Dr. JAC. P. THIJSSE 75 JAAR OIJN ül Ï1li\WÊ Ui 1 IPS '4m, i i 111 m JÜ IIIP ÜS 11 ♦Si É£f 1 Üi pp 13 Een gesprek met den grooten natuurkenner. „NOG EEN HEEL LIJSTJE AF TE WERKEN". Qamcu&ciek CO TP 00" co CD CO 1. 1. 8. 8. mm W ^T" mÉR. m. 'WéA Méé wm m w, w, JUiaakcu&dek Wé m wm Wï m WÊ k m' 9 JiuastmiAdek Miji Mijnhardtje H. J. BRUSSE: UIT MIJN NOTITIE-BOEKJE. DE VOETEN. TWEEDE BLAD. i Veelbelovend was al direct de telefonische afspraak, die ik maakte: „Jongen, hoor nu es: ik heb zoo weinig tijd. Maar als je nou met alle geweld komen wilt, komt dan morgen om vier uur". Waarop ik haastig heb toege slagen en gezegd heb, dat ik er morgen om vier zou zijn. Want, in de eerste plaats, ik had Dr. Jac. P. T h ij s s e aan de telefoon, die de volgende week 75 jaar wordt, en in de tweede plaats wilde ik nu zeker wel eens praten met een vijf-en-zeventig jarige die weini gtijd heeft. Zoo stond ik dus om vier uur prompt voor de deur bij den aanstaanden jubilaris in Bloe- mendaal, die mezelf open deed met zijn bekenden breeden lach, en me ver welkomde, als had hij me al jaren gekend, met een: „Ha, daar is-ie, de inter viewer „Kom binnen, en maak het je gemakkelijk". Ik ben thuis, volkomen thuis in deze vriendelijke woning, waar ik nog nooit ben geweest. Er hangt een sfeer van hartelijkheid, van blijmoedigheid, van levensoptknisme ,van bloemen en vogels, en een intimiteit, die welda dig aandoet. Dan, ik houd van menschen die „jongen" tegen me zeggen, 't Geeft je zoo de illusie, dat je in jaren nog ver af staat van hen, die aan hun jaren het recht ontleenen dat te zeggen. Bovendien, het zijn de men schen, die dóór het leven boven het leven zijn uitgegroeid, die levenskunste naar zijn geworden. Over dat alles zit ik' eigenlijk nog na te denken, als T h ij s s e als hij mij jongen noemt, mag ik wel T h ij s s e zeggen, omdat alleen de héél-grooten het zonder „de heer" voor hun naam kunnen doen al lang en breed zit te praten, zoo los weg, terwijl ik nog niet eens potlood en papier te voorschijn heb gehaald. Het eerste woord, dat op het papier komt te staan is: spijbelaar. „Vroegerjaren zegt Thijsse toen ik nog op school was, ben ik een groot spijbelaar geweest. Dat was eenvoudig een bezetenheid van me, vooral als het mooi weer was. Dan was ik met geen tien paarden in de klas te houden, en zwierf ik rond over het land, waar ik meer leerde dan in de dorps school. Ook van de Zon dagsschool bleef ik veel weg, hoewel ik er nooit he kel aan heb gehad. Want de versjes, die ik daar geleerd heb, zijn me m'n heele leven bij gebleven. En later, toen ik zelf voor de klas stond, heb ik opnieuw gespijbeld, maar toen met de jongens. Want als de zon hoog aan den hemel stond, dan kwam die bezetenheid weer, en trok ik er met de jongens op uit. Ik ben hoofd ge weest van een school in de Jordaan in Amsterdam. Wat is dat een belevenis voor me geweest, als ik met die schooiertjes er op uit trok, die op die manier nog nooit- of-te-nimmer buiten de Jor daan, laat staan buiten Am sterdam waren geweest! On gelooflijk. We gingen dan naar de Zuiderzee hoe ik er gekomen ben, weet ik nog niet of heelemaal de Koenenkade om, waar nu het boschplan wordt gemaakt. Wat een prachtige ochtenden waren dat, en wat leerden we zoo een massa. En wat een levenskracht zat er in die schooiertjes met gaten in hun kousen, op een slof en een klomp. Later, op de kweekschool, ben ik ook met de leerlingen uit geweest, hoewel dat al moeilijker ging. Maar ik ben van oordeel, dat de tegenwoordige scholen ook nog lang niet genoeg de natuur in gaan". Naar buiten! „Zou daarvoor dan, bij het toch al zoo overladen programma van het middelbaar onderwijs, nog wel tijd te vinden zijn?" „Waarachtig. Vlak voor den oorlog heeft het Curatorium van het Kennemer Lyceum bij het departement van onderwijs een nieuw vacantieplan voor het middelbaar onderwijs ingediend, dat daarvoor tijd maakt. Dat kan gemakkelijk, als het eind van de cursus wordt verplaatst naar April, zoo dat de jeugd, dan in den mooisten tijd van het jaar gelegenheid krijgt tot onbezorgd genieten in de vrije natuur, waartoe vele excursies naar buiten kunnen worden geor ganiseerd. Natuurlijk moet er dan in den zomer een heel ander lesrooster zijn dan in den winter, maar daarvoor is dan ook ge zorgd. Het plan is bij het departement en wellicht zal ik het nog verwezenlijkt mo gen zien. Daarmee zou dan een van mijn laatste idealen vervuld zijn". „Inderdaad heeft U in Uw leven heel wat idealen werkelijkheid zien worden, is het niet?" „Gelukkig wel, en heel wat ook. Zegt Goethe niet ergens, dat je wenschen eigen lijk voorgevoelens zijn van dingen, die gaan gebeuren? Zoo is het in mijn leven ge weest. Een wensch was een voorgevoelen, en een voorgevoelen was na korten of lan- geren tijd realiteit. En daarom wanhoop ik niet, dat deze regeling ook nog wel eens zal worden ingevoerd." „Is dat dan het laatste?" „Nou, 't is welletjes geweest, vind je niet? Maar als ik de lijst nog moet gaan afwer ken, die ik zoo in mijn hoofd heb, dan kan er nog wel het een en ander gebeuren". Natuurbescherming'. Dan komt het gesprek op de natuurbe scherming. Natuurlijk, hoe kan het anders. Zou een gesprek met Thijsse ergens anders over kunnen loopen? „Ieder mensch heeft het voor zijn zie- leleven noodig om met de natuur om te gaan. En dan staat zonder twijfel onze eigen, wetenschappelijk zoo merkwaar dige, natuur bovenaan. Op het gebied van bescherming dezer natuur is ont zaglijk veel gedaan, doch het jammere is, dat de populaire steun zoo ont breekt. Het aantal leden van „Natuur monumenten", ongeveer 12000, is veel te weinig in verhouding tot het bezit van deze vereeniging, dat een waarde van millioenen vertegenwoordigt. Zonder de hulp van enkele vermogende Nederlanders waren we nooit zoo ver ge komen. En, ga zelf nou maar eens na: alleen de Veluwezoom en Oisterwijk op zichzélf zijn het al waard, dat duizenden Nederlan ders lid van „Natuurmonumenten" worden tegenvijf centen in de week. Al gaf iedereen, die deze reservaten bezocht, maar een gulden, dan waren we er ook al". „U bedoelt natuurlijk, dat veel Neder landers er wel van genieten, maar er niet aan mee betalen". „Zoo is het precies. In 't klein zie ik het hier, aan Thijsse's Hof. Dat prachtige plant soen heeft groote opofferingen en veel geld gekost. Het wordt onnoemelijk gewaar deerd, door duizenden die er dagelijks ko men genieten, die er dat heele rijke natuur leven kunnen bespieden, die er zelfs de nachtegaal kunnen zien, en niet alleen hoo- ren, zingen. Maar wie zijn er lid van de Stichting? Een handjevol menschen. Neen, „Natuurmonumenten" moest honderddui zend leden hebben; dan liepen we alles on dersteboven, bij wijze van spreken natuur lijk. Want voor dat geval heb ik nog wel zoo een lijstje van dingen, die we zouden aankoopen om ze te bewaren voor het na geslacht". „Zou er niet ook wel eens een verkeerd begrip bestaan ten aanzien van de natuur bescherming?" Geen malle dweperij. „Zonder twijfel. Maar men kan nu toch langzamerhand wel weten, dat wij niets moeten hebben van malle dwepe rij, dat wij allemaal reëele kerels zijn, met een open oog voor de werkelijk heid, voor de noodzakelijkheid ook van werkverschaffingen en ontginningen. Ik heb dat duidelijk uiteen gezet in mijn Verkadesalbum „Waar wij Wonen". Het was eigenlijk bedoeld als een reactie op de uitgave van de regeering „Het Wer kende Land". Daarom zond ik het album ook aan den betrokken minister. Een paar weken daar na sprak ik hem, en vroeg ik ernaar. „Heb ik heelemaal niet gezien was het ant woord; waarschijnlijk is het boek recht streeks naar de kinderkamer gegaan". Eer lijkheidshalve moet ik erbij voegen, dat ik het album zonder begeleidend schrijven had gestuurd, want ik ben nog wel eens wat gemakkelijk uitgevallen, weet je". „Werkverschaffing en ontginningen heb ben dus zeker ook Uw belangstelling?" „Jazeker, omdat dat ten slotte ook een vorm van natuurbescherming kan zijn. Ik heb de absolute zekerheid, dat het ontgin ningslandschap er een van groote bekoring kan zijn. Dat zie je in de Wieringermeer. En als de zaak goed wordt aangepakt, zien de menschen, die het natuurschoon daar stich ten, de resultaten er ook nog van. Maar in die ontginningen moet óók direct voor de kinderen worden gezorgd: er moet bij de scholen een studietuin zijn, en ook een zwemplaats, aansluitend bijvoorbeeld aan bet dorpspark. Dan krijgt ook de jeugd direct contact met de natuur, wat van groot belang is. Maar de woeste gronden kunnen wij niet missen, al was het alleen maar om dat daar de biologen ontkiemen en op groeien, die ook voor de stoffelijke wel vaart van ons volk zoo veel beteekenen. Ik heb dat elders uitvoeriger betoogd". Een fiksche donderbui pakt zich bo ven het Bloemendaalsche bosch samen, als ik weer in de vestibule sta en af scheid neem. De regendruppels vallen al. „Ga je er door, jongen? Groot gelijk hoor, ik heb me van het weer ook nooit een lor aangetrokken, en ik ben er vijf en zeventig mee geworden. Adieu, ik heb er toch geen spijt van, dat ik je heb laten komen, hoor!" Als ik, nog lachend over zooveel on deugendheid, het tuinpad af loop tus- schen de gele Teunisbloemen door, heb ik in eens heel sterk den indruk, dat Thijsse zelf toch eigenlijk Nederland's grootste natuurmonument is, omdat hij het was, die ons heele volk de liefde voor de levende natuur in al haar scha keeringen heeft pogen bij te brengen. En hoe prachtig is hem dat gelukt! Aan' de Dammers. In onze vorige rubriek gaven wij ter oplossing probleem 1654. Stand. Zw. 14 sch. op: 3, 6, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 19, 20, 22, 23, 25, 28. Wit 15 sch. op: 11, 30, 31, 32, 34, 35, T—1 cT co co 44, 46, 49. Oplossing. 31—27 22X33 2. 32—27 2. 6X17 3. 27—21 3. 17X26 4. 3'024 4. 20X40 5. 35—30 5. 25X34 6. 44X35 6. 33X44 7. 49X20 7. 15X24 36—31 26X37 9. 41X 5!! Miniaturen-combinaties. In het miniaturen- concours van Le Grognard te Luik, kwamen o.m. de volgende inzendingen voc-r: Iy*'WJ" I Zw. 7 sch. op: 4, 8, 9, 17, 27, 29, 36. W. 7 sch. op: 24, 33, 37, 40, 43, 46, 47. (van F. Denoel te Luik). Wit speelt hier 4741. Zwart moet slaan 29X49. Nu wit 3732 en zwart moet met de dam drie sch. slaan van 49 naar 37 en wit slaat met schijf 41 naar 14 en wint. Het volgende stukje is samengesteld door wijlen Pierre Broijer te Nice.. Zw. 7 sch. op: 8, 10, 11, 19, 24, 29, 37. W. 7 sch. op: 3'1, 35, 40, 42, 43, 44, 50. Wit speelt; 1. 35—30 1. 37X39 2. 44X33 2. 24X44 3. 33X 2 3. 44—49 (gedw.) 4 2X16 4. 49—35 5 50—44 5. 35X49 6. 31—27 6. 49X21 7. 16X27!! Ter oplossing voor deze week: Probleem 1655 van O. Baeke te -- Antwerpen, In een partij SnoskoBorowski Janowski in het tournooi te Neurenberg a b c d e 1 h in het jaar 1906 ontstond na den 33en zet van Wit de hier gegeven stelling. Wit heeft een toren voor twee pionnen, doch zijn Koning staat zeer slecht. Janowski had hier de winst in handen, doch hij zag de beste voortzetting niet, want hij speelde 33Tf3d8, waar op volgde 34. Thlh4 Dd3—b5f 35. Kb4— c3 Td8c8f met het gevolg, dat Zwart bij den 52en zet opgaf. Had Zwart 33Tf8c8 gespeeld, dan moest Wit verliezen; b.v. 34. Thlh4 Dd3d6f 35. Kb4a4 (de Koning mag niet naar a3 of b3, omdat daarna Dd6X' g3f volgt en de Toren op h4 gaat verlo ren) 35. b6b5f 36. Ka4—a5 Dd6— c7f 37. Ka5b4 (Ka5Xa6 voert tot dezelf de stelling) 37a6—a5f 38. Kb4X! b5 Dc7—c6f 39. Kb5Xa5 Dc6—c5t 40. Ka5a4 Tc8—a8f 41. Ka4—b3 Ta8—b8f 42. Kb3a4 Dc5a7 mat. Andere afwijkende varianten zijn niet moeilijk te vinden. Zw. 7 sch. op: 8, 11, 15, 16, 18, 30, 37. W. 7 sch. op: 20, 21, 27, 29, 38, 46, 47. In onze volgende rubriek geven wij de oplossing. Onze Tweede Juli-Opgave. -4, Werkwoorden en zelfst. nw. De negen in deze opgave bedoelde woor den waren: 1. ontmoeten. 2. trippelen. 3. stotteren. 4. beslissen. 5. trommelen. 6. vergissen. 7. oplossing. 8. stoohiwals. 9. vermelden. Zooals men ziet, vormt de middelste ver ticale rij het woord: Optimisme. Deze opgave bracht tal van goede op lossingen. Onze Niewe Opgave. (No. 3 der Juli- serie). Van letters tot cijfers. In de volgende drie vermenigvuldigingen zijn alle cijfers van 0 tot en met 9 door letters voorgesteld. Dezelfde letter stelt steeds hetzelfde cijfer voor. ABCD x BDC is BHEBDCF. GHLM x HML is MGDHHML. HC x A is HGG. Gevraagd wordt deze drie vermenig vuldigingen in cijfers in te zenden. Oplossingen (2 p.) liefst zoo vroegtijdig mogelijk, doch uiterlijk tot Vrijdag 26 Juli 12 uur aan den Puzzle-Redacteur van de Alkmaarsche Courant. ^vlucht oor De echte zijn niet rond, muv hartvormig. WARME NHUIZEN. (JUNI). Geboren: Anna, d. van J. Smit en Th. Mettes. Willem, z. van M. Bruin en B. E. Ligthart. Mariana Francisca, d. van P. M. Nannes en G. Apeldoorn. Johannes Mat- theus, z. van M. J. Pronk en C. Groot. Alida Cornelia Catharina, d. van M. Smit en G. W. Slijkerman. Nicolaas Johannes, z. van J. Meijer en A. J. Stet. Getrouwd: Coenraad Willem Rozing te Heiloo en Guurtje Kalverdijk. Frits Kruit te Schagen en Maria Margaretha Mink. Overleden: Hendrikus Kemper, echtgenoot van J. M. Masteling, 55 jaar. Gerrit Kroon, wedr. van M. Kroon, 72 jaar. Hdbt u ook wel eens, op een lange spoor- reis, als 't ochtendblad uitgespeld was, uit pure verveling 'n onderzoek ingesteld naar de voeten van uw medepassagiers, in rij en gelid aan weerskanten onder tegen de ban ken? Voetenstudies kan een hebbelijk heid worden. Een opwindende manie. Want wat zijn 't een rare zwarte, bruine, gele en zelfs krijtwitte glimmer-dingen, die daar naast elkander staan. De psychologie van de voeten, de gelaten van de voeten, het ka rakter-eigen van 'n voet in 'n schoen, in 'n schoentje wat 'n botteriken, wat 'n bru ten, wat een voornaamheid, wat 'n onver schilligheid, een O-W-poenigheid, een be- minnelijken eenvoud, een stoere kracht, 'r, nerveuze overgevoeligheid, en ach, wat een allerliefste bekoring herken je er aan, met haast onfeilbare stelligheid, aleer ge omhoog kijkt. Maar ik waarschuw u, ga er 11 iet aan loen, niet aan toegeven, aan de neiging tot ie karakterstudie van de schoenen want 't wordt 'n tic, 'n obsessie, en als ge dan al leen maar nagaat, dat elk mensch twéé schoenen draagt, - tcuz'j hij loopt op. een I schoen en een slof, wat almede een kenmerk van niet te miskennen juistheid moet wezen, 't Wordt een verkeerde gewoonte, een zieke lijke neiging. O, en ik ken er, schoenenma niakken, die hun evennaaste alléén nog maar aanzien in zijn schoeisel om achter zijn karakter, zijn stand, zijn beroep, zijn talen ten, zijn financieele gesteldheid en die zijner ziel, zijn moreel, zijn geloof en mogelijk zijn autonummer te geraken, of haar voorko mendheid. Want, inderdaad, de geest der dingen spreekt wel 't directst uit een schoen om een voet. En wat kunnen ze hatelijk wezen, afgrijselijk schijnheilig en onweer staanbaar verleidelijk, rondweg griezelig, en geestig en protsig en diepzinnig wijsgeerig en welhaast oneerbaar of zoo maar zielig. 'n Kennisje van mij, dat een zweempje bijgeloovig is en graag haar kansjes in aller lei opzicht vóóruit wil weten, zij maakt een orakeltje van de schoenen om haar heen: in een kamer, 'n coupé, bij haar kapster, ja soms zelfs in de theeschenkerij, in de bar, de winkels waar ze haar bonbons, 'r haar netjes', 'r lippenstiften en 'r bloemen koopt; of zóó maar, zooveel ze er tellen kan, op goed geluk, in de dancing tenzij bij wat 'n beetje oud-modisch juist depantoffel- parade heet. 'n Orakeltje. 'n Orakeltje dat nooit bedriegt, omdat 't haar liefste wensch- jes altijd in 't gevlij komt, en haar vreesjes voor soeza, voor tegenspoedjes, naargeestig- en verdrietelijkheidjes stelselmatig verdrijft waardoor haar gezichtje zoo altijd kin derlijk onbezorgd kan zijn. Dat zit 'm in de romantische neiging van den schoen om zich te paren. Eén schoen is iets onvolkomens, is iets troosteloos ver drietelijk van verlatenheid, niet waar? Eén schoen is als het gesymboliseerde verlangen, het hunkeren: naar den anderen schoen. Eén schoen is ook belachelijk. Belachelijk heid immers ontstaat door 't absoluut onver wachte. Sta je paf van, begin je te lachen, want de schoen is nu eenmaal de onafschei delijkheid van den anderen schoen Daarom is één schoen, bijvoorbeeld zwer vend op 't ijs van een sloot, zóó stumperig dwaas. Ik heb 't nooit zoo begrepen als toen ik op een avond spoorde van Maastricht naar huis. Op 't laatste nippertje werden de hou ten dwarsbanken van zoo'n ouderwetsch derde-klas-rijtuig bestormd door een horde van die jong-stierige, zwaar gebouwde, maar nog niet volgroeide, log-sterke boere- pummels, 't nesthaar op de lippen, den baard in de keel. Jongens, denk ik, van eenigerlei landbouwavondschool, die nu terugkeerden naar hun negorijen. En nauwelijks waren ze bolderend binnengetuimeld of één zette bulderend in met stampende voeten o voe ten! „één paar schoenen en één paar schoenen zijn twéééé paren schoenen". En in denzelfden blèr viel plots de heele bende bij: „twéé paren schoenen en één paar schoe nen zijn drieieie paren schoenen". Ze plof ten erbij of ze den vloer eruit wilden ram men en balkten gezamenlijk voor in blatende vervoering, met 'n adem als van een loco motief, tot het duizend-zes-honderd-drie-en- tachtigste paar schoenen, .want toen dion- gen en bakkeleiden ze, aan een onnoembare halte, dwars door elkaar floep, allemaal 't portier uit. Dit was de elegie geweest, de hymne, de litanie van de onafscheidelijkheid der schoe nenparen waarop mijn eerder bedoeld kennisje als op een rots de frivool rococo luchtkasteeltjes van haar levensverwachting bouwt. Want 't orakeltje weet zij, het nest - komt altijd naar haar despotisch verwende willetje uit. De wijze Mathesis zelf heeft dit immers voor haar zoo beschikt. Begint zij te vragen aan den rechterschoen: ja? dan antwoordt de linker; zooals het een idëeel paar betaamt, immers steevast: neen! Hier is haar voorzienigheid op gebaseerd. Moet 't nee zijn, mag 't vooral niet gebeuren, jakkes nee dan begint zij met ja, en zij rekt en rekt 't kansspelletje, waarvan zij de blijde uitkomst toch immers weet, door al die sehoenenparen om haar heen te vragen ja? te vragen neen? óf, als 't wél zoo moet komen, toch lekker tof, te vragen: neen? te vragen: ja? Geen schoen in een paar is tegen dit vleien van 't noodlot bestand en trouw orakelt de laatste zóóals zij 't ver langt. Want lieden niet één houten klamp o, gruwel, die ontloopt ze met een afgewend hoofdje. Zeg" vroeg ik ,als je tóch zoo'n orakeltje noodig hebt om geen rimpeltjes te krijgen, zou je 't dan niet poëtischer, met, 't zelfde succès, liever aan hun oogen vra gen, in plaats van aan hun schoenen, die soms zoo afgetrapt en bemodderd staan. Ja zeker. Maar dat wil mijn moeder volstrekt niet hebben, omdat er onder men schen met oogen toch altijd zooveel man nen zijn!" Maar ik waarschuw u nóg eens al be staat er dan één hobby, die nog verdwa- zender is: 't gaan loopen en zitten kijken naar de o o r e n uwer medemenschen maar wacht u in 's hemelsnaam voor de schoenen-manie, 't Moraliseeren gaat mij nu eenmaal nooit al te best af. Anders zou ik u enkel maar vragen hoe veel onschuldige maagdekens er door 't hunkeren naar zoo'n paar onbereikbaar coquette schoentjes op hooge hakjes, van goudleer, van zilver, naar een paar laarsjes met gekleurde kap pen tot even aan de kuit nu leerwerk zóó schaarsch is geworden enfin, maagde- lijns af zijn geraakt? Maar Octave Mirebeau vertelt van een ouden markies, een wel negentig jaar ouden, onverbeterlijken markies, die er bovendien invalide van was geworden. Hij was er aan verslaafd geraakt, zóó, dat hij onder den hemel, van zijn ledikant, dan ook nooit door zijn twee kamerdienaars te bed werd ge legd, zonder weer 'n ander paar schoentjes, •léége schoentjes tot de butler hem dood vond, er aan bezweken: getroffen door een attaque, met in iedere hand één schoentje omklemd van een paar, dat dan ook de aller nieuwste en volmaakte creatie moet zijn ge weest om te besterven, zóó zinrijk voor een negentigjarigen en bovendien invaliden markies. Nadruk verboden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 6