Het drama te Koedijk.
verkrijgt
Het drama te Koedijk voor het Hof
Het Amsterdamsche Hof heeft de moeilijke taak uit een warnet
van onzekere verklaringen, uit een chaos van onpei bare
hartstochten en zondige gedachten, de absolute
schuld aan een moord vast te stel.en.
OORDEEL ZÈLTJ
t
l
DERDE BLAD
ALKMAARSCHE COURANTVAN WOENSDAG 14 JUNI 1939.
(Vervolg van het verslag in ons vorig
nummer).
BU het verdere verhoor geeft het meisje
toe een verhouding met B. te hebben gehai
Verdachte wilde met haar trouwen, maar
200 verklaarde het meisje „ik zei, in een
gesprek in Juli, dat ik weinig lust had met
hem te trouwen, omdat ik de kinderen niet
jteeds om me heen wilde hebben. Verdachte
had toen geantwoord: „Daar zal je geen last
van hebben". Getuige had toen gezegd:
„Dan moet er iets verschrikkelijks gebeu
ren".
Raadsheer mr. Ca nis: Dus over dat ver
schrikkelijke bent U het eerste begonnen.
Getuige: Ja, maar ik heb direct gezegd:
„Dat kan niet".
Verdachte heeft toen geantwoord: „Laat
dat maar aan mij over".
President: Met dat verschrikkelijke be
doelde u toen van kant maken of bedoelde
u een scheiding?
Getuige: Ik weet het niet, ik vind het
allebei vreeselijk.
In een later gesprek in September had
verdachte haar gezegd, dat hij met vrouw
en kinderen in het water zou rijden om op
die wijze een einde aan hun leven te maken.
Over de kinderen had hij gezegd: „Ze moe
ten maar dood, anders worden ze net als de
moeder".
President: Maar dat is toch vreemd, het
eenige kwaad, dat u van die vrouw weet te
vertellen, is dat zij zoo bazig was.
Getuige: En toch heeft hij dat gezegd.
Vlak voor den 2en Januari, waarschijnlijk
op oudejaarsdag had verd. nogmaals met
getuige gesproken. Hij had toen gezegd,
dat het „ongeluk" op 2 Januari zou gebeu
ren.
President: 't Is eigenlijk misdadig wat u
gedaan hebt. U waarschuwt de politie noch
de vrouw, u wacht kalm het bericht door de
radio af. Daar hoorde u van, dat hij zijn
afschuwelijk plan had uitgevoerd.
Getuige: Ik probeerde hem toch nog te
remmen.
Na het gebeurde had getuige alleen met
verd. gesproken in het ziekenhuis. Hij had
toen gezegd, dat de tocht een mislukking
was geweest, maar ze moest maar geduld
hebben „we zullen elkaar toch wel krijgen".
President: En nog zet u niets. Integen
deel u blijft kalm met hem omgaan. Heeft
hij ook beschreven hoe het ongeluk ge
beurd is?
Getuige: Neen, daar heeft hij weinig over
verteld, alleen sprak hij over een hondje
dat verhaal had hij aan de menschen ver
teld.
Nadat verdachte uit het ziekenhuis was
ontslagen had verd. het meisje opgezocht in
Schagen. Hij wilde haar waarschuwen tegen
een man, die werk van haar maakte.
Persident (tot verdachte): Was de verhou
ding toen uit?
Verdachte: Ja...
't Meisje: Neen
President: Waarom hebt u het heele ver
haal aan K. verteld. Wat bezielde u om
hem te zeggen, dat verd. zijn vrouw en kin
deren in het water heeft gereden? En dat
na een half jaar zwijgen.
Getuige: Ik wilde alles zeggen. K. had
aanvankelijk beloofd te zullen zwijgen. Een
paar dagen later had getuige de melkfabriek
te Bergen opgebeld en zij had hem gevraagd
in Schagen te komen ten huize van K. Ver
dachte was dienzelfden avond gekomen, hij
was erg in de war.
Later waren K. en getuige naar een pries
ter gegaan. Getuige had een zeer vriend
schappelijke verhouding met K.
President: Weet u, waar K. tegenwoordig
woont? De procureur-generaal heeft veel
werk gehad om zijn adres te vinden. Twee
maal is er per radio naar gevraagd.
De president leest t og een aantal proces
sen-verbaal voor. Een daarvan beschrijft
o.a. hoe het meisje het bericht door de radio
hoorde. Zy logeerde bij familie te Blokker.
„Zij was erg geschrokken" hadden de fa
milieleden gezegd.
De verdachte wordt dan ondervraagd:
Nooit heeft hij gezegd, dat hij van zijn
vrouw af wilde of haar en de kinderen uit
den weg wilde uimen.
President: Een priester verklaart anders.
Tegen hem zoudt u hebben gezegd, dat u
wel vaag met het plan had rondgeloopen.
Verdachte (met klem): Onjuist.
President: Maar fantaseert dit meisje dan
dit heele afgrijselijke moordverhaaL
Verd.: Ja, alles gel gen.
Wel heeft verdachte eens gezegd: „Als je
geen geloof, geen gevoel en geen geweten
had, zou je de boel kunnen verdrinken".
Pres.: En verder hebt u haar niets gezegd?
Verd.: Geen woord.
President: „En U hebt in het ziekenhuis
nooit over „een mislukking" gesproken.
Ook dat ontkent verdachte. Wel had hij
over het hondje gesproken, maar niet in
den zin van een fantasie.
Dan wordt de verhouding tusschen ver
dachte en diens vrouw onderwerp van on
dervraging. Verdachte zegt geen hekel aan
zijn vrouw te hebben.
Procureur-generaal: „Wat dacht U vlak
voor het ongeluk?"
Verdachte: „Ik dacht „het gaat niet goed,
als ik nu maar niet gestraft word over
mijn zondig verleden
Weer vraagt de president of verdachte
nooit te kennen heeft gegeven zijn vrouw
en gezin op te willen ruimen.
En weer antwoordt hij kalm: „Nooit"
Verdachte: „Dat moet een abuis van den
priester zijn. Ik heb nooit gezegd, dat ik die
gedachte aan zoo'n vreeselijk misdrijf heb
gehad.
De verdediger vraagt:
Getuige, U hebt herhaaldelijk gesproken
over „de schatten van kinderen" van ver
dachte, zooals U het uitdrukte. Waarom
hebt U zich dan niet tegen het zgn. plan
verzet
Getuige geeft toe, dat zij veel van de
kinderen hield.
Verdediger: „Is het waar, dat K. met
getuige wil trouwen. Hij is echter ook ge
trouwd, al leeft hij niet met zijn vrouw sa
men. Er wordt door den vadar van dit
meisje alle moeite gedaan om haar op te
sporen en om haar te bewegen terwille van
dit meisje te scheiden. Ik zou nu wel eens
willen weten, roept mr. de Groot uit, hoe
precies de verhouding tusschen getuige en
K. is. Daar zit meer achter en een juist
antwoord zou een ander licht op de ver
klaringen van dit meisje werpen.
Maria D.: Tusschen mij een meneer K. is
niets dan bescherming en vriendschap.
Verdediger: „Er zijn menschen die gezien
hebben, dat K. en dit meisje elkaar in het
openbaar kusten.
Mr. Canis: ,,'t Is onbegrijpelijk, dat U aan
K. alles tot in bijzonderheden vertelde, ter
wijl er zooals U zegt, geen verhouding
tusschen U en K. was.
K. vertelt „dat het meisje tijdelijk bij
hem de huishouding verzorgde. Getuige
had geruimen tijd een verhouding met het
meisje. Hij kende verdachte B. niet, op ze
keren dag had B. haar opgezocht ten huize
van getuige. Hij had een fluisterend ge
sprek gehoord. En met veel moeite had hij
haar later bewogen te vertellen, wat er be
sproken was. Zij had verteld, dat zij een
verhouding met verd. heeft gehad. Getuige
had toen gezegd: „Oh, ben jij de vrouw, die
er achter zou zitten, zooals men fluistert".
Maria had haar verhaal voortgezet, doch
zij had getuige eerst laten beloven niets te
vertellen. „Ik dacht zegt getuige „dat
het een tamelijk onschuldig verhaal was".
Toen hij 't geheele drama hoorde, had hij
zijn beloft van stilzwijgendheid herroepen.
Getuige had toen met den priester gespro
ken.
President: „Eerst hebt U verklaard, dat
de priester hem niet schuldig vond, omdat
hij verd. er wel eens over heeft ge
dacht, maar het plan niet opzettelijk heeft
uitgevoerd. Nu verklaart U, dat de priester
gezegd heeft, dat het gebeurd is zooals Ma
ria vertelde.
President: „Heeft U nog een verhouding
met het meisje. Gaat U haar trouwen?"
Getuige: „De verhouding is uit. „Ik kan
haar niet trouwen, omdat ik geen geld heb.
Mede in verband met deze zaak kreeg ik
ontslag en nu moet ik een eigen bedrijf op
bouwen. Bovendien ben ik getrouwd
President: „Wordt Uw vrouw niet bewo
gen om mee te werken aan een echtschei
ding".
Zie laatste kolom.
(Eigen Indrukken van den eersten
zittingsdag).
De vrouwen zoo zegt een geschied
schrijver van de Fransche revolutie had
den haar breikousen meegenomen en wan
neer er weer een slachtoffer het schavot
besteeg en zijn hoofd in de mand met zaag
sel rolde, keken ze van haar breiwerk op
en juichten met de menigte.
Dat is het dierlijke in den mensch, dat
zoo spoedig vrijkomt wanneer de remmen
der beschaving maar even iets losser ge
draaid worden. Het is een onbewust ver
langen naar sensatie, een zich dringen in de
eerste rijen als er iets schokkends te zien is,
zooals de menschen op straat by een auto
ongeluk niets van den aanblik van ver
minkte lichamen willen missen.
Hier zat in de betrekkelijke kleine zaal
van het Amsterdamsche Gerechtshof, een
stille, bijna schuchtere jonge man in de al-
lervoorste bank en om hem te zien en om
er bij te zijn als men zijn zieleleven ging
bloot leggen en over de rest van zijn leven
zou gaan beslissen, was het volk in dichte
drommen opgekomen en vulde met veel
lawaai de vier of vijf rijen banken van de
publieke tribune, die als een reusachtige
engelenbak hoog in de zaal tegen de ge
heele breedte van den achterwand loopt.
Daar zaten de op sensatie belusten en zij
tuurden tusschen pilaren van het hekwerk
naar beneden en wezen elkaar dien zwijgen
den man, die daar in alle eenzaamheid op
de bank der verdachten was gezeten.
Langs alle wanden van de zaal is groen
laken tegen de deuren gespannen, het po
dium voor de leden van het Hof is door
hooge schermen met hetzelfde laken om
geven en zoo krijgt de zaal, die alleen haar
licht door de bovenvensters ontvangt, een
plechtig karakter.
Een portret van H.M. de Koningin is
boven den zetel van den president gehangen
en aan de sfeer ontbreekt nog slechts het
beeld van Vrouwe Justitia, die het zwaard
der gerechtigheid en de weegschaal van het
recht draagt. In het midden van de zaal zijn
de banken der advocaten, links en rechts de
perstafels en achterin de plaatsen voor de
getuigen en belangstellenden.
Zij zijn gevuld en alle aanwezigen verhef
fen zich van hun zetels als de bo£e met
luider stemme verkondigt, dat het Hof op
het punt staat binnen V treden.
Dan zit het Hof in den bekenden halven
cirkel, de gemoedelijke, scherpzinnige pre
sident, mr. Jolles, met aan zijn rechterhand
raadsheer mr. Smit en den advocaat-gene
raal met het bleeke gelaat en het scherpe
profiel, mr. Reilingh, en aan de linkerzijde
raadsheer mr. Canis met het vierkante
grijze hoofd en den zwijgenden griffier mr.
Jeltes.
De vierschaar in zwarte toga en witte bet,
de kleine, heel kleine groep, die hier in volle
vrijheid over een menschen leven kan be
schikken.
Advocaten met en zonder toga komen
nieuwsgierig een kijkje nemen, de deur
waarder met zijn lint en penning, de boaen
in rok met de metalen teekenen van hun
ambt, verhoogen de sfeer van het rechtsge-
beuren, de spanning stijgt en het is of er in
deze geheele zaal maar één mensch is, die
zich van alles om hem heen niets bewust is.
Dat is de verdachte.
En toch is deze jonge man, die rustig zijn
regenjas uittrekt en naast zich neerlegt,
deze eenvoudige arbeider met zijn zonge-
bruinden kop de hoofdfiguur van dit raad
selachtige drama. Hij is uiterlijk kalm en
onbewogen, hij ziet er volmaakt onbeteeke-
nend en onschuldig uit, maar achter hem,
als palfreniers op den bok van een rijtuig,
zitten twee rijksveldwachters en hun aan
wezigheid is de allerduidelijkste demon
stratie, dat hier een ernstige zaak zal berecht
worden.
En ook een uiterst moeilijke zaak.
Want hij, die hier voor meervoudigen
moord terecht staat, is geen vechtersbaas,
die men met een bebloed moordwerktuig
bij zijn slachtoffers heeft gevonden en waar
voor men alleen de getuigen heeft te hooren
om zeker te weten, dat hij en geen ander
het gedaan heeft.
Hier is een man, die een „ongeluk" gtehad
heeft, een vreeselijk ongeluk, waarbij het
grootste deel van zijn gezin om het leven is
gekomen, een man met wien ieder het diep
ste medelijden heeft gehad, totdat er ge
ruchten gingen, dat dit ongeluk in werker
lykheid een afschuwelijke, weloverwogen
moord zou zijn.
En men gevoelt bij het geheele verhoor
voor welk een uiterst moeilijke taak het Hof
hier geplaatst is. Er is geen sprake van een
paar jaar gevangenisstraf meer of minder,
naarmate men al dan niet in de schuld van
dezen man gelooft. Hier moet men tusschen
twee uitersten kiezen: levenslang als men
van die schuld overtuigd is en vrijspraak
als er maar eenige twijfel kan bestaan.
Voor deze keuze gesteld heeft de Alk-
maarsche rechtbank het vonnis blijkbaar
niet aangedurfd en in den doolhof der
elkaar tegensprekende getuigenverklarin
gen vrijspraak wegens gebrek aan bewijs
gegeven.
Het is de officier van Justitie geweest, die
dezen verdachte niet zonder meer heeft
laten heengaan en door zijn hooger beroep
thans de heeren van het Hof voor dit dilem-
na geplaatst heeft.
De indruk, dien wij van dezen eersten
zittingsdag hebben gekregen, is, dat men
ook in Amsterdam niet op bewijzen, maar
slechts op eigen inzicht van zaken, beter ge
zegd nog,» op eigen indrukken zal moeten
afgaan.
En wat dat betreft, heeft deze rustige ver
dachte op hen, die hem willen grijpen een
duidelijken voorsprong. Want naast de een
voudige landarbeidertjes, die het reddings
werk hebben verricht, die elkaar tegenspre
ken over de juiste richting waarin zij de
auto hebben aangetroffen, maar verder al
leen iets en zeker niet duidelijk in zijn
nadeel over de houding van den ver
dachte direct na het ongeval kunnen ver
tellen, staan de verklaringen der doktoren,
waarvan de huisdokter hem als e»."> voor
beeldig huisvader roemt en de anderen
hoofdzakelijk hebben opgemerkt, dat *?e
verdachte na het ongeluk zeer opgewonden
is geweest.
Was dit geen simulatie, vraagt een der
doktoren?
Maar president Jolles wijst er op,
dat, ook wanneer er hier een misdaad in het
spel was, het toch eigenlijk vanzelfsprekend
is, dat de hoofdfiguur uit dit drama in zeer
opgewonden toestand moet verkeerd heb
ben.
Deze getuigen kunnen niets verklaren of
zij kunnen slechts veronderstellen en daar
op zal geen rechter het „levenslang" durven
uitspreken.
En de deskundigen, die over de auto en
de slipsporen spreken kunnen evenmin weg-
redeneeren, dat het dien avond zoo glad
was, dat bijna niemand durfde rijden en
dat het dus niet verwonderlijk is, dat een
auto van den dijk in het donkere water van
het Kanaal glijdt.
Wanneer deze verdachte veroordeeld zal
worden, dan kan dit slechts gebeuren op de
verklaringen van drie der belangrijkste ge
tuigen, van Pater Hart, van mej. Dekker en
van den heer Kolkman, die de zaak aan
hangig heeft gemaakt.
Drie kroongetuigen, maar wat voor een
getuigen!
Daar is de Pater, die Kolkman, Bakker en
het meisje gehoord heeft en adviseerde om
de zaak te laten rusten omdat hij niet den
indruk had, dat verdachte bij dit ongeluk
een moord heeft willen plegen. En het
eenige bezwarende, dat hij meedeelt en
dit is inderdaad zeer bezwarend is dat
verdachte hem gezegd heeft vroeger wel
eens voornemens te zijn geweest zich ter-
wille van het meisje van zijn gezin te ont
doen.
Maar tegen deze verklaring komt ver
dachte nadrukkelijk op en het weifelende
optreden van den Pater, die zich veel niet
meer kan herinneren en veel niet precies
meer weet, maakt zeker niet den indruk, dat
men hier met een stalen geheugen en een
rotsvaste overtuiging te doen heeft.
Dan blijven daar nog slechts de man
Kolkman en het meisje en als op de be
trouwbaarheid van hun verklaringen iemand
tot levenslange gevangenisstraf moet wor
den veroordeeld, heeft de verdachte o.L een
goede kans om vry te komen.
In dit spel van menschelyke hartstochten
is het „cherchez la femme" niet moeilijk.
Hier staat de vrouw, die niet alleen de oor
zaak is van dit verschrikkelijke drama
wanneer men haar beschuldigingen althans
mag gelooven maar die aan het vreese-
lijke gebeuren dan minstens even schuldig
is omdat zij zegt van alles te hebben afge
weten en omdat zij niet de minste poging
heeft gedaan om dezen drievoudigen moord
te beletten.
Haar zoo beweert zij heeft de man
verteld wat hij van plan was en zij heeft
noch de politie, noch de met moord bedreig
de vrouw gewaarschuwd. Zij heeft zelfs
den man nog op de kinderen gewezen, die
haar te veel aan de doode vrouw zouden
herinneren en de man heeft gezegd: „Laat
dat maar aan mij over".
En Jils de president vraagt waarom zij in
's hemelsnaam niet heeft gewaarschuwd en
gesproken en als eenige reden daarvoor
haar huwelijk met den verdachte kan be
denken, dan zwijgt zij, want zij weet niet of
zij met dezen man zou willen trouwen.
Zij heeft den man in het ziekenhuis op
gezocht om hem zijn steunbriefje te laten
teekenen waarom eigenlijk? zij be
weert, dat de zuster pen en inkt voor haar
gehaald heeft, maar de zuster ontkent dit
absoluut. Het is slechts een bij-omstandig
heid, maar raadsheer mr. Canis gaat er
2®°r pertinent op door en hy stelt nu reeds
openió'k de vraag welke waarde men aan
de getuigenissen van deze vrouw kan hech
ten als hier reeds blijkt, dat zij welbewust
en onder eede onwaarheid staat te spre
ken?
En daarnaast staat de duistere figuur van
Kolkman, van haar vaderlijken vriend en
beschermer, van den man wiens geweten
hem dwong, ondanks zijn belofte aan het
meisje, de justitie te waarschuwen, dat hier
een drievoudigen moord gepleegd was.
Het is begrijpelijk, dat het Hof het won
derlijk vindt, dat het meisje hem alles
heeft gezegd, wat zij voor ieder ander heeft
verzwegen. En wat blijft er van dezen va
derlijken raadsman over wanneer de ont
hulling volgt, dat ook hij een verhouding
met haar had, dat ook hij reden had om
mededingers onschadelijk te maken. Hij
betreurt nu die verhouding en verklaart,
dat er nu nog slechts van vriendschap spra
ke is, maar de verdediger, mr. de Groot,
toont aan, dat deze Kolkman nog moeite
doet om van zijn eerste vrouw te scheiden,
dat hij het meisje nog in intieme verhou
ding ontmoet en, ondanks zyn beweringen
van financieele onmacht, nog pogingen
doet haar tot zyn vrouw te maken.
Welk een spel van duistere hartstochten
is eigenlijk dit geheele proces, welke zon
dige gedachten en daden zweven er rond
om de mysterieuze figuur van dit weinig
aantrekkelijke meisje, die toch de geheim
zinnige kracht schijnt te hebben het dier
lijke in den mensch te voorschijn te roepen.
Wie zal de diepte dezer hartstochten peilen,
de zondigheid der gedachten kunnen afme
ten, het feit verklaren, dat zij, ondanks al
les wat er gebeurd is, op deze mannen nog
altijd een wonderlijken invloed blijkt te
hebben?
Hier is geen tusschenweg. De man is
schuldig en hy verdient de zwaarste straf,
die het wetboek kent, of hij heeft op dien
avond geen ongeluk gewild en moet dan
worden vrijgesproken.
Zal het Hof tot de overtuiging komen,
dat de man, die een uur vóór den noodlot-
tigen tocht als een liefdevol vader met zijn
dochtertjes speelde, de man, die volgens
den psychiater niet het type is, dat lang te
voren plannen beraamt, maar plotseling
aan een opkomende gedachte gehoorzaamt,
zal het Hof kunnen aannemen, dat deze
man op den ongeluksavond heeft uitge
voerd wat hij lang geleden met het meisje
zou hebben besproken en op een vastge-
stelden datum tot uitvoering zou brengen
zelfs zonder dat hij kon weten, dat de
weersomstandigheden dan voor zijn plan
zoo by uitstek gunstig zouden zyn?
Het is een uiterst moeilijke vraag, die het
Hof na de zitting van Donderdag te be
antwoorden zal krijgen.
Onze indruk op dit oogenblik is, dat,
wanneer er slechts keuze tusschen levens
lang en vrijspraak kan zyn, het Hof wel het
voorbeeld van de Alkmaarsche rechtbank
zal volgen en den verdachte op vrije voeten
zal laten.
Wellicht met de gedachte, dat waar het
Hof geen voldoende bewijs heeft, deze man
zoo hij inderdaad schuldig mocht zijn
in eigen geweten een rechter zal vinden, die
hem zwaarder zal straffen dan het den
menschen mogelijk zou zyn.
VIWCWKT/
Deze met deskundige zorg
samengestelde American
Cigarette heelt de bijzon
dere eigenschap iedere ked-
priklceling te vermijden; zij
verkwikt door haar zachten
aangenamen smaak.
Op elke origineele verpak-
king vindt U deze garantie.
OÓRMHi-ZÈir.'
20 stuks 25 ct.
TOASTED AMERICAN CIGARE'TTES
Getuige (koeltjes): „Ik weet er niets
van".
Ook met deze getuige wordt over trouw
plannen met Marietje gesproken.
Pres. (tot get. K.): hebt u nooit gezegd,
dat u Marietje zou trouwen, wanneer u ge
noeg geld bezat en wanneer u vry was?
Getuige (aarzelend): in dien zin niet...
trouwen, ik kan zooiets niet beloven.
Raadsheer mr. Canis: Waarom had u zoo'n
haast om van die aanklacht tegen B. werk
te maken? Lag dat niet in uw bijzondere
verhouding tot het meisje Maria D.?
Neen, zegt getuige, die verhouding is cor
diaal. Bovendien had ik niet zooveel haast.
Mr. Canis: dat had u wel, want nadat u
met een jurist had gesproken kon u niet
eens wachten tot de priester weer terug
was.
Pres. (tot get. K.): U hebt rapport op ra-
port gestapeld om maar te kunnen „bewij
zen", dat B. een misdadiger is.
Het Hof hoort vervolgens den priester,
pater de Hart. In Mei 1938 is getuige K. by
hem geweest om te vertellen, wat hy, K„
van het meisje had gehoord. Getuige had
ook verdachte gehoord, die hem bekende
wel eens met het plan te hebben rondge
loopen zijn vrouw te dooden. Maar dien dag
had hij dat plan niet gehad en het tewater
rijden was volgens verd. niets anders dan
een ongeluk. Volgens Marietje D. was er
echter wel opzet in 't spel geweest.
Weer betoogt verdachte met klem, dat de
priester zich vergist en de verhalen door
elkaar haalt. Over plannen had hij nooit ge
sproken, wel over de verhouding met het
meisje.
Tenslotte hoort het Hof dr. H. Hoeneveld
zenuwarts te Alkmaar nog, die naar de
geestvermogens van verdachte een onder
zoek instelde.
Verdachte is volkomen toerekeningsvat-
baat. Ook kan hy in de reacties niets ab
normaal vinden.
Na het gebeurde was h(j volkomen ge
schokt. Desk. acht het zeer onwaarschijnlijk
dat een man als verdachte, na een rustig
familiebezoek, zijn kinderen, waar hy veel
van hield, om het leven zou brengen. Wel
kon hij gemakkelijk een dubbel leven lei
den, termeer daar zijn vriendin een krach
tiger natuur heeft dan verd. Er is wel eens
gezegd, dat hij zoo weinig bedroefd leek
na het verlies van zijn kinderen. Dat lijkt
misschien zoo omdat hij oppervlakkig is
en droefheid betrekkelijk kort in zijn geest
blijft hangen. De dokter ziet in hem een
goedige, sterk emotioneele man, die eigen
lijk zelf niet meer precies weet, hoe het on
geluk gebeurd is.
De zitting wordf geschorst tot Donder
dagochtend a.s.
i-
ft
te
'P
té
m-
i©n
•*-
g«-
rfc
Ni
tae
*ste
WPS
d.)
m