DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
GEEN GEVAAR VOOR DE MANNERHEIMLINIE.
ENGELAND IN OORLOGSTIJD
No. 34 Dit nummer bestaat uit drie bladen.
De verhouding tusschen de Vereenigde
Staten en de Sovjet-Unie.
Duitschers van een neutraal schip
gehaald.
Niet de oorlog, maar de dood op den weg
eischt de meeste slachtoffers.
De eensuur en het weer.
DE NIEUWE OPPERBEVELHEBBER.
De algemeen® toestand.
De oiiers van
dezen tijd.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon
en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.
franco door het geheele Rijk 2.50.
Losse nummers 5 cents.
PRIJS DER GEWONE ADVERTENTIEN
Van 15 regels 1.25, elke regel meer f 0 25, groote
contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk
kerij v/h. EERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9,
postgiro 37060. Telef. 3320, redactie 3330.
Directeur; C. KRAK.
Vrijdag 9 Februari 1940
Hoofdredacteurs Tj. N. ADEMA.
142# Jaargang
Men is zoo zeer gewend, dat de Finnen steeds weer de Russische aanvallen
met groote verliezen voor den vijand afslaan, dat het bericht, dat de Russen
een inham in de Mannerheimlinie hebben gemaakt, eenige ongerustheid
gewekt heeft. Volgens de heden ingekomen berichten van het Finsche fr°nt
is de Mannerheimlinie op geen enkele plaa.s doorbroken en hebben dé
Russen op de verschillende froYiten de laatste dagen 3000 a 4000 man ver
loren. Wel zouden de Russen zich een weg tot in de linie gebaand hebben
zoodat er man tegen man werd gevochten, maar na enkele minuten zouden
de Russen weer tot den aftocht zijn gedwongen.
Naar uit Stockholm wordt bericht verspillen de Russen zooveel menschen-
materiaal, dat men mag aannemen, dat hun reserves onuitputtelijk zijn.
Nadat het Amerikaansche Huis van Afgevaardigden met slechts drie
stemmen meerderheid 108 tegen 105 een motie heeft verworpen waar
in werd voorgesteld den post voor salaris van den Amerikaanschen gezant
te Moskou te schrappen, heeft de Amerikaansche minister van Buitenland-
sche Zaken, Cordell Huil, verklaard, dat de Sovjet-regeering zich niet ten
volle heeft gehouden aan de verplichting, de communistische propaganda
in Amerika te staken. Dat het contact tusschen Amerika en Rusland van
minder beteekenis wordt, kan mede blijken uit het feit, dat de Ameri-
kaansch-Russische Kamer van Koophandel in Moskou de laatste Ameri
kaansche handelsvertegenwoordiging in de Sovjet-Unie is gesloten.
Thans zijn het de Franschen die Duitschers van boord van een neutraal
schip hebben gehaald, namelijk van de Carnvalho Arranjo, die op weg was
van Madeira naar Lissabon.
Waarover zoo al
gepraat wordt.
Waar spreekt Engeland over in deze
zesde maand van den oorlog en hoe
staan de gezichten daarbij? Laat ik be
ginnen bij het eind; de gezichten staan
nog even vroolijk en welgemoed als
altijd. Van oorlog is daarop niets te
lezen. De man op den hoek van de
straat, die mij 's ayonds mijn krant ver
koopt, de busconducteur, mijn kleine
vriend in het sigarenwinkeltje en de
postbode, zij zijn allen nog steeds zoo
opgewekt als alleen in dit land van on
verstoorbaar goede humeuren mogelijk
is. En het is niet alleen de kleine bur
german, die in zoo'n goede stemming
verkeert. Ook de groote heeren, waar
wij journalisten zoo nu en dan op poli
tieke recepties mee in aanraking komen,
toonen nog geen enkel teeken dat zij
zich gedrukt beginnen te voelen onder
de wetenschap van de enorme taak, die
hun land op zich heeft genomen. Ook zij
deelen in de welgemoede stemming. Ge
deeltelijk is dat ongetwijfeld te danken
aan hejt ingeboren optimismè van den
Engelschman. Hij is bij al zijn ondeug
den geen kniezer, hij kijkt altijd naar
den vroolijken kant van de dingen
(voor welke eigenschap hij in het ver
leden vaak duur heeft moeten betalen),
hij piekert niet en hij is altijd klaar
voor een grapje en hij is daarom, tus
schen twee haakjes, in den dagelijk-
schen omgang een van de plezierigste
menschen, die men zich kan voorstellen.
Dat is echter niet de eenige reden waarom
er hier tot nu toe van een sombere oorlogs
stemming nog niets te merken is. Een an
dere reden daarvoor ligt in het feit, dat de
oorlog den gemiddelden Engelschman in zijn
persoonlijke leven nog slechts weinig heeft
beroerd. Zeker, er is de verduistering en de
fantastisch hooge belastingen en de alge-
meene duurte en de benzinerantsoeneering,
maar dat zijn vergeleken bij de verschrik
kingen die men hier van den oorlog ver
wacht had en die nog immer zijn uitgeble
ven, slechts kleinigheden, waar men zich
met een grapje gemakkelijk bij heeft neer
gelegd. Het werkelijke oorlogsleed heeft dit
land nog nauwelijks getroffen. Er is op zee
en in de lucht een aantal landgenooten ge
vallen, maar hun aantal is nog zoo klein, dat
men zeldenof nooit iemand tegenkomt die
familieleden of vrienden in den oorlog heeft
verloren.
Niet de oorlog, maar de dood op den weg
is het, die tot nu toe, sterk geholpen door de
verduistering, de meeste slachtoffers eischt.
Daarbij komt nog, dat zelfs de oorlog be
antwoordt aan het spreekwoord „geen door
nen zonder rozen" en dat de nieuwe om
standigheden, waaronder wij hier sinds 3
September leven, voor talrijke lieden het
leven eerder aangenamer dan minder aan
genaam hebben gemaakt. Er is ten eerste
het nieuwe gevoel van nationale solidariteit
en verbroedering tusschen alle klassen dat
de oorlog ons heeft gebracht.
Dan is er de door alle Engelschen zonder
uitzondering gedeelde overtuiging, dat zij
voor een heilige zaak strijden, op de bres
staan voor beschaving, internationaal fat
soen, het zelfbestemmingsrecht van de klei
nen en zwakken. Voor talloozen onder hen,
die al jaren lang den diepsten afkeer van de
ideeën en de praktijken van het Nazidom
hadden gevoeld en de diplomatieke beleefd
heid, waarmede hun regeering Nazi-Duitsch-
land behandelde, moeilijk te slikken von
den, kwam de uiteindelijke breuk als een
soort van geestelijke en emotioneele verlos
sing. Zij hoefden er zich eindelijk niet meer
voor te schamen, dat zij Engelschen waren,
zij konden ten langen leste den vrijen loop
geven aan hun vurig verlangen de vele ver
nederingen, die hun land in de laatste jaren
had geleden, te vergelden. Tenslotte heeft
de geweldige internationale tragedie met
zijn gevaren en zijn wisselende kansen een
nieuwe spanning gebracht in tal van dorre
routinebaantjes, en een spanning waarvoor
men tot nu den prijs in leed en ellende nog
niet heeft behoeven te betalen.
Geen wonder dus dat de stemming hier op
het oogenblik niets te wenschen overlaat,
Waar praat men nu over in deze blijmoedige
stemming? Allereerst natuurlijk over de
vraag „hoe lang zal de oorlog duren, wam
neer zal' hij in ernst beginnen en waar?
Over dat eeuwige onderwerp raakt men
echter al gauw uitgepraat.
De gemiddelde burger tast immers niet
alleen over de plannen en de positie van den
vijand, maar ook over de plannen en positie
van zijn eigen land, volkomen in het duister.
Vandaar dat iedereen met een klein beetje
gezond verstand dit vervelendste en futielste
aller onderwerpen angstvallig tracht te ver
mijden. Des te meer wordt er echter, althans
in zoogenaamde intellectueele kringen, ge
praat over de vraag wat er na den oorlog
moet komen, wat voor een soort vrede En
geland moet nastreven.
De kranten en weekbladen brengen daar
over nog dagelijks kolommen vol ingezon
den stukken, artikelen en beschouwingen.
Lezing van al deze vertoogen herinnert den
buitenlandsehen waarnemer er weer aan,
dat de Engelschman niét alleen een gebo
ren optimist, maar oók een geboren idealist
of utopist is. De overgroote meerderheid
van hen, die aan déze discussie deelnemen
(en daaronder zijn vele klinkende namen)
willen namelijk 'van een Versailles (dat toch
per saldo en relatief gezien niet zoo'n
wreede vrede was als vaak wordt beweerd)
niets weten en dringen aan op de noodzaak
van een nieuw soort Volkenbond, federatie,
Europeesche unie en ideeën van dien aard.
Dit heeft in diplomatieke kringen, waar men
beseft dat de Fransche publieke opinie heel
andere ideeën heeft omtrent den vrede, die
Duitschland moet worden opgelegd, aanlei
ding gegeven tot tal van grappen over den
Anglo-Franschen oórlog, die zal beginnen
wanneer hét eenmaal tot een vredesconfe
rentie komt.
De man in de straat houdt zich vanzelf
sprekend met deze toekomstplannen weinig
bezig. Voor hem is het eerste onderwerp
van gesprek in deze stille dagen waarin aan
de fronten maar steeds niets gebeurt, nog
steeds het weer. Het is dan ook al sinds we
ken voor Engeland een buitengewoon
vreemd weer. Wat er zoo vreemd aan is
mag ik u van den censor niet vertellen. En
dat is niet omdat de censor mij persoonlijk
wil hinderen, maar omdat Engeland's dier
baarste onderwerp van gesprek al sinds het
uitbreken van den oorlog uit de kranten is
verbannen.
De theorie is, dat niet alleen de publica
tie van weerberichten, maar ook de publi
catie van alle mededeelingen over het weer,
ook al is adt weer verschillende dagen oud,
den vijand behulpzaam zou kunnen zijn bij
het maken van zijn plannen voor luchtaan
vallen of verkenningstochten. Alleen, oud
bakken weer van twee weken geleden mag
in de krant komen en ik kan u dan ook ver
tellen, dat het toen bar koud was, zoo koud
als Engeland het in geen tientallen jaren
meer had gekend. En niet alleen was het
koud, maar het sneeuwde daarbij zoo rijke
lijk, dat tal van treinen in Engeland's witte
wildernis vastraakten en met uren, ja, zelfs,
met halve en heele dagen vertraging op hun
plaats van bestemming arriveerden.
Hoe het weer nu is zal ik u over twee we
ken vertellen, maar ik mag misschien wel
zeggen, dat de Engelsche kranten, ook niet
dom, in de laatste dagen een merkwaardig
aantal foto's van verkleumde tafreelen af
drukken, waar dan telkens plichtmatig onder
staat „een kijkje op den bevroren vijver in
Hyde Park van twee weken geleden".
Waar wordt er hier verder nog over ge
praat? Wij mopperen een beetje over de
verduistering, die nog altijd even hinderlijk
blijft. Wij verliezen een oogenblikje onze
opgewektheid Wanneer wij praten over de
lange en vreeselijke verslagen, die hier in
den laatsten tijd eiken dag in de kranten
verschijnen over Duitschland's optreden in
Polen. Wij zeggen, niet in de kranten, maar
in privé, tegen elkaar dat de Amerikanen
na al hun mooie woorden er de Finnen toch
maar leelijk bij laten zitten en wij durven
dat te zeggen omdat wij, althans sommigen
van ons, weten dat Engeland dat zeer be
slist niet doet. En verder? Verder spreken,
wij over de rare processen die hier het
schaarsche oorlogsnieuws soms dagen lang
van de voorpagina's verdringen, het proces
van de dame die 3.500 toegewezen kreeg
omdat haar schoonouders haar man en hun
zoon van haar hadden vervreemd of het
echtscheidingsproces van een bekende ac
trice. Kortom wij spreken over de allegaar
tjes van het dagelijksch leven, die hier ook
in oorlogstijd nog steeds 't overgroote deel
van ons bestaan in beslag blijven nemen.
Een recente foto van den nieuwen opperbevelhebber van land- en zeemacht,
generaal H. G. Winkelman, in zijn werkkamer.
Zoowel in Duitschland als iti Engeland
en Frankrijk hoort men herhaaldelijk ver
kondigen, dat men den oorlog zal moeten
winnen, niet alleen door een weermacht van
vele honderdduizenden goed geoefenden,
die over de modernste wapenen kunnen be
schikken, maar ook door een groot besef van
saamhoorigheid der bevolking, die volko
men eendrachtig de offers brengt welke
noodgedwongen van haar verlangd wor
den.
Wanneer er over oorlogsoffers wordt ge
sproken, denkt men natuurlijk allereerst
aan de enorme bedragen welke men in de
strijd voerende staten aan land- en zee
macht moet besteden en aan de vrijwillige
of gedwongen beperkingen, welk Me bur
gerbevolking zich daarbij moet getroosten.
Distributie „erzats", vleeschlooze dagen,
licht- en brandstofbeperking en daarnaast
vrijwillige diensten in velerlei vormen, dat
alles ondergaat de bevolking, die daarnaast
de enorme financieele lasten van de weer
macht draagt en als het volk eensgezind is
en vastbesloten den strijd tot de overwin
ning te voeren, dan zal de eendracht van
even groote beteekenis als de perfectie van
de weermacht kunnen zijn.
Zoo gaat het in de oorlogvoerende landen
en niet alleen daar, maar ook in de neutrale
staten. Ook wij brengen onze offers en naar
mate de tijd verloopt en paraatheid geboden
bijlft, zullen ook wij tot steeds grootere be
zuiniging moeten komen.
Al wonen wij dan in een van de landen,
die gelukkig geprezen worden omdat zij
buiten den oorlog bleven, ook onze weer
macht is gemobiliseerd, ook onze soldaten
moeten goed en modern bewapend zijn en
over voldoende munitie kunnen beschik
ken.
De onzekerheid van onze voedselvoorzie
ning heeft reeds tot distributie van de voor
naamste verbruiksartikelen geleid en het is
te begrijpen, dat, naarmate de Europeesche
oorlog van langeren duur is, er tijden zullen
komen waarop wij ons veel zullen moeten
ontzeggen.
Zie verder Buitenland pag. 1, 3e blad.
Er wordt thans een leeningsontwerp in
gediend waaraan alle kapitaalkrachtigen
naar de mate van hun bezit zullen moeten
deelnemen. Slaagt die leening niet, dan zal
een gedwongen leening met lagere rente
daarop volgen.
Het is voor ons prestige tegenover het bui
tenland, te hopen, dat de zoogenaamde stok
achter de deur niet noodig zal zijn en dat
het Nederlandsche volk ook naar buiten
blijk van goeden burgerzin zal geven. Stelt
men prijs op het behoud van onze neutra
liteit, wil men voorkomen, dat ons land het
gevechtsterrein van Europa zal worden, dan
moeten er nu eenmaal de gelden zijn om
te bekostigen wat tot handhaving onzer neu
traliteit onontbeerlijk mag heeten.
Dat zijn de offers aan geld, aan beperking
op velerlei gebied van het dagelijksch leven,
maar ook op andere wijze zal mén moeten
begrijpen wat de noodzakelijke eischen van
dezen tijd zijn.
Wanneer honderdduizenden zijn opgeroe
pen om ons gebied met de wapenen te be
veiligen dan blijft er voor honderdduizen
den anderen, die thuis kunnen blijven en
wier offers voor het vaderland daardoor al
zooveel kleiner zijn, een anderé taak.
Dan zal men moeten begrijpen, dat sta
kingen en in het algemeen alles wat den
dagelijkschen gang van zaken ontwrichten
kan in deze tijden ongeoorloofd zijn. Dan
zal de politiek geen oorzaak van tweedracht
mogen zijn en elk verschil van levens
inzicht geen aanleiding tot twisten mogen
geven.
Dan zal van de bevolking elke tot wer
ken geschikte man en desnoods vrouw
op de plaats moeten staan waar hij of zij
in het belang van het vaderland nuttig werk
kan verrichten en zal er zoo noodig een
einde moeten komen aan steun van valide
krachten wanneer daartegenover geen en
kele prestatie staat, omdat iedereen moet
begrijpen, dat men in deze tijden mag ver
langen, dat ieder die daartoe in staat is zijn
werkkracht in welken vorm dan ook
ten dienste van het vaderland moet- stellen.
Dezer dagen heeft de Belgische minister
van Buitenlandsche Zaken, Spaak, dat voor
een vergadering van arbeiders zeer duide
lijk in het licht gesteld, toen hij sprak over
de communistische pogingen om in de steen-
fcoolgebieden van Henegouwen een staking
te doen uitbreken in verband met de onte
vredenheid over den arbeidstijd.
Het gaat, heeft de minister gezegd, op het
oogenblik niet over de rechten maar over
de plichten van de arbeiders. Wil België
buiten den oorlog blijven dan moet het niet
alleen militair sterk, maar ook naar binnen
volkomen eendrachtig en tot offers bereid
zijn. Ieder begrijpt, dat wanneer er dagelijks
bijna anderhalf millioen voor de mobilisatie
noodig is, de grootste offers van allen, elk
naar zijn draagkracht, noodig zijn om de
militaire kracht van het land te kunnen
handhaven. Wie dat eenigszins kan, brengt,
naast het zich onderwerpen aan de voor
allen geldende voorschriften, zijn offer in
geld. Wie dat niet kan geeft het in zijn ar
beid, desnoods door vrijwillig langer of in
moeilijker omstandigheden te arbeiden dan
in normale tijden van hem vereischt wordt.
Het is een grootsch ideaal,'heeft de minis
ter gezegd, den oorlog met moed en arbeid
te keeren. Om dat ideaal te dienen moeten
wij aan de rijken geld, aan de arbeiders
grootere productie vragen.
De kleine neutrale staten, die men geluk
kig prijst omdat zij buiten den oorlog zijn
gebleven, hebben het in deze tijden even
moeilijk als de strijdvoerende landen.
Zij dragen dezelfde zorgen voor hun weer
macht, zij brengen' dezelfde offers voor het
behoud van een normaal functionneerenden
staat.
En hun volkeren zullen steeds beter moe
ten begrijpen, dat eendracht en versobering,
naast vrijwillige krachtsinspanning, de nood
zakelijke factoren zijn om de positie van het
land zoo sterk mogelijk te maken en daar
door te voorkomen, dat het tegen zijn wil in
den vreeselijksten aller oorlogen wordt be
trokken.