Het drama te Koedijk. verkrijgt Het drama te Koedijk voor het Hof Het Amsterdamsche Hof heeft de moeilijke taak uit een warnet van onzekere verklaringen, uit een chaos van onpei bare hartstochten en zondige gedachten, de absolute schuld aan een moord vast te stel.en. OORDEEL ZÈLTJ t l DERDE BLAD ALKMAARSCHE COURANTVAN WOENSDAG 14 JUNI 1939. (Vervolg van het verslag in ons vorig nummer). BU het verdere verhoor geeft het meisje toe een verhouding met B. te hebben gehai Verdachte wilde met haar trouwen, maar 200 verklaarde het meisje „ik zei, in een gesprek in Juli, dat ik weinig lust had met hem te trouwen, omdat ik de kinderen niet jteeds om me heen wilde hebben. Verdachte had toen geantwoord: „Daar zal je geen last van hebben". Getuige had toen gezegd: „Dan moet er iets verschrikkelijks gebeu ren". Raadsheer mr. Ca nis: Dus over dat ver schrikkelijke bent U het eerste begonnen. Getuige: Ja, maar ik heb direct gezegd: „Dat kan niet". Verdachte heeft toen geantwoord: „Laat dat maar aan mij over". President: Met dat verschrikkelijke be doelde u toen van kant maken of bedoelde u een scheiding? Getuige: Ik weet het niet, ik vind het allebei vreeselijk. In een later gesprek in September had verdachte haar gezegd, dat hij met vrouw en kinderen in het water zou rijden om op die wijze een einde aan hun leven te maken. Over de kinderen had hij gezegd: „Ze moe ten maar dood, anders worden ze net als de moeder". President: Maar dat is toch vreemd, het eenige kwaad, dat u van die vrouw weet te vertellen, is dat zij zoo bazig was. Getuige: En toch heeft hij dat gezegd. Vlak voor den 2en Januari, waarschijnlijk op oudejaarsdag had verd. nogmaals met getuige gesproken. Hij had toen gezegd, dat het „ongeluk" op 2 Januari zou gebeu ren. President: 't Is eigenlijk misdadig wat u gedaan hebt. U waarschuwt de politie noch de vrouw, u wacht kalm het bericht door de radio af. Daar hoorde u van, dat hij zijn afschuwelijk plan had uitgevoerd. Getuige: Ik probeerde hem toch nog te remmen. Na het gebeurde had getuige alleen met verd. gesproken in het ziekenhuis. Hij had toen gezegd, dat de tocht een mislukking was geweest, maar ze moest maar geduld hebben „we zullen elkaar toch wel krijgen". President: En nog zet u niets. Integen deel u blijft kalm met hem omgaan. Heeft hij ook beschreven hoe het ongeluk ge beurd is? Getuige: Neen, daar heeft hij weinig over verteld, alleen sprak hij over een hondje dat verhaal had hij aan de menschen ver teld. Nadat verdachte uit het ziekenhuis was ontslagen had verd. het meisje opgezocht in Schagen. Hij wilde haar waarschuwen tegen een man, die werk van haar maakte. Persident (tot verdachte): Was de verhou ding toen uit? Verdachte: Ja... 't Meisje: Neen President: Waarom hebt u het heele ver haal aan K. verteld. Wat bezielde u om hem te zeggen, dat verd. zijn vrouw en kin deren in het water heeft gereden? En dat na een half jaar zwijgen. Getuige: Ik wilde alles zeggen. K. had aanvankelijk beloofd te zullen zwijgen. Een paar dagen later had getuige de melkfabriek te Bergen opgebeld en zij had hem gevraagd in Schagen te komen ten huize van K. Ver dachte was dienzelfden avond gekomen, hij was erg in de war. Later waren K. en getuige naar een pries ter gegaan. Getuige had een zeer vriend schappelijke verhouding met K. President: Weet u, waar K. tegenwoordig woont? De procureur-generaal heeft veel werk gehad om zijn adres te vinden. Twee maal is er per radio naar gevraagd. De president leest t og een aantal proces sen-verbaal voor. Een daarvan beschrijft o.a. hoe het meisje het bericht door de radio hoorde. Zy logeerde bij familie te Blokker. „Zij was erg geschrokken" hadden de fa milieleden gezegd. De verdachte wordt dan ondervraagd: Nooit heeft hij gezegd, dat hij van zijn vrouw af wilde of haar en de kinderen uit den weg wilde uimen. President: Een priester verklaart anders. Tegen hem zoudt u hebben gezegd, dat u wel vaag met het plan had rondgeloopen. Verdachte (met klem): Onjuist. President: Maar fantaseert dit meisje dan dit heele afgrijselijke moordverhaaL Verd.: Ja, alles gel gen. Wel heeft verdachte eens gezegd: „Als je geen geloof, geen gevoel en geen geweten had, zou je de boel kunnen verdrinken". Pres.: En verder hebt u haar niets gezegd? Verd.: Geen woord. President: „En U hebt in het ziekenhuis nooit over „een mislukking" gesproken. Ook dat ontkent verdachte. Wel had hij over het hondje gesproken, maar niet in den zin van een fantasie. Dan wordt de verhouding tusschen ver dachte en diens vrouw onderwerp van on dervraging. Verdachte zegt geen hekel aan zijn vrouw te hebben. Procureur-generaal: „Wat dacht U vlak voor het ongeluk?" Verdachte: „Ik dacht „het gaat niet goed, als ik nu maar niet gestraft word over mijn zondig verleden Weer vraagt de president of verdachte nooit te kennen heeft gegeven zijn vrouw en gezin op te willen ruimen. En weer antwoordt hij kalm: „Nooit" Verdachte: „Dat moet een abuis van den priester zijn. Ik heb nooit gezegd, dat ik die gedachte aan zoo'n vreeselijk misdrijf heb gehad. De verdediger vraagt: Getuige, U hebt herhaaldelijk gesproken over „de schatten van kinderen" van ver dachte, zooals U het uitdrukte. Waarom hebt U zich dan niet tegen het zgn. plan verzet Getuige geeft toe, dat zij veel van de kinderen hield. Verdediger: „Is het waar, dat K. met getuige wil trouwen. Hij is echter ook ge trouwd, al leeft hij niet met zijn vrouw sa men. Er wordt door den vadar van dit meisje alle moeite gedaan om haar op te sporen en om haar te bewegen terwille van dit meisje te scheiden. Ik zou nu wel eens willen weten, roept mr. de Groot uit, hoe precies de verhouding tusschen getuige en K. is. Daar zit meer achter en een juist antwoord zou een ander licht op de ver klaringen van dit meisje werpen. Maria D.: Tusschen mij een meneer K. is niets dan bescherming en vriendschap. Verdediger: „Er zijn menschen die gezien hebben, dat K. en dit meisje elkaar in het openbaar kusten. Mr. Canis: ,,'t Is onbegrijpelijk, dat U aan K. alles tot in bijzonderheden vertelde, ter wijl er zooals U zegt, geen verhouding tusschen U en K. was. K. vertelt „dat het meisje tijdelijk bij hem de huishouding verzorgde. Getuige had geruimen tijd een verhouding met het meisje. Hij kende verdachte B. niet, op ze keren dag had B. haar opgezocht ten huize van getuige. Hij had een fluisterend ge sprek gehoord. En met veel moeite had hij haar later bewogen te vertellen, wat er be sproken was. Zij had verteld, dat zij een verhouding met verd. heeft gehad. Getuige had toen gezegd: „Oh, ben jij de vrouw, die er achter zou zitten, zooals men fluistert". Maria had haar verhaal voortgezet, doch zij had getuige eerst laten beloven niets te vertellen. „Ik dacht zegt getuige „dat het een tamelijk onschuldig verhaal was". Toen hij 't geheele drama hoorde, had hij zijn beloft van stilzwijgendheid herroepen. Getuige had toen met den priester gespro ken. President: „Eerst hebt U verklaard, dat de priester hem niet schuldig vond, omdat hij verd. er wel eens over heeft ge dacht, maar het plan niet opzettelijk heeft uitgevoerd. Nu verklaart U, dat de priester gezegd heeft, dat het gebeurd is zooals Ma ria vertelde. President: „Heeft U nog een verhouding met het meisje. Gaat U haar trouwen?" Getuige: „De verhouding is uit. „Ik kan haar niet trouwen, omdat ik geen geld heb. Mede in verband met deze zaak kreeg ik ontslag en nu moet ik een eigen bedrijf op bouwen. Bovendien ben ik getrouwd President: „Wordt Uw vrouw niet bewo gen om mee te werken aan een echtschei ding". Zie laatste kolom. (Eigen Indrukken van den eersten zittingsdag). De vrouwen zoo zegt een geschied schrijver van de Fransche revolutie had den haar breikousen meegenomen en wan neer er weer een slachtoffer het schavot besteeg en zijn hoofd in de mand met zaag sel rolde, keken ze van haar breiwerk op en juichten met de menigte. Dat is het dierlijke in den mensch, dat zoo spoedig vrijkomt wanneer de remmen der beschaving maar even iets losser ge draaid worden. Het is een onbewust ver langen naar sensatie, een zich dringen in de eerste rijen als er iets schokkends te zien is, zooals de menschen op straat by een auto ongeluk niets van den aanblik van ver minkte lichamen willen missen. Hier zat in de betrekkelijke kleine zaal van het Amsterdamsche Gerechtshof, een stille, bijna schuchtere jonge man in de al- lervoorste bank en om hem te zien en om er bij te zijn als men zijn zieleleven ging bloot leggen en over de rest van zijn leven zou gaan beslissen, was het volk in dichte drommen opgekomen en vulde met veel lawaai de vier of vijf rijen banken van de publieke tribune, die als een reusachtige engelenbak hoog in de zaal tegen de ge heele breedte van den achterwand loopt. Daar zaten de op sensatie belusten en zij tuurden tusschen pilaren van het hekwerk naar beneden en wezen elkaar dien zwijgen den man, die daar in alle eenzaamheid op de bank der verdachten was gezeten. Langs alle wanden van de zaal is groen laken tegen de deuren gespannen, het po dium voor de leden van het Hof is door hooge schermen met hetzelfde laken om geven en zoo krijgt de zaal, die alleen haar licht door de bovenvensters ontvangt, een plechtig karakter. Een portret van H.M. de Koningin is boven den zetel van den president gehangen en aan de sfeer ontbreekt nog slechts het beeld van Vrouwe Justitia, die het zwaard der gerechtigheid en de weegschaal van het recht draagt. In het midden van de zaal zijn de banken der advocaten, links en rechts de perstafels en achterin de plaatsen voor de getuigen en belangstellenden. Zij zijn gevuld en alle aanwezigen verhef fen zich van hun zetels als de bo£e met luider stemme verkondigt, dat het Hof op het punt staat binnen V treden. Dan zit het Hof in den bekenden halven cirkel, de gemoedelijke, scherpzinnige pre sident, mr. Jolles, met aan zijn rechterhand raadsheer mr. Smit en den advocaat-gene raal met het bleeke gelaat en het scherpe profiel, mr. Reilingh, en aan de linkerzijde raadsheer mr. Canis met het vierkante grijze hoofd en den zwijgenden griffier mr. Jeltes. De vierschaar in zwarte toga en witte bet, de kleine, heel kleine groep, die hier in volle vrijheid over een menschen leven kan be schikken. Advocaten met en zonder toga komen nieuwsgierig een kijkje nemen, de deur waarder met zijn lint en penning, de boaen in rok met de metalen teekenen van hun ambt, verhoogen de sfeer van het rechtsge- beuren, de spanning stijgt en het is of er in deze geheele zaal maar één mensch is, die zich van alles om hem heen niets bewust is. Dat is de verdachte. En toch is deze jonge man, die rustig zijn regenjas uittrekt en naast zich neerlegt, deze eenvoudige arbeider met zijn zonge- bruinden kop de hoofdfiguur van dit raad selachtige drama. Hij is uiterlijk kalm en onbewogen, hij ziet er volmaakt onbeteeke- nend en onschuldig uit, maar achter hem, als palfreniers op den bok van een rijtuig, zitten twee rijksveldwachters en hun aan wezigheid is de allerduidelijkste demon stratie, dat hier een ernstige zaak zal berecht worden. En ook een uiterst moeilijke zaak. Want hij, die hier voor meervoudigen moord terecht staat, is geen vechtersbaas, die men met een bebloed moordwerktuig bij zijn slachtoffers heeft gevonden en waar voor men alleen de getuigen heeft te hooren om zeker te weten, dat hij en geen ander het gedaan heeft. Hier is een man, die een „ongeluk" gtehad heeft, een vreeselijk ongeluk, waarbij het grootste deel van zijn gezin om het leven is gekomen, een man met wien ieder het diep ste medelijden heeft gehad, totdat er ge ruchten gingen, dat dit ongeluk in werker lykheid een afschuwelijke, weloverwogen moord zou zijn. En men gevoelt bij het geheele verhoor voor welk een uiterst moeilijke taak het Hof hier geplaatst is. Er is geen sprake van een paar jaar gevangenisstraf meer of minder, naarmate men al dan niet in de schuld van dezen man gelooft. Hier moet men tusschen twee uitersten kiezen: levenslang als men van die schuld overtuigd is en vrijspraak als er maar eenige twijfel kan bestaan. Voor deze keuze gesteld heeft de Alk- maarsche rechtbank het vonnis blijkbaar niet aangedurfd en in den doolhof der elkaar tegensprekende getuigenverklarin gen vrijspraak wegens gebrek aan bewijs gegeven. Het is de officier van Justitie geweest, die dezen verdachte niet zonder meer heeft laten heengaan en door zijn hooger beroep thans de heeren van het Hof voor dit dilem- na geplaatst heeft. De indruk, dien wij van dezen eersten zittingsdag hebben gekregen, is, dat men ook in Amsterdam niet op bewijzen, maar slechts op eigen inzicht van zaken, beter ge zegd nog,» op eigen indrukken zal moeten afgaan. En wat dat betreft, heeft deze rustige ver dachte op hen, die hem willen grijpen een duidelijken voorsprong. Want naast de een voudige landarbeidertjes, die het reddings werk hebben verricht, die elkaar tegenspre ken over de juiste richting waarin zij de auto hebben aangetroffen, maar verder al leen iets en zeker niet duidelijk in zijn nadeel over de houding van den ver dachte direct na het ongeval kunnen ver tellen, staan de verklaringen der doktoren, waarvan de huisdokter hem als e»."> voor beeldig huisvader roemt en de anderen hoofdzakelijk hebben opgemerkt, dat *?e verdachte na het ongeluk zeer opgewonden is geweest. Was dit geen simulatie, vraagt een der doktoren? Maar president Jolles wijst er op, dat, ook wanneer er hier een misdaad in het spel was, het toch eigenlijk vanzelfsprekend is, dat de hoofdfiguur uit dit drama in zeer opgewonden toestand moet verkeerd heb ben. Deze getuigen kunnen niets verklaren of zij kunnen slechts veronderstellen en daar op zal geen rechter het „levenslang" durven uitspreken. En de deskundigen, die over de auto en de slipsporen spreken kunnen evenmin weg- redeneeren, dat het dien avond zoo glad was, dat bijna niemand durfde rijden en dat het dus niet verwonderlijk is, dat een auto van den dijk in het donkere water van het Kanaal glijdt. Wanneer deze verdachte veroordeeld zal worden, dan kan dit slechts gebeuren op de verklaringen van drie der belangrijkste ge tuigen, van Pater Hart, van mej. Dekker en van den heer Kolkman, die de zaak aan hangig heeft gemaakt. Drie kroongetuigen, maar wat voor een getuigen! Daar is de Pater, die Kolkman, Bakker en het meisje gehoord heeft en adviseerde om de zaak te laten rusten omdat hij niet den indruk had, dat verdachte bij dit ongeluk een moord heeft willen plegen. En het eenige bezwarende, dat hij meedeelt en dit is inderdaad zeer bezwarend is dat verdachte hem gezegd heeft vroeger wel eens voornemens te zijn geweest zich ter- wille van het meisje van zijn gezin te ont doen. Maar tegen deze verklaring komt ver dachte nadrukkelijk op en het weifelende optreden van den Pater, die zich veel niet meer kan herinneren en veel niet precies meer weet, maakt zeker niet den indruk, dat men hier met een stalen geheugen en een rotsvaste overtuiging te doen heeft. Dan blijven daar nog slechts de man Kolkman en het meisje en als op de be trouwbaarheid van hun verklaringen iemand tot levenslange gevangenisstraf moet wor den veroordeeld, heeft de verdachte o.L een goede kans om vry te komen. In dit spel van menschelyke hartstochten is het „cherchez la femme" niet moeilijk. Hier staat de vrouw, die niet alleen de oor zaak is van dit verschrikkelijke drama wanneer men haar beschuldigingen althans mag gelooven maar die aan het vreese- lijke gebeuren dan minstens even schuldig is omdat zij zegt van alles te hebben afge weten en omdat zij niet de minste poging heeft gedaan om dezen drievoudigen moord te beletten. Haar zoo beweert zij heeft de man verteld wat hij van plan was en zij heeft noch de politie, noch de met moord bedreig de vrouw gewaarschuwd. Zij heeft zelfs den man nog op de kinderen gewezen, die haar te veel aan de doode vrouw zouden herinneren en de man heeft gezegd: „Laat dat maar aan mij over". En Jils de president vraagt waarom zij in 's hemelsnaam niet heeft gewaarschuwd en gesproken en als eenige reden daarvoor haar huwelijk met den verdachte kan be denken, dan zwijgt zij, want zij weet niet of zij met dezen man zou willen trouwen. Zij heeft den man in het ziekenhuis op gezocht om hem zijn steunbriefje te laten teekenen waarom eigenlijk? zij be weert, dat de zuster pen en inkt voor haar gehaald heeft, maar de zuster ontkent dit absoluut. Het is slechts een bij-omstandig heid, maar raadsheer mr. Canis gaat er 2®°r pertinent op door en hy stelt nu reeds openió'k de vraag welke waarde men aan de getuigenissen van deze vrouw kan hech ten als hier reeds blijkt, dat zij welbewust en onder eede onwaarheid staat te spre ken? En daarnaast staat de duistere figuur van Kolkman, van haar vaderlijken vriend en beschermer, van den man wiens geweten hem dwong, ondanks zijn belofte aan het meisje, de justitie te waarschuwen, dat hier een drievoudigen moord gepleegd was. Het is begrijpelijk, dat het Hof het won derlijk vindt, dat het meisje hem alles heeft gezegd, wat zij voor ieder ander heeft verzwegen. En wat blijft er van dezen va derlijken raadsman over wanneer de ont hulling volgt, dat ook hij een verhouding met haar had, dat ook hij reden had om mededingers onschadelijk te maken. Hij betreurt nu die verhouding en verklaart, dat er nu nog slechts van vriendschap spra ke is, maar de verdediger, mr. de Groot, toont aan, dat deze Kolkman nog moeite doet om van zijn eerste vrouw te scheiden, dat hij het meisje nog in intieme verhou ding ontmoet en, ondanks zyn beweringen van financieele onmacht, nog pogingen doet haar tot zyn vrouw te maken. Welk een spel van duistere hartstochten is eigenlijk dit geheele proces, welke zon dige gedachten en daden zweven er rond om de mysterieuze figuur van dit weinig aantrekkelijke meisje, die toch de geheim zinnige kracht schijnt te hebben het dier lijke in den mensch te voorschijn te roepen. Wie zal de diepte dezer hartstochten peilen, de zondigheid der gedachten kunnen afme ten, het feit verklaren, dat zij, ondanks al les wat er gebeurd is, op deze mannen nog altijd een wonderlijken invloed blijkt te hebben? Hier is geen tusschenweg. De man is schuldig en hy verdient de zwaarste straf, die het wetboek kent, of hij heeft op dien avond geen ongeluk gewild en moet dan worden vrijgesproken. Zal het Hof tot de overtuiging komen, dat de man, die een uur vóór den noodlot- tigen tocht als een liefdevol vader met zijn dochtertjes speelde, de man, die volgens den psychiater niet het type is, dat lang te voren plannen beraamt, maar plotseling aan een opkomende gedachte gehoorzaamt, zal het Hof kunnen aannemen, dat deze man op den ongeluksavond heeft uitge voerd wat hij lang geleden met het meisje zou hebben besproken en op een vastge- stelden datum tot uitvoering zou brengen zelfs zonder dat hij kon weten, dat de weersomstandigheden dan voor zijn plan zoo by uitstek gunstig zouden zyn? Het is een uiterst moeilijke vraag, die het Hof na de zitting van Donderdag te be antwoorden zal krijgen. Onze indruk op dit oogenblik is, dat, wanneer er slechts keuze tusschen levens lang en vrijspraak kan zyn, het Hof wel het voorbeeld van de Alkmaarsche rechtbank zal volgen en den verdachte op vrije voeten zal laten. Wellicht met de gedachte, dat waar het Hof geen voldoende bewijs heeft, deze man zoo hij inderdaad schuldig mocht zijn in eigen geweten een rechter zal vinden, die hem zwaarder zal straffen dan het den menschen mogelijk zou zyn. VIWCWKT/ Deze met deskundige zorg samengestelde American Cigarette heelt de bijzon dere eigenschap iedere ked- priklceling te vermijden; zij verkwikt door haar zachten aangenamen smaak. Op elke origineele verpak- king vindt U deze garantie. OÓRMHi-ZÈir.' 20 stuks 25 ct. TOASTED AMERICAN CIGARE'TTES Getuige (koeltjes): „Ik weet er niets van". Ook met deze getuige wordt over trouw plannen met Marietje gesproken. Pres. (tot get. K.): hebt u nooit gezegd, dat u Marietje zou trouwen, wanneer u ge noeg geld bezat en wanneer u vry was? Getuige (aarzelend): in dien zin niet... trouwen, ik kan zooiets niet beloven. Raadsheer mr. Canis: Waarom had u zoo'n haast om van die aanklacht tegen B. werk te maken? Lag dat niet in uw bijzondere verhouding tot het meisje Maria D.? Neen, zegt getuige, die verhouding is cor diaal. Bovendien had ik niet zooveel haast. Mr. Canis: dat had u wel, want nadat u met een jurist had gesproken kon u niet eens wachten tot de priester weer terug was. Pres. (tot get. K.): U hebt rapport op ra- port gestapeld om maar te kunnen „bewij zen", dat B. een misdadiger is. Het Hof hoort vervolgens den priester, pater de Hart. In Mei 1938 is getuige K. by hem geweest om te vertellen, wat hy, K„ van het meisje had gehoord. Getuige had ook verdachte gehoord, die hem bekende wel eens met het plan te hebben rondge loopen zijn vrouw te dooden. Maar dien dag had hij dat plan niet gehad en het tewater rijden was volgens verd. niets anders dan een ongeluk. Volgens Marietje D. was er echter wel opzet in 't spel geweest. Weer betoogt verdachte met klem, dat de priester zich vergist en de verhalen door elkaar haalt. Over plannen had hij nooit ge sproken, wel over de verhouding met het meisje. Tenslotte hoort het Hof dr. H. Hoeneveld zenuwarts te Alkmaar nog, die naar de geestvermogens van verdachte een onder zoek instelde. Verdachte is volkomen toerekeningsvat- baat. Ook kan hy in de reacties niets ab normaal vinden. Na het gebeurde was h(j volkomen ge schokt. Desk. acht het zeer onwaarschijnlijk dat een man als verdachte, na een rustig familiebezoek, zijn kinderen, waar hy veel van hield, om het leven zou brengen. Wel kon hij gemakkelijk een dubbel leven lei den, termeer daar zijn vriendin een krach tiger natuur heeft dan verd. Er is wel eens gezegd, dat hij zoo weinig bedroefd leek na het verlies van zijn kinderen. Dat lijkt misschien zoo omdat hij oppervlakkig is en droefheid betrekkelijk kort in zijn geest blijft hangen. De dokter ziet in hem een goedige, sterk emotioneele man, die eigen lijk zelf niet meer precies weet, hoe het on geluk gebeurd is. De zitting wordf geschorst tot Donder dagochtend a.s. i- ft te 'P té m- i©n •*- g«- rfc Ni tae *ste WPS d.) m

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 9