Dr. JAC. P. THIJSSE 75 JAAR
OIJN
ül Ï1li\WÊ
Ui
1
IPS
'4m,
i
i
111
m
JÜ
IIIP
ÜS
11
♦Si
É£f
1
Üi
pp
13
Een gesprek met den grooten natuurkenner.
„NOG EEN HEEL LIJSTJE AF TE WERKEN".
Qamcu&ciek
CO
TP
00"
co
CD
CO
1.
1.
8.
8.
mm
W ^T"
mÉR.
m.
'WéA
Méé
wm
m w, w,
JUiaakcu&dek
Wé
m
wm
Wï
m
WÊ
k
m'
9
JiuastmiAdek
Miji
Mijnhardtje
H. J. BRUSSE:
UIT MIJN
NOTITIE-BOEKJE.
DE VOETEN.
TWEEDE BLAD.
i
Veelbelovend was al direct de telefonische afspraak, die ik maakte:
„Jongen, hoor nu es: ik heb zoo weinig tijd. Maar als je nou met alle geweld
komen wilt, komt dan morgen om vier uur". Waarop ik haastig heb toege
slagen en gezegd heb, dat ik er morgen om vier zou zijn. Want, in de eerste
plaats, ik had Dr. Jac. P. T h ij s s e aan de telefoon, die de volgende week
75 jaar wordt, en in de tweede plaats wilde ik nu zeker wel eens
praten met een vijf-en-zeventig jarige die weini gtijd heeft. Zoo stond ik
dus om vier uur prompt voor de deur bij den aanstaanden jubilaris in Bloe-
mendaal, die mezelf open deed met zijn bekenden breeden lach, en me ver
welkomde, als had hij me al jaren gekend, met een: „Ha, daar is-ie, de inter
viewer „Kom binnen, en maak het je gemakkelijk".
Ik ben thuis, volkomen thuis in deze vriendelijke woning, waar ik nog
nooit ben geweest. Er hangt een sfeer van hartelijkheid, van blijmoedigheid,
van levensoptknisme ,van bloemen en vogels, en een intimiteit, die welda
dig aandoet. Dan, ik houd van menschen die „jongen" tegen me zeggen,
't Geeft je zoo de illusie, dat je in jaren nog ver af staat van hen, die aan
hun jaren het recht ontleenen dat te zeggen. Bovendien, het zijn de men
schen, die dóór het leven boven het leven zijn uitgegroeid, die levenskunste
naar zijn geworden. Over dat alles zit ik' eigenlijk nog na te denken, als
T h ij s s e als hij mij jongen noemt, mag ik wel T h ij s s e zeggen, omdat
alleen de héél-grooten het zonder „de heer" voor hun naam kunnen doen
al lang en breed zit te praten, zoo los weg, terwijl ik nog niet eens potlood
en papier te voorschijn heb gehaald.
Het eerste woord, dat op
het papier komt te staan is:
spijbelaar. „Vroegerjaren
zegt Thijsse toen ik nog op
school was, ben ik een groot
spijbelaar geweest. Dat was
eenvoudig een bezetenheid
van me, vooral als het mooi
weer was. Dan was ik met
geen tien paarden in de klas
te houden, en zwierf ik rond
over het land, waar ik meer
leerde dan in de dorps
school. Ook van de Zon
dagsschool bleef ik veel
weg, hoewel ik er nooit he
kel aan heb gehad. Want de
versjes, die ik daar geleerd
heb, zijn me m'n heele leven
bij gebleven. En later, toen
ik zelf voor de klas stond,
heb ik opnieuw gespijbeld,
maar toen met de jongens.
Want als de zon hoog aan
den hemel stond, dan kwam
die bezetenheid weer, en
trok ik er met de jongens
op uit. Ik ben hoofd ge
weest van een school in de
Jordaan in Amsterdam. Wat
is dat een belevenis voor
me geweest, als ik met die
schooiertjes er op uit trok,
die op die manier nog nooit-
of-te-nimmer buiten de Jor
daan, laat staan buiten Am
sterdam waren geweest! On
gelooflijk.
We gingen dan naar de Zuiderzee
hoe ik er gekomen ben, weet ik nog
niet of heelemaal de Koenenkade om,
waar nu het boschplan wordt gemaakt.
Wat een prachtige ochtenden waren
dat, en wat leerden we zoo een massa.
En wat een levenskracht zat er in die
schooiertjes met gaten in hun kousen,
op een slof en een klomp.
Later, op de kweekschool, ben ik ook met
de leerlingen uit geweest, hoewel dat al
moeilijker ging. Maar ik ben van oordeel,
dat de tegenwoordige scholen ook nog lang
niet genoeg de natuur in gaan".
Naar buiten!
„Zou daarvoor dan, bij het toch al zoo
overladen programma van het middelbaar
onderwijs, nog wel tijd te vinden zijn?"
„Waarachtig. Vlak voor den oorlog heeft
het Curatorium van het Kennemer Lyceum
bij het departement van onderwijs een
nieuw vacantieplan voor het middelbaar
onderwijs ingediend, dat daarvoor tijd
maakt.
Dat kan gemakkelijk, als het eind van
de cursus wordt verplaatst naar April, zoo
dat de jeugd, dan in den mooisten tijd van
het jaar gelegenheid krijgt tot onbezorgd
genieten in de vrije natuur, waartoe vele
excursies naar buiten kunnen worden geor
ganiseerd. Natuurlijk moet er dan in den
zomer een heel ander lesrooster zijn dan in
den winter, maar daarvoor is dan ook ge
zorgd. Het plan is bij het departement en
wellicht zal ik het nog verwezenlijkt mo
gen zien. Daarmee zou dan een van mijn
laatste idealen vervuld zijn".
„Inderdaad heeft U in Uw leven heel wat
idealen werkelijkheid zien worden, is het
niet?"
„Gelukkig wel, en heel wat ook. Zegt
Goethe niet ergens, dat je wenschen eigen
lijk voorgevoelens zijn van dingen, die gaan
gebeuren? Zoo is het in mijn leven ge
weest. Een wensch was een voorgevoelen,
en een voorgevoelen was na korten of lan-
geren tijd realiteit. En daarom wanhoop ik
niet, dat deze regeling ook nog wel eens
zal worden ingevoerd."
„Is dat dan het laatste?"
„Nou, 't is welletjes geweest, vind je niet?
Maar als ik de lijst nog moet gaan afwer
ken, die ik zoo in mijn hoofd heb, dan kan
er nog wel het een en ander gebeuren".
Natuurbescherming'.
Dan komt het gesprek op de natuurbe
scherming. Natuurlijk, hoe kan het anders.
Zou een gesprek met Thijsse ergens anders
over kunnen loopen?
„Ieder mensch heeft het voor zijn zie-
leleven noodig om met de natuur om te
gaan. En dan staat zonder twijfel onze
eigen, wetenschappelijk zoo merkwaar
dige, natuur bovenaan. Op het gebied
van bescherming dezer natuur is ont
zaglijk veel gedaan, doch het jammere
is, dat de populaire steun zoo ont
breekt. Het aantal leden van „Natuur
monumenten", ongeveer 12000, is veel
te weinig in verhouding tot het bezit
van deze vereeniging, dat een waarde
van millioenen vertegenwoordigt.
Zonder de hulp van enkele vermogende
Nederlanders waren we nooit zoo ver ge
komen. En, ga zelf nou maar eens na: alleen
de Veluwezoom en Oisterwijk op zichzélf
zijn het al waard, dat duizenden Nederlan
ders lid van „Natuurmonumenten" worden
tegenvijf centen in de week. Al gaf
iedereen, die deze reservaten bezocht, maar
een gulden, dan waren we er ook al".
„U bedoelt natuurlijk, dat veel Neder
landers er wel van genieten, maar er niet
aan mee betalen".
„Zoo is het precies. In 't klein zie ik het
hier, aan Thijsse's Hof. Dat prachtige plant
soen heeft groote opofferingen en veel geld
gekost. Het wordt onnoemelijk gewaar
deerd, door duizenden die er dagelijks ko
men genieten, die er dat heele rijke natuur
leven kunnen bespieden, die er zelfs de
nachtegaal kunnen zien, en niet alleen hoo-
ren, zingen. Maar wie zijn er lid van de
Stichting? Een handjevol menschen. Neen,
„Natuurmonumenten" moest honderddui
zend leden hebben; dan liepen we alles on
dersteboven, bij wijze van spreken natuur
lijk. Want voor dat geval heb ik nog wel
zoo een lijstje van dingen, die we zouden
aankoopen om ze te bewaren voor het na
geslacht".
„Zou er niet ook wel eens een verkeerd
begrip bestaan ten aanzien van de natuur
bescherming?"
Geen malle dweperij.
„Zonder twijfel. Maar men kan nu
toch langzamerhand wel weten, dat wij
niets moeten hebben van malle dwepe
rij, dat wij allemaal reëele kerels zijn,
met een open oog voor de werkelijk
heid, voor de noodzakelijkheid ook van
werkverschaffingen en ontginningen. Ik
heb dat duidelijk uiteen gezet in mijn
Verkadesalbum „Waar wij Wonen". Het
was eigenlijk bedoeld als een reactie op
de uitgave van de regeering „Het Wer
kende Land".
Daarom zond ik het album ook aan den
betrokken minister. Een paar weken daar
na sprak ik hem, en vroeg ik ernaar. „Heb
ik heelemaal niet gezien was het ant
woord; waarschijnlijk is het boek recht
streeks naar de kinderkamer gegaan". Eer
lijkheidshalve moet ik erbij voegen, dat ik
het album zonder begeleidend schrijven
had gestuurd, want ik ben nog wel eens
wat gemakkelijk uitgevallen, weet je".
„Werkverschaffing en ontginningen heb
ben dus zeker ook Uw belangstelling?"
„Jazeker, omdat dat ten slotte ook een
vorm van natuurbescherming kan zijn. Ik
heb de absolute zekerheid, dat het ontgin
ningslandschap er een van groote bekoring
kan zijn. Dat zie je in de Wieringermeer. En
als de zaak goed wordt aangepakt, zien de
menschen, die het natuurschoon daar stich
ten, de resultaten er ook nog van. Maar in
die ontginningen moet óók direct voor de
kinderen worden gezorgd: er moet bij de
scholen een studietuin zijn, en ook een
zwemplaats, aansluitend bijvoorbeeld aan
bet dorpspark. Dan krijgt ook de jeugd
direct contact met de natuur, wat van groot
belang is. Maar de woeste gronden kunnen
wij niet missen, al was het alleen maar om
dat daar de biologen ontkiemen en op
groeien, die ook voor de stoffelijke wel
vaart van ons volk zoo veel beteekenen. Ik
heb dat elders uitvoeriger betoogd".
Een fiksche donderbui pakt zich bo
ven het Bloemendaalsche bosch samen,
als ik weer in de vestibule sta en af
scheid neem. De regendruppels vallen
al. „Ga je er door, jongen? Groot gelijk
hoor, ik heb me van het weer ook nooit
een lor aangetrokken, en ik ben er vijf
en zeventig mee geworden. Adieu, ik
heb er toch geen spijt van, dat ik je
heb laten komen, hoor!"
Als ik, nog lachend over zooveel on
deugendheid, het tuinpad af loop tus-
schen de gele Teunisbloemen door, heb
ik in eens heel sterk den indruk, dat
Thijsse zelf toch eigenlijk Nederland's
grootste natuurmonument is, omdat hij
het was, die ons heele volk de liefde
voor de levende natuur in al haar scha
keeringen heeft pogen bij te brengen.
En hoe prachtig is hem dat gelukt!
Aan' de Dammers.
In onze vorige rubriek gaven wij ter
oplossing probleem 1654.
Stand.
Zw. 14 sch. op: 3, 6, 8, 10, 12, 13, 14, 15,
19, 20, 22, 23, 25, 28.
Wit 15 sch. op: 11, 30, 31, 32, 34, 35,
T—1
cT
co
co
44, 46, 49.
Oplossing.
31—27
22X33
2.
32—27
2.
6X17
3.
27—21
3.
17X26
4.
3'024
4.
20X40
5.
35—30
5.
25X34
6.
44X35
6.
33X44
7.
49X20
7.
15X24
36—31
26X37
9.
41X 5!!
Miniaturen-combinaties.
In het miniaturen-
concours van
Le Grognard te Luik, kwamen o.m. de
volgende inzendingen voc-r:
Iy*'WJ"
I
Zw. 7 sch. op: 4, 8, 9, 17, 27, 29, 36.
W. 7 sch. op: 24, 33, 37, 40, 43, 46, 47.
(van F. Denoel te Luik). Wit speelt hier
4741. Zwart moet slaan 29X49. Nu wit
3732 en zwart moet met de dam drie
sch. slaan van 49 naar 37 en wit slaat met
schijf 41 naar 14 en wint.
Het volgende stukje is samengesteld
door wijlen Pierre Broijer te Nice..
Zw. 7 sch. op: 8, 10, 11, 19, 24, 29, 37.
W. 7 sch. op: 3'1, 35, 40, 42, 43, 44, 50.
Wit speelt;
1. 35—30 1. 37X39
2. 44X33 2. 24X44
3. 33X 2 3. 44—49 (gedw.)
4 2X16 4. 49—35
5 50—44 5. 35X49
6. 31—27 6. 49X21
7. 16X27!!
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 1655 van O. Baeke te --
Antwerpen,
In een partij SnoskoBorowski
Janowski in het tournooi te Neurenberg
a
b
c
d e
1
h
in het jaar 1906 ontstond na den 33en zet
van Wit de hier gegeven stelling.
Wit heeft een toren voor twee pionnen,
doch zijn Koning staat zeer slecht.
Janowski had hier de winst in handen,
doch hij zag de beste voortzetting niet,
want hij speelde 33Tf3d8, waar
op volgde 34. Thlh4 Dd3—b5f 35. Kb4—
c3 Td8c8f met het gevolg, dat Zwart
bij den 52en zet opgaf.
Had Zwart 33Tf8c8 gespeeld,
dan moest Wit verliezen; b.v. 34. Thlh4
Dd3d6f 35. Kb4a4 (de Koning mag
niet naar a3 of b3, omdat daarna Dd6X'
g3f volgt en de Toren op h4 gaat verlo
ren) 35. b6b5f 36. Ka4—a5 Dd6—
c7f 37. Ka5b4 (Ka5Xa6 voert tot dezelf
de stelling) 37a6—a5f 38. Kb4X!
b5 Dc7—c6f 39. Kb5Xa5 Dc6—c5t 40.
Ka5a4 Tc8—a8f 41. Ka4—b3 Ta8—b8f
42. Kb3a4 Dc5a7 mat.
Andere afwijkende varianten zijn niet
moeilijk te vinden.
Zw. 7 sch. op: 8, 11, 15, 16, 18, 30, 37.
W. 7 sch. op: 20, 21, 27, 29, 38, 46, 47.
In onze volgende rubriek geven wij de
oplossing.
Onze Tweede Juli-Opgave. -4,
Werkwoorden en zelfst. nw.
De negen in deze opgave bedoelde woor
den waren:
1. ontmoeten.
2. trippelen.
3. stotteren.
4. beslissen.
5. trommelen.
6. vergissen.
7. oplossing.
8. stoohiwals.
9. vermelden.
Zooals men ziet, vormt de middelste ver
ticale rij het woord: Optimisme.
Deze opgave bracht tal van goede op
lossingen.
Onze Niewe Opgave. (No. 3 der Juli-
serie).
Van letters tot cijfers.
In de volgende drie vermenigvuldigingen
zijn alle cijfers van 0 tot en met 9 door
letters voorgesteld. Dezelfde letter stelt
steeds hetzelfde cijfer voor.
ABCD x BDC is BHEBDCF.
GHLM x HML is MGDHHML.
HC x A is HGG.
Gevraagd wordt deze drie vermenig
vuldigingen in cijfers in te zenden.
Oplossingen (2 p.) liefst zoo vroegtijdig
mogelijk, doch uiterlijk tot Vrijdag 26 Juli
12 uur aan den Puzzle-Redacteur van de
Alkmaarsche Courant.
^vlucht oor
De echte zijn niet rond, muv hartvormig.
WARME NHUIZEN. (JUNI).
Geboren: Anna, d. van J. Smit en Th.
Mettes. Willem, z. van M. Bruin en B. E.
Ligthart. Mariana Francisca, d. van P. M.
Nannes en G. Apeldoorn. Johannes Mat-
theus, z. van M. J. Pronk en C. Groot.
Alida Cornelia Catharina, d. van M. Smit en
G. W. Slijkerman. Nicolaas Johannes, z.
van J. Meijer en A. J. Stet.
Getrouwd: Coenraad Willem Rozing
te Heiloo en Guurtje Kalverdijk. Frits
Kruit te Schagen en Maria Margaretha
Mink.
Overleden: Hendrikus Kemper,
echtgenoot van J. M. Masteling, 55 jaar.
Gerrit Kroon, wedr. van M. Kroon, 72 jaar.
Hdbt u ook wel eens, op een lange spoor-
reis, als 't ochtendblad uitgespeld was, uit
pure verveling 'n onderzoek ingesteld naar
de voeten van uw medepassagiers, in rij en
gelid aan weerskanten onder tegen de ban
ken? Voetenstudies kan een hebbelijk
heid worden. Een opwindende manie. Want
wat zijn 't een rare zwarte, bruine, gele en
zelfs krijtwitte glimmer-dingen, die daar
naast elkander staan. De psychologie van de
voeten, de gelaten van de voeten, het ka
rakter-eigen van 'n voet in 'n schoen, in 'n
schoentje wat 'n botteriken, wat 'n bru
ten, wat een voornaamheid, wat 'n onver
schilligheid, een O-W-poenigheid, een be-
minnelijken eenvoud, een stoere kracht, 'r,
nerveuze overgevoeligheid, en ach, wat een
allerliefste bekoring herken je er aan, met
haast onfeilbare stelligheid, aleer ge omhoog
kijkt.
Maar ik waarschuw u, ga er 11 iet aan
loen, niet aan toegeven, aan de neiging tot
ie karakterstudie van de schoenen want
't wordt 'n tic, 'n obsessie, en als ge dan al
leen maar nagaat, dat elk mensch twéé
schoenen draagt, - tcuz'j hij loopt op. een I
schoen en een slof, wat almede een kenmerk
van niet te miskennen juistheid moet wezen,
't Wordt een verkeerde gewoonte, een zieke
lijke neiging. O, en ik ken er, schoenenma
niakken, die hun evennaaste alléén nog maar
aanzien in zijn schoeisel om achter zijn
karakter, zijn stand, zijn beroep, zijn talen
ten, zijn financieele gesteldheid en die zijner
ziel, zijn moreel, zijn geloof en mogelijk zijn
autonummer te geraken, of haar voorko
mendheid. Want, inderdaad, de geest der
dingen spreekt wel 't directst uit een schoen
om een voet. En wat kunnen ze hatelijk
wezen, afgrijselijk schijnheilig en onweer
staanbaar verleidelijk, rondweg griezelig, en
geestig en protsig en diepzinnig wijsgeerig
en welhaast oneerbaar of zoo maar zielig.
'n Kennisje van mij, dat een zweempje
bijgeloovig is en graag haar kansjes in aller
lei opzicht vóóruit wil weten, zij maakt
een orakeltje van de schoenen om haar heen:
in een kamer, 'n coupé, bij haar kapster, ja
soms zelfs in de theeschenkerij, in de bar,
de winkels waar ze haar bonbons, 'r haar
netjes', 'r lippenstiften en 'r bloemen koopt;
of zóó maar, zooveel ze er tellen kan, op
goed geluk, in de dancing tenzij bij wat 'n
beetje oud-modisch juist depantoffel-
parade heet. 'n Orakeltje. 'n Orakeltje dat
nooit bedriegt, omdat 't haar liefste wensch-
jes altijd in 't gevlij komt, en haar vreesjes
voor soeza, voor tegenspoedjes, naargeestig-
en verdrietelijkheidjes stelselmatig verdrijft
waardoor haar gezichtje zoo altijd kin
derlijk onbezorgd kan zijn.
Dat zit 'm in de romantische neiging van
den schoen om zich te paren. Eén schoen is
iets onvolkomens, is iets troosteloos ver
drietelijk van verlatenheid, niet waar? Eén
schoen is als het gesymboliseerde verlangen,
het hunkeren: naar den anderen schoen. Eén
schoen is ook belachelijk. Belachelijk
heid immers ontstaat door 't absoluut onver
wachte. Sta je paf van, begin je te lachen,
want de schoen is nu eenmaal de onafschei
delijkheid van den anderen schoen
Daarom is één schoen, bijvoorbeeld zwer
vend op 't ijs van een sloot, zóó stumperig
dwaas.
Ik heb 't nooit zoo begrepen als toen ik
op een avond spoorde van Maastricht naar
huis. Op 't laatste nippertje werden de hou
ten dwarsbanken van zoo'n ouderwetsch
derde-klas-rijtuig bestormd door een horde
van die jong-stierige, zwaar gebouwde,
maar nog niet volgroeide, log-sterke boere-
pummels, 't nesthaar op de lippen, den baard
in de keel. Jongens, denk ik, van eenigerlei
landbouwavondschool, die nu terugkeerden
naar hun negorijen. En nauwelijks waren ze
bolderend binnengetuimeld of één zette
bulderend in met stampende voeten o voe
ten! „één paar schoenen en één paar
schoenen zijn twéééé paren schoenen". En
in denzelfden blèr viel plots de heele bende
bij: „twéé paren schoenen en één paar schoe
nen zijn drieieie paren schoenen". Ze plof
ten erbij of ze den vloer eruit wilden ram
men en balkten gezamenlijk voor in blatende
vervoering, met 'n adem als van een loco
motief, tot het duizend-zes-honderd-drie-en-
tachtigste paar schoenen, .want toen dion-
gen en bakkeleiden ze, aan een onnoembare
halte, dwars door elkaar floep, allemaal
't portier uit.
Dit was de elegie geweest, de hymne, de
litanie van de onafscheidelijkheid der schoe
nenparen waarop mijn eerder bedoeld
kennisje als op een rots de frivool rococo
luchtkasteeltjes van haar levensverwachting
bouwt.
Want 't orakeltje weet zij, het nest -
komt altijd naar haar despotisch verwende
willetje uit. De wijze Mathesis zelf heeft dit
immers voor haar zoo beschikt. Begint zij te
vragen aan den rechterschoen: ja? dan
antwoordt de linker; zooals het een idëeel
paar betaamt, immers steevast: neen! Hier
is haar voorzienigheid op gebaseerd. Moet 't
nee zijn, mag 't vooral niet gebeuren, jakkes
nee dan begint zij met ja, en zij rekt en
rekt 't kansspelletje, waarvan zij de blijde
uitkomst toch immers weet, door al die
sehoenenparen om haar heen te vragen ja?
te vragen neen? óf, als 't wél zoo moet
komen, toch lekker tof, te vragen: neen?
te vragen: ja? Geen schoen in een paar is
tegen dit vleien van 't noodlot bestand en
trouw orakelt de laatste zóóals zij 't ver
langt. Want lieden niet één houten
klamp o, gruwel, die ontloopt ze met
een afgewend hoofdje.
Zeg" vroeg ik ,als je tóch zoo'n
orakeltje noodig hebt om geen rimpeltjes
te krijgen, zou je 't dan niet poëtischer, met,
't zelfde succès, liever aan hun oogen vra
gen, in plaats van aan hun schoenen, die
soms zoo afgetrapt en bemodderd staan.
Ja zeker. Maar dat wil mijn moeder
volstrekt niet hebben, omdat er onder men
schen met oogen toch altijd zooveel man
nen zijn!"
Maar ik waarschuw u nóg eens al be
staat er dan één hobby, die nog verdwa-
zender is: 't gaan loopen en zitten kijken
naar de o o r e n uwer medemenschen
maar wacht u in 's hemelsnaam voor de
schoenen-manie, 't Moraliseeren gaat mij nu
eenmaal nooit al te best af. Anders zou ik u
enkel maar vragen hoe veel onschuldige
maagdekens er door 't hunkeren naar zoo'n
paar onbereikbaar coquette schoentjes op
hooge hakjes, van goudleer, van zilver,
naar een paar laarsjes met gekleurde kap
pen tot even aan de kuit nu leerwerk zóó
schaarsch is geworden enfin, maagde-
lijns af zijn geraakt?
Maar Octave Mirebeau vertelt van een
ouden markies, een wel negentig jaar ouden,
onverbeterlijken markies, die er bovendien
invalide van was geworden. Hij was er aan
verslaafd geraakt, zóó, dat hij onder den
hemel, van zijn ledikant, dan ook nooit door
zijn twee kamerdienaars te bed werd ge
legd, zonder weer 'n ander paar schoentjes,
•léége schoentjes tot de butler hem dood
vond, er aan bezweken: getroffen door een
attaque, met in iedere hand één schoentje
omklemd van een paar, dat dan ook de aller
nieuwste en volmaakte creatie moet zijn ge
weest om te besterven, zóó zinrijk voor
een negentigjarigen en bovendien invaliden
markies.
Nadruk verboden.