Een zoon van z'n Vader „Ja". JeuilCetoH Voorbereiding der economische verdediging Minimum-graanvoorraad van 150.000 ton niet te hoog geacht. Afzonderlijke regeling voor baktarwe. Hervorming vredesorganisatie landmacht. Jeugdregistrat'e gaf een fictief beeld. Ondetzoek moet woiden ingesle d. Wijziging ongevallenwet 1921. Amendementen dr. Vos. Joo^scbe refugié's naar ons land. Tweehonderd Duitsche Joden worden opgenomen. Naar het Engelsch van RIDGWELL CULLUM. Door T. v. cL MADE. TWEEDE BLAD Verschenen is thans de Memorie van Antwoord inzake de acht wetsontwerpen betreffende voorzieningen in geval van oorlog, oorlogsgevaar en daaraan ver wante of daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden. Wij lezen er o.a. in: De regeering meent, dat de overige vér strekkende bevoegdheden van deze ont werpen eenerzijds noodzakelijk zijn en an derzijds door de considerans van de wets ontwerpen duidelijk worden beperkt tot de voorzieningen van exceptioneelen aard, die onder buitengewone omstandigheden onont beerlijk zijn. De toepassing van deze ont werpen is uiteraard gebonden aan de in de beweegredenen gegeven omschrijving. Inderdaad heeft de ervaring in den wereldoorlog 1914 1918 geleerd, dat een behoorlijk georganiseerde voorbereiding van de economische verdediging niet kan wor den gemist, zulks te minder, daar het tota litaire karakter van een modernen oorlog in veel sterker mate dan tevoren het eco nomische leven van de geheele natie on vermijdelijk zal beïnvloeden. Graanvoorraden. Gzien de tegenwoordige veevoeder positie, moet een minimum voorraad van 150.000 ton voedergranen geenszins te hoog worden geacht. Het overleg met deze bedrijfsgroep dient onder meer om na te gaan tot welke hoeveel heid en op welke wijze de importeurs deze voorraadvorming vrijwillig op zich zouden kunnen nemen, terwijl daar naast wordt overwogen op welke wijze het aan het vereisebte minimum ont brekende gedeelte in opslag zou worden genomen. Het ligt niet in het voornemen der re geering voor de benoodigde gelden het landbouwcrisisfonds aan te spreken. Even zeer zou het minder juist zijn deze gelden ten laste van de Defensiebegrooting te brengen. Afgezien echter van de vraag, welke begrooting hier dient te worden belast, zullen toch de middelen ter dekking van dezen begrootingspost moeten worden gevonden. Juist waar een afwenteling der kosten op de verbruikers diegenen zou be lasten, die het meeste belang hebben bij een vergrooting van den voorraad voeder- granen, wil een afzonderlijke heffing der regeering voorshands niet onredelijk voor komen. Kosten niet onderschat. De kosten, aan deze voorraadvorming verbonden, met inbegrip van die van huren van bergruimten, assurantie, bewaring, verwerking van de granen en van de finan ciering, worden allerminst door de regeering onderschat. Inderdaad ligt het in de bedoeling voor baktarwe een afzonderlijke rege ling te treffen. Reeds werd door de regeering in de afgeloopen spannings periode een belangrijke voorraad aan gekocht. Nu de minister van economische zaken de uitdrukkelijke toezegging heeft gedaan, dat, ook wanneer de redactie van het ontwerp onveranderd bleef, hij een commissie zou instellen, welke hem op het stuk van kostenvergoeding van voorlichting zal dienen, meenen de betreffende ministers dat de thans bereikte oplossing op dit tijd stip als de gunstigst mogelijke is te be schouwen. Prestige burgemeesters. Inderdaad behoort zooveel mogelijk alles te worden vermeden, dat schadelijk zou kunnen zijn voor het prestige, dat de bur gemeester in zijn gemeente dien te bezit ten, of dat op den burgem. een verant woordelijkheid zou laden, waarmede hij niet dient te worden belast. Dat echter het een of het ander kan gezegd worden van de taak, welke bij dit wetsontwerp aan de burgemeesters wordt opgelegd, vermogen de ministers niet in te zien. Immers de taak der gemeenten in het stelsel van het be treffende wetsontwerp is in hoofdzaak een administratieve,200dat de verantwoorde lijkheid voor de materieele uitvoering in veel sterker mate dan in 19141918 bij de regeering komt te liggen. Hetgeen daarne vens door de verantwoorde1 ijkheid van de burgemeesters zal worden opgedragen, komt den minister voor niet in strijd te zijn met hun taak, zooals onze wetgeving die thans reeds kent. Dat bij het een en ander van de burgemeesters, naast doortastend optreden, een zekere mate van tact en om zichtigheid wordt gevorderd, zal niet wor den ontkend Voorts zijn de voordeelen, aan de inschakeling van de burgemeesters bij de invoering van dit wetsontwero verbon den, van dien aard en is het vertrouwen der regeering in het beleid en het inzicht van de burgemeesters wel zoodanig, dat zij meent hun de hun in dit wetsontwerp toe bedeelde taak te kunnen toevertrouwen zonder de vrees der hier aan het woord zijnde leden te deelen. Zooals tijdens de schriftelijke behande ling in de Tweede Kamer is uiteengezet, is het ontwero gebaseerd op centralisatie in de leiding der distributie. Dit brengt echter geenszins mede, dat ook de daad werkelijke voorziening van een centraal punt uit zal plaats hebben. Integendeel komt het den ministers voor, dat juist het bijaenk?men van al de gegevens omtrent de in het land aanwezige voorraden, alsmede omtrent de bestaande behoeften, in één cen traal punt een oractisch zoo doelmatig mogelijke distributie in de hand zal werken en de bezwaren, die het voor- loopig verslag memoreert, tct zoo gering mogeliiken omvang zal beperken. De vraag, wat onder „hamsteren" moet worden verstaan, meent de minster van Economische Zaken het eenvoudigst te kun nen beantwoorden aan de hand van artikel 9 van het wetsontwerp. Zoodra een artikel ingevolge deze bepaling door hem is aan gewezen, „hamstert" man, wanneer men binnen een tijdsverloop van één week een grootere hoeveelheid daarvan inslaat dan de normale wekelijksche behoefte bedraagt. Vóór dat een dergelijke aanwijzing is be kend gemaakt, vormt het inslaan van voor raden derhalve geen „hamsteren"; zooals dat in dit wetsontwerp wordt verboden. ERKENNINGEN VOOR DEN KLEINHANDEL. In tuinbouwgewassen. V an bevoegde zyde vernemen wij het volgende: Bij velen blijkt nog steeds de meening te heerschen, dat een erkenning als hande laar in tuinbouwgewassen wordt verstrekt, wanneer zij een oestaande zaak hebben overgenomen of reeds kosten in dien zin hebben gemaakt. Teneinde teleurstellingen te voorkomen, wordt er nogmaals nadrukkelijk de aan dacht op gevestigd, dat door de Neder- landsche Groenten- en Fruitcentrale slechts als kleinhandelaar worden toegelaten zij, die voldoen aan de bij koninklijk besluit van 17 Januari 1939 vastgestelde toela- tingsvereischten van vakkennis, handels kennis en credietwaardigheid Personen, die niet aan deze eischen vol doen worden derhalve, ook ai hebben zij reeds een zaak overgenomen, niet als kleinhandelaar toegelaten. Bij K. B. van 19 Mei 1939 is vastge steld de „samenstelling van de konink lijke landmacht op voet van vrede". In verband daarmee is een nieuw boek werk „vredesorganisatie" op de lands drukkerij ter perse. De vredesorganisatie der landmacht wordt bij dit koninklijk besluit veran derd. De hoofdzaken dezer hervorming komen hier op neer: de huidige vredes- divisies worden legerkorpsen. De brigades worden divisies en de lichte brigade wordt lichte divisie. De artilleriebrigades worden opge heven en de beide regimenten van elke brigade worden over de divisies ver deeld, zoodat er bij elke (nieuwe) divisie één komt. Door deze hervorming zal er niet al leen meer overeenkomst komen tus- schen de oorlogs- en de vredesorganisa tie, maar ook nauwere samenwerking tusschen de verschillende wapens, met name de artillerie en de infanterie, worden bereikt. Bij de legerkorpsen zal een „leger- korpsartilleriecommandant" gaan op treden. Men verwacht, dat deze functies aanvankelijk door de huidige comman danten der artilleriebrigades zullen worden vervuld. Dr. I. .1. J. Vos (lib.) heeft aan den minister van sociale zaken de volgende vragen gesteld: 1. Is het waar, dat een onderzoek is in gesteld door een ambtenaar vat het depar tement van sociale zaken en den directeur van de arbeidsbeurs te Gouda omtrent de voorziening in de groote behoefte aan jeugdig person.el bij eenige fabireken in die gemeente, waarbij zou zijn gebleken, dat van de 124 bij de jeugdregistratie in geschreven manneliike arbeidskrachten er 56 werk hadden, van de 68 ei 58 niet be reid bleken den aangeboden arbeid te aan vaarden en van de daarna lesteerende 10 er 6 niet konden worden aanbevolen op grond van algemeene ongesch'ktheid zoo dat uiteindelijk 4 jeugdige mannelijke ar beiders geplaatst werden? 2. Indien de voorgaande vraag in beves tigenden zin moet worden beantwoord, is de minister dan niet van oordeel, dat hierin een aanwijzing is gelegm, dat de gegevens, 3'erkregen door de jeugdregistratie, zooals die thans in 23 gemeenten wordt bijgehouden, een volkomen fictief beeld van den werke- lijken omvang der jeugdw erkloosheid geven? 3. Is de minister bereid een onderzoek in te stellen in de 22 overige gemeenten, ten einde te doen nagaan, in hoeverre de cijfers der jeugdregistratie afwijken van den werkelijken toestand? WAARSCHUWING. De commissaris van politie te Haarlem geeft belanghebbende in overwvging om, alvorens in relatie te treden met Arnoldus Petrus van Rijn, geboren te Sassenheim 22 October 1893, bollenkweeker, wonende te Haarlem, Westergracht 43 rood, met betrek king tot de levering van bloembollen of de door dezen persoon aangeboden z.g. Calyste- gia-roos, inlichtingen in te winnen aan zijn bureau, afdeeling recherche, Smedestraat 9 te Haarlem. A. P. van Rijn voornoemd doet ook zaken onder de namen: „Eerste Haarlemmer Blu- menzwiebelzüchterei und Handlung", „Cul ture et Commerce des Vignons a Fleurs de Harlem, Maison Renommée" en „First Haarlem Bulbnursery and Bulb Trade". Dr. I. H. J. Vos (lib.) hééft op het wets ontwerp wijziging ongevallenwet 1921 een tweetal amendementen voorgesteld. T.a.v. het eerste zegt hij o.m.: Verwacht mag worden, dat het instituut der erkende geneeskundige diensten ter uitvoering der ongevallenwet verdere uit breiding zal ondergaan door het voorgestel de in zake art. 80c., waardoor in bepaalde bediijfstakken paritair samengestelde be sturen het beheer over deze diensten zullen gaan uitoefenen. Als uitvloeisel van dezen ontwikkelings gang ware aan de vertegenwoordigers van de betrokken werkgevers- en werknemers organisaties het recht te verleenen, zich mc-t een voorstel tot een afwijkende dagloonbe paling rechtstreeks tot den minister te wen den. Het tweede amendement wordt als volgt toegelicht: Wanneer het ongevallen betreft, welke ressorteeren onder een onderneming met een erkenden geneeskundigen dienst, be staat noch voor den verzekerde, noch voor den werkgever beroep open bij de raden van beroep, indien het bestuur der rijksver zekeringsbank haar beslissing in dezen krachtens art. 80 heeft gegeven. Dit beroep op den administratieven rech ter zouden belanghebbenden wel gehad heb ben, indien de beslissing omtrent de ge neeskundige behandeling door de bank wart genomen. Het amendement beoogt hiervoor een voorziening te treffen. Naar wij vernemen heeft de minis ter van justitie het verzoek van het comité voor bijzondere Joodsche be langen toegestaan tot het naar Neder land doen emigreeren van tweehon derd refugié's, die zich thans aan boord bevinden van het Duitsche s.s. „Saint Louis" van de Hamburg Amerika-Lijn en wien het verboden was o.m. in Cuba aan land te gaan. Zij zullen in Nederland kunnen blijven totdat zij gelegenheid hebben zich elders te vestigen. Te Parijs v erden gisteren bespre kingen gevoerd om de overige zeven honderd Duitsche vluchtelingen van de „Saint Louis" in andere landen, o.a. Frankrijk en België, op te nemen, on der dezelfde voorwaarde. HERZIENING VARKENSTOEWIJZING. Uitstel tot 1 November a.s. Door verschillende omstandigheden heeft de herziening der varkenstoewijzing niet in alle gewesten gelijktijdig kunnen plaats vinden. In sommige provinciën zijn de nieuwe toewijzingskaarten reeds eind Mei verzon den, terwijl dit in enkele andere gewesten eerst in de maand Juli zal kunnen ge schieden. Voorzoover de nieuwe toewijzing een verlaging inhoudt, wordt deze eerst van kracht drie maanden na dagteekening der kaart. Het gevolg hiervan zou dus zijn, dat de varkenshouder in gewester, waar de nieuwe toewijzing reeds bekend is ge maakt, in een nadeelige positie zouden kunnen komen. Naar wij van bevoegde zyde vernemen is, teneinde dit te voorkomen, thans de datum, waarop de nieuwe toewijzing ten volle van kracht wordt, uitgesteld tot 1 November 1939. Dit beteekent dus, dat de genen, wier toewijzing bij de huidige her ziening verlaging ondergaat, zich, wat den omvang van hun varkensstapel betreft, uiterlijk 1 November aan de nieuwe toe wijzing aangepast dienen te hebben. „verloren dagen", heette hei vroeger. Nu niet meer - Z\ zijner "AKKERTJES"! Eenp,.r per dag. wèg pijn en narigheid! KINDERBIJSLAGVERZEKERING. Amendementen van dr. Vos, Op het ontwerp wettelijke regeien ;n zake kinderbijslagverzekering heeft dr r H. J. Vos verscheidene amendementen voorgesteld. Het ontwerp van wet legt de uitvoerine der kinderbijslagverzekering in handen van bedrijfsraden, bedrijfsverenigingen en de raden van arbeid, waarbij aan de be drijfsraden de eerste plaats wordt toefee" kend. Dit beteekent echter, dat het toch al ingewikkelde uitvoeringsapparaat der so ciale verzekering nog onoverzichtelijker wordt terwijl de bedrijfsraden elke erva ring missen. Het is daarom z.i. wenachelijl ker de uitvoeringspractijk in de eerste plaats in handen te leggen van de bedrljfs- vereenigingen. die beschikken over een be hoorlijke ervaring en administratie op het gebied van de sociale verzekeringswetge ving en die zijn ontsoroten aan het particu liere bedrijfsleven. De te dezen aanzien voorgestelde amendementen beoogen dien toestand te verkrijgen. Ten slotte vestigt hij er de aandacht op, dat artikel 26 van de bedrijfsradenwet reeds thans den weg opent voor den be- drijfsraad zeggenschap te verkrijgen om trent de uitvoering van sociale verzeke ringswetten, die aan de bedrijfsvereeniging is of zal worden opgedragen. Op deze wij ze toch zal, indien men dit wenscht, naar mate het instituut van den bedrijfaraad tot ontplooiing komt, langs geleidelijken weg kunnen worden verkregen, hetgeen thans voor dit jonge instituut een minder passen de taak moet worden geacht. In het wetsontwerp wordt geen loon- of inkomstengrens van den arbeider aangege ven. Dit brengt met zich mede, dat ook door gezinshoofden, die meer dan f 3000 verdienen, kinderbijslag kan worden geno ten een categorie, voor welke bezwaarlijk een beroep kan worden gedaan op de nood zakelijkheid van wettelijk ingrijpen vanwe ge het behoefte-element. Door amendeering van art 2 eerste lid beoogt dr. Vos tevens te verkrijgen, dat de regeling overeenkomt met de grens, welke in de sociale verzeke ring burgerrecht heeft verkregen. Een amendement op art. 23 beoogt het recht op den kinderbijslag te doen ontstaan bij het vierde kind, in plaats van bij het derde, zooals in het ontwerp is aangegeven. Een volgend amendement, evenens op art. 23, beoogt de leeftijdsgrens, welke in het ontwerp wordt gesteld op 15 jaar, te wijzigen in dien zin, dat deze grens bij hét veertiende jaar zal zijn bereikt. Door deze wijziging zal z.i. meer aansluiting worden verkregen aan de thans bestaande practijk in het bedrijfsleven. Bovendien sluit dtze grens aan by de arbeidswet en vormt zij tevens die van den leerplicht. Tenslotte schrijft dr. Vos ter toelichting van een door hem op art. 27 ingediend amendement o.m.: Volgens de tegenwoor dige redactie van artikel 27, vierde lid, wordt het verhalen van premie op den ar beider verboden en het niet voldoen aan deze bepaling by artikel 91, lid 2, strafbaar gesteld. Het amendement echter beoogt den wets tekst in overeenstemming te brengen met den grondslag van het ontwerp die gericht is op een rechtvaardiger verdeeling van het totale loonbedrag inplaats van een verhoo ging van dit bedrag. Aldus worden de ar beiders voor deze verzekering geïnteres seerd en worden volgens dr. Vos hun soli dariteit en verantwoordelijkheidsgevoel mede hierdoor aangekweekt. MODERNE MACHINES VOOR UW DRUKWERK! DRUKKERIJ N.V. HERMS. COSTER ZN. 9) „Zijn die van mij?" Gordon wist niet ze ker, of hij dit alles soms droomde. „De meeste wel", was het droge ant woord. Plotseling vroeg Gordon: „Waar is die schooier? Ik ben nog niet klaar met hem". De vreemdeling wees in de richting van den trein en zei: „Dan zul je voort moeten maken". Gordon's boosheid zakte af en hij begon te lachen. Hij was nog niet heelemaal ze ker van zijn zaak, toen hij het geld aan nam. „Nou, dat is vedraaid aardig van je", riep hij hartelijk uit en toen, om er nog meer kracht bij te zetten: „Verduiveld aardig". De twee mannen namen elkaar eens goed op. De vreemdeling was zoo ongeveer ge bouwd als Gordon: lang en breed, maar hij was door zijn jaren zwaarder en massiever Gordon was zichzelf nu weer volkomen meester. Zijn oogen glommen weer van de oude vroolijkheid en hij was benieuwd te weten, hoe dat mysterie van die oogklep in elkaar zat, maar hij was wel zoo verstan dig, zijn nieuwsgierigheid te bedwingen. „Je zei, dat je wel vermoedde, hoe dat kloppartijtje zou afloopen?" vroeg hij. „Maar vertel eens, hoe dat dan gegaan is, want daar herinner ik me niets meer van". De vreemdeling begon eens genoeglijk zijn keel te schrapen. „Och, het ligt nogal voor de hand, hoe zooiets zal afloopen, als zoo'n treinschoft den conducteur en het heele treinpersoneel heeft omgekocht. Ik had eigenlijk gehoopt, dat je hem buiten westen zou hebben ge slagen, voor het personeel erbij kwam. 't Was jammer, dat je zoo weinig ruimte had; dat heb je altijd met vechten in een spoor weg-coupé", voegde hij er spijtig aan toe. „Nou, toen kwam de conducteur en het an dere personeel en smeten jou eruit op je kop. Die schoft hielden ze binnen (stevig omgekocht blijkbaar) en rekenden op die manier op je bagage. Maar ik rekende eenigszins anders. Is dat alles, wat je bij je had?" vroeg hij nieuwsgierig. Gordon staarde naar zijn tasch en zijn jas en zei: „Ja dat is alles". Toen stak hij spontaan zijn hand uit, die de ander druk te. „Dat is verduiveld aardig van je", zei hy nog eens en lachte hartelijk. „Ik schijn me inderdaad kostelijk geamuseerd te hebben". De ander grinnikte hartelijk en zei: „Je zult hier tot morgen opgeborgen zit ten, denk ik. Er is geen trein meer naar 't Westen voor morgen. Kom maar mee naar het hotel. Dat noemen ze hier ten minste zoo. Ik ga er ook heen". Gordon stemde toe, pakte zijn boeltje op en stapte naast zijn metgezel voort. Ze liepen den weg af en Gordon bekeek een klein prairie-gehuchtje, waar hij nu zoo heel onverwacht terecht was gekomen. Er scheen maar een enkele, ongeplaveide straat te zijn: dat was dan de gewone prai rie, alleen iets kaler en harder door het locale verkeer. Aan de eene zijde stonden wat houten huizen van verschillende soort en grootte, met hier en daar openingen er tusschen, die als wegen dienden. Dat sche nen een soort pakhuizen te zijn. Daar ach ter vermoedde hij nog een paar huizen, maar waar die voor dienden, begreep hij niet. Verder weg zag hy heuvels en nog veel verder onderscheidde hy de be sneeuwde toppen van de Rocky Mountains. Dit gehucht scheen maar aan één kant van den weg te zijn gebouwd: aan de Zuid zijde. Het depotje was er tegenover. Zij volgden dezen weg en kwamen in de Hoofdstraat, welken wijdschen naam Gor don op een bord las. Toen sloegen ze af in Westelijke richting, waar een afzonder lijk gebouwtje stond, iets grooter dan alle andere in het dorp. Toen de ander geen poging tot verdere conversatie aanwendde, werden na eenigen tijd Gordon's belangstelling en nieuwsgie righeid hem te machtig. „In welken staat zijn we hier?" vroeg hy. „Montana". Gordon keek snel op. „Welke plaats is dit dan?" „Snake's Fall". Daar moest Gordon om lachen. „Wat valt er te lachen om Snake's Fall?" vroeg de ander scherp. „O, niets, er schoot me alleen maar iets te binen. Zie je, de conducteur had me verteld, dat bijna iedereen naar Snake's Fall ging. 't Spijt me alleen, dat die boef daar niet heen moest. Zeg eens „Wat?" Gordon lachte weer en zei: „Ik had je wel zien zitten in die rook coupé, alleen toen had je een klep over je linkeroog". „Ja". „En nu niet meer". „Nee". „Ik ben niet nieuwsgierig, maar De ander keek laconiek en zei: „Nee, na tuurlijk ben je dat niet. Daar is de baas van het spul en een goede vriend van me. Hij zal best een plaatsje voor je hebben vannacht". Hy had Gordon vriendelijk, doch beslist afgepoeierd. In zyn prettige, diepe stem klonk geen zweem van ergernis, maar hy liet Gordon toch duidelijk voelen, dat deze een onvergeeflijke grofheid had begaan. Gedurende de rest van de wandeling naar het hotel zweeg hij dus maar, en hij begon na te denken over den toestand, waarin hij zich nu bevond. Eén ding stond hem duidelijk voor oogen: n.1. dat hy weer een dag had verknoeid. Toen ze het hotel naderden, werd hij weer nieuwsgierig. Het was een heel ge woon gebouwtje met een veranda: plat en vierkant, net als een doos; het had twee étages met ramen, vyf in het geheel, en een deur in het midden. Dit alles deed denken aan een pudding met rozijnen. Oorspronkelijk was het stellig wit geweest, maar dat moest al lang geleden zyn. Sinds dien hadden regen en wind er dusdanig aan gewerkt, dat het geheel er verre van aantrekkelijk uitzag. Tegen de deurpost stond een klein, blo zend mannetje met rossig haar geleund, in hemdsmouwen. De kleur van zijn vest deed even vroolijk aan als zijn gezicht en de drukke ruiten van zijn broek schenen wel overeenstemmingen te hebben met zyn stemgeluid: te oordeelen naar de wijze, waarop hij tegen een paar mannen praatte, die op de veranda zaten, althans. „Dat is Peter", zei Een-Oog, zooals Gor don by zich zelf zijn nieuwen kameraad nog steeds noemde, by gebrek aan een be teren naam. ,,'t Is een leuke kerel, die Peter", voegde hy er grinnekend aan toe. „Is dat de eigenaar van het hotel?" vroeg Gordon belangstellend. Toen klonk er een geschreeuw van de veranda en de hotelhouder riep: „Ben je daar terug, Silas?" „Zooals je ziet", gaf Silas beminnelijk ten antwoord. „Ik heb een kaartje gekocht en ben net uit den trein gestapt. Er schijnt trouwens maar een ding ter wereld te zijn, dat je overal tegenkomt en dat is bedrog „Dat is zoo", lachte de ander. „Maar ik zie niks van je schaduw op die manier; hé, wie is je vriend?" De hotelhouder bekeek Gordon met een koopmansoog. De man, die Silas heette, lachte en keerde zich om naar Gordon. „Ik geloof niet, dat we ons al voorgestel» hebben. Ik heet Mallinsbee Silas Mal" linsbee. Ik heb een veeboerderij, hier ver derop tusschen de heuvels". Gordon dacht even na. Toen besloot hij niet zijn vaders naam te gebruiken en „Ik heet Gordon van Henslaer. Aange naam". „Dat klopt niet met de initialen op ie tasch", (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 6