eenloopende belangen van deze twee par
tijen hebben tot dusverre ook een beletsel
gevormd voor een doeltreffende regeling
van de petroleum- en de benzine-productie.
In den jongsten tijd schijnt de kans op een
De hotels in de groote centra op Java en
enkele steden op Sumatra hebben een
hoogte bereikt, die wat inrichting enz. be
treft, vergelijking met zeer goede Europee-
sche best kunnen doorstaan. Met dit verschil
dat ze niet uit gebouwen met veel verdie
pingen bestaan, maar met twee of zelfs één
etage. Het gevolg ervan is, dat de hotels
met 100 of meer bedden zóó uitgestrekt
zijn, dat ze op een klein dorp gelijken. Dit
is b.v. het geval met het bekende „Hotel des
Indes" te Batavia en hotel De Boer te Me-
aan. Met hun groote, luchtige kamers, hun
uitstekende keuken, de keurige bediening
voelt zelfs de meest verwende toerist er zich
thuis. Maar buiten Java en de enkele groo
te steden op Sumatra vindt men die zeer
goede logeergelegenheden niet. In de klei
nere plaatsen als Makassar, Bandjirmassin,
Menado, om de grootste centra in de Bui
tengewesten te noemen, treft men nog goe
de hotels aan, maar in de nog kleinere, is
dit niet het geval. Daar zijn nog wel logeer
gelegenheden, maar ze staan niet onder
Europeesche leiding. Voor toeristen zijn ze
niet bestemd. De reizende ambtenaren vin
den er een onderdak. Is hun bezoek wat
groot, dan is een z.g. „mandoer" in die, pas-
sangrahans" (zoo noemt men die hotelle
tjes) de beheerder. Hij is dan ook vaak ge
trouwd met een gewezen „Kokki" (Keu
kenmeisje). Samen verzorgen ze dan de
gasten, volgens een vast tarief opgemaakt
door den plaatselijken bestuursambtenaar.
De toerist, niet ambtenaar, moet aan deze
eerst vergunning vragen als hij er Irgee-
ren wil. Die gelegenheden bevatten meestal
weinig slaapkamers, twee of drie, zoodat
het wel eens voorkomt, dat hij er geen on
derdak kan vinden, maar dit is hoogst zel
den het geval, want bijna altijd wordt er
een schikking getroffen: men logeert dan
samen in één kamertje of als dit onmoge
lijk is bivakeert men in de voorgalerij, op
de heel kleine plaatsen heeft het bestuur
gebouwtjes opgericht, die bestaan uit een
huisje zonder eenig meubilair, soms voor
zien van een tafel met een paar stoelen,
maar vaak treft men ook die niet aan.
De reiziger heeft hierop gerekend en eigen
bed met muskietennet, een vouwstoel en
soms een opvouwbare tafel meegenomen.
Ook voedsel sleept hij mee. Een hem verge
zellende bediende bereidt dan het sobere
maal. Die manier van reizen heeft haar
eigenaardige bekoring, tenminste voor den
niet verwenden toerist! Op Borneo treft men
ook zelfs die primitieve „koeboe's" (zoo
heeten die passangrahans daar) heel vaak
niet aan. Dan overnacht men in een door de
Dajaksche roeiers van boomstammetjes en
blaren opgezet bivakje. Ook deze wijze van
logeeren heeft een eigenaardige bekoring,
tenminste als men niet te zeer gekweld wordt
door bloedzuigers, venijnig stekende insecten
ene bandjirs. In het laatste geval moet men
wachten, dagen, ja weken soms tot het water
gedaald is eer de reis kan worden vervolgd.
Dat eindeloos wachten in het bosch, waar
alles druipt van den regen, duizenden bloed
zuigers op menschelijk bloed azen, is het
tegendeel van genot! In min of meer be
woonde streken op Borneo zijn bij de dorp
jes vaste bivakjes opgericht. Ze zijn wel zeer
primitief, maar toch nog altijd minder on
comfortabel dan een boschbivakje. Een
bandjir b.v. kan men er rnstig afwachten
(als is dit wachten steeds onaangenam en
enerveerend), terwijl de nare bloedzuigers
er ook niet dreigen.
In het verre Apo-Kajan staan vóór die
koeboe's soms houten beelden. De bevolking
heeft ze er geplaatst met de bedoeling de
booze ziekteverspreidende geesten toe te
brullen, weg te jagen. Is het niet merkwaar
dig, dat de primitieve menschen, die van de
wyze, waarop besmettelijke ziekten worden
verspreid, geen verstand hebben en niet
weten, dat het verkeer er vaak de oorzaak
van is, hebben aangevoeld, dat de reizende
mensch ze meebrengt? Ik beeld hierbij een
koeboe met een dergelijk schrikbeeld af.
H. F. TILLEMA.
bevredigende overeenkomst echter te zijn
toegenomen.
Op ander gebied blijft de ontwikkeling in
Amerika ook van doorslaggevende beteeke-
nis. Zoo was de lage stand van den rubber-
prijs in 1938 ondanks de drastische pro
ductie-beperking hoofdzakelijk het gevolg
van de vermindering van het rubberverbruik
in de Ver. Staten, van 545.000 ton in 1937
tot naar raming 410.000 in het afgeloopen
jaar. De rubberprijs te Londen heeft zich
weliswaar van een dieptepunt van 5 pence
per lb. in Maart j.L hersteld tot ca. 8 pence
aan het eind van het jaar, maar tengevolge
van het feit, dat de productie slechts 50
van de capaciteit der ondernemingen be
draagt, ligt ook de kostprijs belangrijk hoo-
ger dan vroeger. Niettemin hebben de notee
ringen van rubberaandeelen op de Amster-
damsche beurs zich aanmerkelijk boven het
in dit jaar bereikte laagste punt kunnen
verheffen. Deze koersverbetering is vermoe
delijk niet zoo zeer gebaseerd op gunstige
dividendverwachtingen voor het afgeloopen
In die blauw-zwarte rook-schemering,
waar Toon en ik tóch even angstig verbou
wereerd bleven staan, daar kleurde fel onder
een walmend lampje aan den zolder een
ronde tafel vol glimmerend bonte papieren
bloemen. Schrijnend rood, giftig geel, groen,
oranje En 'n heksig wijf met slierten los
hangend haar langs 'r hittig wuitgezicht zat
bevend gejaagd al maar weer van dien blik-
kerenden pronk in elkaar te winden. In den
hoek voor 't raam fonkelden door 't smokige
duister de koperen knoopen op de uniform
van een marinier, die met 'n roodharige meid
zat te minnekozen. Ouwe kereltjes waren er
ruzieënd aan 't smijten met kaarten. En op
d'n eenen z'n schouder stond een aapje malle
grimassen te maken. Z'n leep-bruine oogjes
gloeiden in den schemer met groenige glans-
jes en z'n oolijke facie trok nog drukker van
opwinding dan de heet roode tronies van de
dobbelende ouden.
Maar midden aan den muur zat een ma
gere vrouw, 'r handen krampend gevouwen
in r schoot, diep voorover gezakt. Ze hield
'r bloedbevlogen gezicht strak opwaarts ge
spannen, als een die dwepende bidt. Zoo
staarden 'r groote oogen verbijsterd naar
den kroeghemel op. Met trillende stem
galmde ze haar lied fanatiek door 't dronken
lawaai heen;
Mijn Jezus, ik min u, ik weet het, gij zijt
myn,
En 'k wil voor eeuwig de uwe ook zijn.
Hoe kwaadaardiger spottend 't hoonend
gejouw om haar tierde, des te krolscher
jankte haar valsch-hooge stem. Met schud
dend hoofd, met stootende schouders en
stampende voeten gierde ze al woester 't
refrein:
„Als ik ooit u minde, dan is 't Heiland nu".
Ze gaf de spotters om haar heen geen kans.
't Sarrende dronken lawaai hitste haar tot
nóg dwepender vervoering aan. Bonkend de
maat met bei haar krimpende handen, jam
merde ze schokkend en fleem-gierende
voort. Ze hijgde de snerpende galmen tot
heete smeekingen boven 't gedreun uit van
haar trappende voeten:
Er is een bron gevuld met bloed,
Door Jezus' kruis en pijn
En wie zich werpt in dezen vloed
Wordt door hem vrij en rein.
Halleluja, halleluja
en verdwaasd hoste ze mee met 'r klappende
handen, 'r stampende hakken, 'r starende ge
zicht zwijmelende in een uitzinnigen lach.
Tot er opeens 'n gebocheld oud Joodje met
wapperende armen uit z'n donkeren hoek
midden in sprong, z'n wanstaltige lijf wrik
kend in een dolzinnigen dans. Z'n kleine,
aapachtig harige gloei-roode snoetje vertrok
ken tot grienen, tot grijnzen, met verwilder
de oogjes. Zoo danste dat kleine monster een
woesten cancan, zwaaiend en vallend en
weer duizelend overeind op z'n zwiepende,
wringende, wrikkende beentjes. Hij brulde
in dierlijk schorre geluiden helsche ver-
wenschingen en gilde dan weer met dreigen
de vuisten om erbarming, smeekte snikkend
om vergeving van zonden. Dan brak z'n
huilende tronie weer uit in een grijnslach.
Maar nu klapte de vrouw, die alom haar
dwepende liederen krijschte, het Joodje toe
met wenkende handen, 't Dronken volk er
omheen hitste den bezetene aan. Alleen die
heksige oude aan de tafel wond onaf
geleid voort aan 'r schrijnende bloemfestoe-
ven, alsof de duvel achter haar aan dreef,
'n Vent op paardevoeten had tot vechtens
toe ruzie met 'n meid, die bleek zijn draai
orgeltje stuk voor stuk uit elkaar te hebben
geschroefd, omdat hij centen uit 'r bakje zou
hebben gestolen, 't Aapje trok leelijke snoe
ten in 't rond naar al zyn mede-gasten, maar
alleen tegen de bolleboffin in de tapkast stak
hy ter onderscheiding zyn tongetje uit. De
man van de godsdienstwaanzinnige furie zat
aan den anderen kant van de tafel rustig zijn
krantje te lezen, terwijl hij nu en dan stil
knikkend haar met de tweede stem bege
leidde. Hij scheen een deftig heer, keurig in
't zwart, lange jas, z'n even grijzende haar
netjes gescheiden, z'n langen baard, dien hij
telkens wijsgeerig streelde, breed-uit en ver
zorgd. Een heer, inderdaad, die met een
witte das een diaken, laat staan een hulp
prediker had kunnen zijn. Z'n hooge zijden
hoed stond naast hem op tafel. Met een
zwart gelakt houten koffertje, waar bepaald
z'n geheimzinnige negotie in stak, maar dat
ook het instrumentenkistje van een chirurg
had kunnen wezen. Rustig geleund in z'n
stoel hield hij de krant voor zich uit in z'n
fijne, witte handen, en z'n vergeestelijkt
bleeke gezicht las stellig heel critisch. Voor
't gemak had hij zijn houten been met glim
mend koperbeslag zoo lang bescheiden tus
schen z'n knieën neergezet.
Maar die gebochelde delirium-lyder kwam
daar plotseling tegen 't galmende wijf op
geduikeld, greep haar rauw om 't middel en
toen dansten zij samen, al nog maar halle
luja-kraaiende, 'n wel zeer afstootelijk
waanzinnigen wals. Meteen zette de horrel
voet in en zong 't alles gierende mee: „Jan,
kom kietel me" waar ze de maat bij
klapten en stampten Tot de bultenaar
opeens lijkbleek werd en bewusteloos neer-
smakte. Met nog 'n wij deren zwaai van haar
rokken tolde de vrouw voort naar den mari
nier, pakte z'n hoofd om te zoenen dat
diens lief haar met een wreeden slag midden
in 'r gezicht liet afdeizen. Alsof er niets
storends gebeurd was, keerde zij naar haar
stoel terug en herbegon haar verbijsterde
zangen, terwijl 't andere volk net zoo lang
naar 't bezwijmde Joodje trapte en sloeg om
hem weer bij zinnen te brengen. Maar de
waardin wrong zich nu eindelijk kwaad de
tapkast uit, want 't begon haar te vervelen
en smeet den bultenaar met één hand de
deur uit op straat.
Toen was 't even stil. De blikken dominee
maakte hiervan gebruik om met plechtige
stem als zalvend uit z'n krantje voor te
lezen: „Met den storm zyn er dit keer in het
Haagsche bosch geen boomen ontworteld".
Daar was het heele gezelschap nu opeens
verwonderlijk van vervuld: „Ja, ja" hoor
je dat?" in 't Haagsche bosch geen boomen
omgewaaid
Wij zaten, na onze toch niet geringe land-
looperservaringen, Toon en ik totaal be
duusd en bang in een hoek achterin weg
gedrukt met ons keteltje koffie. Geen woord
durfden we tegen elkaar ook maar te fluis
teren, om niet de aandacht op ons te vesti
gen. Want zoo iets angstwekkends van
menschen-ontaardig hadden we toch nog in
geen van de vorige zwervers-slaapsteden
ontmoet. En als er een naar ons keek, sloeg
zelfs mijn luimige maat, „athleet licht ge
wicht", zijn oogen schuw neer.
Wij hadden in dien tijd voor de gebedelde
centen een partijtje verlegen muziekinstru
menten opgekocht. Om mij een houding te
geven, had ik die verbleekte en roestige bar
rels maar weer uit onze marsen gepakt, en
naarstig begon ik ze voor de zooveelste maal
op te poetsen met de asch uit den bak
vol op tafel aan een punt van mijn jas als een
dallesdekker. Een mannetje, dat wel een
verzwalkt schippertje kon zijn, zat daar al
even onwennig naast ons te zwijgen. Opeens
raadde hij mij goedig: „neem 'n tikkeltje
pommade van 't Valkie, dan vliegt de glans
er krek over
Maar poestpommade, als je niet eens cen
ten hebt om je slaapgeld te betalen. Toon
zette z'n ontroerendste oude-bedelaarsstem
weer aan: „me hebben geen poen, broer
„Nou" zei de buurman erg geheimzin
nig „dan zal ikke jullie's helpen. Die ma
rinier daar, die het 'n doosie vol voor z'n
knoope, én twee lappies. Die kan je wel effe
stiekem gebruike, want als die zeesoldaat 'n
vrouwspersoon het gepraaid, kan je 'm kiel
halen en nóg bespeurt ie 't niet".
Meteen ging hij zelf 't gedienstig sluipende
voor ons halen. En met z'n drankzuchtig
roode gezichtje en z'n blinkende oogjes
kwam hij opeens erg spraakzaam by mij kij
ken naar die waarlijk wonderdoende bewer
king. Onze rommel, daar zag hij nu zoo
wel iets in. Want goedig verordineerde hij:
„jij mot morgen met een bak voor je huik
op de markt gaan staan. Zoo netjes, vliegen
je toetertjes weg
Toon, die iets goedigs terug wou zeggen,
vroeg op z'n prachtig lamentabelen zeur
toon: „Loopt uwé óók met 'n bakkie?"
Maar wat had ie daar er weer naast gegre
pen. Wamt 't zwalkertje stoof brieschend be-
leedigd op: dat hij hier en ginder nog éér
lijke handen an z'n lijf had Meteen be
zwoer ik z'n drift door te zeggen, dat Toon
met z'n vraag 'n ander bedoeld had. Hij
voelde zich toen zelfs blijkbaar opeens ver-
teederd. Legde verbroederend z'n hand op
Toons hoofd, dat nog altijd gedekt was door
diens rooverig verdeukten pothoed, omdat
die toch ook zóó'n verzworven schooier van
'n maakte. Mijn maat hield zich nu op zijn
beurt bar gegriefd: „Blijf jij asjeblieft met
jou eerlijke poote van mijn fijne hoed af."
En opzichtig ging hy met z'n mouw dat ge
sjochten kaasbolletje weer zitten opstrijken.
De bruine schrikte ervan, maakte ernstig
verontschuldigingen en prees! ,,'t is krek
nog 'n emmes hoedje, mejonge".
't Bocheltje was inmiddels ook weer stil
letjes binnen geslopen. Met z'n grijnzende
tronie kwam hij aangewaard pal achter z'n
mede-logé's van 't Sterretje en aaide ze dan
griezelig langs hun wangen, als een idioot,
die zoete broodjes wil bakken. Wreed klet
sten de oorvijgen op z'n zielig vervallen ge
zichtje, tot hij grienend naar de waardin
liep om te klagen. Maar die had alleen maar
uitzinnige pret om z'n bevende gestotter. Ze
sloegen en stompten 'm raak, waar hij, met
z'n handen beschermemd voor z'n snoetje,
langs kwam. En weerloos liet hij zich be-
doen. Alleen had hij inmiddels van 't aapje
geleerd, om z'n tong uit te steken tegen z'n
belagers
Maar ik kon nu myn angst niet langer ver-
knijpen, dat wy hier, hier, allebei zaten zon
der centen: 't Zweet stond mij in de handen.
'k Zeg tegen Toon: „maat, gaan mee nog
een luchie te scheppe". En tegen de bolle
boffin: „we komme werom, hoor, temee".
Zoo raakten we in Alkmaar weer op straat
waar 't feest van 't Ontzet nog joelde in
den rossen vuurwerkgloed.
Nadruk verboden.