^fcheepstiidmoen Jaarvergadering Nederl. Juristenvereniging. Stad en Omgeving DE ZITTING VAN HEDEN. Glimlachje TWEEDE ELAl, (Vervolg). Prof. Kamphuisen ving zijn repliek aan met erop te wijzen, dat het verschil tus- schen beide prae-adviezen niet zoo groot is als dit oppervlakkig lijkt. De eenige kwes tie, die beide prae-adviseurs verdeeld houdt is de vraag of ook in het B.W. verandering moet worden aangebracht. Tot nog toe is het eenige principe een dubbele aansprakelijk heid. Op de vraag van prof. Van Oven waar om men toch ook de ambtenaren dagvaardt, antwoordde spr. ten eerste omdat men de ambtenaren dwars wil zitten, waarbij de advocaat te veel zeilt op het compas van zijn cliënt. Ten tweede niet omdat men den amb tenaar erbij wil hebben, maar omdat de ervaring heeft geleerd, dat de ambtenaar de neiging bezit achter zijn corporatie te gaan staan. Deze reden is door een arrest van den H.R. vervallen, maar dit arrest is nog niet genoeg tot de balie doorgedrongen. Ten derde wordt de ambtenaar wel eens aangesproken als veiligheidsklep en ten vierde omdat in bepaalde gevallen de over heid niet en de ambtenaar wel aansprake lijk is. Vaststaat, dat wanneer de overheid inbreuk pleegt op het subjectieve recht, dat de overheid niet meer als zoodanig aan sprakelijk is en de ambtenaar wel. In dit opzicht gaat spr. mee met mr. Kruseman en mr. Smits. De grondslag van de actie tegen den ambtenaar is een andere dan die tegen den Staat. Er zijn gevallen, waarin de amb tenaar aansprakelijk is, terwijl de overheid dit in hetzelfde geval niet is. In principe is de verhouding van het verhaal van de overheid op den ambtenaar een 'kwestie van publiek recht. De verhouding van den amb tenaar tot zijn corporatie is zoo, dat in be ginsel de ambtenaar aansprakelijk is t.o. de corporatie voor schade van een onrechtma tige daad, maar niet bij afwezigheid van schuld. Wil men nu het systeem, dat spr. heeft verdedigd en zijn medeprae-adviseur wil uitbreiden als algemeene maatregel van bestuur in de wet vastleggen, dan is dit hem wèl. Spr. heeft er geen bezwaar tegen, dat het ambtenarenrecht nog wat wordt aangevuld, al gelooft hij niet, dat dit noodig is. Beslist afwijzend staat spr. t.o. de ver dedigde wijziging in het B.W. om uitsluiting te verkrijgen van de aansprakelijk van den ambtenaar. Men wordt dan hoogst onbillijk t.o. die organen van den Staat, die geen ambtenaren zijn. Spr. principieele bezwaar is, dat men op deze wijze de ambtenaren in een gunstiger positie zet ten koste van den benadeelde derde. Achter deze geheele dis cussie itaat de vraag van de onrechtmatig! daad van de overheid zelf. Spr. geloofde, dat de overheid te veel zou komen in een uitzonderingspositie en te veel zou kunnen doen zonder rekening te houden met de be langen van de burgers. Wat prof. van Oven wil, is een overdracht van het risico op de burgers, die veel te ver gaat. De kern van het verschil tusschen mr. Van Meeteren en spr. is, dat, naar spr. oordeelde, men het B.W. niet moet wijzigen wanneer er niet komt een behoorlijke regeling van het ge heele vraagstuk van de nalatige daad. Ern stig ontried spr. de vergadering incidenteel ingrijpen op dit punt. (Applaus.) Mr. Westerouen van Meeteren, de tweede prae-adviseur, oordeelde het in de eerste plaats de vraag of de vergadering een sy steem wil, dat hierop neerkomt, dat de amb tenaar steeds aansprakelijk is voor de finan- cieele gevolgen van een door hem gemaak- ten misslag. Pas wanneer daarover klaarheid is verkregen, was z.i. het moment daar om zich te verdiepen in technische vragen. Spr. kwam het buitengewoon ongewenscht voor om de figuur te hebben van de algemeene aansprakelijkheid. De salarissen zijn niet van dien aard, dat voor dit risico de premie betaald kan worden. Wanneer men dit stren ge systeem huldigt, krijgt men het groots gevaar, dat de ambtenaar zich op het stand punt gaat stellen geen risico te aanvaarden en steeds de lijn volgt van den geringsten weerstand. In Nederland wil men een andere richting uit. In zeker opzicht is het juist, dat de con sequentie vordert, dat men dan ook voor particulieren dien kant uitgaat. Ook de wet gaat in die richting. Hiervoor verwees spr. naar art. 342 tweede lid van het W. v. K. De houden en bovendien nog een tijdrace over 500 M. Piet Evers zal verder een achtervolging rijden tegen Martens, den winnaar van Schëvehingen en waar Evers een goede achtervolger is, kan dit nummer een dei- beste van den avond worden. De overige amateurs en onafhankelijken rijden een 50-rondenwedstrijd en een af valrace, terwijl de nieuwelingen en ama- teus een 10 K.M.-wedstrijd zullen rijden. En dan volgt na de pauze de koppel- wedstrijd over 50 K.M. Hiervoor zijn inge schreven de koppels EversBakker, GrootKropman,, RoesBosland, v. d. StelSchieveen, MartensVerschuren, v. d. HeidenReyneveld en Kuilboer Ottenbros. Wanneer men deze koppels ziet, dan merkt men, dat er met geen mogelijkheid een favoriet is aan te wijzen. MartensVerschuren mogen heel sterk zyn, Groot heeft in Kropman een uitstekende partner, waarvan hij veel genoegen kan beleven en Piet Evers zal in samenwerking met Bakker toonen, dat hij het fietsen nog niet verleerd is. Men ziet dus, dat een zeer fraai pro gramma is samengesteld en dat in deze samenstelling veel, heel veel strijd zit. Zwemmen. DE POLO-COMPETITIE. De uitslagen van de gisteren gespeelde wedstrijden zyn: Reserve derde klasse: De Ham—D. W. R. III 0—4 Derde klasse: Neptunus IKroosduikers 101 mogelijkheid bestaat, dat de derde misschien met meer vrucht verhaal kan halen op de ondergeschikte dan op dengene in wiens dienst hij handelde, maar het is de vraag of men alleen de keuze moet hebben tusschen de volledige aansprakelijkheid van den ambtenaar privé of vryuitgaan öf de moge lijkheid van gedeeltelijken schadeplicht. Spr. was voor het laatste, waarbij het restant ten laste van het openbare lichaam blijft. In het kader van de ambtenarenwet wilde spr. een regresrecht voor de overheid. Spr. heeft bezwaar tegen cnnoodige problema tiek. Daarcm mag men niet blijven staan in den chaos van thans. De technisch uitwee king kan later aan de orde worden gesteld. Het groote bezwaar van spr. tegen hei systeem van prof. Kamphuisen is, dat men krijgt een schadeverhaal voor 100 op den ambtenaar öf geheel vrijuit gaan. Spr. meende, dat in zijn systeem de veiligstelling van de positie van den derde wordt verkre gen. De vrees, dat de derde komt te vallen tuschen twee stoelen deelde hij niet, hetgeen nader door hem werd uiteengezet. Hij noem de het een misverstand wanneer men ver onderstelt, dat hij de ambtenaren maar vrij wil stellen van aansprakelijkheid. Hij wil geen aansprakelijkheid voor 100 De ge heele zaak zag spr. dan ook als een zuiver technisch vraagstuk. Wanneer een publiekrechtelijk lichaam van het verhaalrecht op den ambtenaar geen gebruik wil maken, dan moet het dit zelf maar weten, maar dan zal de wal het schip wel keeren en een andere practijk ge volgd worden. Spr. oordeelde, dat hij niets bijzonders wil en dat hetzelfde standpunt inneemt, dat bij wanprestatie wordt inge nomen. Dat zijn regeling practisch onuit voerbaar zou zijn, betwistte spreker met nadruk. Angstvallig moet men zich echter gaan hoeden tegen gelijktijdig incidentieel voorzien in allerlei andere vraagstukken. Tegen mr. de Vrieze, die prijs stelde op het behoud van het civiele recht in deze, merkte spr. op, dat het zeer de vraag is of hier van behoud kan worden gesproken. Z.i. is er al les voor om den ambtenarenrechter ook deze vraag te laten beoordeelen. Het is niets an ders dan een uitbreiding van hetgeen rech tens is in ons land. Wanneer de zaak blijft zooals zij is, zal er vermoedelijk niet veel gebeuren, maar de mogelijkheid bestaat, dat ambtenaren tegen een gemeente, die ondei controle van het Rijk staat en die, fatsoens halve, de schade.- die een ambtenaar moet vergoeden voor haar rekening wil nemen, gaan betoogen, dat dit geen rechtsplicht is. Ook bestaat de mogelykheid, dat de politiek zich van zoo'n geval meester maakt. Naar spr. oordeel berust de bestaande practijk als hét ware op niets. Daarom wil spr. breken met het tegenwoordige systeem waarbij de ambtenaar afhankelijk is van de willekeur van zijn chef. Het vraagpunt 1 wilde spr. bevestigend beantwoorden, het vraagstuk 2 wilde hij beantwoorden in den zin van 2 b. Ten aanzien van vraag 3 adviseerde spr. uit te spreken, dat een publiekrechtelijk lichaam verhaal altijd toekomt. Vraag 4 wenschte spr. afhankelijk te stellen van de omstandigheden van het geval en t.a.v. vraag 5 adviseerde hij te stemmen volgens ae oplossing van 5 c. De beantwoording van vraag 6. kon z.i. vervallen. Vraag 1: is het wenschelijk de aanspra kelijkheid van den ambtenaar wegens een onrechtmatige daad nader wettelijk te rege len ?werd tenslotte met 61 tegen 53 stem men bevestigend beantwoord. Besloten werd, de andere vragen niet te beantwoorden. De voorzitter dankte hierop in het bij zonder de beide prae-adviseurs. Naar het N.H. polderland. Per autocars maakten de deelnemers hier op een tocht door het N.H. polderland waar bij de mooie 17e eeuwsche raadhuizen te Grootschermer, Graft en de Rijp werden be zichtigd. Des avonds vereenigden de congressisten zich ten getale van 130 aan een gemeen schappelijk diner in hotel Proot. In de zitting van hedenmorgen heette de voorzitter speciaal welkom den vertegen woordiger van den ministar, mr. I. J. Hooy- kaas en den commissaris der koningin, baron A. Röell. Onmiddellijk werden aan de orde gesteld de debatten over de volgende prae-adviezen: BEHOEVEN DE BEGINSELEN VAN SCHADEVERZEKERINGSRECHT, OPGENOMEN IN DE ART. 246—283 W. v. K. WIJZIGING? Over dit onderwerp was eerste adviseur mr. T. J. Dorhout Mees, rechter te Utrecht. Tweede adviseur over dit onderwerp was mr. W. Nolst Trenité. Aan de toelichting der prae-adviezen in het Ned. Juristenblad door mr. De Vries d' Amblée, ontleenen wij nog het volgende: De vraag of de art. 246-283 verandering behoeven wordt door beide prae-adviseurs bevestigend beantwoord. Zij zijn beiden van opvatting, dat het de vraag moet zijn of er op het oogenblik van de schade een belang is en het moet vaststaan welk belang ver zekerd is. Blijkt dit uit de polis niet, dan zouden zij beiden willen bepalen, dat uit sluitend het eigenaarsbelang als verzekerd zal worden beschouwd. De prae-adviseurs betogen op goede gronden, dat niet alleen de verkoopwaarde verzekerbaar is, maar ook andere waarden als er zijn: vervan gingswaarde, aanschaffingswaarde, bouw- waarde enz. Noodig is in elk geval, dat in de polis duidelijk wordt uitgedrukt welke waarde bedoeld wordt. En wat de waarde der verzekering betreft, betoogen de prae- adviseurs, dat men de geldigheid van de verzekering uitsluitend dient te beoordee len door de verzekerde som te vergelijken met de waarde onmiddellijk voor de ramp. Het moment van het sluiten van de verze kering mag ook hier niet den doorslag ge ven. Het door de adviseurs voorgestelde systeem, waarby men de vraag van het be lang en van de verzekerde waarde stelt op het oogenblik onmiddellijk voor de schade, brengt met zich, dat de taxatie grooten- deels overbodig wordt. Niettemin willen beide prae-adviseurs de mogelijkheid van een taxatie door partijen openlaten. De eerste wil den assuradeur de gelegenheid laten te bewijzen, dat de schade in werke lijkheid lager is dan de getaxeerde, waar mede tegelijkertijd de bezwaren tegen deze onderlinge taxatie als de beteekenis ervan verminderd wordt, de tweede wil den ver zekeraar slechts dan van de taxatie ont slaan wanneer hy de ernstige bovenmatig heid bewijst. De taxatie door deskundigen willen beide adviseurs handhaven. De eerste denkt daar bij aan kunstvoorwerpen enz. en wenscht deze taxaties voor hoogstens 5 jaar bindend te verklaren. Hy laat de mogelijkheid van aantasting op grond van bedrog open. De tweede wil slechts deze beperking, dat de assuradeur tusschentijds met een beroep op prijsdaling verlaging der getaxeerde waarde kan voorstellen. Indien een nader te bepalen termijn na het doen van deze voorstelen verloopt, staat het, aangenomen, dat het voorstel tot verlaging niet reeds ge accepteerd is, den verzekeraar vry het be wijs van de waardevermindering te leve ren. Slaagt hij daarin niet dan is hij niet aan de taxatie gebonden. Omgekeerd mag ook de verzekerde, indien het verzekerde voorwerp in waarde gedaald is, de verzeker de som tot de nieuwe waarde doen redu ceeren. Voor het jusconstituendum, wenschen beide adviseurs een onderscheid te maken tusschen te goeder en te kwader trouw ver zwegen feiten. Bij kwade trouw zal ook vol gens de voorgestelde regeling de verzeke ring nietig zijn. Wat de verzwijging te goe der trouw betreft, zoekt de eerste een crite rium in de vraag of een schadegeval al dan niet verband houdt met de verzwegen fei ten. Staat de goede trouw van den verzeker de vast en blijkt niet, dat de schade veroor zaakt werd door verzwegen feiten, dan blijft in zijn systeem de verzekering geldig en be taalt de assuradeur de schade, hoewel hij dan recht heeft op een premieverbetering over het verstreken tijdvak. Zoolang nog geen schade is voorgevallen, heeft de ver zekerde steeds het recht zijn foutieve op gave als het ware te zuiveren. De verze keraar is verplicht zich hieromtrent binnen 14 dagen te verklaren anders verliest hij zijn recht om zich op de onjuiste opgave te beroepen. Worden de partijen het in dat tijd vak niet eens, dan is de verzekering geëin digd. De tweede adviseur wil, dat als grondslag van de regeling in de wet een mededee- lingsplicht voor den verzekerde wordt vast gelegd. Onjuiste opgaven te goeder trouw zullen alleen gevolg hebben indien zij be treffen omstandigheden, die, waren zij be kend, de premie zeer belangrijk hooger had den doen zijn, resp. den verzekeraar zou den hebben weerhouden de verzekering te accepteeren. In dit geval heeft de assura deur het recht de verzekering met inachtne ming van een termijn van 14 dagen op te zeggen, zoolang er nog geen schade is voor gevallen, resp. de vergoeding te verminde ren in evenredigheid van de betaalde premie tot die welke betaald had moeten worden in dien zich reeds een schadegeval heeft voor gedaan. Bekendheids- of onaantastbaar heidsclausules zullen nietig zijn. Wat de tus- schentijdsche risico wijziging betreft con strueert de eerste adviseur een verplichting van den verzekerde om te waken tegen risi coverzwaring. Schiet deze hierin te kort, dan staat den verzekeraar een beroep op art. 1302 B.W. open. Zijn oplossing is, dat afgezien van speciaal overeen te komen „warranties" uitsluitend die risicoverzwa ring rechtgevolgen dient te hebben, welke door toedoen van den verzekerde intreedt. Indien door diens toedoen het risico „in hooge mate of zonder redelijk doel" wordt verzwaard, zijn de rechtsgevolgen gelijk aan die van de verzwijging. Geeft de ver zekerde den assuradeur kennis van de voor genomen risicoverzwaring, dan is deze ver plicht zich binnen 14 dagen hieromtrent te uiten. De tweede adviseur wil een mededeelings- plicht voor al die veranderingen welke in ae polis worden aangegeven en maakt bij de verdere uitwerking onderscheid tusschen risicoverandering te goeder trouw en die te kwader trouw ondernomen. Bij kwade trouw is de verzekeraar bevrijd en bij goede trouw heeft de verzekeraar „zoowel voor als na de schadè" het recht om een premieverhoo- ging te vragen, althans indien de verzwa ring door toedoen van den verzekerde zelf ^ontstaan is. Gaat de verzekerde met de voorgestelde premie niet accóord, dan mag hij zijnerzijds opzeggen. Tenslotte beoordee len beiden nog de bepalingen, welke in ver band staan met de premiebetaling en de premierestitutie. Zij betoogen beiden, dat aan den automatischen overgang van de verzekering bij eigendomsoverdracht (art. 263) voor het publiek weinig voordeelen verbonden zijn,'terwijl de verzekeraar door dit artikel dikwijls ernstig benadeeld wordt. Volgens den H.R. immers is de oorspronke lijke verzekerde na de eigendomsoverdracht geen premieën meer verschuldigd en de eer ste adviseur wijst er op, dat in de practijk door de verzekerden hiervan herhaaldelijk een spelletje wordt gemaakt. Men zou in deze leemte kunnen voorzien door een be paling als die van ons huidige art. 263 nader er. beter uit te werken. De tweede adviseur stelt voorts voor de werking van art. 28 en 282 te beperken tot. de loopende premietermijnen en bovendien uitdrukkelijk te bepalen, dat de verzeker den voor den nieuwen (jaar)termijn geen premie meer verschuldigd zullen zijn, indien de assuradeur bij den aanvang daarvan weet, dat hij niet meer tot schadeloosstel ling gehouden is. Het woord was allereerst aan mr. Geupen (Den Haag), die hulde bracht aan de prae- adviseurs, aan wier beschouwingen hij een en ander toevoegde. Inleiders hielden z.i. te weinig rekening met het provinciale bedrijf. Spr. kwam het voor, dat de Raad van Toe- zich, zooals die bij het levensverzekerings bedrijf bestaat,, uitstekend werk kan ver richten. De wet is er in de eerste plaats voor den kleinen man. De wet moet zich uit spreken over den invloed, de kennis en den goeden trouw van den agent. Uit voorvallen uit de practijk toonde spr. aan. dat de verzekerde vaak andere be doelingen heeft gehad dan de polis vermeldt. Noodig is het, dat het verzekeringsrecht op de helling moet. Mr. J. Offerhaus (Rotterdam), sprak zijn vreugde uit over de voortreffelijke prae- adviezen. Spr. verheugde zich er over, dat de prae-adviseurs geen vermeerdering van dwingend recht noodig oordeelen en dat het in het algemeen gezien volgens de prae- adviseurs mogelijk is gebleken dat het alge meen schadeverzekeringsrecht afzonderlijk herzien kan worden, zonder dat het nood zakelijk is dat bepaalde brandverzekeringen en zeeverzekeringen in de herziening worden betrokken. In de wet moet een nieuw model contract voor de schadeverzekering komen, omdat men thans in de polissen door de boomen het bosch niet meer ziet. Spr. oordeelde, dat de bekendheidsclausule niet moeten worden afgeschaft. Wil een assuradeur die niet teekenen, dan moet hij het weten. Spr. voelde in dit opzicht meer voor de zienswijze van mr. Dorhout Mees Premiën worden tegenwoordig niet meer willekeurig vastgesteld. Het verzekerings wezen is reeds zoo ontwikkeld, dat wiskun dig is te berekenen, dat de premie wordt verdiend. Spr. oordeelde, dat de assuradeur een recht van opzegging moet hebben. Het Fransche stelsel voor schaderegeling past z.i. niet in het stelsel van mr. Nolst Trenité. Voorts behandelde spr. nog de risico verzwaring. Voorts oordeelde spr., dat de prae- adviseurs te weinig aandacht hadden ge schonken aan den goeden trouw. Spr. oor deelde, dat als de schade is gevallen en de assuradeur kan aantoonen, dat er verzwa rende omstandigheden in het spel waren, zoodat hij dit risico niet had verzekerd, er geen uitbetaling plaats behoort te hebben. Spr. zou willen, dat men zich bij het komend recht realiseert van welk beginsel men uitgaat en niet willekeurig de uit spraak van het bezit volgt. Mr. K. Jansma (Amsterdam), oordeelde, dat bij het verkiezingsrecht dwingend recht noodzakelijk wordt geoordeeld door de prae- adviseurs. De prae-adviseurs concludeeren tot wijzi ging van het assurantierecht. Met mr. Nolst Trenité oordeelde spr. dat in ons land partijen zich vrijwel in even wicht houden. Spr. oordeelde, dat de praeadviseurs on voldoende hebben aangetoond, dat dwingend recht in deze door het algemeen belang wordt gevorderd. Men kan niet zeggen dat de verzekerden met handen en voeten aan de verzekeraars zijn gebonden. De prae-adviseurs gaan eenigszins den kant uit de assuradeurs te beschermen, doch spr. gelooft niet door 't assurantie-wezen onder de bescherming van den wetgever behoeft te worden gebracht. Bij de bestaande vrij heid valt er nog voldoende zaken te doen. Spr. herinnerde aan een door hem ge schreven verhandeling, waarin hij heeft aangetoond, dat de assuratie-wetgever in alle landen, geen dwingende bepalingen heeft opgenomen uit vrees voor spel en weddenschap. De'eenige reden is het besef, dat verze kering onder bepaalde omstandigheden een gevaar kan zijn. De wetgever heeft willen tegen gaan, dat een verzekerde voordeel trekt door het verlies van goederen, met het oog op den brandstichter. Er zijn echter tal van verzekeringen waarbij vaststaat, dat de verzekerde geen invloed op de scha de kan hebben (verzekering van hagelslag, regen, enz.) Volgens den oud-commandant van de brandweer te Den Haag zijn 80 van de branden ten plattelande aangestoken en soreker oordeelt, dat daarom ook het ver zekeringsrecht beter moet worden ingericht. Spr.'s bezwaar tegen de vraagpunten is, dat niet is aangegeven of men dwingend recht of aanvullend recht beoogt. Alles moet men verbieden waarbij het mogelijk is,* dat een verzekerde voordeel van brand kan trekken. Men mag dus niet loslaten de verkoopwaarde van het verze kerde op het moment van den brand. STOOMVAARTLIJNEN. HollandAmerika Lijn. Boschdijk 23 Juni 7 u. n.m. van Londen. Loch Monar 21 Juni 10 uur n.m. van Los Angeles haven. Veendam e Plymouth verwacht op 26 Jui 11 uur n.m. G. T. Nieuw Amsterdam 24 Juni v.m. van Sout- hampton. Kon. Holl. Lloyd. Zaanland thuisr. 24 Juni te Amsterdam. Cers thuisr. 23 Juni van Pernambuco. Kon. Ned. Stoomb. Mij. Agamemnon 23 Juni van Algiers n. Patras. Costa Rica 22 Juni te Barbados. Hermes 23 Juni v. Famagusta n. Mersina. Irene 23 Juni te Palermo. Iris 23 Juni v. Bordeaux n. La Pallice. Juno 23 Juni te Istanbul. Merope 23 Juni v. A'dam n. Gdynia. Odysseus 24 Juni v. A'dam n. Kopenhagen. Orpheus 23 Juni te Aarhus. Simon BoBlivar 23 Juni v. A'dam n. Dover. Theseus 23 Juni v. A'dam n. R'dam; 24 Juni te Rotterdam. Titus 23 Juni v. A'dam n. R'dam; 24 Juni te Rotterdam. Trajanus 23 Juni v. A'dam n. R'dam; 24 Juni te Rotterdam. Kon. Paketv. Mij. Bandjermasin 23 Juni 12 uur v. m. 9 Gr. 34 min. n.b., 65 gr. 29 n.b. o. 1. straat Malakka 23 Juni te Singapore. Stoomv. Mij. Nederland. Saleier thuisr. van Londen 23 Juni. Johan van Oldebarnevelt uitr. van Genua 23 Juni. Talisse J. N. L. te Boston 22 Juni. Bengalen S. J. P. L. van Manilla 23 Juni. Tjikandi uitr. van Antwerpen 22 .Jnnj »n AGENDA GEMEENTERAAD De burgemeester van Alkmaar roem leden van den gemeenteraad op ter biiw eener vergadering op Woensdag 28 JunMa^ nam. één uur, teneinde te beraadslagen te besluiten omtrent de hieronder vermeld punten: 1. Beëediging van den heer J. Lair— als lid van den raad. 2. Vaststelling van de notulen der vori vergadering. Mededeelingen. Inge kom** stukken. 3. Benoeming van een lid in een drietal Raadscommissiën. Wijziging van de same stelling der 4e afdeeling van den raL" (bijlage nr. 55). 4. Voorstel om B. en W. te machtigen van 1 Sept. 1939 af het onderwijs in lichamelijke oefening aan de meisjes-leerlingen van d Handelsschool afzonderlijk te doen geven e* tot het benoemen in vasten dienst tol leerares in lichamelijke oefening aan die school mevr J. van Sluis, geb. Leguit (bij. lage nr. 64). 5. Idem inzake uitgifte van grond in erf pacht ten behoeve van den bouw der kazerne voor het 2e Reg. Luchtdoel Artillerie (bijlaep nr. 80). 6. Idem tot ingebruikgeving van grond bij den Hoeverweg als oefenterrein voor het onder 5 genoemde Regiment (bijlage nr. 81) 7. Idem inzake de distributie van het stucadoors- en witwerken der gemeente onder alle stucadoorspatroons (bijL nr. 57) 8. Idem tot het ophoogen van een terrein ten Zuiden van het Dr. Schaepmanplein en ten Oosten van de Molentocht en tot het aanleggen van straten op dit terrein (bijlage nr. 58). 9. Idem tot verkoop van grond aan en bij het Dr. Schaepmanplein (bijlagen nrs. 59 en 76). 10. Idem tot verkoop van grond aan de Rozenstraat (bijlage nr. 61). 11. Idem om afwijzend te beschikken op een adres van een aantal sigarenwinkeliers alhier om terug te komen op het raads besluit van 13 September 1934 inzake de Zondagssluiting (bijlage nr. 62). 12. Idem tot het verbouwen van de Willemsbrug en de Turfmarktbrug en het verbreeden van den Limmerhoek en tot het aangaan van een leenings-overeenkomst met den Staat der Nederlanden (bijlage nr. 67). 13. Idem tot het maken van een be schoeiing langs den Helderscheweg van het Veilinggebouw tot nabij de Texelschebrug en het uitvoeren van eenige daarmede ver band houdende werkzaamheden (bijlage nr. 68). 14. Voorstel tot aanschaffen van een motorrijwiel met zijspan ten behoeve van de Politie (bijlage nr. 70). 15. Idem tot het geven van namen aan straten in het uitbreidingsplan „Noord" (bij lage nr. 73). 16. Idem inzake de verplichte sluiting van kappers- en barbierszaken (bijlage nr. 75). 17. Idem tot het verleenen van een bij drage aan de woningbouwvereniging „De Middenstand" ter voorziening in het on gedekte tekort op de exploitatie (bijlage nr. 77). 18. Idem tot vervroegde aflossing van de voor het zwembad aan de Sportlaan aan gegane geldleening (bijlage nr. 66). 19. Idem tot wijziging van de gemeente- begrooting en van de begrooting van het Electriciteitsbedrijf, dienstjaar 1938 (bijlage nr. 71). 20. Idem tot goedkeuring van de supple toir begrooting voor het dienstjaar 1938 van de gemeentelijke instelling voor maat schappelijk hulpbetoon (bijlage nr. 72). 21. Idem inzake de aanstelling van een Verificateur der gemeente-financiën (bijlage nr. 78). 22. Idem tot het verleenen van de mede werking der gemeente voor de verandering van inrichting van het gymnastieklokaal der Julianascholen en de Mariaschool (bijlage nr. 56). 23. Idem tot het aangaan van een gemeen schappelijke regeling met de gemeente Assendelft inzake de toelating van leerlin gen uit die gemeente tot de openbare lagere scholen alhier (bijlage nr. 60). 24. Idem inzake de oprichting en in standhouding van een afdeeling koper-, lood- en zinkbewerkers-fitters te verbinden aan de Ambachtsschool (bijlage nr. 63). 25. Idem tot goedkeuring van de reke ningen en verantwoordingen over 1938 van de scholen voor voorbereidend onderwijs (bijlage nr. 65). 26. Idem tot voorrloopige vaststelling van de bedragen ex. art. 55 ter le lid der L. O.-wet 1920 over 1938 (bijlage nr. 69). 27. Idem tot verkoop en koop van grond bij Huize „Voorhout" met vestiging van servituten (bijlage nr. 79). 28. Idem tot organisatie van het open baar gewoon lager onderwijs (bijlage nr. 74). Vind je ook niet, dat het hoogtijd wordt, dat ik eens een nieuwe japon krijg?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1939 | | pagina 8