^fchaakcu&dek
m
W
i i
m
m
w
i
i
i
M
0
1
1
II
11
4
8
u
s
51
9
11
R
Ül
i
Ipl^
i
A
Olisi
f
ifü 1
A
A
8.
A
IS
A Ëf
S
ff
VOOR ONZE KINDEREN.
'JÜ
i
JÜ
jj
11
!r#
1
Verhaaltjes van kinderen
voor kinderen.
keesjes vliegtocht
RAADSELS.
VIERDE BLAD.
PROBLEEM No. 32
J. BUNTING, Chesterfield
„Bristol Times and Mirror" 1931
8
7
6
8
5
JÜ
4
u
JS
3
2
1
1
^1111
a b c a e i g h
Tweezet.
Wit: Kg3, Dg4, Tg5, Rb4 en f7, Pa5 en
^4, pionnen b6, f3 en f4 10.
Zwart: Kd6, Dc8, Te6, Ra6, Pc5, pionnen
b5, b7, d5 en e7 9.
PROBLEEM no. 33.
Eindspel van drs. TH. C. L. KOK
te Den Haag.
(Tijdschrift van den Indischen Schaak
bond, Februari '39).
8
7
Wm.
mm
6
''Mi
Wm
5
4
3
1
W//v
2
1
a b c d e l g
Wit begint en wint.
Oplossing eindspel Dufresne.
1.
f2—f3 of f2—f4
e4Xf3
2.
Kgl—fl
f3—f2
3.
e3e4
d5 x e4
4.
Kfl Xf2
e4e3f
5.
Kf2—el
c3e2
6.
d4d5
c6 v d5
7.
KelXe2
d5d4
8.
Ke2d2
d4d3
9.
c5c6
b7Xc6
10.
Kd2Xd3
Ka8—b7
11.
Xd3c4
KbVa8
12.
Kc4c 5
Ka 8b7
13. Kc5d6 en wit wint.
Oplossing van probleem 26 (Przepiorka).
1. f8R Pf5; 2. Rf2. P 3. RXP.
1. Pe4: 2. Rb4: P 3. RXP.
1. Pf7; 2. Rf6. P 3. RXP.
1. Pe8; 2. Rd8. P 3. RXP.
1. Pb7; 2. Rb4. P 3. RXP.
1. Pb5; 2. cb5:
1. Pc4: of Pc8. 2. PXP.
De rest is duidelijk, zwart is nu verplicht
tot 3Ka2: 4. Da4ft
Indien 1. f8D dan Pb7 2. Db4 Pa5ü
In het A.V.R.O.-tournooi speelden Keres
en Reshevsky een Spaansche partij, die om
haar merkwaardige opening van theoreti
sche waarde is.
Wit:
Keres
1. e2e4
2. Pgl—f3
3. Rflb5
4. Rb5a4
5. a—0
6. Ra4Xc6f
7. d2-d4
Zwart:
Reshevsky
e7e5
Pb8c6
a7a6
Pg8—f6
d7d6
b7Xc6
Pf6Xe4
Vermoedelijk minder goed. Dit paard
komt later in moeilijkheden, gaat verloren
en dan blijft zwart niets meer over dan
capituleeren.
8. Tfl—cl f7—f5
9. d4Xe5 d6d5
10. Pf3d4 c6c5
11. Pd4e2! c7c6
12. Pe2—f4 g7g6
Zoo bouwt zwart naar 't lijkt een sterken
„steenen muur" op, maar spoedig blijkt
dat hij bouwvallig is.
13. c2—c4!
Een hamerslag.
13d5d4
14! Ddl—a4 Rc8—b7
15. f2—f3
Stand na 15. f2f3
vTtrr//.
i
Waar moet het paard heen? Zwart heef
alleen
15 Pe4g5
16: h2—h4 Pg
17. e5—e6! Dd8Xh4
Zwart heeft niets beters. Indien 17.
Pf7—d6, dan 18. e6—e7! RfSXe7 19. Pf4—
d5 en wint.
Ke8Xf7
Rf8d6
Th8e8
g6g5
g5g4
Te8e4
Te4Xel
Ta8e8
Dh4h6
18.
e6Xf7f
19.
Pf4—d3
20.
f3—f4
21.
Da4—dl
22.
Pbld2
23.
Pd2—fl
24.
Pd3—f2
25.
DdlXel
26.
Del—dl
27.
Pf2d3
wit
won na een
door ANK TERLAET.
„Kees, ben je klaar?" riep vader naar
boven.
„Ja, hier ben ik al". En Kees stond in z'n
gloednieuwe pak vóór hem. Dat pak had hij
gekregen, omdat hij met z'n vader naar
Parijs ging!
Ja, ja! Dat was nog eens een bofferd!
Kees z n vader had n.1. een fabriek en
toen hij laatst aan tafel zei, dat hij over
een week of zoo naar Parijs moest, had
Kees gezegd: „U kunt mij wel meenemen,
vader Z n vader had toen even gelachen
en zei, dat hij nog veel te klein was.
Maar de volgende morgen, juist toen hij
naar school gaan zou, riep z'n moeder:
„Kees, hoor eens even". En z'n ouders ver
telden hem toen, dat hij dan tóch wel mee
gaan mocht. Wat was die Kees blij!
En nu stapte hij dan naast zijn vader
voort, op weg naar het station. In de trein
stond Kees z'n mond niet stil over de vlieg
tocht. Hij wilde natuurlijk alles weten en
hij was veel te vlug naar z'n zin in Am
sterdam.
Ze gingen nu met een taxi naar Schiphol.
Toen ze het vliegveld opliepen riep Kees
al dadelijk: „O, kijk eens vader, is het diè?"
Zijn vader lachte en zei: „Nee, Kees, die
gaat naar Indië. De onze staat nog verder".
„O". Kees keek met ontzag naar het Indië-
vliegtuig. Opeens zag hij weer een ander.
„Diè is het zeker, vaderl"
Ja, die was het!
Kees was toch wel wat zenuwachtig, toen
hij met vader achter de andera passagiers
het trapje, aat schuin tegen de machine
stond, opklom.
Als ze eens een ongeluk kregen! Maar
dat zou wel niet, dacht hij er geruststellend
achter.
Opeens hoorde Kees een luid geraas. Dat
waren de motoren. Eerst gingen ze een
eindje over het veld en toen de lucht in!
Kees keek z'n ogen uitl Wat leek alles
klein als je zo in de diepte keek. En hy
voelde zich helemaal niet luchtziek! Ge
lukkig maar!
Vader wees hem de Maas. Net een stuk
zilverdraad, vond Kees.
Toen ze in Brussel landden, vertelde vader,
dat de eerste helft van de reis volbracht
was.
Na een kwartiertje zaten ze weer in de
lucht.
En Kees keek weer naar beneden en opzij
waar het net leek of je de wolken zó maar
grijpen kon.
Opeens voelde hy een schok! Wat was
dat!
Het leek wel of de aarde dichterbij kwam!
Hij hoorde een geroezemoes van stemmen.
Een man kwam op hem toe met een para
chute.
Het angstzweet brak Kees uit en z'n vin
gers beefden toen hij de gordel vastgespte.
„Springen!", klonk het.
Kees sprong. Hij zag niets meer. Plof!
Hij schrok wakker. Dus alles gedroomd?
Kees wreef z'n ogen uit. Ja hoor! En ze
waren warempel al in Parijs op het vliegveld
Le Bourget aangekomen!
Vader knikte hem eens toe. „Wat heb je
geslapen Kees".
Kees lachte. Toen ze in de auto zaten,
die hen naar het hotel bracht, vertelde
Kees alles, wat hij gedroomd had.
„Het is maar gelukkig dat dromen bedrog
zijn", zei vader.
En dat vona Kees ook!
HOE DE ROVERS TOCH NOG WONNEN
door JAN VAN LEEUWEN.
Het was prachtig weer en de jongens be
sloten om er van te genieten en de hele
middag naar buiten te gaan. Ze spraken
met een heel troepje uit de klas af om bij
het bos rover en reizigertje te gaan spelen.
Dat deden ze wel meer 's zomers en ze had
den echte zin om het nu ook te doen. Om 2
uur moesten ze allemaal bij het voetbal
veld komen, dan zouden ze daar de rovers
en de reizigers verdelen en daarna er op
uit trekken.
Ze waren werkelijk om 2 uur verzameld.
Dat was een grote uitzondering, want
meestal kwamen er een paar te laat. Ze
waren met hun achten en er konden dus 4
rovers en 4 reizigers zijn.
„We moesten deze keer eens een beetje
anders dan anders spelen", zei Freek.
„We hebben al zo dikwijls gehad, dat de
reizigers niet te vinden waren, en daarom
moeten we eigenlijk een bepaalde tijd stel
len, waarin de rovers de anderen moeten
vinden. De reizigers krijgen een kwartier
voorsprong en moeten zich in die tijd zover
uit de voeten maken of zich zo verstoppen,
dat de rovers hen niet kunnen vinden. Als
ze na 2 uur nog niet gevonden zijn, hebben
zy gewonnen. „Vinden ullie dat goed?"
Ja, dat vonden de anderen goed, want ze
wisten, zelf wel, dat het soms zolang duur
de voor de reizigers gevonden werden, dat
ze allemaal te laat thuis kwamen, of dat ze
veel te ver dwaalden. Het was maar goed,
dat ze allen al zoveel schuilplaatsen wisten,
anders zouden ze veel te gauw gepakt wor
den.
Nu verdeelden ze zich in twee partijen en
de reizigers, onder leiding van Jaap gingen
weg. De rovers mochten niet kijken naar
welke kant de reizigers weggingen, maar al
hadden ze dat gaan, dan waren ze er toch
niet wijzer door geworden, want de reizi
gers veranderden .na vijf minuten van rich
ting en gingen een heel andere kant uit.
Ze bedachten intussen waar ze zich kon
den verbergen.
„We kunnen het beste door blijven lopen
en telkens een andere kant uitgaan", zei
Koos, maar dat vonden de anderen niet
goed, want dat zouden ze natuurlijk ineens
ergens tegen een van de rovers oplopen,
want de rovers gingen allemaal een andere
richting uit bij het zoeken Nee, ze moesten
een goede schiulplaats vinden. Alleen wa
ren ze bijna allemaal al in de verschillende
schuilplaatsen geweest en de rovers ken
den die plaatsen ook. Het was ook niet vei
lig om in een greppel of achter een bosje
te gaan liggen want dan konden de rovers
hen toch nog wel zien. Ook in een boom
hoefden ze zich niet te verbergen, dat was
allemaal veel te gemakkelijk te vinden.
En toen zag Jaap plotseling iets. ,Ik weet
al wat", zei hij. „Komen jullie maar met
mij mee!"
De rovers op zoek.
Intussen was er allang een kwartier
verstreken en de rovers gingen op stap.
Ze gingen ieder een andere kant uit en
spraken af, dat ze elkaar een sein zouden
geven, als ze iets van de reizigers zagen.
Ze zochten in alle schuren, achter alle
hutten en in alle greppels, maar nergens
was iets van de reizigers te zien. Ze had
den zich werkelijk heel goed verstopt deze
keer. Na een half uur ontmoetten Freek en
Dolf elkaar en ze besloten om nu samen
verder te zoeken. Ze luisterden telkens of
er geen geluid van de reizigers was te ho
ren, maar alles bleef stil.
Nog een half uur later, kwam Hans er
ook bij. De rovers moesten nu voortmaken,
want ze hadden nog maar één uur om de
reizigers te zoeken. Ze waren al een heel
eind van het voetbalveld afgedwaald. Toen
kwamen ze bij een oude hooischuur, die he
lemaal apart op een open plek stond.
„Jongens", zei Klaas, „die schuur heb ik
nog nooit gezien. Laten we daar eens in
kijken.
Ze liepen naar binnen en zochten'in alle
HET IS NU TIJD OM TE PLOEGEN.
hoeken en gaten, maar er was niets bijzon
ders te zien. Er stonden alleen een paar
harken, een paar emmers, een klos touw
en nog zoo het een en ander. Freek liep
eens om de schuur heen en zag toen het
gat van de hooizolder. „Daar zitten ze na
tuurlijk", zei hij. „Ze zijn natuurlijk op de
hooizolder geklommen! Geef eens een lad
der".
„Wel ja, geef eens een ladder!" lachte
Hans. „Waar moet ik die vandaan halen?
Er is hier geen ladder, dus de anderen zul
len ook wel niet op de hooizolder zitten,
want je kunt daar niet zonder ladder ko
men!"
Dat begrepen de anderen ook. „Dan stel
ik voor, dat we nu weer ieden een andere,
kant op gaan, anders krijgen we hen
nooit", zei Dolf en hij liep meteen al weg.
Freek en Hans gingen nu ook ieder een
andere kant uit.
Hans vindt de reizigers.
Maar Hans liep heel langzaam en toen
Freek en Dolf uit het gezicht verdwenen
waren ging hij weer naar de hooischuur
terug. Hij vertrouwde het zaakje niet! Op
zijn tenen sloop hij naar binnen en bleef
daar heel stil zitten wachten.
En werkelijk, na een minuut of tien,
hoorde hij een geschuifel boven zijn hoofd
en even later hoorde hij zacht praten.
Iemand begon te lachen en toen herkende
hij de stem van Koos, die zei: „Zijn we daar
even goed afgekomen, jongens!" Ik kon mijn
lachen bijna niet houden, toen ze daar be
neden stonden te praten en zeiden, dat je
niet zonder ladder op de zolder kon komen.
Nee allicht niet! Maar ze zijn toch nog lang
niet slim genoeg". Ook de andere reizigers
begonnen nu te praten en te lachen. Ze
liepen over het zoldertje heen en weer en
een ogenblik later zag Hans tot zijn grote
verwondering, dat er een ladder naar be
neden werd gelaten. Hij sloop naderbij en
juist, toen de ladder op de grond stond en
Jaap naar beneden wilde komen, pakte
Hans de ladder beet en trok hem lachend
weg.
„Zo, zie nu maar eens, hoe je eraf komt!"
riep hij. „Je kunt er niet zonder ladder op
komen, maar je kunt er ook niet zonder
ladder af! Jullie zien, dat de rovers toch nog
niet zo heel stom zijn!"
De anderen keken hem stom verbaasd
aan en Hans begon hard te lachen. Daarna
zette hij zijn handen aan zijn mond en riep
het afgesproken signaal. Pas toen hij het
een paar keer geroepen had, hoorde hij heel
zwak een antwoord komen. Hij bleef net
zolang doorroepen tot de andere rovers op
het geluid afkwamen en eindelijk naast
hem stonden bij de hooischuur. Boven van
de zolder staken de lachende gezichten van
de reizigers uit het raampje en ze werden
onder luid gejuich naar beneden gehaald!
Het was precies 1 uur en drie kwartier
geleden, sinds de reizigers van het voetbal
veld waren weggegaan en de rovers hadden
het spel dus eerlijk gewonnen!
EEN REUZENFOREL.
Elke jongen heeft wel eens gevist. Mis
schien niet met een hengel maar dan toch
wel met een schepnetje. Het is ook een
prettig werk om met een schepnet langs
een beek te lopen en glinsterende kleine
vissen op te halen. Meestal zijn het maar
heel kleine baarsjes. En wat is het dan leuk,
als je eens een grotere vis erin krijgt, wat
toch ook wel eens gebeurt! Natuurlijk
vissen jongens niet om vissen voor het eten
te vangen. Meestal gaan de baarsjes in een
aquarium of worden zelfs in de beek terug
geworpen na een tijdje. Het is toch ook
alleen om het vissen zelf te doen.
Dat is bij grote mensen anders en eigen
lijk is vissen met een hengel een heel gemene
sport. Het is nog niet eens zo heel erg om
vissen te vangen, maar als de hengel dan
uit hun keel is getrokken, moet je ze ook
meteen doodmaken.
Op dit plaatje zien jullie nu een vis, die
wel een beetje groter is dan de baarsjes, die
jullie met je schepnet vangen! Het is een
forel, die 90 c.M. lang is! Hij is gevangen in
de Schwarzaflusz in Stiermarken. Het
„beestje" weegt 11 kilo en is nu naar
Weenen gebracht waar hij door een prepara
teur verder behandeld zal worden.
1. O ja, U nieste en haar kleine.
In dezen zin zijn de letters van zes een
voudige jongensnamen verborgen.
Welke namen zijn dat?
2. Een bezienswaardigheid bestaat uit 20
letters.
Een 5, 3, 6, 11, 9, 8, 7, 1 is een ander
woord voor „vriend".
Een 16, 13, 18, 15, 12, 9, 14, 16, 2, 18 is een
man, die met negotie langs de deuren
gaat.
In een 19, 17, 10, 20 kan men zijn kleren
hangen.
Een 4, 3, 6 is een jong schaap.
Er komen eik jaar duizenden vreemde
lingen naar deze bezienswaardigheid
kijken.
3 Wat is het gangbaarste artikel?
OPLOSSINGEN.
De oplossingen van de raadsels uit ons
vorig nummer zijn als volgt:
1. Auto, fiets, kar, ar, schuit.
2. Naambord.
Edelsteen.
Deurknop.
Edam.
Rijwiel.
Lindeboom.
Amerika.
Noorman.
Dokter.
3. Een kater.
EEN LEGPUZZLE.
LEVEN TUSSCHEN DE IJSSCHOTSEN.