et raadsel
Engelsche verkiezingsvooruitzichten.
$eui££etm
H Riverside Drive.
Oppositie-partijen maken slechts weinig
vooruitgang.
De ongewisse factor:
de „fioating vote".
Het plan-Westhoff.
Bezien van communistisch
standpunt.
Heeft onze kaas een te
hoog watergehalte?
van
(Wordt vervolgd).
derde blad.
(Van onzen correspondent.)
Londen, 9 Maart 1939.
Met het jaar 1940 zal het Engelsche
parlement, dat telkens voor vijf jaar
gekozen wordt, zijn natuurlijke leven
hebben beëindigd. Waar het echter een
constitutioneele gewoonte is nieuwe
verkiezingen uit te schrijven voor de
volksvertegenwoordiging de vijfjarige
termijn heeft beëindigd, kan met zeker
heid worden vastgesteld dat het be
staande parlement nog in dit jaar zal
worden ontbonden.
In de laatste paar maanden zijn dan ook
steeds herhaalde geruchten opgedoken, dat
de premier besloten had in de naaste toe
komst algmeene verkiezingen uit te schrij
ven. Tot nu toe zijn deze voorspellingen
nog niet in vervulling gegaan. Zooals ge
zegd lijdt het echter geen twijfel dat het
besluit tot dissolutie van het parlement in
de eerstvolgende negen maanden zal wor
den afgekondigd. Het meest waarschijnlijke
tijdstip wordt nu geacht de herfst van dit
jaar te zijn. Er is derhalve goede reden eens
na te gaan wat de kansen van de verschil
lende partijen, zooals zij zich nu laten aan
zien, in de eerstvolgende algemeene verkie
zingen zullen zijn. Er is daar destemeer
reden voor omdat het resultaat van die
verkiezingen niet alleen van groot belang
is voor Engeland's binnenlandsche politiek,
maar ook voor de verdere ontwikkeling van
den internationalen toestand, waarin Enge
land immers zulk een vooraanstaande rol
speelt. De strijd zal namelijk gaan tusschen
twee groote partijen wier beleid op binnen-
landsch zoowel als op buitenlandsch gebied
radicaal, verschillend is. In tegenstelling met
de Ver. Staten waar er, althans tot voor de
New-Deal, weinig concrete verschilpunten
tusschen de twee groote partijen zijn en een
verandering van regeering dus geen groote
wijzigingen in het landsbeleid placht te
brengen, zou een overwinning van de Op
positie in Engeland ongetwijfeld in vele op
zichten een volkomen nieuwe koers in het
landsbeleid met zich meebrengen, ook al
neemt men in aanmerking dat een opposi
tie, wanneer zij eenmaal de verantwoorde
lijkheid voor het landsbestuur op zich heeft
genomen, gewoonlijk gedwongen wordt een
aanzienlijke scheut water in haar princi-
pieelen wijn te doen.
Kansen van den strijd.
Wil men nu de kansen van de twee poli
tieke partijen in den komenden strijd be-
oordeelen, dan kan men een aanwijzing
vinden in het verloop van de tusschentijd-
sche verkiezingen die sinds de geboorte van
het huidige parlement hebben plaats ge
vonden. Tot en met 1 Nov. 1938 hebben 52
van deze verkiezingen plaats gehad. Het
totale resultaat is als volgt: 44 van de 52
kiesdistricten waarin een nieuwe vertegen
woordiger moest worden gekozen waren in
handen van de regeeringspartijen. 32 daar
van hebben zij met succes verdedigd en
slechts twaalf zetels hebben zij aan de op
positie moeten afstaan. In de overblijvende
acht kiesdistricten waar de socialisten aan
de macht waren is de positie onveranderd
gebleven. Men zou hieruit dus tot op een
zekere hoogte kunnen opmaken, dat de re
geeringspartijen zich over het algemeen ge
nomen betrekkelijk £oed handhaven, en
van de algemeene verkiezingen wel een in
krimping van hun meerderheid, maar nog
zeker geen nederlaag te verwachten heb
ben.
Niettemin geven de verkiezingscij-
fers de leiders van de regeeringspar-
ijen toch geen reden tot onverdeelde
vreugde. Er is namelijk, ook in die
meerderheid van gevallen waar zij hun
zetel met succes tegen de oppositie
hebben weten te verdedigen, een aan
zienlijke daling in hun meerderheid
waar te nemen. Vrijwel al deze geval
len toonen hetzelfde beeld.
De oppositie-partijen behalen niet veel
meer dan het aantal stemmen, dat zij in de
algemeene verkiezingen van 1935 kregen,
maar het stemmenaantal van de regeerings
partijen vertoont vergeleken met 1935 een
belangrijken teruggang, zoodat de regee-
ringsmeerderheid telkens sterk ingekrom
pen is. De verklaring van dit verschijnsel
is niet ver te zoeken. Gedeeltelijk is de in
krimping van de regeeringsmeerderheid in
de verschillende tusschentijdsche verkie-
zingen ongetwijfeld te wijten aan de apa
thie van de conservatieve kiezers, die het,
gezien de groote meerderheden behaald in
1935, niet noodig achten zich veel moeite te
geven om de nog zoo veilig schijnende po
sitie te handhaven. In de politiek is een
partij die zijn machtspositie moet verdedi
gen altijd gehandicapt tegenover de partij
die het offensief moet nemen. Dit is echter
niet de geheele verklaring. Het terugloopen
van de regeeringsmeerderheden moet ten
deele wel degelijk worden toegeschreven
aan een reëele ontevredenheid en desillu
sie over de huidige regeering. Ook dat is in
Engeland's parlementaire leven een nor
maal verschijnsel. Hoe langer een bepaalde
regeering aan de macht is, (en de Nationale
Regeering is nu reeds acht jaar lang aan
de macht, langer dan eenige regeering sinds
den oorlog ooit zijn positie heeft weten te
handhaven), hoe meer dat groote deel van
het kiezerspubliek dat geen speciale partij
loyaliteiten heeft en in Engeland geken
merkt wordt met de naam „the fioating vo
te" reden begint te vinden om aanmerkin
gen op het regeeringsbeleid te maken. Het
is niet alleen omdat men, menschelijk zijn
de, naar verandering begint te verlangen,
maar ook omdat een regeering die lange
jaren een onbetwiste machtspositie heeft
behouden inderdaad vaak gegronde redenen
tot ontevredenheid begint te geven; haar
energie toont een neiging te verslappen, zij
wordt zelfgenoegzaam, kortom, men voelt
ten rechte of ten onrechte dat er nieuw
bloed noodig is. In hoeverre de huidige Na
tionale regeering deze verwijten van ver
slappende energie en zelfgenoegzaamheid
verdient zullen wij hier niet onderzoeken.
Van belang is alleen dat de verkiezingscij-
fers toonen dat zij een deel van hen die
haar in 1935 aan de macht hielpen niet
meer bevredigt.
Zou men daaruit nu mogen concludee-
ren, dat deze normale en welhaast onver
mijdelijke beweging van de politieke slin
ger ver genoeg zal doorslaan om de Oppo
sitie bij de volgende algemeene verkiezin
gen aan de macht te brengen? Het lijkt
vooralsnog uitermate onwaarschijnlijk. Een
aanzienlijk deel van het volk (en het is
uist dat deel, the fioating vote, dat bij het
Engelsche verkiezingsstelsel den doorslag
geven), mag genoeg van de Nationale re
geering hebben, maar dat beteekent nog
allerminst dat het voor de Oppositie zal
stemmen. Integendeel, wanneer de fioating
vote dit jaar gevraagd zal worden te kie
zen tusschen de Nationale regeering en de
Arbeiderspartij, welke de eenige serieuze
mededinger naar de macht is, zullen de
meesten toch naar alle waarschijnlijkheid
de conservatieven stemmen en, zij het ook
met een zwaar hart, hun stem aan de regee
ring geven.
Verschillende vooraanstaande figuren uit
de oppositie-wereld hebben zelf by herha
ling erkend dat de oppositie met haar hui
dige politiek nooit dat deel van de bevol
king voor zich zal kunnen winnen wat noo
dig is om de nationale weegschaal in haar
richting te doen doorslaan. De redenen voor
dit falen van de oppositie de fioating vote,
die maar al te graag van de bestaande re
geering afwil, aan haar kant te krijgen zijn
van verschillenden aard. Er is in de eerste
plaats de kwaliteit van het oppositioneele
leiderschap. Attlee, de leider 'van de par
lementaire arbeiderspartij, en die als zoo
danig bij een socialistische overwinning
minister-president zou worden, is niet een
man die op de verbeelding van het volk
weet te werken. Hij is een hard werker, een
oprechte patriot, wat zijn tegenstanders ook
mogen zeggen, hij is ondanks zijn doctrinai
re houding toch nog een echte Engelsche
socialist, d.w.z. allerminst een revolution-
nair. Maar hij is ondanks dit alles de man
wien de middelmatigheid van het gezicht
straalt. De andere socialistische leiders zijn
al even weinig geëigend om vertrouwen en
enthousiasme te inspireeren. Alleen Herbert
Morrison, de ongetwijfeld zeer kundige
voorzitter van den Londenschen gemeente
raad, is iemand die zich mogelijkerwijs nog
eens tot een nationaal leider zou kunnen
ontwikkelen. Belangrijker nog dan de zeer
middelmatige kwaliteit van het oppositio
neele leiderschap is hun houding tegenover
de vraagstukken van de binnenlandsche en
buitenlandsche politiek. Ook onder diege
nen, en dat zijn er velen, die het met het
buitenlandsch beleid van de regeering ra-
dikaal oneens zijn, zijn er weinigen die En
geland in dit kritieke oogenblik van zijn
geschiedenis zouden willen overlaten aan
het bestuur van Attlee c.s.
Niet dat de socialistische leiders oorlogs
zuchtige maniakken zijn, zooals hun tegen
standers hen om voor de hand liggende re
denen van partij-voordeel vaak verwijten.
Zij zijn ongetwijfeld evenzeer overtuigd
van het belang den vrede te handhaven, en
zij zijn ondanks hun internationalisme ook
zeker even goede patriotten als de meest
verstokte conservatieven. Maar wat hen
als potentieele leiders van de buitenland
sche politiek zoo weinig aantrekkelijk
maakt, is dat zij telkens weer sterk den In
druk geven zich tegenover de internationa
le problemen meer door hun hart dan door
hun hoofd te laten leiden. Dat is een luxe
die men zich op dit oogenblik niet kan ver
oorloven; dat voelt de fioating vote, en
daarom schijnt de Oppositie dan ook nog
steeds weinig kans te maken. Tenslotte ver
vreemdde de Arbeiderspartij door haar kop
pige vasthoudendheid aan een doctrinair
zij het dan ook allerminst een revolution-
nair, partij-programma, velen van zich die
een meer tot compromissen geneigde oppo
sitie gaarne een stem zouden geven, om
zoodoende de door hen gehate nationale re
geering uit het zadel te wippen.
Sommige leiders van de Arbeiders
partij ageeren dan ook al sinds jaar en
dag voor een althans tijdelijke modifi
catie van het partij-programma om zoo
doende een samengaan, of zooals het in
de tegenwoordige terminilogie heet, een
Popular Front, te vormen met alle
progressieve en anti-regeeringselemen-
ten in den lande. Alle politieke waar
nemers zijn het erover eens dat dit in
derdaad de eenige manier is waarop de
oppositie erin zou kunnen slagen de
macht te veroveren.
Daar het officieele partijbestuur van de
Arbeidersbeweging echter onlangs nog
door haar uitzetting van Sir Stafford Cripps,
de leider van de campagne voor een Po
pular Front, onmiskenbaar getoond heeft,
het volle pond van haar doctrinair socia
lisme te willen blijven eischen, en elke sa
menwerking met liberalen of andere pro
gressieven van de hand wijst, zou men dus
met een groote mate van waarschijnlijkheid
kunnen voorspellen dat 1939 opnieuw een
overwinning van de nationale regeering zal
brengen.
YfHIii doet je
Groot was gisteravond de belangstelling
zeker niet voor de vanwege de afd. Alkmaar
der C.P.H. aangekondigde rede van den heer
Lou Jansen uit Amsterdam. De al niet ruime
zaal van het café Populair was slechts voor
een klein deel gevuld, toen om half 9 de
vergadering was uitgeschreven tegen 8 uur
de heer P. van Bronkhorst een
kort openingswoord sprak en dan
het woord aan den heer Jansen
gaf, die sprak van ontevredenheid onder alle
klassen en rangen verleden jaar, waaraan de
eerste daden van de regeering in het nieu
we regeeringsjaar in zooverre een einde
maakten, dat de bourgeoisie op verschillen
de wijze tegemoet gekomen werd.
Voortgaande, schetste spr. de voorgeno
men loonbelasting van 2 pet. op alle inko
mens als zeer zwaar drukkend, ook al door
dat de patroon (het zij een particulier of de
overheid) die belasting van het loon af
houdt en mede doordat hetzelfde offer ook
zal moeten worden gebracht van het in
werkverschaffing verdiende. De huur- en
rentebelasting en die op de hypotheken zul
len ongetwijfeld weer op den minderen
man worden verhaald, zoodat deze van de
verwachte 90 millioen zeker wel 75 millioen
zal moeten opbrengen.
Met het optreden van de roomsche mi
nisters in het tegenwoordige ministerie-
Colijn is een zoogenaamd constructieve wel-
vaartspolitiek gevoerd, die echter in wezen
veel erger is dan de aanpassingspolitiek van
het vorige ministerie. Een der maatregelen
van de regeering is de arbeidsspreiding, die
volgens spr. neerkomt op het te werk stellen
van werkloozen, maar het tegelijk buiten
werk stellen van evenveel menschen, die tot
dat oogenblik nog werkzaam waren. Het
leger van werkloozen zal hierdoor geschift
worden in vakbekwamen en anderen en deze
laatstee, zullen dan naar armenzorg worden
afgevoerd. Van de voorzieningen der vak-
vereenigingen zal geen gebruik meer worden
gemaakt. Spr. zette uiteen hoe een en ander
zal worden geregeld, erop wijzend, dat het
z.i. de bedoeling is, de aantrekkingskracht
van de vakorganisaties te breken.
Ook op de jeugd, die slechts weinig hoop
kan hebben te worden opgenomen in het
productieproces, zal „deelen in de regee-
ringszorg": voor haar worden werkkampen
ingericht, met eigenlijk arbeidsplicht.
Het belangrijkste wat de regeering wil
doorvoeren op het stuk van werkloosheidbe-
strijding is't plan van ir. Westhoff, „dat eigen
lijk door dezen is opgesteld naar hem van
te voren gegeven richtlijnen". Het bevat voor
namelijk ontginningen, waaraan nog 10 jaar
werk is te vinden volgens hem. Spr. ontkende
de juistheid van 's heeren Westhoffs opvat
ting omtrent de mentaliteit van de werk
loozen van dezen tijd: over het algemeen
arbeidsschuw, geneigd tot misleiding van de
arbeidsinspectie en groote kans loopend om
gevangen te worden door de ideologie van
het communisme. Voor een en ander is geen
beter geneesmiddel volgens den heer W. dan
hen op te nemen in werkverschaffing, welke
het karakter moet krijgen van bestrijding
van werkloosheid (tot nu toe heet het: leni
ging van de gevolgen van werkloosheid),
waardoor zij worden beschouwd als arbei
ders in het vrije bedrijf.
Verreweg de meeste arbeiders zijn vol
gens het plan-W. zeer goed geschikt om te
worden opgenomen in werkverschaffing
(meest grondwerk); er zouden gemiddeld
slechts 13 afkeuringen voor dat werk
zijn. En als die ongeschiktheid inderdaad is
gebleken, wordt zoo iemand afgevoerd naar
arr. enzerg. De maatregel komt dus neer op
ec. lomischen dwang.
Volgens spr. is dit nieuwe systeem geheel
fout: de uitkeering bij werkloosheid is geen
bedeeling, maar een recht voor den arbeider
en deze steun mag niet verlaagd, maar dient
verhoogd te worden. Bij de plannen der
regeering is daarop geen enkel uitzicht,
want de loonbepaling zal vallen tusschen die
voor landarbeid en die voor water-, spoor-
en wegenbouw (en hiervan die voor groep 3,
d.L de slechtst betaalde), terwijl het basis
uurloon met 4 pet. zal worden verminderd,
de accoord-overschrijding zal vervallen met
handhaving van het taakwerk; bovendien
zullen de verschillende bonnen voor brand
stoffen e.a. worden afgeschaft (hiervoor zal
1.10 als compensatie worden gegeven, wat
dus in wezen neerkomt op een vrij groote
verlaging, want de waarde dezer bonnen is
ook al door de regeering geschat op i 2.90).
Deze arbeiders, die niet meer worden aan
gemerkt als werkloozen, zullen alle nu voor
hen geldende ontheffingen moeten missen
(dus geen gratis rijwielplaatje meer, geen
ontheffing van personeele belasting of van
schoolgeld enz.)
Een ander gevolg van de regeeringsmaat-
regelen zal zijn, dat het particuliere bedrijf
ook een aanval zal doen op de tot nu toe
geldende arbeidsloonen.
De regeeringsmaatregelen zullen er, naar
spr.'s meening, toe leiden, dat de grondont-
ginning van de toekomst alleen zal zijn in
het voordeel van den grondbezitter van
thans, in stede van bouwgrond te leveren
voor kleine boeren. De rechtsche en room
sche vakbonden juichen als om strijd om de
maatregelen ten dezen en als een arbeider
de aandacht vestigt op de loonen, wordt hem
direct den mond gesnoerd.
Spr. keurde scherp af, dat de soc.-dem. Al-
barda en Vorrink, Kupers en Lindeman in
zake de boven geschetste regeeringsmaat
regelen achter de ministers de Wilde en Rom-
me aanloopen, maar gelukkig, zei spr., er
zijn ook anderen, zooals de Utrechtsche
bouwarbeiders en de bekende ir. Vos, dia
de leemten en tekortkomingen van het plan-
Westhoff aantoonden en het Plan van den
Arbeid het eenig juiste noemden.
Van de door een en ander in het kamp der
arbeidersorganisaties ontstane splitsing en
verwarring dreigen de arbeiders de dupe te
worden. Zij moeten daartegen stelling nemen
en strijden voor werkuitbreiding, waarbij
van de rijken in ons land geëischt wordt
mede te werken aan het geven van werk
voor allen, als eenig middel tegen het voort
schrijden van het fascisme.
Na een korte pauze werd gelegenheid ge
geven tot het stellen van vragen, waarna
de vergadering werd gesloten.
Ir. H. J. Huisman heeft dezer dagen te
Hoorn op een vergadering van kaasmakers
uit Noordholland nogmaals gewezen op het
reeds op zoo vele vergadering en in zoo
vele lezingen geconstateerde feit, dat onze
kaas tegenwoordig een te hoog waterge
halte heeft.
Holland aldus ir. Huisman heeft
een privilege, dat tot nu toe onaantastbaar
is gebleken. Vrijwillig en uit kortzichtig
eigenbelang wordt dit prijsgegeven. Dat is
het privilege van de opzet-kaas. Dat is en
was onze reputatie, dat bepaalde den prijs,
aldus spreker.
Er is op de internationale markt alléén
concurrentie in het vochtrijke product. En
nu is Holland begonnen zijn onaantastbare
positie prijs te geven door eveneens water
rijke kaas te gaan maken en zijn oud, pi
kant product prijs te geven om niet.
Want naar ir. Huisman's meening is er
geen kwestie van „smaakverandering bij
het publiek". De smaak van het publiek
wordt bedorven door een product, dat nim
mer als opzet-kaas bestemd was daarvoor
aan de markt te brengen.
De aandacht van den boer voor de melk
is helaas sterk achteruitgegaan. Als gevolg
van de omstandigheid, dat hij ze zelf niet
meer verwerkt, maar de fabriek dit doet
en van deze verondersteld wordt, dat ze van
de slechtste melk nog goede kaas kan ma
ken.
Dit wordt nog bevorderd door den heil-
loozen strijd om de melk, welke in Noord
holland fel gevoerd wordt, zoowel tusschen
coöperatieve als speculatieve fabrieken,
terwijl ook de coöperaties elkaar onderling
H
Naar het Engelsch eau Stanley Hart Fage
36).
„Is uw tweede machinist ergens in de
buurt?"
Kapitein Arnold keerde zich om en leg
de zijn hand op den schouder van een knap
pen jongen man. „Hier is hij", zei hij glim
lachend.
„Mijnheer Snyder", zei ik, „dat hebt u m
gauw geleverd, dat uitzenden van noodsei
nen. Wij zijn u daarvoor beslist dank
schuldig".
Snyder keek beslist verbluft. „Noodsei
nen zegt u? Maar dat heb ik niet gedaan.
Daarvoor moet u mijnheer Yardson^ geluk-
wenschen. Hij heeft ze uitgezonden
„Ja, dat weet ik. Maar ik dacht, dat u
dit niet wist en toen zelf een paar maal ge
seind hadt. Na hem dan altijd".
Snyder schudde lachend het hoofd. „IK
wist heel goed, dat hij geseind had, /"yn-
heer. Ik zag het aan het stroomverbruik.
Ik ben aldoor hier in de machinekamer ge
weest. We hadden slechts één motor om de
pompen aan te drijven en het zou jamme.
zijn geweest, als daar iets aangekomen
was
„Och laten we daar niet aan denken!"
riep ik uit. „In elk geval, u hebt goed werk
geleverd. En de heele bemanning heeft
zich uitstekend gedragen, kapitein".
Met den kapitein begaf ik me naar den
leessalon waar hij zijn rapport uitbracht.
Daarop vroeg hij: „Maar wie heetf den
brand eigenlijk ontdekt, mijnheer Garri-
son? Dat is niet door een van de beman
ning gedaan, naar ik weet".
„Dat heb ik gedaan", zei Flount zoo
plechtig als zijn malle kleeding het maar
toeliet. „Ik was op weg naar de kombuis
voor een hapje eten. Ik eet 's avonds laat
altijd iets. Eerst bemerkte ik rook en toen
zag ik hem en ben allen gaan wekken".
„Ja, dat is waar ook!" grinnikte King.
„Nounou sputterde Flount, snap
pend, dat hij voor den gek werd gehouden.
„Trek het je niet aan, Archie", zei me
vrouw Abbington sussend. „Je hebt je ver
bazend dapper gedragen en we zijn alle
maal trotsch op je".
Zoodra de rook geheel weggetrokken
was, konden we weer naar onze hutten
gaan. Het was intusschen dag geworden.
Ik kleedde me en ging aan dek. Een half
uur later lag de kustwachtkotter langszij.
De kapitein kwam bij ons aan boord.
„Hoe staan de zaken, kapitein?" vroeg
hij.
„Er is een ruim uitgebrand", antwoordde
kapitein Arnold. „De romp is ongeschon
den en de stuurinrichting ook. Komt u
maar mee naar mijn hut, dan zal ik de
nadere bijzonderheden meedeelen".
Na hun vertrek wendde ik me tot een
der officieren van den kotter, die ook aan
boord gekomen was.
„Hebt u al onze seinen goed overgekre-
gen?" vroeg ik hem.
„Ja", antwoordde hij. „Wie heeft ze uit
gezonden?"
„Hoe dat zoo?"
„Wel, omdat we uw noodseinen zonder
eenige moeite overkregen en ook de plaats
bepalingen en zoo meer. Daarna kwamen
er nog twee berichten van uw jacht. Maar
daaruit konden we niet wijs worden. Niets
dan een ongeordende reeks letters. Het
leek op codeschrift. En de afzender was er
mee op de hoogte en had er slag van. Hij
bleef maar oproepen: XY, XY, XY. We
konden niet hooren, of hij antwoord kreeg,
maar na dien oproep kwam dat onbegrijpe
lijke gebrabbel".
„Hoeveel maal heeft hij XY opgeroe
pen?"
„Tweemaal. We dachten, dat het uw
jacht was, maar misschien is het zoo niet".
„Misschien niet", beaamde ik ,al wist ik,
dat het wél zoo was.
Een half uur later was de „Dorothy" weer
onderweg. Het speet me, toen de kotter uit
het gezicht verdween. Die had me een vei
lig gevoel bezorgd, dat nu snel aan het
verdwijnen was.
HOOFDSTUK XVII.
Het Spookeiland.
Het werd hoe langer hoe ruwer weer,
naarmate we het Spookeiland naderden. Er
woei een felle bries en het jacht tornde er
slechts moeizaam tegen op. Mevrouw Ab
bington en Flount werden nu ook zeeziek.
We voeren vlak langs Kaap Elisabeth en
stevenden naar de Casco Baai. De golven
sloegen voortdurend over het dek Nu en
dan spatte het wegstuivend schuim tegen
de kajuitramen en maakte het jacht zware
slagzij.
Ik zat met Garrison en King in den
rooksalon. Innes, hoewel goed bevaren, zat
in zijn hut net als mevrouw Garrison.
Toen wij de kaap voorbij waren, wendde
ik me tot Garrison. „Nu wed ik, dat we
ieder oogenblik het Spookeiland in zicht
kunnen krijgen".
Garrison glimlachte. „Zegt u liever het
„Pijlpunt-eiland", zei hij.
„Hebt u dan twee namen voor uw
eiland?" vroeg King.
„Slechts één", antwoordde Garrison.
„Maar de menschen uit de buurt noemen
het wegens een schipbreuk in het verleden
het Spookeiland. Maar „Pijlpunt-eiland" is
de juiste naam".
„Ik veronderstel, dat de geesten van die
schipbreukelingen daar dus nog ronddwa
len", zei King. „Dat wordt interessant!"
„O, u zult het er wel prettig vinden",
antwoordde Garrison glimlachend. Hij he
melde de schoonheid van Maine nog op,
toen het eiland in zicht kwam. Door het
ruwe weer waren we er al dichtbij, voor
dat we het zagen. We verdrongen ons voor
de ruirten aan de voorzijde en Garrison
reikte me zijn kijker over, waarmee hij het
eiland bekeken had.
„Het is grooter, dan ik dacht", merkte
ik op en gaf den kijker aan King.
„Het is een vrij groot eiland", zei Gar
rison. „Wat van hier af één eiland schijnt,
dat zijn er feitelijk drie. Thumcab, het
kleinste, ligt het dichtstbij. Mijn eiland is
verreweg het beste. Het verste heet Moe
ras-eiland. Mijn eiland is geheel beboscht
kijk... misschien kunt u daar mijn
huis al onderscheiden. Ja, daar., naar linies
Vlak ervoor ligt het haventje. U kunt
aan de branding zien, waar mijn eilandje
eindigt Kunt u zich niets idealers voorstel
len?"
„Het ligt ongetwijfeld schitterend", zei
King. „De andere eilandjes langs de kust
liggen zoo vlak op elkaar. Maar het uwe
met die twee andere ligt echt midden in
zee".
„Daar hebt u den Midway vuurtoren",
zei Garrison, over het water wijzend. „Van
het eiland af kunnen we hem uitstekend
zien. En den misthoorn hooren we heel
goed. Ik vind het wel leuk, dat we ruw
weer hebben, dan breken de golven zoo
mooi tegen de kust".
„Robert", zei een zwakke stem achter
ons, „dat ruwe weer, daar heb ik het niet
op begrepen. Wanneer komen we aan
land?"
Het was Flount, die groengeel zag en
flets uit zijn oogen keek.
„We hebben bij ons in de stad iemand,
die al heel wat keeren den oceaan is over
gestoken", zei King bij wijze van troost.
„Hij zegt, dat er geen beter middel tegen
zeeziekte bestaat dan gezouten varkens-
vleesch".
Flount koerde, werd nog wat groener en
strompelde naar de kajuitstrap.
„Als ik dood ga", zei hij mat, „dan hebt
u me vermoord!"
„Zullen we op de gewone plaats anke
ren, mijnheer?" kwam de kapitein vragen.
„Ja", antwoordde Garrison. „Zie maar
zoo gauw mogelijk in de baai te komen.
Sommige dames en heeren vinden het va
ren geen genoegen".