DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De positie der Russen ten Noorden van het Ladogameer. Johannes Passion 5 niet *en. No. 44 Woensdag 21 Februari 1940 Chamberlain over de houding van Noorwegen. De communistische afgevaardigden uit de Fransche Kamer geweerd. i Ook in Duitschland vindt men het een wonderlijke oorlog. Allean Hitier kan beslissen. Chamberlain over de Altmark-affaire. De algemeene toestand. Passieve neutraliteit. „TOONKUNST" - ALKMAAR mm WÊSk 1 Ivfr getorpedeerd. Griekenland >che s.s. Elli n Kaap Finis- 26 koppen be- gered. Kaap ViUano iken. xu heeft mede- .e stoomschip en ontploffing jezonken. Dit aanbreken van ch op 10 K.M. i van de 29 op- ;n gekomen. militairen dienst. sen, dat thans in ongeveer 90.000, en luchtstrijd- terug en ze vrienden idelijker is xsluiten ze. hun oude akken, om MAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.—, franco door het geheele Rijk 2.50. Losse nummers 5 cents. PRIJS DER GEWONE ADVERTENTIEN Van i5 regels 1.25, elke regel meer f 0.25, groots contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Randeisdruk' kerij v/h. EERMS. COSTER ZOON, Voordans C 9, postgiro 37060. Telef. 3320, redactie 3330. Dit nummer bestaat uit twee bladen. Directeurs C. KRAK. Hoofdredacteurs Tj. N. ADEMA. 142e Jaargang Aan de Karelische landengte zetten de Bussen hun actie met kracht voort, maar uit de Finsche legerberichten blijkt, dat de Finnen de Eussische aanvallen met succes weten te kceren, al spreekt het Sovjet-Russische legerbericht van een ontwikkeling van den Bussischen opmarsch. Ten N. van het Ladogameer verkeëren de Bussen in een uiterst moeilijke positie, daar de verbindingen van de 164e divisie door de Finnen zijn afge sneden en de Bussen tot dusver levergeefs pogingen doen deze troepen te ontzetten. De afgesneden troepen krijgen gebrek aan levensmiddelen en munitie en het is te verwachten, dat zij hier. den strijd niet lang meer kunnen voortzetten. Minister Chamberlain heeft in het Lagerhuis zijn groote ontstemming uitgesproken over de houding van Noorwegen, welke men van Britsche zjjde niet kan begrijpen. De Noorsche minister van Buitenlandsche Zaken heeft ,in verband daar mede, in een interview nogmaals uiteengezet, dat Noorwegen niet anders had kunnen handelen. De Fransche Kamer heeft thans met algemeene stemmen besloten de 60 communistische afgevaardigden, die zich niet bijtijds „bekeerd" hebben, van hun mandaat vervallen te verklaren. (Van onzen correspondent). BERLIJN, half Februari. „Een merkwaardige oorlog!" Dat zegt men in Engeland, in Frankrijk, in neutrale landen. Maar ook in Duitschland. Inderdaad: een wonderlijke oorlog! AI dadelijk:' Frankrijk en het Britsche Rijk hebben op 3 September van ver leden jaar Duitschland officieel den oorlog verklaard. Zelfs met nauwkeu rige mededeeling op welk uur de eene en op welk de andere Staat dien oor log met het Duitsche Rijk als begon nen beschouwde. Duitschland heeft heden, half Februari 1940, die beide oorlogsverklaringen zijnerzijds nog niet beantwoord. Specialisten op het gebied van het Volkenrecht mogen daar geleerde beschouwingen aan wij den. Op deze plaats is daarvoor geen tijd. Hier interssseert ons meer de vraag, wanneer er nu eigenlijk schot komt in dezen oorlog. Is het een wonder, dat er ook (en wel licht vooral) in Duitschland nog altijd tal- looze menschen zijn, die aan „het uitbre ken van den werkelijken oorlog" die naar verhouding den neutralen staten veelal meer slachtoffers heeft gekost dan den oorlogvoerenden! niet willen ge- looven, maar er vast van overtuigd zijn, dat het heen-en-weer van patrouilles, vliegtuigen en duikbooten zonder verder een grooter offfensief dezen zomer op een vergelijk zal uitloopen? Neen, dat is geen wonder. Ik moet bekennen, dat ik er zelf zoo nu en dan aan ga twijfelen, of de z.g. „uitnemend ingelichte kringen", die een Duitsch offensief op de allergrootste schaal beloven zoodra de vorst voorbij is (en dat zou dan tegen half Maart zijn) met alle beslistheid voorspellen, het wel bij het rechte eind hebben. Ik spark er dezer dagen nog met minis ter Göbbels over in intiemen kring in zijn nieuwe landhuis op de Schorfheide, een 50 km. ten Noorden van Berlijn. Hij is daar de buurman van Göring, die er zijn bekende weelderig ingerichte- blokhuis „Karin Hall" heeft, dat in de nieuwste po litieke geschiedenis al herhaaldelijk een rol heeft gespeeld. Overigens vernam ik bij deze gelegenheid uit minister Göbbels eigen mond, dat hij „een halve Nederlan der" is, daar zijn moeder als Nederlandsche staatsburgeres in onze provincie Limburg geboren werd. Dr. Göbbels, een der weinigen in Duitschland, die steeds nauwkeurig van de plannen van Hitier op de hoogte pleegt te zijn, liet doorschemeren, dat de Führer „voor een slap compromis met Duitsch- lands tegenstanders niet en nooit te vin den zal zijn." Hitier, aldus ongeveer Göb bels in het lange gesprek, dat ik met hem mocht hebben, pleegt zijn plannen in vol ledige eenzaamheid uit te werken. En hij is dan de eenige Duitscher, die over het lot van 80 millioen medeburgers beschikt. Zelfs zijn intiemste medewerkers en raad- vers weten vaak weken en maanden lang niet, wat hij in gedachten uitwerkt. Het is niet onze gewoonte hem in zulk een perio de met vragen lastig te vallen, ofschoon ook wij natuurlijk even nieuwsgierig zijn als ieder ander, te weten te komen, wat ons te wachten staat, wat van ons wordt verlangd. Wij verstaan echter de kunst te zwijgen en af te wachten, totdat Hitier zelf de behoefte toont, het beeld, dat hij zich van de toekomst heeft gemaakt, en de maatregelen, die hem noodig schijnen om zijn denkbeelden in daden om te zetten, aan ons mee te deelen. Dan spreekt hij vaak uren lang over het steeds plastisch- duideli.jke project, dat zich ;n hem heeft ontwikkeld. In de huidige situatie valt alleen maar te zeggen, dat ook ditmaal Hitier gereed is met zijn plan voor het be ëindigen van dezen oorlog, dien hij natuur lijk denkt te winnen, en dat ik van dit plan ook reeds het een en ander heb vernomen. Waarbij het van zelf spreekt, dat ik er maar ook niets van kan mecdeelen. Met andere woordenook door dit ge sprek met een der hoogste leiders van het Duitsche Rijk ben ik niet veel verder ge komen. Want dat Hitler in groote trekken thans wel weet, waar hij wil heer.sturen, daaraan heb ik geen oogenblik getwijfeld. En dat hij er iets van zal laten uitlekken, heeft zeker geen verstandig mensch aan genomen. Eerder zal men tot Je conclusie komen, dat van Duitsche zijde met opzet dreigende dingen worden gezegd over een spoedig, geweldig offensief van duizenden vliegtuigen, kleine, snellere duikbooten, nieuwe gassen enz., die het Britsche Rijk „binnen weinige weken tot capituleeren zullen dwingen". Zulk een bedreiging kan tot de bluf-propaganda behooren. De an dere zijde immers bluft ook met enorme vloten jen legercorpsen, met „het verlengen der fronten" en. zooveel meer, waarover de kranten al weken lang volstaan. Kort gezegd er zijn ook in Duitschland dus twee groepen. De eene houdt vol, dat deze oorlog op een sisser zal uitloopen en dat er dan wel .een voor alle partijen aan vaardbaar compromis zal komen. De an dere groep, en daartoe behoort stellig de regeering in Berlijn, verklaarte, dat de wereld zich op een hevigen strijd moet voorbereiden, die dezen zomer haar hoog tepunt zal bereiken en van welken men aanneemt, dat zij het einde van de Britsche wereldhegemonie zal beteekenen. Maar beide meeningen zijn vooralsnog hypothese. Om Duitschlands plannen te begrijpen, zei minister Göbbels mij nog, moet men de mannen kennen, die op het oogenblik het Duitsche volk en het Rijk regeeren. Men vergist zich steeds weer, als rr en er zich niet van bewust is, in Berlijn met een totaal ander slag menschen in de regee- ringsbanken te doen te hebben dan in Londen of Parijs. In Berlijn regeeren jon ge, onverbruikte, volksleiders, die allen weer wachten op de bevelen van één enke len man. Dit stelsel der z.g. autoritaire regeering moge in normale tijden ook zijn nadeelen hebben, niemand zal ontkennen, dat het in oorlogstijd alleen maar voor- deelen heeft. Daar kunnen onze tegen standers met hun parlementen, partijen, instanties, stakingen niet tegen op. Dan wel, ze schaffen tijdelijk alle democrati sche remmen af en volgen slaafs ons voor beeld. Men moet de Duitsche mogendheden zien in de omljjsting van de karakters der nieuwe Duitsche leiders. Deze jonge men schen kennen slechts overwinnen of met liet mislukken hunner plannen ook phy- siek te gronde gaan. Juist daarom, aldus ongeveer dr. Göbbels, gaat van het huidige Duitschland een bijzondere kracht uit, die men voorop moet stellen bij alle prognose. Heeft de minister daarin gelijk? Of spreekt hij met zulke beschouwingen zich zelf en zijn medeburgers slechts moed in? Hij tracht de ^vertuiging ingang te doen vinden, dat men de Duitsche kracht in de zen strijd in het neutrale (en het vijan dige) buitenland blijkbaar onderschat. Hij wil suggereeren, dat van Groot- Duitschland, dank zij de geweldige weer macht en de aaneengeslotenheid van de totale bevolking, dank zij ook de nog ver- sche herinnering aan 1918/19, aan Ver sailles, aan de bedreigingen van Londen en Parijs met een tweede nog veel druk kender Versailles, ja aan een totale vernie tiging van het Rijk der Duitschers, een fa natieke macht zal blijken .uit te gaan, die met Engeland en Frankrijk even radicaal zal blijken te kunnen afrekenen als met Polen. In deze Duitsche regeeringskringen schijnt men intusschen evenzeer overtuigd te zijn van de eigen kracht als van de ver meende slapte en degeneratie Van den tegenstander. Daarin schuilt zeker een groot gevaar. De democratieën én dat vergeet dr. Göbbels, of hij wil er niet van hooren zijn wellicht langzamer, maar ze zijn zeker niet minder taai dan het autoritaire Duitschland. Inderdaad, dit ge sprek heeft ons niet veel verder gebrachL We zeggen nog altijd: het is een wonder- i.ike oorlog. In een gister in het Engelsche La gerhuis afgelegde verklaring over het incident met de „Altmark" heeft minister-president Chamberlain ge sproken over deze „op bewonderens waardige wijze geleide operatie." Verwijzende naar de verklaring van den N oorsch en minister van buitenlandsche zaken, Koht, zeide Chamberlain, dat deze Noorsche werkeloosheid zelfs nog moei lijker te begrijpen moet zijn dan hij vroe- j ger veronderstelde. Wij hadden gemeend, aldus Chamberlain, dat de Noorsche auto riteiten de „Altmark" in zekere mate zou den hebben doorzocht. Thans blijkt even wel, dat de Noorsche autoriteiten geen enkel onderzoek hebben ingesteld. Chamberlain verklaarde, dat de Noren niet slechts één keer, doch bij drie of vier gelegenheden hebben nagelaten een be hoorlijk onderzoek in te stellen. Gezien de weken geleden gepubliceerde berichten gaf Chamberlain uitdrukking aan zijn verrassing over de verklaring van Koht, dat de Noorsche autoriteiten niets afwisten van de aanwezigheid van Engel sche gevangenen aan boord van de „Alt mark." De Noorsche autoriteiten, aldus vervolg- Irl de Altmark-affaire zoo heeft men officieus in Parijs verklaard doet Noor wegen een beroep op de souvereiniteit van zijn territoriale wateren, maar wat kómt er terecht van het begrip „territoriale" wate ren wanneer zij aan wie ze behooren, niet xn staat zijn ze te bewaken en te voorko men, dat zij gebruikt worden voor illegale en misdadige ondernemingen door een der oorlogvoerenden? Ziedaar een verklaring, welke de Noor sche regeering ter overdenking wordt gege ven en die in dit bijzondere geval niet alleen uit Parijs, maar ook uit Berlijn had kunnen komen. Immers van beide zijden is men op Noor wegen verbolgen omdat het niet krachtiger tegenover de andere partij is opgetreden. Duitschland heeft in zeer scherpen vorm geprotesteerd omdat de Noorsche admirali teit niet met geweld van wapens de schen ding der territoriale wateren door de Brit sche marine voorkomen heeft en de geal lieerden protesteeren anderzijds omdat Noorwegen 2ijn neutraliteit niet heeft ge handhaafd toen een Duitsch oorlogsvaar tuig de territoriale wateren misbruikte om daarlangs Britsche gevangenen naar een Duitsch concentratiekamp over te brengen. Het is begrijpelijk, dat men zich in het van twee zijden beschuldigde Noorwegen de vraag heeft gesteld wat men dan eigenlijk wél had moeten doen. Die vraag lijkt voor ons, Hollanders, vrij gemakkelijk te beantwoorden, maar uit de groote rede welke de Noorsche minister van Buitenlandsche Zaken, Koht, in het Storting het Noorsche parlement heeft gehou den, blijkt thans, dat er voor de handhaving van de neutraliteit van Noorwegen bijzon dere bepalingen bestaan. Immers, volgens dezen minister zijn oor logsschepen in Noorsch territoriaal gebied niet verplicht zich aan een inspectie te on derwerpen en zou Noorwegen dus vrij uit gaan wanneer zooals in dit geval de commandant van de Altmark die inspectie had geweigerd. Bovendien heeft de minister verklaard, dat, zelfs al zou men er mee bekend geweest zijn, dat de Altmark Britsche gevangenen aan boord had, dat schip toch nog door de Noorsche territoriale wateren mocht varen. Er bestaat, aldus de minister, in het inter nationale recht geen bepaling, die een oor logvoerend land verbiedt gevangenen te vervoeren over neutraal gebied als de door tocht zelf maar wettig is. De laatste verklaring laat o.i. aan duide lijkheid veel te wenschen over, daar men zich, óndanks de Noorsche opvattingen, dadelijk de vraag kan stellen wanneer het geval zich voordoet, dat een doortocht wet tig is. Stel, dat Engeland Finland te hulp wil komen en met Noorwegen overeenkomt, dat Britsche ti-oepen ongehinderd over Noorsch gebied kunnen trekken, dan is het duidelijk, dat dit voor Noorwegen een wet tige doortocht is en dat het niet zal protes teeren als over dezen weg naar en van Fin land ook de gevangenen worden vervoerd. Maar, zoo is de toestand met de Altmark niet en wij kunnen ons voorstellen, dat men er zich in Engeland, ondanks de Noorsche zienswijze, allesbehalve mee kan vereeni gen, dat het gebied van een onzijdigen staat door een der strijdvoerenden misbruikt wordt om er langs veiligen weg eigen oor logsdaden te veiTichten. Chamberlain heeft in zijn gistermiddag in het Lagerhuis ge houden rede duidelijk laten uitkomen, dat dit een opvatting van neutraliteit is, welke de Britsche regeei-ing onder geen omstan digheden kan aanvaarden. Evenwel, dat is in deze Altmark-affaire nog niet het belangrijkste. de Chamberlain, hebben een volkomen on verschilligheid aan den dag gelegd met betrekking tot het gebruik ,dat van hun territoriale wateren gemaakt zou kunnen wórden door de Duitsche vloot. Naar de meening van de Britsche regeering zou de houding van Koht geen bezwaar te maken tegen de doorvaart van een Duitsch oorlogs schip he> misbruiken van neutrale wateren door Duitsche oorlogsschepen wettigen. En „een toestand scheppen, welke de Britsche regeering onder geen omstandigheden zou kunnen aan vaarden." JOH. SEB. BACH op 6 Maart 1940, in de Kapelkerk. Het meest op den voorgrond tredende in de verklaring van minister Koht is zijn me dedeeling, dat men het Duitsche schip niet zoo doeltreffend kon bijstaan als men dat van Duitsche zijde gewenscht had, omdat de Noorsche oorlogsschepen zich voor een over weldigende meerderheid in kracht geplaatst zagen en dat tegenstand dus nutteloos en onzinnig zou geweest zijn. Met andere woorden: Noorwegen was op dat moment te zwak om zijn neutraliteit tegenover de sterke Bx-itsche zeemacht te verdedigen en heeft daarom het optreden van den Engelschen commandant zonder meer toegelaten. Dat is niet alleen een gevaarlijke, maar ook een uiterst moeilijke kwestie en zij is van bijzondere beteekenis omdat zij niet al leen voor Noorwegen, maar voor alle neu trale staten van belang is. Passieve neutraliteit zoo heeft men thans in Parijs gezegd is onaanvaardbaar en United Press heeft daaruit al geconclu deerd,. dat de geallieerden voortaan zullen weigeren de onschendbaarheid van de terri toriale wateren der niet-oorlogvoerenden te erkennen, tenzij de neutralen bereid blijken him souvereiniteit met de wapenen tegen schending door den vijand te verdedigen. Is, zooals in het geval met de Altmark, de neutraliteit te passief, dan kan dit na- deelige gevolgen in easu het naar een concentratiekamp overbrengen der Britsche gevangenen ten gevolge hebben en dan eischt dit tegenmaatregelen van de bedreig de mogendheid omdat het de oorlogsdaden van den vijand niet kan laten begunstigen. Het is duidelijk aldus het Fransche oor deel dat neutraliteit verplichtingen op legt, die dikwijls moeilijk te vervullen zijn, maar de neutraliteit zelve is van die ver vulling afhankelijk. Dat is een standpunt, dat de neutralen voor een zeer moeilijk probleem stelt. Wanneer er een Britsche bommenwerper over Noorsch gebied naar Duitschland vliegt, zal het Noorsche afweergeschut dat zeker onder vuur nemen. Maar wanneer Britsche ooi'logsschepen een fjord binnendringen, ziet de Noorsche marine lijdelijk toe omdat zij niet sterk ge noeg is het te beletten. Ergo, de vraag of men zijn neutraliteit handhaaft is afhankelijk van de sterkte van de vijandelijke macht, die daarop inbreuk tracht te plegen. In dit licht beschouwd heeft men aan de zijden der geallieerden volkomen gelijk als men van inconsequentie en van een door passiviteit onaanvaardbare neutraliteit spreekt. Maar anderzijds brengt een andere op vatting van de neutraliteitstaak voor alle kleine staten de grootste gevaren met zich mede. Geeft ook Nederland niet toe aan den eisch, dat onze schepen naar de Downs wor den gebracht en bepalen ook wij ons niet uitsluitend tot papieren protesten als onze schepen getorpedeerd worden? Wij kunnen, wat dat aangaat, met Noor wegen zeggen, dat actieve tegenstand vol komen nutteloos en uiterst gevaarlijk zotx blijken. De geallieerden zoo is de Fransche op vatting zullen de neutraliteit van een staat alleen eerbiedigen wanneer deze een militant, waakzaam en actief karakter draagt. Maar hoe zou het ons vergaan als onze oorlogsschepen zich daadwerkelijk tegen de Britsche of Duitsche maatregelen ten op zichte van onze koopvaardij gingen ver zetten? Nederland vat in allen gevalle de handha ving der neutraliteit niet zoo eenvoudig op als Noorwegen en het verloop van de Alt mark-affaire zou waarschijnlijk anders zijn geweest als het schip door onze territoriale wateren was gevaren. Maar ook dan had het een toevlucht in een onzer havens kunnen zoeken, ook dan had een Britsch oorlogsschip het daar kun nen achtervolgen en wat zou in dat geval onze marine gedaan hebben? e Zou zij den strijd hebben aangebonden en een wellicht hopeloos gevecht hebben gele verd met het vooruitzicht dat daardoor ons Jand, definitief, ondanks al onze neutrali- teitszorg, tot de vijanden van Engeland zal worden gerekend en in den grooten strijd zal worden betrokken? Laten wij, dat overdenkende, Noorwegen in zjjn zeer moeilijke positie niet veroordee- len en dankbaar zijn, dat de Altmark niet langs onze kust naar een Duitsche haven gestoomd is.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 1