Een zoon van z'n Vader
„Ja".
JeuilCetoH
Voorbereiding der economische verdediging
Minimum-graanvoorraad van 150.000 ton
niet te hoog geacht.
Afzonderlijke regeling voor
baktarwe.
Hervorming vredesorganisatie
landmacht.
Jeugdregistrat'e gaf een
fictief beeld.
Ondetzoek moet woiden
ingesle d.
Wijziging ongevallenwet
1921.
Amendementen dr. Vos.
Joo^scbe refugié's naar
ons land.
Tweehonderd Duitsche Joden
worden opgenomen.
Naar het Engelsch van
RIDGWELL CULLUM.
Door T. v. cL MADE.
TWEEDE BLAD
Verschenen is thans de Memorie van
Antwoord inzake de acht wetsontwerpen
betreffende voorzieningen in geval van
oorlog, oorlogsgevaar en daaraan ver
wante of daarmede verband houdende
buitengewone omstandigheden.
Wij lezen er o.a. in:
De regeering meent, dat de overige vér
strekkende bevoegdheden van deze ont
werpen eenerzijds noodzakelijk zijn en an
derzijds door de considerans van de wets
ontwerpen duidelijk worden beperkt tot de
voorzieningen van exceptioneelen aard, die
onder buitengewone omstandigheden onont
beerlijk zijn. De toepassing van deze ont
werpen is uiteraard gebonden aan de in de
beweegredenen gegeven omschrijving.
Inderdaad heeft de ervaring in den
wereldoorlog 1914 1918 geleerd, dat een
behoorlijk georganiseerde voorbereiding van
de economische verdediging niet kan wor
den gemist, zulks te minder, daar het tota
litaire karakter van een modernen oorlog
in veel sterker mate dan tevoren het eco
nomische leven van de geheele natie on
vermijdelijk zal beïnvloeden.
Graanvoorraden.
Gzien de tegenwoordige veevoeder
positie, moet een minimum voorraad
van 150.000 ton voedergranen geenszins
te hoog worden geacht. Het overleg
met deze bedrijfsgroep dient onder
meer om na te gaan tot welke hoeveel
heid en op welke wijze de importeurs
deze voorraadvorming vrijwillig op zich
zouden kunnen nemen, terwijl daar
naast wordt overwogen op welke wijze
het aan het vereisebte minimum ont
brekende gedeelte in opslag zou worden
genomen.
Het ligt niet in het voornemen der re
geering voor de benoodigde gelden het
landbouwcrisisfonds aan te spreken. Even
zeer zou het minder juist zijn deze gelden
ten laste van de Defensiebegrooting te
brengen. Afgezien echter van de vraag,
welke begrooting hier dient te worden
belast, zullen toch de middelen ter dekking
van dezen begrootingspost moeten worden
gevonden. Juist waar een afwenteling der
kosten op de verbruikers diegenen zou be
lasten, die het meeste belang hebben bij
een vergrooting van den voorraad voeder-
granen, wil een afzonderlijke heffing der
regeering voorshands niet onredelijk voor
komen.
Kosten niet onderschat.
De kosten, aan deze voorraadvorming
verbonden, met inbegrip van die van huren
van bergruimten, assurantie, bewaring,
verwerking van de granen en van de finan
ciering, worden allerminst door de regeering
onderschat.
Inderdaad ligt het in de bedoeling
voor baktarwe een afzonderlijke rege
ling te treffen. Reeds werd door de
regeering in de afgeloopen spannings
periode een belangrijke voorraad aan
gekocht.
Nu de minister van economische zaken de
uitdrukkelijke toezegging heeft gedaan, dat,
ook wanneer de redactie van het ontwerp
onveranderd bleef, hij een commissie zou
instellen, welke hem op het stuk van
kostenvergoeding van voorlichting zal
dienen, meenen de betreffende ministers
dat de thans bereikte oplossing op dit tijd
stip als de gunstigst mogelijke is te be
schouwen.
Prestige burgemeesters.
Inderdaad behoort zooveel mogelijk alles
te worden vermeden, dat schadelijk zou
kunnen zijn voor het prestige, dat de bur
gemeester in zijn gemeente dien te bezit
ten, of dat op den burgem. een verant
woordelijkheid zou laden, waarmede hij niet
dient te worden belast. Dat echter het een
of het ander kan gezegd worden van de
taak, welke bij dit wetsontwerp aan de
burgemeesters wordt opgelegd, vermogen
de ministers niet in te zien. Immers de taak
der gemeenten in het stelsel van het be
treffende wetsontwerp is in hoofdzaak een
administratieve,200dat de verantwoorde
lijkheid voor de materieele uitvoering in
veel sterker mate dan in 19141918 bij de
regeering komt te liggen. Hetgeen daarne
vens door de verantwoorde1 ijkheid van de
burgemeesters zal worden opgedragen,
komt den minister voor niet in strijd te zijn
met hun taak, zooals onze wetgeving die
thans reeds kent. Dat bij het een en ander
van de burgemeesters, naast doortastend
optreden, een zekere mate van tact en om
zichtigheid wordt gevorderd, zal niet wor
den ontkend Voorts zijn de voordeelen, aan
de inschakeling van de burgemeesters bij
de invoering van dit wetsontwero verbon
den, van dien aard en is het vertrouwen
der regeering in het beleid en het inzicht
van de burgemeesters wel zoodanig, dat zij
meent hun de hun in dit wetsontwerp toe
bedeelde taak te kunnen toevertrouwen
zonder de vrees der hier aan het woord
zijnde leden te deelen.
Zooals tijdens de schriftelijke behande
ling in de Tweede Kamer is uiteengezet,
is het ontwero gebaseerd op centralisatie
in de leiding der distributie. Dit brengt
echter geenszins mede, dat ook de daad
werkelijke voorziening van een centraal
punt uit zal plaats hebben.
Integendeel komt het den ministers
voor, dat juist het bijaenk?men van al
de gegevens omtrent de in het land
aanwezige voorraden, alsmede omtrent
de bestaande behoeften, in één cen
traal punt een oractisch zoo doelmatig
mogelijke distributie in de hand zal
werken en de bezwaren, die het voor-
loopig verslag memoreert, tct zoo gering
mogeliiken omvang zal beperken.
De vraag, wat onder „hamsteren" moet
worden verstaan, meent de minster van
Economische Zaken het eenvoudigst te kun
nen beantwoorden aan de hand van artikel
9 van het wetsontwerp. Zoodra een artikel
ingevolge deze bepaling door hem is aan
gewezen, „hamstert" man, wanneer men
binnen een tijdsverloop van één week een
grootere hoeveelheid daarvan inslaat dan
de normale wekelijksche behoefte bedraagt.
Vóór dat een dergelijke aanwijzing is be
kend gemaakt, vormt het inslaan van voor
raden derhalve geen „hamsteren"; zooals
dat in dit wetsontwerp wordt verboden.
ERKENNINGEN VOOR DEN
KLEINHANDEL.
In tuinbouwgewassen.
V an bevoegde zyde vernemen wij het
volgende:
Bij velen blijkt nog steeds de meening
te heerschen, dat een erkenning als hande
laar in tuinbouwgewassen wordt verstrekt,
wanneer zij een oestaande zaak hebben
overgenomen of reeds kosten in dien zin
hebben gemaakt.
Teneinde teleurstellingen te voorkomen,
wordt er nogmaals nadrukkelijk de aan
dacht op gevestigd, dat door de Neder-
landsche Groenten- en Fruitcentrale slechts
als kleinhandelaar worden toegelaten zij,
die voldoen aan de bij koninklijk besluit
van 17 Januari 1939 vastgestelde toela-
tingsvereischten van vakkennis, handels
kennis en credietwaardigheid
Personen, die niet aan deze eischen vol
doen worden derhalve, ook ai hebben zij
reeds een zaak overgenomen, niet als
kleinhandelaar toegelaten.
Bij K. B. van 19 Mei 1939 is vastge
steld de „samenstelling van de konink
lijke landmacht op voet van vrede". In
verband daarmee is een nieuw boek
werk „vredesorganisatie" op de lands
drukkerij ter perse.
De vredesorganisatie der landmacht
wordt bij dit koninklijk besluit veran
derd. De hoofdzaken dezer hervorming
komen hier op neer: de huidige vredes-
divisies worden legerkorpsen.
De brigades worden divisies en de
lichte brigade wordt lichte divisie.
De artilleriebrigades worden opge
heven en de beide regimenten van elke
brigade worden over de divisies ver
deeld, zoodat er bij elke (nieuwe)
divisie één komt.
Door deze hervorming zal er niet al
leen meer overeenkomst komen tus-
schen de oorlogs- en de vredesorganisa
tie, maar ook nauwere samenwerking
tusschen de verschillende wapens, met
name de artillerie en de infanterie,
worden bereikt.
Bij de legerkorpsen zal een „leger-
korpsartilleriecommandant" gaan op
treden. Men verwacht, dat deze functies
aanvankelijk door de huidige comman
danten der artilleriebrigades zullen
worden vervuld.
Dr. I. .1. J. Vos (lib.) heeft aan den
minister van sociale zaken de volgende
vragen gesteld:
1. Is het waar, dat een onderzoek is in
gesteld door een ambtenaar vat het depar
tement van sociale zaken en den directeur
van de arbeidsbeurs te Gouda omtrent de
voorziening in de groote behoefte aan
jeugdig person.el bij eenige fabireken in
die gemeente, waarbij zou zijn gebleken,
dat van de 124 bij de jeugdregistratie in
geschreven manneliike arbeidskrachten er
56 werk hadden, van de 68 ei 58 niet be
reid bleken den aangeboden arbeid te aan
vaarden en van de daarna lesteerende 10
er 6 niet konden worden aanbevolen op
grond van algemeene ongesch'ktheid zoo
dat uiteindelijk 4 jeugdige mannelijke ar
beiders geplaatst werden?
2. Indien de voorgaande vraag in beves
tigenden zin moet worden beantwoord,
is de minister dan niet van oordeel,
dat hierin een aanwijzing is gelegm,
dat de gegevens, 3'erkregen door de
jeugdregistratie, zooals die thans in 23
gemeenten wordt bijgehouden, een
volkomen fictief beeld van den werke-
lijken omvang der jeugdw erkloosheid
geven?
3. Is de minister bereid een onderzoek in
te stellen in de 22 overige gemeenten, ten
einde te doen nagaan, in hoeverre de
cijfers der jeugdregistratie afwijken van
den werkelijken toestand?
WAARSCHUWING.
De commissaris van politie te Haarlem
geeft belanghebbende in overwvging om,
alvorens in relatie te treden met Arnoldus
Petrus van Rijn, geboren te Sassenheim 22
October 1893, bollenkweeker, wonende te
Haarlem, Westergracht 43 rood, met betrek
king tot de levering van bloembollen of de
door dezen persoon aangeboden z.g. Calyste-
gia-roos, inlichtingen in te winnen aan zijn
bureau, afdeeling recherche, Smedestraat 9
te Haarlem.
A. P. van Rijn voornoemd doet ook zaken
onder de namen: „Eerste Haarlemmer Blu-
menzwiebelzüchterei und Handlung", „Cul
ture et Commerce des Vignons a Fleurs de
Harlem, Maison Renommée" en „First
Haarlem Bulbnursery and Bulb Trade".
Dr. I. H. J. Vos (lib.) hééft op het wets
ontwerp wijziging ongevallenwet 1921 een
tweetal amendementen voorgesteld. T.a.v.
het eerste zegt hij o.m.:
Verwacht mag worden, dat het instituut
der erkende geneeskundige diensten ter
uitvoering der ongevallenwet verdere uit
breiding zal ondergaan door het voorgestel
de in zake art. 80c., waardoor in bepaalde
bediijfstakken paritair samengestelde be
sturen het beheer over deze diensten zullen
gaan uitoefenen.
Als uitvloeisel van dezen ontwikkelings
gang ware aan de vertegenwoordigers van
de betrokken werkgevers- en werknemers
organisaties het recht te verleenen, zich mc-t
een voorstel tot een afwijkende dagloonbe
paling rechtstreeks tot den minister te wen
den.
Het tweede amendement wordt als volgt
toegelicht:
Wanneer het ongevallen betreft, welke
ressorteeren onder een onderneming met
een erkenden geneeskundigen dienst, be
staat noch voor den verzekerde, noch voor
den werkgever beroep open bij de raden
van beroep, indien het bestuur der rijksver
zekeringsbank haar beslissing in dezen
krachtens art. 80 heeft gegeven.
Dit beroep op den administratieven rech
ter zouden belanghebbenden wel gehad heb
ben, indien de beslissing omtrent de ge
neeskundige behandeling door de bank wart
genomen. Het amendement beoogt hiervoor
een voorziening te treffen.
Naar wij vernemen heeft de minis
ter van justitie het verzoek van het
comité voor bijzondere Joodsche be
langen toegestaan tot het naar Neder
land doen emigreeren van tweehon
derd refugié's, die zich thans aan
boord bevinden van het Duitsche s.s.
„Saint Louis" van de Hamburg
Amerika-Lijn en wien het verboden
was o.m. in Cuba aan land te gaan. Zij
zullen in Nederland kunnen blijven
totdat zij gelegenheid hebben zich
elders te vestigen.
Te Parijs v erden gisteren bespre
kingen gevoerd om de overige zeven
honderd Duitsche vluchtelingen van
de „Saint Louis" in andere landen, o.a.
Frankrijk en België, op te nemen, on
der dezelfde voorwaarde.
HERZIENING VARKENSTOEWIJZING.
Uitstel tot 1 November a.s.
Door verschillende omstandigheden
heeft de herziening der varkenstoewijzing
niet in alle gewesten gelijktijdig kunnen
plaats vinden.
In sommige provinciën zijn de nieuwe
toewijzingskaarten reeds eind Mei verzon
den, terwijl dit in enkele andere gewesten
eerst in de maand Juli zal kunnen ge
schieden.
Voorzoover de nieuwe toewijzing een
verlaging inhoudt, wordt deze eerst van
kracht drie maanden na dagteekening der
kaart. Het gevolg hiervan zou dus zijn, dat
de varkenshouder in gewester, waar de
nieuwe toewijzing reeds bekend is ge
maakt, in een nadeelige positie zouden
kunnen komen.
Naar wij van bevoegde zyde vernemen
is, teneinde dit te voorkomen, thans de
datum, waarop de nieuwe toewijzing ten
volle van kracht wordt, uitgesteld tot 1
November 1939. Dit beteekent dus, dat de
genen, wier toewijzing bij de huidige her
ziening verlaging ondergaat, zich, wat den
omvang van hun varkensstapel betreft,
uiterlijk 1 November aan de nieuwe toe
wijzing aangepast dienen te hebben.
„verloren dagen", heette hei
vroeger. Nu niet meer - Z\
zijner "AKKERTJES"! Eenp,.r
per dag. wèg pijn en narigheid!
KINDERBIJSLAGVERZEKERING.
Amendementen van dr. Vos,
Op het ontwerp wettelijke regeien ;n
zake kinderbijslagverzekering heeft dr r
H. J. Vos verscheidene amendementen
voorgesteld.
Het ontwerp van wet legt de uitvoerine
der kinderbijslagverzekering in handen
van bedrijfsraden, bedrijfsverenigingen en
de raden van arbeid, waarbij aan de be
drijfsraden de eerste plaats wordt toefee"
kend. Dit beteekent echter, dat het toch al
ingewikkelde uitvoeringsapparaat der so
ciale verzekering nog onoverzichtelijker
wordt terwijl de bedrijfsraden elke erva
ring missen. Het is daarom z.i. wenachelijl
ker de uitvoeringspractijk in de eerste
plaats in handen te leggen van de bedrljfs-
vereenigingen. die beschikken over een be
hoorlijke ervaring en administratie op het
gebied van de sociale verzekeringswetge
ving en die zijn ontsoroten aan het particu
liere bedrijfsleven. De te dezen aanzien
voorgestelde amendementen beoogen dien
toestand te verkrijgen.
Ten slotte vestigt hij er de aandacht op,
dat artikel 26 van de bedrijfsradenwet
reeds thans den weg opent voor den be-
drijfsraad zeggenschap te verkrijgen om
trent de uitvoering van sociale verzeke
ringswetten, die aan de bedrijfsvereeniging
is of zal worden opgedragen. Op deze wij
ze toch zal, indien men dit wenscht, naar
mate het instituut van den bedrijfaraad tot
ontplooiing komt, langs geleidelijken weg
kunnen worden verkregen, hetgeen thans
voor dit jonge instituut een minder passen
de taak moet worden geacht.
In het wetsontwerp wordt geen loon- of
inkomstengrens van den arbeider aangege
ven. Dit brengt met zich mede, dat ook
door gezinshoofden, die meer dan f 3000
verdienen, kinderbijslag kan worden geno
ten een categorie, voor welke bezwaarlijk
een beroep kan worden gedaan op de nood
zakelijkheid van wettelijk ingrijpen vanwe
ge het behoefte-element. Door amendeering
van art 2 eerste lid beoogt dr. Vos tevens
te verkrijgen, dat de regeling overeenkomt
met de grens, welke in de sociale verzeke
ring burgerrecht heeft verkregen.
Een amendement op art. 23 beoogt het
recht op den kinderbijslag te doen ontstaan
bij het vierde kind, in plaats van bij het
derde, zooals in het ontwerp is aangegeven.
Een volgend amendement, evenens op
art. 23, beoogt de leeftijdsgrens, welke in
het ontwerp wordt gesteld op 15 jaar, te
wijzigen in dien zin, dat deze grens bij hét
veertiende jaar zal zijn bereikt. Door deze
wijziging zal z.i. meer aansluiting worden
verkregen aan de thans bestaande practijk
in het bedrijfsleven. Bovendien sluit dtze
grens aan by de arbeidswet en vormt zij
tevens die van den leerplicht.
Tenslotte schrijft dr. Vos ter toelichting
van een door hem op art. 27 ingediend
amendement o.m.: Volgens de tegenwoor
dige redactie van artikel 27, vierde lid,
wordt het verhalen van premie op den ar
beider verboden en het niet voldoen aan
deze bepaling by artikel 91, lid 2, strafbaar
gesteld.
Het amendement echter beoogt den wets
tekst in overeenstemming te brengen met
den grondslag van het ontwerp die gericht
is op een rechtvaardiger verdeeling van het
totale loonbedrag inplaats van een verhoo
ging van dit bedrag. Aldus worden de ar
beiders voor deze verzekering geïnteres
seerd en worden volgens dr. Vos hun soli
dariteit en verantwoordelijkheidsgevoel
mede hierdoor aangekweekt.
MODERNE MACHINES VOOR
UW DRUKWERK!
DRUKKERIJ N.V. HERMS. COSTER ZN.
9)
„Zijn die van mij?" Gordon wist niet ze
ker, of hij dit alles soms droomde.
„De meeste wel", was het droge ant
woord. Plotseling vroeg Gordon:
„Waar is die schooier? Ik ben nog niet
klaar met hem".
De vreemdeling wees in de richting van
den trein en zei:
„Dan zul je voort moeten maken".
Gordon's boosheid zakte af en hij begon
te lachen. Hij was nog niet heelemaal ze
ker van zijn zaak, toen hij het geld aan
nam.
„Nou, dat is vedraaid aardig van je",
riep hij hartelijk uit en toen, om er nog
meer kracht bij te zetten: „Verduiveld
aardig".
De twee mannen namen elkaar eens goed
op. De vreemdeling was zoo ongeveer ge
bouwd als Gordon: lang en breed, maar hij
was door zijn jaren zwaarder en massiever
Gordon was zichzelf nu weer volkomen
meester. Zijn oogen glommen weer van de
oude vroolijkheid en hij was benieuwd te
weten, hoe dat mysterie van die oogklep in
elkaar zat, maar hij was wel zoo verstan
dig, zijn nieuwsgierigheid te bedwingen.
„Je zei, dat je wel vermoedde, hoe dat
kloppartijtje zou afloopen?" vroeg hij.
„Maar vertel eens, hoe dat dan gegaan
is, want daar herinner ik me niets meer
van".
De vreemdeling begon eens genoeglijk
zijn keel te schrapen.
„Och, het ligt nogal voor de hand, hoe
zooiets zal afloopen, als zoo'n treinschoft
den conducteur en het heele treinpersoneel
heeft omgekocht. Ik had eigenlijk gehoopt,
dat je hem buiten westen zou hebben ge
slagen, voor het personeel erbij kwam. 't
Was jammer, dat je zoo weinig ruimte had;
dat heb je altijd met vechten in een spoor
weg-coupé", voegde hij er spijtig aan toe.
„Nou, toen kwam de conducteur en het an
dere personeel en smeten jou eruit op je
kop. Die schoft hielden ze binnen (stevig
omgekocht blijkbaar) en rekenden op die
manier op je bagage. Maar ik rekende
eenigszins anders. Is dat alles, wat je bij je
had?" vroeg hij nieuwsgierig.
Gordon staarde naar zijn tasch en zijn
jas en zei: „Ja dat is alles". Toen stak hij
spontaan zijn hand uit, die de ander druk
te. „Dat is verduiveld aardig van je", zei
hy nog eens en lachte hartelijk. „Ik schijn
me inderdaad kostelijk geamuseerd te
hebben".
De ander grinnikte hartelijk en zei:
„Je zult hier tot morgen opgeborgen zit
ten, denk ik. Er is geen trein meer naar
't Westen voor morgen. Kom maar mee
naar het hotel. Dat noemen ze hier ten
minste zoo. Ik ga er ook heen".
Gordon stemde toe, pakte zijn boeltje op
en stapte naast zijn metgezel voort.
Ze liepen den weg af en Gordon bekeek
een klein prairie-gehuchtje, waar hij nu
zoo heel onverwacht terecht was gekomen.
Er scheen maar een enkele, ongeplaveide
straat te zijn: dat was dan de gewone prai
rie, alleen iets kaler en harder door het
locale verkeer. Aan de eene zijde stonden
wat houten huizen van verschillende soort
en grootte, met hier en daar openingen er
tusschen, die als wegen dienden. Dat sche
nen een soort pakhuizen te zijn. Daar ach
ter vermoedde hij nog een paar huizen,
maar waar die voor dienden, begreep hij
niet. Verder weg zag hy heuvels en nog
veel verder onderscheidde hy de be
sneeuwde toppen van de Rocky Mountains.
Dit gehucht scheen maar aan één kant van
den weg te zijn gebouwd: aan de Zuid
zijde. Het depotje was er tegenover. Zij
volgden dezen weg en kwamen in de
Hoofdstraat, welken wijdschen naam Gor
don op een bord las. Toen sloegen ze af
in Westelijke richting, waar een afzonder
lijk gebouwtje stond, iets grooter dan alle
andere in het dorp.
Toen de ander geen poging tot verdere
conversatie aanwendde, werden na eenigen
tijd Gordon's belangstelling en nieuwsgie
righeid hem te machtig.
„In welken staat zijn we hier?" vroeg hy.
„Montana".
Gordon keek snel op.
„Welke plaats is dit dan?"
„Snake's Fall".
Daar moest Gordon om lachen.
„Wat valt er te lachen om Snake's Fall?"
vroeg de ander scherp.
„O, niets, er schoot me alleen maar iets
te binen. Zie je, de conducteur had me
verteld, dat bijna iedereen naar Snake's
Fall ging. 't Spijt me alleen, dat die boef
daar niet heen moest. Zeg eens
„Wat?"
Gordon lachte weer en zei:
„Ik had je wel zien zitten in die rook
coupé, alleen toen had je een klep over
je linkeroog".
„Ja".
„En nu niet meer".
„Nee".
„Ik ben niet nieuwsgierig, maar
De ander keek laconiek en zei: „Nee, na
tuurlijk ben je dat niet. Daar is de baas
van het spul en een goede vriend van me.
Hij zal best een plaatsje voor je hebben
vannacht".
Hy had Gordon vriendelijk, doch beslist
afgepoeierd. In zyn prettige, diepe stem
klonk geen zweem van ergernis, maar hy
liet Gordon toch duidelijk voelen, dat deze
een onvergeeflijke grofheid had begaan.
Gedurende de rest van de wandeling naar
het hotel zweeg hij dus maar, en hij begon
na te denken over den toestand, waarin
hij zich nu bevond. Eén ding stond hem
duidelijk voor oogen: n.1. dat hy weer een
dag had verknoeid.
Toen ze het hotel naderden, werd hij
weer nieuwsgierig. Het was een heel ge
woon gebouwtje met een veranda: plat en
vierkant, net als een doos; het had twee
étages met ramen, vyf in het geheel, en
een deur in het midden. Dit alles deed
denken aan een pudding met rozijnen.
Oorspronkelijk was het stellig wit geweest,
maar dat moest al lang geleden zyn. Sinds
dien hadden regen en wind er dusdanig
aan gewerkt, dat het geheel er verre van
aantrekkelijk uitzag.
Tegen de deurpost stond een klein, blo
zend mannetje met rossig haar geleund,
in hemdsmouwen. De kleur van zijn vest
deed even vroolijk aan als zijn gezicht en
de drukke ruiten van zijn broek schenen
wel overeenstemmingen te hebben met zyn
stemgeluid: te oordeelen naar de wijze,
waarop hij tegen een paar mannen praatte,
die op de veranda zaten, althans.
„Dat is Peter", zei Een-Oog, zooals Gor
don by zich zelf zijn nieuwen kameraad
nog steeds noemde, by gebrek aan een be
teren naam.
,,'t Is een leuke kerel, die Peter", voegde
hy er grinnekend aan toe.
„Is dat de eigenaar van het hotel?" vroeg
Gordon belangstellend.
Toen klonk er een geschreeuw van de
veranda en de hotelhouder riep:
„Ben je daar terug, Silas?"
„Zooals je ziet", gaf Silas beminnelijk
ten antwoord. „Ik heb een kaartje gekocht
en ben net uit den trein gestapt. Er schijnt
trouwens maar een ding ter wereld te zijn,
dat je overal tegenkomt en dat is bedrog
„Dat is zoo", lachte de ander. „Maar ik
zie niks van je schaduw op die manier; hé,
wie is je vriend?"
De hotelhouder bekeek Gordon met een
koopmansoog. De man, die Silas heette,
lachte en keerde zich om naar Gordon.
„Ik geloof niet, dat we ons al voorgestel»
hebben. Ik heet Mallinsbee Silas Mal"
linsbee. Ik heb een veeboerderij, hier ver
derop tusschen de heuvels".
Gordon dacht even na. Toen besloot hij
niet zijn vaders naam te gebruiken en
„Ik heet Gordon van Henslaer. Aange
naam".
„Dat klopt niet met de initialen op ie
tasch",
(Wordt vervolgd).