De St. Willibrordusstichting te Heiloo. ZEEOORLOG. NOTITIE-BOEKJE. De heele bouw thans voltooid. Een grootsch geheel tot zegen van geestes- en zenuwzieken. Duitschland heeft meer dan honderd hellingen, waarop altijd een duikboot in aanbouw is. M. J. BRUSSE: UIT MIJN DAAR IN DE NOLLEN. DERDE BLAD. ALKMAARSCHE COURANT VAN ZATERDAG 30 MAART 1940. De bouw van de psychiatrische inrichting St. Willibrordusstichting voor mannelijke geestes- en zenuw zieken, waarmee 12 jaar geleden op het vroegere landgoed IJpen- stein aan den Kennemerstraatweg te Heiloo werd aangevangen, is thans geheel voltooid, nu ook het hoofdgebouw en de kerk zijn gereed gekomen. Deze beide deelen van het groote complex worden vandaag officieel geopend. Het heele gestichtsterrein beslaat een op pervlakte van 42 ha en vormt een gemeen schap op zichzelf, waarin de gebouwen, wegen en tuinen met zorg zijn ontworpen met in achtneming van de windrichting en de grootst mogelijke bruikbaarheid en met ge varieerde technische installaties en diensten. De gebouwen, waarin de circa 600 ver pleegden zijn ondergebracht, hebben ieder hun eigen karakter, omdat in ieder gebouw slechts die personen worden samengebracht, dit eenzelfde geneeskundige behandeling behoeven, waaruit volgt dat alle gebouwen weer aan verschillende eischen moeten vol doen. Bij elk gebouw is een tuin voor de ver pleegden. Daarenboven zijn er sport- en ont- spannings-terreinen en siertuinen, welke een groote oppervlakte hebben, alsmede een her tenkamp en een feestweide, waarop o.m. de jaarlïjksche kermis wordt gevierd, en ten slotte daarbij een feestgebouw; vervolgens is er nog een kerkhof. Dicht bij de verschillende paviljoens lig gen de dienstgebouwen; de keuken met bak kerij, de wasscherij, de watervoorziening en de werkplaatsen, waarin de verpleegden arbeid verrichten. Midden tusschen het weiland staat de boerderij. Getracht is eenheid te verkrijgen in de architectuur en verband met de omgeving. De architecten, ir. H. Thunnissen en J. H. Hendricks, architecten B.N.A. uit den Haag, hebben van het begin af-aan samenwerking gezpcht met den landschapsarchitect K. van Nes, die de plannen voor de tuinen ver zorgde. Op het ©ogenblik bestaat de stichting uit 5 groote paviljoens met verdere gebouwen; daarenboven staat een psychopaten-inrich ting onder dezefde directie, ofschoon deze ambtelijk, administratief en exploitatief daarvan geheel gescheiden is. Het hoofdgebouw met de kerk, welke nu gereed zijn gekomen, vormen het centrum van het groote gebouwen-complex. Gaarne hebben wij gevolg gegeven aan de uitnoodiging om deel te nemen aan een persconferentie op j.l. Donder dag, waar de directeur, de heer dr. Barnhoorn, allerlei mededeelingen deed over de Stichting en haar werkwijze. Op het gebied van de verzorging van geestes- en zenuwzieken aldus begon de directeur heeft zich in de laatste 30 a 40 jaren een geweldige omwenteling voltrokken en nog is deze niet voltooid. Nog niet zoo heel lang geleden berustte de verpleging van die patiënten op wanbe grip met als gevolg dat zij een menschon- waardige behandeling ondervonden: zij wer den opgesloten, verwaarloosd en vaak mis handeld en kregen daarenboven ternauwer nood voldoende voedsel. Pas in 1798 werden ten gevolge van de leer van den Franschen psychiater Pinet de verpleegden uit de hok ken bevrijd, wat als een feit van groote be- teekenis mag worden aangemerkt; maar het zou nog tot 1827 duren eer men in ons land in een rapport over de behandeling van krankzinnigen durfde schrijven, dat zij menschonwaardig was en meer dan erg moest worden genoemd. De oorzaak voor deze slechte behandeling kon niet gezocht worden in gebrek aan be schaving of aan verplegingswetenschap in het algemeen, maar was slechts te wijten aan groote onkunde omtrent geestesziekten. Men wist van het ontstaan ervan eigenlijk niets en schreef die toe aan den invloed van goden en duivel, booze geesten en heksen of noemde ze een straf voor begane zonden. Van de leer van de Asyriers en Romeinen, die in geesteszieken menschen zagen met een lichamelijke ziekte, was niets meer over gebleven. In de 19e eeuw kwam er verbetering en werden de geesteszieken geneeskundig be handeld. De eerste methoden waren nog wel vreemd, maar zij waren in elk geval méér menschwaardig en geleidelijk won de over tuiging veld, dat geen invloed van bovenna tuurlijke machten de ziekte van den geest veroorzaakte, maar dat de lijders moesten worden beschouwd als gewone lichamelijke zieken. Men bouwde ziekenhuizen voor hen en sinds dien deed de wetenschap groote sprongen voorwaarts op psychiatrisch ge bied. De methoden van behandeling dei- geesteszieken werd steeds beter, de zieken huizen voor deze menschen werden gelijk waardig aan de gewone ziekenhuizen, b.v. voor wat betreft de inrichting van de loka len voor behandeling en onderzoek van patiënten. De nieuwere behandelingsmethoden (de inzichten terzake van de arbeidstherapie) brachten ook weer wijzigingen in bouw en inrichting van de ziekenhuizen voor zenuw zieken, omdat de behandeling er steeds méér op gericht werd om de menschen weer rijp te maken voor de maatschappij. Tegenwoor dig richt men de verpleging er van den eersten dag af reeds op in. De kamers, zalen enz. worden daarom zoo gezellig mogelijk gemaakt door erkerramen, aangename meu- bileering en wandversiering, vroolijke verf kleuren enz., kortom zoo huiselijk als het maar kan. De menschen worden bezig ge houden met werk zooals zij vóór hun ziekte deden of waarvoor zij na hun herstel ver moedelijk zullen worden geplaatst. De dag- verdeeling wordt in verband daarmee gelijk gemaakt met die in de gewone maatschappij. En nog steeds worden zoowel in ons land als in het buitenland nieuwe geneesmethoden gevonden, waarvan er verschillende hier te lande reeds zijn ingevoerd en de St. Wil librordusstichting is daarin niet achterge bleven, zoodat dr. Barnhoorn, zonder vrees voor verdenking van een oratio pro domo te houden, durfde zeggen, dat zij tot de beste en modernste inrichtingen voor behandeling van geestes- en zenuwzieken behoort. Dat de thans gevolgde geneeskundige be handeling wel een juiste is, werd geïl- dustreerd met de mededeeling, dat verleden jaar 63 pet. van de in 1939 opgenomen pa- tienten weer kon worden ontslagen als ge nezen of althans zoover hersteld, dat zij weer in de maatschappij konden worden opgenomen. Het hoofdgebouw. Nadat wij aldus hadden gehoord van een erkend deskundige hoe de inzichten van behandeling van hen, die men vrij algemeen nog als krankzinnig bestem pelt, gelukkig zéér veel zijn gewijzigd, werden wij in de gelegenheid gesteld om het nieuw gebouwde gedeelte der inrichting te bezichtigen, waarbij zoo wel ir. Thunnissen als dr. Barnhoorn van voorlichting diende. Het hoofdgebouw gevat op den beganen grond: a. de ontvangzalen met administra tieve afdeeling; b. de medische afdeeling met apotheek, laboratoria, kamers voor de medici en groote bibliotheek (deze is tevens bestemd voor samenkomsten van medici, b.v. van de Maatsch. v. Geneeskunde); c. het klooster voor de plm. 125 broeders, met kloostertuin van 700 vierk. meter opper vlakte. In het sousterrain liggen ontvangkamers voor reizigers en bezoekers; magazijnen en ruimten voor verschillende technische doel einden en installaties; daarenboven is er een schuilkelder voor ongeveer 400 personen, met dubbele uitgangen, in aangebracht. Op de eerste verdieping zijn de patiënten kamers met recreatiezaal en de logeerka mers; een leslokaal in den linkervleugel en in den rechtervleugel kamers en de zieken zaal voor de broeders. De tweede verdieping wordt geheel inge nomen door broeders-kamers. De kerk. Nauw verbonden aan dit hoofdgebouw ligt de kerk, in practisch en in ideëel op zicht het centrum van het geheele complex. De toegang voor de patiënten is aan de voorzijde aangebracht; op zij sluit de kerk met het presbyterium tegen de broeder- afdeeling aan, waarbij kapellen voor novi cen en broeders, alsmede een ziekenkamer in nauw verband met de kerk zijn gemaakt. De kerk heeft een ronden vorm, met een diameter van 30 m. en wordt van binnen met een koepelgewelf afgesloten, rustend op een 12-tal kolommen (de 12 apostelen) van gewapend beton, welke elk ruim 100 ton voor hun rekening krijgen. De diameter van dit gewelf is 20 m. Het interieur is in ruigen reuzenbaksteen, de z.g. kloostermoppen, gemetseld, waarbij de oude metsel-techniek is gevolgd. Deze merkwaardige kerk-vorm, welke evenwel bij oude kerken meermalen werd toegepast (o.a. Pantheon en St. Stefano Ro- tondo te Rome) geeft aanleiding tot een in teressante ruimte-ontwikkeling, vooral om dat de lengte-as sterk sprekend is geaccen tueerd, waardoor de aandacht getrokken wordt naar het presbyterium en het hoofd altaar. Dit laatste gedeelte is het rijkst op archi tectonische wijze verwerkt. Half-koepels zijn geslagen over de concha van het pres byterium, over de nissen waarin de zij altaren staan; de massieve triumfboog en de kleinere bogen welke de wanden vormen van de novicen- en broeders-kapel geven een samenstel van gebogen lijnen, welke de ruimtewerking versterken, wat nog gesti muleerd wordt doordat het presbyterium flink verhoogd is en met in cirkels liggende trappen met het kerkschip als het ware vloeiend is verbonden. Ter weerszijden zijn daar twee ambons van den sierkunstenaar N. Witteman in gesmeed ijzer. Aan het metselwerk hebben de gewelf bouwers him beste kunnen gegeven. De dagverlichting van de kerk werd zeer ruim genomen, omdat dit voor de bezoeken de patiënten noodzakelijk is. De avond verlichting werd op buitengewoon knappe wijze opgelost door den ir. Trooster, die in den kruin van den koepel de hoofdverlich ting aanbracht, welke nog wórdt onder steund door de lampen onder het ringvor mige plafond en de sierlijke lantaarns, door K. Gellings ontworpen voor het priester koor, de kapellen en bij de biechtstoelen. In de ramen van den koepel zijn de zes scheppingsdagen voorgesteld in glas-in-lood van K. Trautwein. Voor de versiering is een volledig uitgewerkt iconographisch plan gemaakt door Dom. A. Beekman, O.S. B., waarvan verschillende onderdeelen reeds zijn uitgevoerd. Een tweetal biechtstoelen liggen in de dwars-as van de kerk; zij zijn geheel in de architectuur opgenomen en versierd met beeldhouwwerken van P. Biesiot, voorstel lende den H. Johannes en Maria Magdalena. Het zangkoor ligt boven den ingang. Het presbyterium is rijk uitgewerkt: na- tuursteenen, behakte consoles dragen ge metselde kolonetten, welke de zware afdek- balken steunen. Het hoofdaltaar is goed zichtbaar van alle plaatsen in de kerk en in de kapellen; het is een tombe-altaar in gepolijste travertin antico uitgevoerd; het koperwerk met fraaien kroon werd door de jonge kunste naars van den Thillart en van den Oort ontworpen, evenals de sierlijke Godslamp. Een viertal neven-altaren, in concha's en nissen opgesteld, maken het mogelijk dat meerdere priesters tegelijk de H. Mis kun nen lezen. De sacristie ligt in de onmiddel lijke nabijheid van het presbyterium en is voorzien van credens, kasten e.d. in eiken hout. De buiten-architectuur is groot gehouden groot van vorm met krachtige details. De koepelkerk wordt bekroond met een hoogen Maria-toren, welke met koper is afgedekt; de spits is opgelost in een kruis, staande op den wereldbol. De ingang is versierd met symbolen van Maria, ontleend aan de litanie. De zijde van het presbyterium is naar den kloostertuin gericht. De vertrekken van het hoofdgebouw lig gen om een ruime binnenplaats, welke voor de broeders is bestemd en waarin de oude traditie van kloostertuinen werd gevolgd. Om het presbyterium is een kloostergang in twee verdiepingen gebouwd, de bovenste gesloten, de benedenste open; deze laatste vormt dus één der wanden van den kloos tertuin. Vanuit dezen tuin heeft men het mooiste gezicht op de rondingen van het koor en den hoog-opgaanden koepeltoren. Bij den eersten opzet reeds werd de koe pelkerk als centrum van het complex geko zen, niet alleen om aesthetische redenen, maar óók om praktische; de ruimte tusschen de gebouwen lijkt grooter, men heeft min der last van schaduw en van hinderlijke windvlagen dan met een langshuis-kerk. Aan de voorzijde, van den straatweg af, is de koepelkerk nog wel even te zien, doch te weinig om voldoende accent te geven aan het hoofdgebouw. Daarom is het midden van dit gebouw rijker versierd; tusschen de ramen zijn beeldhouwwerken geplaatst. Zij stellen voor St. Willibrord, dé Zonnebloem (symbool van de liefde voor God) en de Aesculaapstaf met den gebroken keten (Van onzen militairen medewerker). De strijd ter zee wordt in dezen oorlog met zeer verschillende wapens door de tegenstanders gevoerd. De geallieerden met hunne groote bovenwatervloten beheer- schen de scheepvaart, zoowel handels als oorlogsvloten. Slechts tersluiks gelukt het wel eens aan een vestzakslagschip of lichten kruiser zee te kiezen en ver van huis zijn slag te slaan tegen handelsvaar tuigen, doch van veel invloed op de pro viandeering en den handel der geallieer den kan het niet zijn. Overigens doen de Duitsche bovenwateroorlogsbodems nog slechts dienst bij de kustbewaking tusschen Nederland en Denemarken en voorts in de Oostzee. De tegenwoordige zeeoorlog beperkt zich in hoofdzaak tot de blokkade. De ge allieerden hebben daartoe een doorloopen- de rij gewapende teilers, waarachter oor logsschepen de wacht houden, tusschen de Shetlandei-landen en de Noorsche kust, terwijl het Kanaal aan de oostzijde wordt afgesloten door duikbootnetten, bevestigd aan de ankerbalken van treilers, en west waarts van de lijn Dover-Calais door een mijnenveld, dat 's nachts over de geheele lengte met schijnwerpers verlicht wordt. Tusschen de netten en het mijnveld heeft voortdurend een drukke patrouilledienst door jagers plaats. Vlak onder de Engel- sche zuidkust is een vrije doorvaart gela ten, welke streng gecontroleerd wordt. Dit is de eenige doorvaart, welke naar Duitsch land leidt. De Duitschers blokkeeren Engeland door op de scheepvaartroutes duikbooten te leggen en voorts door middel van vlieg- tui-gpatrouilles de Noordzee en de Engel- sche Oostkust te bewaken. Bovendien wor den op de scheepvaartroutes, vooral voor riviermonden en havens, mijnen gelegd. De duikbooten hebben enkele malen kans gehad oorlogsschepen te torpedeeren, één is zelfs de basis Scapa Flow binnen ge slopen en met succes! Ook moet een bewapende treiler het wel eens ontgelden, doch overigens richt zij zich hoofdzakelijk tegen de handelsvloot, waarbij helaas (evenals ook door mijnen en vliegtui-gaanvallen) de neutralen even min ontzien worden, zoodra zij contact met Engeland zoeken, of door de Britten ge dwongen worden het contrólestation Duins aan te loopen. Door het geringe gezichts veld der duikbooten boven water va rende steekt de commandotoren slechts enkele meters boven het watervlak uit, en ondergedoken geeft de periscoop nog klei ner gezichtsveld heeft men voor afslui ting van eenige. oppervlakte veel duikboo ten noodig. Als voordeel geldt, dat met af lossen weinig tijd vermorst wordt, want zelfs de kleinste duikbooten (25-0 ton) kun nen wekenlang op zee blijven, doordat de Dieselmotoren weinig olie verbruiken c booten veel olie kunnen bergen. Zij z zeer zeewaardig, zelfs de zwaarste stom deert niet. Een nadeel is, dat tegenwoordig door de bewapening der handelsschepen zoowel met kanonnen als mitrailleurs (de laatste tegen vliegtuigen), de booten wei nig gelegenheid hebben boven water met het kanon op te treden. Zij blijven liefst onder water en lanceeren dan torpedo's, waarvan de voorraad beperkt is. Zij vor men boven water tegen vijandelijk geschut wel een zeer klein doel, doch een treffer is dan ook meestal hun ondergang, omdat de metaalhuid der booten te dun is. Door het slingeren der duikboot zelfs bij weinig bewogen zee, is de eigen trefkans ook ge ring. Een artillerieduel met een bewapen den koopvaarder accepteeren zij als regel liever niet. Nadat de booten enkele weken op zee zijn geweest, heeft de equipage weer weken noodig om op verhaal te komen (verlof en oefening aan den wal ter oplei ding van jong personeel). Voor elke „front"-boot ligt er dus een te rusten in de thuishaven, hoogstens is dus de helft van het totale aantal booten op zee. Het geheele vraagstuk der duikbooten hangt samen met de vele verliezen. De aanbouw levert niet het grootste bezwaar, want Duitschland bezit meer dan 100 hellingen, waarop altijd een duikboot in aanbouw is-, dit is niet alleen noodig in verband met de verliezen, doch ook de korte levensduur telt mee, deze bedraagt nauwelijks 1 'A jaar. Het grootste probleem vormt echter het aanvullen van het verloren personeel. Goede opleiding om een goed samenwer kende equipage te krijgen voor dit ge specialiseerde werk vergt vrij veel tijd. Doordat Duitschland echter aan de blok kade zulk eene vooraanstaande plaats in ruimt bij zijne oorlogvoering, wordt aan het duikbootwapen geen moeite ge spaard en men beweert dan ook, dat het aantal frontbooten eerder groeit dan af neemt. Aan de bestrijding der duikbooten (dieptebommen enz.) hebben we kortge leden een artikel gewijd, we kunnen daar over thans dus zwijgen. (symbool van de medische hulp). Een breede luifel biedt aan de wachten de auto's een droge staanplaats. De gevel-architectuur is overigens een voudig; bij de twee poortgebouwen, welke rechts en links van het hoofdgebouw de verbinding vormen met de paviljoens, zijn eenige beelden in de architectuur, opgeno men. De algemeene bouw en inrichting. Het geheele front, dat ruim 200 m. lang is, werd aan de zijden van de paviljoens licht naar voren gebogen, waardoor als het ware een „uitnoodigend" gebaar wordt ge suggereerd en het „strakke" en eentonige wordt vermeden. In het hoofdgebouw is in het bizonder de medische afdeeling het onderwerp ge weest van een zorgvuldige studie. De apo theek met annexen is in eiken- en teak-hout betimmerd; in het interieur is de grootst mogelijke zakelijkheid met gezelligheid ge combineerd. Hetzelfde streven is in de laboratoria te zien. De moderne techniek verschaft ver nuftige installaties, waardoor electriciteit, gas en water door een ingewikkeld net van leidingen naar de tafels worden gevoerd. In deze vertrekken zijn aanwezig de noodige werktafels, zuurkasten, gelegenheid om dóór te lichten, toilettafels en spoelkamers, kleine schrijfbureaux, bergruimten met la den en schuiven van allerlei aard, alles in natuurhout uitgevoerd. Een ruime bibliotheek ligt aan de achter zijde van dit complex en een verdieping hooger een voordrachtszaal, welke óók voor wetenschappelijke lezingen wordt benut. Daarenboven is er een ruime ontvangst zaal, welke noodig is voor de vele gezel schappen medici en studenten, die zich hier op de hoogte komen stellen. Het meubiliair daarvoor werd ontworpen door de binnenhuis-architecte mevr. Fal- kenberg-Liefrink, die haar krachten óók gaf aan het meubilair van de patiënten-kamers en van eenige andere vertrekken. Hei; klooster voor de broeders heeft een eigen sfeer. De behandeling daarvan is ge lijk aan die van hal en gangen van het hoofdgebouw, de wanden in handvormsteen gemetseld en de vloeren met Solnhofener tegels belegd. De deuren zijn opgeklampte eiken deuren, waarvan de ijzeren krukken met platen door de patiënten zelf zijn ge smeed. De kloosterlijke sfeer moet niet droefgeestig zijn, wél eenvoudig en op recht. De plannen werden, zooals reeds gezegd, ontworpen en uitgevoerd onder leiding van het architectenbureau Thunnissen-Hen- dricks uit den Haag. Het dagelijksch toezicht werd door den hoofdopzichter J. Linsen op uiterst bekwa me wijze uitgeoefend. De aannemer P. Bot uit Heerhugowaard beleeft in de voleinding van dit hoofdgebouw de bekroning van zijn arbeid, waarmede hij ruim 12 jaren gele den begonnen is. De centrale verwarming is gemaakt door de firma F. Beukers te Schiedam, de electri- sche installatie door den heer Vos uit den Haag, koper- en loodgieterswerk door den heer Truyens. Wij zouden aan het bovenstaande nog duizend-en-één bijzonderheden kunnen toe voegen, welke wij mochten hooren van onze vriendelijke en voorkomende geleiders, maar de boven gegeven uiteenzettingen toonen reeds voldoende aan, dat men hier inderdaad te maken heeft met een inrich ting, grootsch van opzet uiterlijk zoowel s vanbinnen, een inrichting, die, naar mogen verwachten, nog duizenden onze medemenschen tot zegen kan strekken. Achter het oppertje, daar in de nollen van Camperduin en zélfs krijg je er andere en veel bevredigender levensbeschouwingen. Want ik weet nu met stelligheid, dat 't men- schenbestaan inderdaad zeer eenvoudig en bovendien heel aannemelijk is. 't Komt er immers alleen maar op asm 't geschikte op pertje uit te vinden, om achter te kruipen, zoo, dat je er behaaglijk de zon over je ver winterde botten voelt koesteren, en duuk blijft voor dien venijnigen zuren wind. Allemaal larie wat mijn medebuurtschap- pers kribbig verongelijkt loopen te kou kleumen diep in hun schouders of ze ge doemd zijn ondraaglijk zware vrachten op fictieve kruiwagens te duwen naar 't bitter eind van de wereld, waar 't blijkbaar de noordpool moet zijn in gruwbare ijselijkheid. En dat die miserabele trek uit nog al maar den verkeerden hoek waarheen ze dan een lamentabele winterhand uitsteken als een aanklacht dan wel een bezwering de jonge lente weer heelemaal verpeet, of we daar met ons allen geen zeven-maanden-lang- rauw-weer naar hebben gehunkerd om een tikkeltje voorjaarsvertroosting. Hun oude vaders en moeders, hun vrouwen en jonge kinderen, 't is allemaal rheumatiek of hoesten, tenzij griep, en in de gurigheid worden ze nog maar belabberder. De sneeuw klokjes en crocusjes, de meizoentjes in de tot blubber versmeltende tuinen dreigen tel kens van die harde vlagen te worden plat geslagen. De lammetjes, de geitjes, de big getjes gedijen niet in dien vinnigen tocht Ik weet beter. Ik lach om hun geklaag en vraag me af: wat doen ze ook in de kou? 't Eenige is, dat ze den zin van 't leven niet hebben verstaan en zich geen oppertje ge zocht, waar je kalm je pijp kunt stoppen omdat de tabak er niet weg waait en de eerste lucifer er al braaf blijft branden tot 't vuurtje rond is. Wat heb je dan in dat koesterende zonnetje nog te verlangen, laat staan te murmureeren over 's werelds .be stier? Geen enkel feit van beteekenis, niet aan 't westelijke front of waar ook ter wereld. En verder geen nieuws, wat tóch immers enkel maar nieuws is van moord, doodslag, hongersnood en nationaal- socialisme. Nee, daar achter je oppertje in de luwte en 't zonnetje hoog in de Camper duinen verder geen omslag, geen trame- lant, geen ochtend- en geen avondkrant! En de schuim-wit doorlichte meeuwen, in den paartijd onrustig krijtende langs den dan toch weer even blauwen hemel, ze vlie gen óók, maar hebben geen gifbommen aan boord, zelfs geen propaganda-brochures, noch vragen ze elkander of ze wel tot in 't zevende geslacht zuiver arisch zijn. Overigens heb je hier in de nollen geen geloop aan de deur, geen getelefoneer, geen gehannes en gekleum met de kachel, die je onder 't werk hebt laten uitgaan, geen schrijftafel met verwijtende belastingpa- pieren, nota's en onbeantwoorde brieven Je medemenschen, die altijd 't een of ander van je willen of verwachten dan wel je ver wijten hier kunnen ze je gewoonweg niet vinden! Dus ben je er veilig voor 's werelds wee en evengoed voor de wereldsche lusten, wat óók erg rustig kan zijn. Want in je dooie eentje bewoon je je oppertje, als heer en meester, man en vader, kiezer, nr. zooyeel op 't kohier van den ontvanger ja, wat ben je voor de wereld allemaal niet nog meer? zoo bijvoorbeeld lid van en ge abonneerde op veel en velerlei, geadres seerde op een menigte meest nog wel lastige of ergerlijke schrifturen, mede-contractant in een tooneelstuk, in enkele boeken, in een huurceduul betreffende een huis met tuin, staande en gelegen wat je dus nog maakt tot een gezeten burger ook, zelfs nog wel bij je mede-buurtschappers in eenig aanzien, om dat je zomers niet eens V.V.V. gemeubileerd verhuurd bent, een daghitje houdt buiten den middag- en broodkost, nog al eens nette „vreemdelingen" met een auto voor 't poor tje te gast krijgt maar die, voor zóó veel boterammen, met óók nog schilderijen aan de witte muren door de ramen gezien: geen slag hoeft te werken? Want te schrij ven, daar lachen ze alleen zoowat vergoelij kend om Wel, achter mijn oppertje in 't Maartsche zonnetje geldt van al dit bezwaarlijk maat schappelijks niets niemendal. Als je zoo maar wat schuil onder den top van 't nol letje met al je lichamelijkheden in de ge leidelijke holletjes past, daar tusschen hemel en aarde in 't toch al warme duinzand, waar God reeds bij de schepping verordineerd heeft: „daar zij een uitspansel in het midden der wateren. Dat de wateren van 'onder den hemel in eene plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde. En God noem de het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën; en God zag dat het goed was". Nu valt mij in als een ellendige schrik: hebben de menschen dan niet van de zeeën sluipmoordenaars gemaakt? En ik denk aan 't afgrijselijke van dag aan dag die schip breukelingen, die arme families van de ver misten.''t Moeten de ultra-violette stralen zijn van de Maartsche zon, die je zoo doeze lig maken. Ik wil, tegen dien dommel in, hier van géén narigheid weten en ook niet van mogelijk een mijn, die daar zoo pardoes aangespoeld komt. Want och, hoeveel eeuwen toch al hebben de menschen aan 't wereld sche bestel geknutseld en zóó veel ver prutst? Maar hier, onder en boven mijn op pertje, zie ik de zee nog altijd ongerept, en den hemel ongerept van de vliegtuigen, en het dróge, dat is hier het strand, de kust zoo zuiver door de vloeden weer vlak ge- effend, dat het nog even goed schijnt als in den beginne al ligt er dan een kustwacht tevergeefs naar 't verraad uit te turen in „stellingen" en al warrelt er prikkeldraad langs de strandtrappen. Maar over alle* heen schijnt nog altijd dat groote licht to. heerschappij des daags, en hier geniet je zijn volle goedertierenheid over je huid. In dezen oerstaat besta ik, dus als menseh alleen. En menschenplichten heb ik er maar één: te zorgen, dat ik niet met hoofd of ledematen er roekeloos buitenom raak, om dat polletje want daar waait 't straf en venijnig trekkerig nog altijd uit'Me noord; daar is 't evengoed en aldoor meedoogen- looze oorlogstijd en stuift 't zand in je oogen en je mond. Heb ik waarèmpel géén anderen plicht? En 't Notitieboekje dan, voor de Alkmaar - sche? Thanks for the memory. Vindt Gretha Keller bij wijlen óók zóó ontroere het zingende hart van onzen verdwaasde heftigen, zieligen tijd? Maar hierover hebben we 't volstrekt niet achter mijn oppertje, waar ik ook immers veilig voor de radio ben. Wel, en dat krante rubriekje? och kom, luiwammesenderwijs op maar 'n aardig blocnootje tegen m'n krfce en een lukraak potloodje vervul ik er 'n palrt van mijn weektaak en vermag er gelijktijdig de eenige zonnende badgast van Camp te zijn in een overigens nog maar stumperig kleumende wereld Wat je in 't paradijs van 't oppertje, bui ten alle wreedaardigheden van den hder- schenden wind en de overheerschende machthebbers wél erg mist? Dat is om half twaalf je kop koffie. Nadruk verboden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 9