SStjes LAATSTE BUS Kamer vereeriigt zich met de strekking. ONDERWIJSPROBLEMEN AAN DE ORDE. DE Geen eenstemmigheid over de grootte der strafverzwaring. Voorstanders der doodstraf bestreden. Leerlingenschaal, bizondere leerstoelen en spelling. N.SB. Kamerleden verwekken een incident. HH CECIL FREEMAN CREGG. TWEEDE BLAD. 2 Ontwerp bestrijding spionnage, Het gevaarde rechterlijke dwaling. Aan het voorloopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp betreffende nadere voorzieningen tegen het bekend wor den van staatsgeheimen, verhooging van de maximum-straf op een aantal misdrijven tegen de veiligheid van den staat, ontleenen wij het volgende: Met de regeering is de commissie voor privaat- en strafrecht, in wier handen dit wetsontwerp is gesteld, van oordeel, dat de maximum-straf, gesteld op het openbaar maken of aan een buitenlandsche mogendheid bekend maken van gegevens, die met het oog op 's lands veiligheid geheim moeten blijven, verhoogd moet worden en dat tevens een an- tal andere wijzigingen en aanvul lingen van het wetboek van straf recht ter bestrijding van de spion- nage ten nadeelen van ons land noodzakelijk zijn. Met de strekking van het wetsontwerp kan zij zich dan ook ten volle vereenigen. Echter zijn naar het oordeel ook andere aanvullingen dan de voorgestelde noodig om deze spionnage doeltreffend te kunnen be strijden, terwijl zij voorts overtuigd is, dat de voorgestelde verzwaring van de maxi mum-straf, in artikel 98 Wetboek van Straf recht bedreigd, tot 15 jaar nog niet ver ge noeg gaat, al loopen de meeningen harer le den uiteen ten aanzien van de vraag, welke maximumstraf de juiste is. Overigens wil de commissie niet nalaten er op te wijzen, dat ter bestrijding van de spionnage een voor treffelijke organisatie van de opsporings diensten zeker van evenveel belang is als een strenge bestraffing. Ook wil zij niet ver helen, dat zij de straffen, welke het Open baar Ministerie in enkele den laatsten tijd berechte spionnagezaken heeft geëischt, te laag acht. Met betrekking tot de strafmaat betoogde de meerderheid der commissie, dat bedrei ging uitsluitend met gevangenisstraf, noch het rechtsgevoel bevredigt, noch voldoende preventieve werking bezit. Hier, zoo goed als in geval van oorlog, moet onder omstandigheden de doodstraf kunnen worden opge legd. Intusschen wilden deze leden geenszins pleiten voor wederinvoe ring van de doodstraf in het Neder- landsche Burgerlijke Strafrecht in het algemeen. Zij beperkten zich uitdrukkelijk tot het delict van ver raad van geheimen aan een buiten landsche mogendheid en daarmede gelijk te stellen delicten, en ook dan nog alleen in tijden van oorlogsge vaar. Zij vestigden er de aandacht op, dat ook onder de geldende wetgeving, wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, de dood straf in Nederland kan worden uitgespro ken en ten uitvoer legt, niet alleen tegen militairen, doch evenzeer tegen burgers. De leden, nier fan het woord, zouden uit breiding .villen geven aan de bestaande toepasselijkheid van de doodstraf op bur gers. Bovendien zou op het verraden van de in artikel W. v. S. bedoelde geheimen naast tijdelijke ook levenslange gevangenisstraf moeten worden gesteld. Andere leden der commissie verklaarden evenmin als degenen, die zooeven aan het woord waren, thans een principieel debat te wenschen over de vraag, of de doodstraf opnieuw in ons Burgerlijk Strafrecht be hoort te worden ingevoerd. Desniettemin scheen het hun aanvankelijk toe, dat het beter is ook tegen verraad van staatsgehei men geen andere dan vrijheidsstraf te bedreigen. Tegen een verhooging tot levenslang of 20 jaar zouden zij zich niet willen verzetten. Zij achten het gevaarlijk de toe passelijkheid van de doodstraf, waarbij herstel van rechterlijke dwalingen immers uitgesloten is, juist voor deze tijden uit te breiden. Wat betreft de overige aanvullingen van onze strafwet, welke naar het oordeel der commissie noodig zouden zijn om de spion nage doeltreffend te bestrijden, werd er in, de eerste plaats op gewezen, dat degeen. aan wiens schuld te wijten is, dat geheimen worden verraden, nog steeds niet strafbaa) is. Aanvulling van het W. v. S. met een be paling welke bestraffing van dit ernstige schuldmisdrijf mogelijk maakt, acht zij in ieder geval noodzakelijk. Zulk een bepaling, welke vermoedelijk zeer eenvoudig kan ziin, zou niet alleen kunnen worden toege past op hen, bij wie in het geheel geen op zet, doch niet anders dan hoogst laak bare nalatigheid aanwezig is, doch ook op hen, bij wien men opzet alleen vermoe den, doch niet bewijzer kan. In de tweede plaats acht de commissie het wenschelijk de strafbepaling tegen hem, die zonder verlof van het bevoegde gezag een opneming doet of een teekening of beschrij ving maakt van eenig militair werk of die openbaar maakt, ook zonder dat hij dit op zettelijk ten gunste van een „vijand" doet, te verscherpen. Haars inziens behoort het verrichten van zoodanige handelingen, wel ke zuiver het karakter van spionnage dra gen, in ieder geval strafbaar te worden ge steld als misdrijf. De commissie vestigt voort de aandacht der regeering op de volgende punten, opdat deze kan overwegen of ze op deze punten wetswijziging noodig acht. 1. Dient niet de strafbepaling tegen hulp verleening aan den vijand of benadeeling van den Staat tegenover den vijand (artikel 102, lid 1, W. v. S.) te worden verruimd? 2. Artikel 97 stelt strafbaar hem, die met een buitenlandsche mogendheid in ver standhouding treedt met het oogmerk om haar tot het plegen van vijandelijkheden te bewegen, enz. behoort deze bepaling niet te worden aangevuld in dezen zin, dat ook strafbaar wordt het lin verstandhouding treden met tusschenpersonen, indien de da der weet of redelijkerwijze moet vermoe den, dat een buitenlandsche mogendheid daardoor tot het plegen van vijandelijkhe den, enz. kan worden bewogen? 3. Behoort niet strafbaar te worden ge steld de burger, die tracht het krijgsvolk te misleiden, te ontmoedigen of in verwarring te brengen, ook wanneer hij dit doet, terwijl nog geen oorlog gevoerd wordt, doch wel de „tijd van oorlog" is aangebroken? De militair, die dit misdrijf begaat, kan reeds in „tijd van oorlog" met den kogel gestraft worden (Art. 85, onder 2, W. v. M. S. 4. Behoort een landverrader recht op pensioen of uitgesteld pensioen te behou den? 5. Behoort niet in alle gevallen aan een landverrader het recht te worden ontno men om Nederlandsche ridderorden te dra gen? 6 Dient niet strafbaar gesteld te worden het uiteenjagen van een vergadering van den Ministerraad, het dwingen tot het ne men van of het niet nemen van een besluit door dien raad, enz.? 7. Dient ook niet de maximum-straf, be dreigd in eenige artikelen van het wetboek van militair strafrecht, te worden verhoogd? hebben-M det^aie k kv,arnei &*7*rJi:ec" - ONZE POSTVLUCHTEN. Op de uitreis bereikten de Reiger met ge zagvoerder Hulsebos Rangoon en de Bui zerd met gezagvoerder Schot Alexandrië. Deze vliegtuigen worden respectievelijk 28 April en 1 Mei te Batavia verwacht. Op de thuisreis landden de Torenvalk met gezagvoerder Brugman- te Alexandrië en de Pelikaan met- gezagvoerder Kooper te Rangoon. Deze toestellen worden onder scheidenlijk 27 en 30 dezer te Napels ver wacht. VERPLEEGSTER DOOR MILITAIREN MOTORRIJDER AANGEREDEN., Doodelijk gewond. Donderdagmiddag is te Tilburg de 22- jarige leer ling-verpleegster M. van Oers door een militairen motorrijder aangereden. Beiden werden gewond en naar het Sint Elisabethziekenhuis overgebracht. Ofschoon de toestand van mej. van O. zich aanvan kelijk niet ernstig liet aanzien, verergerde deze. Gisternacht i.. het meisje overleden. De motorrijder, sergeant Dekker, heeft een hersenschudding opgeloopen. Zijn toestand is ernstig. Aan de gevolgen overleden. - Giste ren is de 49-jarige ongehuwde A. D. uit Oosterbeek, die enkele dagen geleden bij het uitstappen uit de tram op den Utrechtscheweg aldaar door een militaire auto werd gegrepen, aan de opgeloopen verwondingen in het ziekenhuis te Arnhem overleden. Eerste Kamer (Van onzen parlementairen verslaggever). Gisteren kon dan eindelijk de behande ling van de Onderwijsbegrooting voor 1940 beginnen. Minister Bolkestein is langen tijd ziek geweest en zat voor het eerst weer achter de groene tafel bij het wetsont werp voor eiken bewindsman in het parle ment: zijn begrooting. De voorzitter, baron de Vos van Steen- wijk, hield een kort sympathiek speechje ter verwelkoming van den minister, waar voor deze, voorloopig, met een buiging moest danken, omdat onmiddellijk daarop de eerste spreker het woord kreeg. Bij deze begrooting blijken ook voor de Eerste Kamer de oude kwesties de belangrijkste te zijn: de leerlingenschaal en de positie van de kweekelingen met akte, die zelfstandig als onderwijzer voor de klas staan; de schrijfwijze van de Nederlandsche taal en de herzie ning van het voorbereidend hooger en middelbaar onderwijs. Dat zijn de grootekwesties, kleinere en kleine blijven er nog genoeg-over, om daar van alleen een minister.-, al grijze haren te laten krijgen. Deze Kamer legt zich daar ove rigens niet op toe. Zonder nu bepaald overdreven vriendelijk te zijn voor dezen nieuwen bewindsman, heeft ze Excellentie Bolkestein niet onwel willend begroet, het in elk geval toejuichend, dat men te maken heeft met een departementshoofd, die de onderwijszaken door en door kent en dikwijls een frisschen kijk op de dingen heeft getoond te bezitten. De tijd dien de minister echter voor zich heeft, is slechts kort, nog geen twee jaren en daarom kon men het billijken dat hij maar een paar punten op zijn program heeft gezet, de spelling en de zooeven- genoemde onderwijsherziening. Men hoopte althans dat het hem geluk ken zou deze twee belangrijke dingen in het staatsblad te krijgen; de heer Sikkes (s.d.) kon zich evenwel niet aan de zijde van deze gematigde optimisten scharen, omdat z. i. zoowel het ëene als hel andere punt veel tijd van voorbereiding zal kosten alvorens de ontwerpen kunnen worden in gediend, waarna dan de behandeling volgt, die eveneens geruimen tijd kan vergen. Bepaald teleurgesteld was deze afgevaar digde over de houding van den minister met betrekking tot de zoo vurig gewenschte verbetering van de leerlingenschaal en van de positie van de kweekelingen met akte, daar de bewindsman, onder de huidige fi- nancieeie omstandigheden zich heeft moe ten beperken tot het uitspreken van de vage hoop, dat hij iets zou kunnen doen. De heer Sikkes gaf te kennen, dat de fi nanciën nu geen beletsel meer mogen zijn en verklaarde dat het zijn fractie onder deze omstandigheden zeer veel moeite zou kosten haar stem aan de begrooting te ge ven. De heer de Jong (r.k.) nam vrijwel het zelfde standpunt in, al liet hij de laatstge noemde verklaring weg; maar met den heer. Sikkes' was hij van meening, dat de leer lingenschaal verlaagd moest worden en de positie van de bedoelde kweekelingen fi nancieel te worden verbeterd, terwijl de tijd, welken zij als zelfstandig kweekeling hadden doorgebracht, voor hun onderwij zerspensioen in aanmerking behoorde te worden gebracht. Hooger onderwijs. De professoren Barge (r.k.) en de Zwaan (c.h.) behandelden in het bijzonder kwes ties van hoogeronderwijs, o.a. de uitbrei ding van het aantal bijzondere leerstoelen. Zag de eerstgenoemde medische hoogleer aar daarin geen misbruik van dit instituut, al zou hij liever wat zuiniger willen zijn met de professorentitels en, waar het pas gaf, een lector aanstellen, de theoloog be speurde veel bedenkelijks in den huidigen gang van zaken en drong aan op meer waarborgen bij de benoeming van bijzon dere hoogleeraren. Prof. de Zwaan memoreerde ook den Vondelleerstoel in Leiden en zeide, dat men door de instelling daarvan een precedent geschapen had voor vereerders van Bilderdijk en Frederik van Eeden, al zag hij nog niet dadelijk bijzondere leer stoelen voor het academisch onder wijs in hun geestelijke nalatenschap verschijnen. Deze afgevaardigde wees den minister ook op de groote beteekenis van zuiver Ne- derlandsch in de radiouitzendingen met het oog op Zuid-Afrika en onze overzeesche gewesten; met den heer Sikkes wenschtehij een spoedige beslissing in de spellingaange legenheid. De socialistische afgevaardigde herinnerde den minister eraan dat 1 Januari 1941 de termijn afloopt waarbinnen de gemeente besturen waren vrijgesteld van de ver plichting onderwijs in de lichamelijke oefe ning op de lagere scholen te doen geven. Hij was overigens van oordeel dat dit on derwijs aan vakmenschen en niet aan den klasseonderwijzer moest worden opgedra gen, welke wensch door prof. Woltjer (a.r.) overdreven werd geacht. Deze meende dat de klasse onderwijzer, mits goed opgeleid, evengoed onderwijs in de lichamelijke oefe ning zou kunnen geven. Mede met het oog daarop was hij voorstander van een vier jarige kweekschool. De Amsterdamsche V. U.-hoogleeraar formuleerde nog een aantal wenschen met het oog op de hervorming van het voorbereidend hooger en gymna siaal onderwijs. In tegenstelling met prof. Barge was hij geen voorstander van een gemengde eerste klasse gymnasium, waarin het latijn alleen door den vakleeraar, doch de overige vakken door den klasseleeraar zouden worden gegeven; ook zou hij zich moeten verzetten tegen een griekschlooze b-afdeeling van het gymnasium. Maar dit is allemaal toekomstmuziek; de minister moet nog een wetsontwerp indienen. Wel vond prof. Woltjer het den hoogsten tijd om aan het voorbereidend onderwijs een .wettelijke basis te geven. De heer de Rijke (n.s.b.) bepleittte afschaf fing van overdreven exameneischen en meende o.a. dat we gebrek hebben aan marschliederen en dat leerboekjes op de lagere school dikwijls „kleineerend schrij ven over onze germaansche voorouders". Hij zeide, een stukje aanhalend Uit een boekje waarin iets wordt verteld van den goeden dorst onzer voorouders en hun liefde voor het dobbelsoel: „Dat is dezelfde bakerpraat, die u en ik vroeger hebben geleerd, mijn heer de voorzitter", waarop baron de Vos van Steenwijk inviel: „Ik heb geen baker praat geleerd"!, onder groote vroolijkheid der Kamer. Incident. Tijdens de rede van den heer de Rijke deed zich een merkwaardig incident voor. Achter de bankenrij van eenige n.s.b.-ers en katholieken is schuin in den hoek een don ker eikenhouten deur, die we nog nooit open hebben gezien. Midden onder de rede van mr. de Rijke zagen we mr. Van Vessum (n.s.b.) en jhr. von Bönninghausen (n.s.b.) de vierde n. s.b.-er de heer Maarsingh stond in de buurt die deur openrukken, onder den uitroep: „Daar zijn twee menschen verborgen achter die deur"! Inderdaad konden we van de perstribune af twee figuren zien staan, waarin we meenden te herkennen de twee rechercheurs die even tevoren nog op de gereserveerde tribune hadden gezeten. (In de beide Kamers zijn bij de openbare ver gaderingen altijd rechercheurs op de tribu nes en geüniformeerde bewaking. Een bode en de griffier schoten toe en dicht ging de deur, terwijl mr. van Vessum den voorzitter toeriep (die hem verweet de orde te verstoren), „U verstoort de orde"! en de heer von Bönninghausen, doelend op de politieke mannen in dat portaaltje, uitstootte: „Dat is gevaarlijk"! De heer de Rijke vervolgde zijn betoog, maar even later hadden de heeren van Ves sum en von Bönninghausen opnieuw de deur opengetrokken en schoten wederom boden toe om ze dicht te drukken. De heer von Bönninghausen maakte zich zoo boos, dat hij een trap tegen de dichte deur gaf! De heer van Vessum riep luidkeels: „die deur moet open" en de voorzitter, doodbedaard, maar met krachtige stem: „Die deur blijft dicht!" Na de pauze was een forsche bode voor de deur geposteerd en deze gaf den genoemden heeren geen kans meer de deur te naderen. Maandag spreekt de Minister. doetje goedl "jkeuiMetou 18) Dit werd ernstig. Hij zag er niet in het minst tegen op den strijd aan te binden te gen twee booswichten, maar hij was niet al te optimistisch gestemd omtrent den uit slag. De voetstappen kwamen nader de man stond nu voor de deur een geritsel langs den muur toonde aan, dat hij tastend zijn weg zocht. Inspecteur Higgins greep den deurknop nog vaster beet, op alles voorbereid. De voetstappen hielden op en hij hoorde het hijgen van een man op het portaal. Toen voelde hij hoe de deurknop zachtjes werd omgedraaid. Hij gaf terstond mee, gereed voor den sprong. De druk op den deurknop hield plotseling op, er volgde 'n plotseling adem inhouden van den man buiten, waarna de knop lang zaam weer in den normalen stand werd te ruggedraaid. Wat nu? Beteekende dat plotselinge adem inhouden, dat de man besefte, dat het daar binnen in de kamer niet erg pluis was voor hem? Een korte pauze dan zich verwijderen de voetstappen over de gang naar den voet van de trap, welke naar boven voerde. In specteur Higgins was -verbaasd. Nu de crisis was uitgesteld, trad er een zekere re actie bij hem in. Zijn spieren ontspanden zich en hij liet den deurknop los. „Wat heeft die in 's hemels naam in den zin?" foeterde Higgins, die een paar minu ten geleden nog zoo fier was geweest op zijn geduld. Waarom had de man van zijn klaarblijkelijke voornemen om de kamer te betreden, afgezien en was hij naar de trap gegaan waar hij voorzoover Higgins kon nagaan, nog steeds stond te wachten? Hij stond voor raadselen. Maar wachtte de man nog wel steeds onderaan de trap? Was het niet mogelijk, dat hij zich vereenigd had met de voetstappen boven en dat zij nu samen geruischloos naar beneden kwamen geloopen om gezamenlijk met hem af te re kenen? Een allesbehalve aangename gedachte! Mogelijk waren zij beiden gewapend. Dat zou leelijk zijn erg leelijk. Want inspec teur Higgins droeg zelden vuurwapenen en zeker niet toen hij Scotland Yard ver liet om een ritje te maken met de laatste bus. Geen geluid weerklonk. Toen viel den inspecteur een nieuwe onaangename ge dachte in. Veronderstel eens, dat het twee tal zijn krachten had vereenigd en instede van hem aan te vallen druk bezig was met te probeeren ongemerkt te verdwijnen? Het zou een pracht situatie zijn, indien hij hier achter die gesloten deur bleef staan, ter wijl de. twee kerels kalm het huis verlieten. Verdraaid! Als hij maar wist, wat ze van plan waren! Als een van hen maar een ge luid wilde maken! Als die tweede indringer, die al of niet onderaan de tweede trap kon staan, maar eens een teeken van leven wil de geven! „Te veel „als" naar mijn zin ik zal me maar eens gaan overtuigen" bedacht Hig gins. Andermaal greep hij den deurknop, wel ke hij zachtjes begon om te draaien. Zoo dra het slot vrij was, trok hij de deur een paar centimeters naar zich toe, waarna hij den knop losliet. Met de groqtste omzich tigheid, hopende, dat de deur geruischloos zou draaien, begon hij deze daarna naar zich toe te trekken. Eindelijk was de ope ning wijd genoeg voor hem om erdoorheen te glippen, wanneer hij dat mocht wen schen, en toen wachtte hij een paar minu ten, half en half een aanval van de trap af naar beneden verwachtend. Er gebeurde echter niets! Langzaam en geleidelijk boog hij zich zoorover, zijn hoofd in de richting van de trap gekeerd, tot hij eindelijk de gang kon overzien. Het was echter te donker om ook maar iets waar te nemen. Hij leunde nog verder voorover, strak in de duisternis tu rend. Iets hards en zwaars raakte met een slag zijn schedel. Na een korte bewusteloosheid kwam in specteur Higgins weer bij, doordat het scherpe licht van een zaklantaarn hem mid den in het gelaat scheen. Zijn hoofd klopte vreeselijk en hij voelde zich ziek en ellen dig, maar toch besloot hij zich nog enkele oogenblikken kwasi bewusteloos te houden, tot dat gehamer in zijn hoofd wat zou ver minderen, om dan te probeeren met zijn aanvallers af te rekenen. „Ver... draaid!" Deze uitroep werd ge uit op een toon vol schrik en teleurstel ling. „Wat is er aan de hand, maat?" (Ze waren met hun tweeën! Zij werkten nu dus samen. Voor het oogenblik verwierp Higgins zijn plan om tot den aanval over te gaan). „Allemachtig, hoe kon ik voor den hier en ginder weten, dat hij hier tusschen zat?" „Waar heb je het over, man?" „Het is de ouwe het is Higgins!" De woorden- kwamen er stootend uit en de inspecteur, zijn naam hoorend, concentreer de zijn verwarde brein op de stem en her kende die weldra. Hij ging overeind zitten, tegen het scherpe licht knipperend. „Bent eh bent u weer in orde, in specteur?" „Jij stomme ezel!" Hoewel er een we reld van misprijzen in die woorden klonk, kostte het uiten ervan de grootste moeite en pijn. Met een vermoeid gebaar streek de inspecteur met zijn hand door zijn haar en ontdekte op den achterkant van zijn hoofd een buil van respectabele afmetingen. „Wie heb je bij je, Goldfinch?" „Agent Smart, mijnheer". Een korte pauze volgde, gedurende welke Higgins heldhaftige pogingen deed om zijn gedachten te verzamelen. H, ,eb je de anderen te pakken?" „Er was maar één, mijnheer. Hij ont snapte langs de afvoerpijp aan den ach terkant. Wij maakten ons er niet erg druk om. Ziet u, wij eh wij dachten dat „Heb je de anderen te pakken?" van hen dat wil zeggen, mijnheer...," De man zweeg maar, heelemaal verward, maar inspecteur Higgins begreep volkomen wat hij probeerde te zeggen. Zich niet be wust van Higgins' identiteit, hadden zij aangenomen dat hij één van de twee boos doeners was en als zoodanig konden zij via hem den ander, die ontsnapt was, wel te pakken krijgen. Een redelijke verklaring, maar de buil op zijn hoofd werd er niet kleiner door! „Vertel me er alles van." „Zeker, mijnheermaar het spijt me vreeselijk, dat er „Ja, dat is goed." „Nu, mijnheer, hoofdinspecteur Dryan zond ons." „Waar was dat goed voor?" „Ziet u, mijnheer, de inspecteur van het bureau Horton vroeg assistentie voor het doorzoeken van een aantal huizen tus schen de halté Fox and Hounds en de bus garage. Wij waren onderweg naar het bu reau om onze instructies te gaan halen, toen wij hier een kerel zagen binnenslui pen. Hij gedroeg zich op een verdachte ma nier, keek eerst voorzichtig de straat af en schoot dan naar binnen. Hij moet ons gezien hebben, maar wij waren nog een flink eind hier vandaan. Toen wij zagen, dat het een leeg huis was, besloten wij het eens te gaan onderzoeken, mijnheer." „Juist. Ga verder." „Wij gingen de keldertrapjes af- en gingen daar door dezelfde deur, waardoor die kerel verdwenen was, naar binnen." „Was die deur dicht?" „Ja zeker, mijnheer." „Zoo, ga verder." (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 6