SStjes
LAATSTE BUS
Kamer vereeriigt zich met de strekking.
ONDERWIJSPROBLEMEN AAN DE ORDE.
DE
Geen eenstemmigheid over de grootte
der strafverzwaring.
Voorstanders der doodstraf
bestreden.
Leerlingenschaal, bizondere leerstoelen
en spelling.
N.SB.
Kamerleden verwekken
een incident.
HH CECIL FREEMAN CREGG.
TWEEDE BLAD.
2
Ontwerp bestrijding spionnage,
Het gevaarde rechterlijke
dwaling.
Aan het voorloopig verslag der Tweede
Kamer over het wetsontwerp betreffende
nadere voorzieningen tegen het bekend wor
den van staatsgeheimen, verhooging van de
maximum-straf op een aantal misdrijven
tegen de veiligheid van den staat, ontleenen
wij het volgende:
Met de regeering is de commissie
voor privaat- en strafrecht, in wier
handen dit wetsontwerp is gesteld,
van oordeel, dat de maximum-straf,
gesteld op het openbaar maken of
aan een buitenlandsche mogendheid
bekend maken van gegevens, die
met het oog op 's lands veiligheid
geheim moeten blijven, verhoogd
moet worden en dat tevens een an-
tal andere wijzigingen en aanvul
lingen van het wetboek van straf
recht ter bestrijding van de spion-
nage ten nadeelen van ons land
noodzakelijk zijn. Met de strekking
van het wetsontwerp kan zij zich
dan ook ten volle vereenigen.
Echter zijn naar het oordeel ook andere
aanvullingen dan de voorgestelde noodig om
deze spionnage doeltreffend te kunnen be
strijden, terwijl zij voorts overtuigd is, dat
de voorgestelde verzwaring van de maxi
mum-straf, in artikel 98 Wetboek van Straf
recht bedreigd, tot 15 jaar nog niet ver ge
noeg gaat, al loopen de meeningen harer le
den uiteen ten aanzien van de vraag, welke
maximumstraf de juiste is. Overigens wil de
commissie niet nalaten er op te wijzen, dat
ter bestrijding van de spionnage een voor
treffelijke organisatie van de opsporings
diensten zeker van evenveel belang is als
een strenge bestraffing. Ook wil zij niet ver
helen, dat zij de straffen, welke het Open
baar Ministerie in enkele den laatsten tijd
berechte spionnagezaken heeft geëischt, te
laag acht.
Met betrekking tot de strafmaat betoogde
de meerderheid der commissie, dat bedrei
ging uitsluitend met gevangenisstraf, noch
het rechtsgevoel bevredigt, noch voldoende
preventieve werking bezit.
Hier, zoo goed als in geval van
oorlog, moet onder omstandigheden
de doodstraf kunnen worden opge
legd.
Intusschen wilden deze leden
geenszins pleiten voor wederinvoe
ring van de doodstraf in het Neder-
landsche Burgerlijke Strafrecht in
het algemeen. Zij beperkten zich
uitdrukkelijk tot het delict van ver
raad van geheimen aan een buiten
landsche mogendheid en daarmede
gelijk te stellen delicten, en ook dan
nog alleen in tijden van oorlogsge
vaar.
Zij vestigden er de aandacht op, dat ook
onder de geldende wetgeving, wanneer aan
bepaalde voorwaarden is voldaan, de dood
straf in Nederland kan worden uitgespro
ken en ten uitvoer legt, niet alleen tegen
militairen, doch evenzeer tegen burgers.
De leden, nier fan het woord, zouden uit
breiding .villen geven aan de bestaande
toepasselijkheid van de doodstraf op bur
gers.
Bovendien zou op het verraden van de in
artikel W. v. S. bedoelde geheimen naast
tijdelijke ook levenslange gevangenisstraf
moeten worden gesteld.
Andere leden der commissie verklaarden
evenmin als degenen, die zooeven aan het
woord waren, thans een principieel debat
te wenschen over de vraag, of de doodstraf
opnieuw in ons Burgerlijk Strafrecht be
hoort te worden ingevoerd.
Desniettemin scheen het hun
aanvankelijk toe, dat het beter is
ook tegen verraad van staatsgehei
men geen andere dan vrijheidsstraf
te bedreigen. Tegen een verhooging
tot levenslang of 20 jaar zouden
zij zich niet willen verzetten.
Zij achten het gevaarlijk de toe
passelijkheid van de doodstraf,
waarbij herstel van rechterlijke
dwalingen immers uitgesloten is,
juist voor deze tijden uit te breiden.
Wat betreft de overige aanvullingen van
onze strafwet, welke naar het oordeel der
commissie noodig zouden zijn om de spion
nage doeltreffend te bestrijden, werd er in,
de eerste plaats op gewezen, dat degeen.
aan wiens schuld te wijten is, dat geheimen
worden verraden, nog steeds niet strafbaa)
is. Aanvulling van het W. v. S. met een be
paling welke bestraffing van dit ernstige
schuldmisdrijf mogelijk maakt, acht zij in
ieder geval noodzakelijk. Zulk een bepaling,
welke vermoedelijk zeer eenvoudig kan
ziin, zou niet alleen kunnen worden toege
past op hen, bij wie in het geheel geen op
zet, doch niet anders dan hoogst laak
bare nalatigheid aanwezig is, doch ook
op hen, bij wien men opzet alleen vermoe
den, doch niet bewijzer kan.
In de tweede plaats acht de commissie het
wenschelijk de strafbepaling tegen hem, die
zonder verlof van het bevoegde gezag een
opneming doet of een teekening of beschrij
ving maakt van eenig militair werk of die
openbaar maakt, ook zonder dat hij dit op
zettelijk ten gunste van een „vijand" doet,
te verscherpen. Haars inziens behoort het
verrichten van zoodanige handelingen, wel
ke zuiver het karakter van spionnage dra
gen, in ieder geval strafbaar te worden ge
steld als misdrijf.
De commissie vestigt voort de aandacht
der regeering op de volgende punten, opdat
deze kan overwegen of ze op deze punten
wetswijziging noodig acht.
1. Dient niet de strafbepaling tegen hulp
verleening aan den vijand of benadeeling
van den Staat tegenover den vijand (artikel
102, lid 1, W. v. S.) te worden verruimd?
2. Artikel 97 stelt strafbaar hem, die met
een buitenlandsche mogendheid in ver
standhouding treedt met het oogmerk om
haar tot het plegen van vijandelijkheden te
bewegen, enz. behoort deze bepaling niet
te worden aangevuld in dezen zin, dat ook
strafbaar wordt het lin verstandhouding
treden met tusschenpersonen, indien de da
der weet of redelijkerwijze moet vermoe
den, dat een buitenlandsche mogendheid
daardoor tot het plegen van vijandelijkhe
den, enz. kan worden bewogen?
3. Behoort niet strafbaar te worden ge
steld de burger, die tracht het krijgsvolk te
misleiden, te ontmoedigen of in verwarring
te brengen, ook wanneer hij dit doet, terwijl
nog geen oorlog gevoerd wordt, doch wel
de „tijd van oorlog" is aangebroken? De
militair, die dit misdrijf begaat, kan reeds
in „tijd van oorlog" met den kogel gestraft
worden (Art. 85, onder 2, W. v. M. S.
4. Behoort een landverrader recht op
pensioen of uitgesteld pensioen te behou
den?
5. Behoort niet in alle gevallen aan een
landverrader het recht te worden ontno
men om Nederlandsche ridderorden te dra
gen?
6 Dient niet strafbaar gesteld te worden
het uiteenjagen van een vergadering van
den Ministerraad, het dwingen tot het ne
men van of het niet nemen van een besluit
door dien raad, enz.?
7. Dient ook niet de maximum-straf, be
dreigd in eenige artikelen van het wetboek
van militair strafrecht, te worden verhoogd?
hebben-M det^aie k kv,arnei
&*7*rJi:ec" -
ONZE POSTVLUCHTEN.
Op de uitreis bereikten de Reiger met ge
zagvoerder Hulsebos Rangoon en de Bui
zerd met gezagvoerder Schot Alexandrië.
Deze vliegtuigen worden respectievelijk 28
April en 1 Mei te Batavia verwacht.
Op de thuisreis landden de Torenvalk
met gezagvoerder Brugman- te Alexandrië
en de Pelikaan met- gezagvoerder Kooper
te Rangoon. Deze toestellen worden onder
scheidenlijk 27 en 30 dezer te Napels ver
wacht.
VERPLEEGSTER DOOR MILITAIREN
MOTORRIJDER AANGEREDEN.,
Doodelijk gewond.
Donderdagmiddag is te Tilburg de 22-
jarige leer ling-verpleegster M. van Oers
door een militairen motorrijder aangereden.
Beiden werden gewond en naar het Sint
Elisabethziekenhuis overgebracht. Ofschoon
de toestand van mej. van O. zich aanvan
kelijk niet ernstig liet aanzien, verergerde
deze. Gisternacht i.. het meisje overleden.
De motorrijder, sergeant Dekker, heeft een
hersenschudding opgeloopen. Zijn toestand
is ernstig.
Aan de gevolgen overleden. - Giste
ren is de 49-jarige ongehuwde A. D. uit
Oosterbeek, die enkele dagen geleden bij
het uitstappen uit de tram op den
Utrechtscheweg aldaar door een militaire
auto werd gegrepen, aan de opgeloopen
verwondingen in het ziekenhuis te
Arnhem overleden.
Eerste Kamer
(Van onzen parlementairen
verslaggever).
Gisteren kon dan eindelijk de behande
ling van de Onderwijsbegrooting voor 1940
beginnen. Minister Bolkestein is langen tijd
ziek geweest en zat voor het eerst weer
achter de groene tafel bij het wetsont
werp voor eiken bewindsman in het parle
ment: zijn begrooting.
De voorzitter, baron de Vos van Steen-
wijk, hield een kort sympathiek speechje
ter verwelkoming van den minister, waar
voor deze, voorloopig, met een buiging
moest danken, omdat onmiddellijk daarop
de eerste spreker het woord kreeg.
Bij deze begrooting blijken ook
voor de Eerste Kamer de oude
kwesties de belangrijkste te zijn: de
leerlingenschaal en de positie van
de kweekelingen met akte, die
zelfstandig als onderwijzer voor de
klas staan; de schrijfwijze van de
Nederlandsche taal en de herzie
ning van het voorbereidend hooger
en middelbaar onderwijs.
Dat zijn de grootekwesties, kleinere en
kleine blijven er nog genoeg-over, om daar
van alleen een minister.-, al grijze haren te
laten krijgen.
Deze Kamer legt zich daar ove
rigens niet op toe.
Zonder nu bepaald overdreven
vriendelijk te zijn voor dezen
nieuwen bewindsman, heeft ze
Excellentie Bolkestein niet onwel
willend begroet, het in elk geval
toejuichend, dat men te maken heeft
met een departementshoofd, die de
onderwijszaken door en door kent
en dikwijls een frisschen kijk op de
dingen heeft getoond te bezitten.
De tijd dien de minister echter
voor zich heeft, is slechts kort, nog
geen twee jaren en daarom kon
men het billijken dat hij maar een
paar punten op zijn program heeft
gezet, de spelling en de zooeven-
genoemde onderwijsherziening.
Men hoopte althans dat het hem geluk
ken zou deze twee belangrijke dingen in
het staatsblad te krijgen; de heer Sikkes
(s.d.) kon zich evenwel niet aan de zijde
van deze gematigde optimisten scharen,
omdat z. i. zoowel het ëene als hel andere
punt veel tijd van voorbereiding zal kosten
alvorens de ontwerpen kunnen worden in
gediend, waarna dan de behandeling volgt,
die eveneens geruimen tijd kan vergen.
Bepaald teleurgesteld was deze afgevaar
digde over de houding van den minister
met betrekking tot de zoo vurig gewenschte
verbetering van de leerlingenschaal en van
de positie van de kweekelingen met akte,
daar de bewindsman, onder de huidige fi-
nancieeie omstandigheden zich heeft moe
ten beperken tot het uitspreken van de
vage hoop, dat hij iets zou kunnen doen.
De heer Sikkes gaf te kennen, dat de fi
nanciën nu geen beletsel meer mogen zijn
en verklaarde dat het zijn fractie onder
deze omstandigheden zeer veel moeite zou
kosten haar stem aan de begrooting te ge
ven.
De heer de Jong (r.k.) nam vrijwel het
zelfde standpunt in, al liet hij de laatstge
noemde verklaring weg; maar met den heer.
Sikkes' was hij van meening, dat de leer
lingenschaal verlaagd moest worden en de
positie van de bedoelde kweekelingen fi
nancieel te worden verbeterd, terwijl de
tijd, welken zij als zelfstandig kweekeling
hadden doorgebracht, voor hun onderwij
zerspensioen in aanmerking behoorde te
worden gebracht.
Hooger onderwijs.
De professoren Barge (r.k.) en de Zwaan
(c.h.) behandelden in het bijzonder kwes
ties van hoogeronderwijs, o.a. de uitbrei
ding van het aantal bijzondere leerstoelen.
Zag de eerstgenoemde medische hoogleer
aar daarin geen misbruik van dit instituut,
al zou hij liever wat zuiniger willen zijn
met de professorentitels en, waar het pas
gaf, een lector aanstellen, de theoloog be
speurde veel bedenkelijks in den huidigen
gang van zaken en drong aan op meer
waarborgen bij de benoeming van bijzon
dere hoogleeraren.
Prof. de Zwaan memoreerde ook
den Vondelleerstoel in Leiden en
zeide, dat men door de instelling
daarvan een precedent geschapen
had voor vereerders van Bilderdijk
en Frederik van Eeden, al zag hij
nog niet dadelijk bijzondere leer
stoelen voor het academisch onder
wijs in hun geestelijke nalatenschap
verschijnen.
Deze afgevaardigde wees den minister
ook op de groote beteekenis van zuiver Ne-
derlandsch in de radiouitzendingen met het
oog op Zuid-Afrika en onze overzeesche
gewesten; met den heer Sikkes wenschtehij
een spoedige beslissing in de spellingaange
legenheid.
De socialistische afgevaardigde herinnerde
den minister eraan dat 1 Januari 1941 de
termijn afloopt waarbinnen de gemeente
besturen waren vrijgesteld van de ver
plichting onderwijs in de lichamelijke oefe
ning op de lagere scholen te doen geven.
Hij was overigens van oordeel dat dit on
derwijs aan vakmenschen en niet aan den
klasseonderwijzer moest worden opgedra
gen, welke wensch door prof. Woltjer (a.r.)
overdreven werd geacht. Deze meende dat
de klasse onderwijzer, mits goed opgeleid,
evengoed onderwijs in de lichamelijke oefe
ning zou kunnen geven. Mede met het oog
daarop was hij voorstander van een vier
jarige kweekschool. De Amsterdamsche V.
U.-hoogleeraar formuleerde nog een aantal
wenschen met het oog op de hervorming
van het voorbereidend hooger en gymna
siaal onderwijs. In tegenstelling met prof.
Barge was hij geen voorstander van een
gemengde eerste klasse gymnasium, waarin
het latijn alleen door den vakleeraar, doch
de overige vakken door den klasseleeraar
zouden worden gegeven; ook zou hij zich
moeten verzetten tegen een griekschlooze
b-afdeeling van het gymnasium. Maar dit is
allemaal toekomstmuziek; de minister moet
nog een wetsontwerp indienen. Wel vond
prof. Woltjer het den hoogsten tijd om aan
het voorbereidend onderwijs een .wettelijke
basis te geven.
De heer de Rijke (n.s.b.) bepleittte afschaf
fing van overdreven exameneischen en
meende o.a. dat we gebrek hebben aan
marschliederen en dat leerboekjes op de
lagere school dikwijls „kleineerend schrij
ven over onze germaansche voorouders". Hij
zeide, een stukje aanhalend Uit een boekje
waarin iets wordt verteld van den goeden
dorst onzer voorouders en hun liefde voor
het dobbelsoel: „Dat is dezelfde bakerpraat,
die u en ik vroeger hebben geleerd, mijn
heer de voorzitter", waarop baron de Vos
van Steenwijk inviel: „Ik heb geen baker
praat geleerd"!, onder groote vroolijkheid
der Kamer.
Incident.
Tijdens de rede van den heer de Rijke
deed zich een merkwaardig incident voor.
Achter de bankenrij van eenige n.s.b.-ers en
katholieken is schuin in den hoek een don
ker eikenhouten deur, die we nog nooit open
hebben gezien.
Midden onder de rede van mr. de Rijke
zagen we mr. Van Vessum (n.s.b.) en jhr.
von Bönninghausen (n.s.b.) de vierde n.
s.b.-er de heer Maarsingh stond in de buurt
die deur openrukken, onder den uitroep:
„Daar zijn twee menschen verborgen achter
die deur"! Inderdaad konden we van de
perstribune af twee figuren zien staan,
waarin we meenden te herkennen de twee
rechercheurs die even tevoren nog op de
gereserveerde tribune hadden gezeten. (In
de beide Kamers zijn bij de openbare ver
gaderingen altijd rechercheurs op de tribu
nes en geüniformeerde bewaking.
Een bode en de griffier schoten toe en dicht
ging de deur, terwijl mr. van Vessum den
voorzitter toeriep (die hem verweet de orde
te verstoren), „U verstoort de orde"! en de
heer von Bönninghausen, doelend op de
politieke mannen in dat portaaltje, uitstootte:
„Dat is gevaarlijk"!
De heer de Rijke vervolgde zijn betoog,
maar even later hadden de heeren van Ves
sum en von Bönninghausen opnieuw de deur
opengetrokken en schoten wederom boden
toe om ze dicht te drukken.
De heer von Bönninghausen maakte zich
zoo boos, dat hij een trap tegen de dichte
deur gaf! De heer van Vessum riep luidkeels:
„die deur moet open" en de voorzitter,
doodbedaard, maar met krachtige stem:
„Die deur blijft dicht!"
Na de pauze was een forsche bode voor de
deur geposteerd en deze gaf den genoemden
heeren geen kans meer de deur te naderen.
Maandag spreekt de Minister.
doetje goedl
"jkeuiMetou
18)
Dit werd ernstig. Hij zag er niet in het
minst tegen op den strijd aan te binden te
gen twee booswichten, maar hij was niet al
te optimistisch gestemd omtrent den uit
slag. De voetstappen kwamen nader de
man stond nu voor de deur een geritsel
langs den muur toonde aan, dat hij tastend
zijn weg zocht.
Inspecteur Higgins greep den deurknop
nog vaster beet, op alles voorbereid. De
voetstappen hielden op en hij hoorde het
hijgen van een man op het portaal. Toen
voelde hij hoe de deurknop zachtjes werd
omgedraaid. Hij gaf terstond mee, gereed
voor den sprong.
De druk op den deurknop hield plotseling
op, er volgde 'n plotseling adem inhouden
van den man buiten, waarna de knop lang
zaam weer in den normalen stand werd te
ruggedraaid.
Wat nu? Beteekende dat plotselinge adem
inhouden, dat de man besefte, dat het daar
binnen in de kamer niet erg pluis was voor
hem?
Een korte pauze dan zich verwijderen
de voetstappen over de gang naar den voet
van de trap, welke naar boven voerde. In
specteur Higgins was -verbaasd. Nu de
crisis was uitgesteld, trad er een zekere re
actie bij hem in. Zijn spieren ontspanden
zich en hij liet den deurknop los.
„Wat heeft die in 's hemels naam in den
zin?" foeterde Higgins, die een paar minu
ten geleden nog zoo fier was geweest op
zijn geduld. Waarom had de man van zijn
klaarblijkelijke voornemen om de kamer
te betreden, afgezien en was hij naar de
trap gegaan waar hij voorzoover Higgins
kon nagaan, nog steeds stond te wachten?
Hij stond voor raadselen. Maar wachtte de
man nog wel steeds onderaan de trap? Was
het niet mogelijk, dat hij zich vereenigd
had met de voetstappen boven en dat zij nu
samen geruischloos naar beneden kwamen
geloopen om gezamenlijk met hem af te re
kenen?
Een allesbehalve aangename gedachte!
Mogelijk waren zij beiden gewapend. Dat
zou leelijk zijn erg leelijk. Want inspec
teur Higgins droeg zelden vuurwapenen
en zeker niet toen hij Scotland Yard ver
liet om een ritje te maken met de laatste
bus.
Geen geluid weerklonk. Toen viel den
inspecteur een nieuwe onaangename ge
dachte in. Veronderstel eens, dat het twee
tal zijn krachten had vereenigd en instede
van hem aan te vallen druk bezig was met
te probeeren ongemerkt te verdwijnen? Het
zou een pracht situatie zijn, indien hij hier
achter die gesloten deur bleef staan, ter
wijl de. twee kerels kalm het huis verlieten.
Verdraaid! Als hij maar wist, wat ze van
plan waren! Als een van hen maar een ge
luid wilde maken! Als die tweede indringer,
die al of niet onderaan de tweede trap kon
staan, maar eens een teeken van leven wil
de geven!
„Te veel „als" naar mijn zin ik zal me
maar eens gaan overtuigen" bedacht Hig
gins.
Andermaal greep hij den deurknop, wel
ke hij zachtjes begon om te draaien. Zoo
dra het slot vrij was, trok hij de deur een
paar centimeters naar zich toe, waarna hij
den knop losliet. Met de groqtste omzich
tigheid, hopende, dat de deur geruischloos
zou draaien, begon hij deze daarna naar
zich toe te trekken. Eindelijk was de ope
ning wijd genoeg voor hem om erdoorheen
te glippen, wanneer hij dat mocht wen
schen, en toen wachtte hij een paar minu
ten, half en half een aanval van de trap af
naar beneden verwachtend. Er gebeurde
echter niets!
Langzaam en geleidelijk boog hij zich
zoorover, zijn hoofd in de richting van de
trap gekeerd, tot hij eindelijk de gang kon
overzien. Het was echter te donker om ook
maar iets waar te nemen. Hij leunde nog
verder voorover, strak in de duisternis tu
rend.
Iets hards en zwaars raakte met een slag
zijn schedel.
Na een korte bewusteloosheid kwam in
specteur Higgins weer bij, doordat het
scherpe licht van een zaklantaarn hem mid
den in het gelaat scheen. Zijn hoofd klopte
vreeselijk en hij voelde zich ziek en ellen
dig, maar toch besloot hij zich nog enkele
oogenblikken kwasi bewusteloos te houden,
tot dat gehamer in zijn hoofd wat zou ver
minderen, om dan te probeeren met zijn
aanvallers af te rekenen.
„Ver... draaid!" Deze uitroep werd ge
uit op een toon vol schrik en teleurstel
ling.
„Wat is er aan de hand, maat?"
(Ze waren met hun tweeën! Zij werkten
nu dus samen. Voor het oogenblik verwierp
Higgins zijn plan om tot den aanval over
te gaan).
„Allemachtig, hoe kon ik voor den hier
en ginder weten, dat hij hier tusschen
zat?"
„Waar heb je het over, man?"
„Het is de ouwe het is Higgins!" De
woorden- kwamen er stootend uit en de
inspecteur, zijn naam hoorend, concentreer
de zijn verwarde brein op de stem en her
kende die weldra. Hij ging overeind zitten,
tegen het scherpe licht knipperend.
„Bent eh bent u weer in orde, in
specteur?"
„Jij stomme ezel!" Hoewel er een we
reld van misprijzen in die woorden klonk,
kostte het uiten ervan de grootste moeite
en pijn. Met een vermoeid gebaar streek de
inspecteur met zijn hand door zijn haar en
ontdekte op den achterkant van zijn hoofd
een buil van respectabele afmetingen.
„Wie heb je bij je, Goldfinch?"
„Agent Smart, mijnheer".
Een korte pauze volgde, gedurende welke
Higgins heldhaftige pogingen deed om zijn
gedachten te verzamelen.
H, ,eb je de anderen te pakken?"
„Er was maar één, mijnheer. Hij ont
snapte langs de afvoerpijp aan den ach
terkant. Wij maakten ons er niet erg druk
om. Ziet u, wij eh wij dachten dat
„Heb je de anderen te pakken?"
van hen dat wil zeggen, mijnheer...,"
De man zweeg maar, heelemaal verward,
maar inspecteur Higgins begreep volkomen
wat hij probeerde te zeggen. Zich niet be
wust van Higgins' identiteit, hadden zij
aangenomen dat hij één van de twee boos
doeners was en als zoodanig konden zij via
hem den ander, die ontsnapt was, wel te
pakken krijgen. Een redelijke verklaring,
maar de buil op zijn hoofd werd er niet
kleiner door!
„Vertel me er alles van."
„Zeker, mijnheermaar het spijt
me vreeselijk, dat er
„Ja, dat is goed."
„Nu, mijnheer, hoofdinspecteur Dryan
zond ons."
„Waar was dat goed voor?"
„Ziet u, mijnheer, de inspecteur van het
bureau Horton vroeg assistentie voor het
doorzoeken van een aantal huizen tus
schen de halté Fox and Hounds en de bus
garage. Wij waren onderweg naar het bu
reau om onze instructies te gaan halen,
toen wij hier een kerel zagen binnenslui
pen. Hij gedroeg zich op een verdachte ma
nier, keek eerst voorzichtig de straat af en
schoot dan naar binnen. Hij moet ons gezien
hebben, maar wij waren nog een flink eind
hier vandaan. Toen wij zagen, dat het een
leeg huis was, besloten wij het eens te gaan
onderzoeken, mijnheer."
„Juist. Ga verder."
„Wij gingen de keldertrapjes af- en gingen
daar door dezelfde deur, waardoor die kerel
verdwenen was, naar binnen."
„Was die deur dicht?"
„Ja zeker, mijnheer."
„Zoo, ga verder."
(Wordt vervolgd).