MENSCHEN EN HONDEN
het voormalige kasteel Ter Coulster
bij Heiloo en zijne bewoners.
FOKKEN IS OOK EEN VAK
(VI.)
Er komt meer kennis en inzicht voor kijken
dan men oppervlakkig zou denken.
TWEEDE BEAD
4
Aan de Oostzijde van den straatweg van
Haarlem naar Alkmaar, even vóór Heiloo,
ziet men op een hek den naam „ter Coulster"
doch niets verraadt, dat hier tot aan het
midden der 19e eeuw een adellijk slot heeft
gestaan, waar aanzienlijke geslachten hun
woning hebben gevestigd.
Ludolf Smits, een kroniekschrijver uit de
18e eeuw, verzekert, dat de grondslagen van
het op de grens van de duin- en geestgron
den en de drassige gronden en meren ge
bouwde slot Heylichloe 1) uit de twaalfde
eeuw dagteekenen.
Wij vinden in de geschiedrollen voor het
eerstmelding gemaakt van een Heer van
Heilichloe (Heynric van Heilichloe, Knape
bij gelegenheid van den strijd tusschen den
Graaf van Holland, Dirk VI tegen zijn broe
der Floris den Zwarten (1127 - 1132). Hoe
wel toenmaals een groot deel van Kenne-
merland werd verwoest, ontsnapte het Huis
te Heylichloe aan de plundering en brand
stichting. Waarschijnlijk omdat Heynric de
goede, bovendrijvende partij had gekozen.
In het jaar 1182 waren de Friezen weder
met grooten overmacht in Kennemerland
binnengedrongen, doch kwamen niet verder
dan Akersloot, zoodat Heiloo alleeen in de
verte het krijgsrumoer vernam en zelf ge
spaard bleef.
De tweede burchtheer, die in de kroniek
met name werd genoemd, was ook een Heyn
ric, waarschijnlijk een zoon van den eerst
genoemde. Hij wordt in een giftbrief ten
voordeele van Willem van Egmond 2) (res.
1208 - 1234) als bekrachtigend getuige onder
de „Mannen ter Kerke van Egmond" ver
meld.
Abt Lubertus van Egmond, oom van den
bovengenoemden Heer Willem, sloot n.l. in
1213 met dien neef een overeenkomst, waar
bij hij, uit kracht van zijn ambt, doch zonder
zijn monniken daarin te kennen, hem het
beschermvoogdij schap over het Convent met
alle daaraan verbonden leengoederen verze
kerde en dit volkomen in zijn geslacht be
vestigde en het was bij het passéeren van
deze overeenkomst, dat o.a. Heynric van
Heylichloe als getuige fungeerde.
Drie jaren later, in 1216, ontmoeten wij
een Heer Jacob van Heylichloe in den schit
terenden stoet, welke den Graaf en Gravin
van Holland vergezelde, om een rechtszit
ting, alweer over den opnieuw ontbranden
strijd tusschen kasteel en abdij van Egmond,
bij te wonen. Behalve den genoemden Heer
Jacob, vinden wij in het gevolg van Graaf
Willem vermeld Willem van Teylingen, de
beide broeders van Wassenaar, den burcht-
graaf van Leiden, den heer van Waterland
en vele anderen.
Bij het op den Sint-Augustijnsdag, 28 Mei
1216 opgemaakte verdrag van vrede en
vriendschap, paraisseerde Heer Jacob van
Heyligloe als getuige tusschen Heer Ael-
breght Banjaert en den burchtgraaf Jacob
van Leiden.
In December 1226 zegelen Dodo en Heyn
ric van Heyligloe met IJsbrant van Egmond
en Garbrandt van Alkmaar den nieuwen
leenbrief door abt Heynric van Egmond aan
Heer Willem van Egmond uitgegeven, en in
November 1227 bekrachtigen Jacob en Heyn
ric, met andere mannen der Abdij, nogmaals
een nieuwe bevestiging van het leen, door
het aanhangen van hun zegel.
Daarna wordt de naam der Heeren van
Heyligloe niet meer genoemd.
Zeer waarschijnlijk zijn zij met Graaf Flo
ris in den, door Gregorius IX omstreeks 1230
gepredikten, kruistocht tegen de Stadingers
medegetrokken. Heer Willem van Egmond
was in 1234 met vele Christen-Vorsten en
Heeren met 300 schepen onder bevel van
den Graaf van Holland de Weser opgevaren
om de Stad Stadie in Hannover te verove
ren. Dit gelukte weliswaar, op den 24 Juni
1234 versloeg de Bisschop Gerhard en zijne
bondgenooten het leger der ketters, doch ten
koste van vier duizend gesneuvelden, waar
onder Heer Willem van Egmond wordt ver
meld. Het is niet onwaarschijnlijk, dat Dodo,
Jacob en Heynric van Heylichloe hun leen
heer in den dood hebben vergezeld.
1) De naam Heylichloe, dus afgescheiden
van het kasteel, dat later dien naam zou
dragen, komt reeds in de geschriften van
Egmond in het jaar 980 voor. Het plaatsje
was een heilig oord, dat gekerstend werd
door Willibrordus, op wiens aanwijzing het
putje met wonderdoend water zou zijn ge
graven.
2) Andere getuigen waren o.a. Wouter de
Fries, Garbrandt van Alkmaar en IJsbrand
Tan der Laen.
Bij het uitsterven van het geslacht Hey
lichloe werd zijn heerlijkheid weer aan de
grafelijkheid onttrokken en volgens Kenrie-
mer recht door schout en schepenen onder
den gewonen baljuw bestuurd. De ingeze
tenen waren toen onder de grafelijkheid ver
plicht met twaalf riemen en volk naar het
riemtal in alle heirvaarten te dienen. Reeds
in het jaar 1395 kochten zij voor een bedrag
van 24 Hollandsehe schilden zes riemen af,
en aangezien het den dorpers niet goed ging,
moest Graaf Hertog Albreeht in 1399 het
aantal riemen halveeren, zoodat in dat jaar
de oorlogsbelasting slechts over drie riemen
werd geheven.
In dienzelfden tijd, waarover wij schrij
ven, bevonden zich aan het grafelijke hof
leden van het Henegouwsche geslacht van
der Coulster, die waarschijnlijk met Graaf
Willem IV naar Holland waren gekomen.
Heer Willem Garbrants van der Coulster
verving Heer van Arckel als rentmeester
van Graaf Aelbrachts huis en werd in die
bediening in 1397 of 1398 opgevolgd door
zijn broeder Garbrant. De zoon van Garbrant
Willem van der Coulster, werd in 1412 door
Graaf Aelbrecht beleend met de Ambachts
heerlijkheid van Heilo en Oesdom, in welk
gebied hij, volgens Gouthoeven, reeds eige
naar van het kasteel Heylichloe was, dat se
dert bekend staat als het Huis ter Coulster.
Deze Heer Willem overleed omstreeks
1467 en werd opgevolgd door zijn zoon Jacob
Deze was gehuwd met Jonkvrouwe Hille-
gonde, Heer Jansdochter van der Laen, uit
welk huwelijk vier dochters geboren wer
den. De oudste van dit viertal, Maria, Erf
dochter van Heylo en ter Coulster, bracht de
heerlijkheid en het kasteel ten huwelijk aan
Pieter van Ruyven, zoon van den Houtves
ter van Holland Nicolaas van Ruyven en
Vrouwe Judith; Pieter Adolfsdochter van
Haerlem. Uit het huwelijk van Jacob met
Hildegonde werd slechts een dochter, Josina
geboren. Deze huwde met Anthonis van Nij-
velt, een Utrechtseh edelman, waardoor het
kasteel uit het geslacht ter Coulster in dat
van Nijvelt overging.
Gedurende de ongeregeldheden van het
Kaas- en Broodvolk, die geheel Kennemer
land beroerden, had het kasteel ter Coulster
niet te lijden, ofschoon de bewoners van
Heiloo zich bij den tocht naar Haarlem in
1492 niet onbetuigd hadden gelaten.
In het jaar 1517 echter werd Heiloo be
dreigd door den plundertocht der Gelder-
schen, de Zwarte Hoop, die Medemblik in
genomen en verbrand hadden en brandend
en plunderend Kennemerland waren bin
nengevallen.
Op den 24sten Juni hadden de Gelder-
schen Alkmaar overvallen en geplunderd
en maakten zich gereed het omliggende land
af te loopen.
Op den 25sten Juni 1517 verschenen de
stroopers op het huis ter Coulster, dat zij
plunderden en in brand staken, zoodat er
van het schoone gebouw alleen puinhoopen
overbleven.
Uit het huwelijk van Josina met Anthonis
van Nijvelt sproten zes kinderen, waarvan
de oudste, Geraert van Nijvelt, heer van
Heylo en Oesdom, en bezitter van den
Coulster werd. Deze huwde met Willemijne
van Schagen, doch het huwelijk bleef kin
derloos. De tweede zoon Jacob was als
jongeling in Henegouwen overleden en van
de daarop volgende dochter is niets bekend,
de jongere dochter Clara van Nijvelt was
gehuwd met Heer Dirck de Wael van Moers-
kercken, die het kasteel weer eenigszins
had laten opbouwen.
Zij stierf er in 1550 kinderloos, waarna de
derde dochter Cornelia de nu volgende was.
Zij was non in de Praemonstrathuser Jonk
vrouwen abdij bij Delft zoodat de jongste
dochter Anna de heerlijkheid verwierf. Zij
was gehuwd met den heer Huybert van
Vliet uit den stam van Woerden, Heer van
Bergambacht en Hoenkoop, die dus nu ook
Heer van Heiloo en ter Coulster werd.
In het jaar 1567 trokken de krijgsbenden
van de Heeren van Batenburg en van Hen
drik van Brederode, die van Amsterdam wa
ren verdreven, door Waterland en Kenne
merland op weg naar Medemblik om dan
naar Emden scheep te gaan.
Op den 6den April trokken de krijgers
vah Batenburg door Kennermerland, doch
kwamen niet zoo ver als Heiloo. Zij gingen
van Alkmaar met spoed naar West-Fries
land, zonder schade te hebben aangericht.
De benden van Hendrik van Brederode,
echter gingen van Heiloo naar Egmond,
waar zij veel buit bemachtigden.
Kort daarop kwam de Provoost Geweldi
ge met geregelde troepen de losbandige ben
den van Batenburg en Bredenrode vervol
gen en verjagen. Carel van Brimeu, Graaf
van Megen, met eenige zijner onderbevel
hebbers nam in Mei 1567 eenige dagen
kwartier in het Kasteel ter Coulster, waar
hij door de Magistraat van Alkmaar op rui
me wijze van leeftocht werd voorzien.
Het werd toen een niet groot met roode
pannen gedekt gebouw, dat aan de vier
zijden uit vijvers en grachten oprees en
door een lusthof was omgeven.
Heer Huybert overleed in 1572 en liet
twee zoons en vier dochters na. De oudste
Jan van Woerden van Vliet, Heer van
Hoenkoop, Heiloo en ter Coulster, was
toen weduwnaar, hij had een jaar tevoren
zijn vrouw verloren, Aleyde van Duyven
voorde, dochter van Heer Jacob van Duy-
venvoorde, Ridder Heer van Opdam en
Vrouwe Geertruy van Liere.
Door Staatszaken bleef hij gewoonlijk ver
van zijn erfgoed en in het jaar 1572 werd hij
gemachtigd tot regeling der krijgszaken in
het Noorderkwartier en door Marnix van St.
Aldegonde uit naam van den Prins van
Oranje tot burgemeester van Haarlem be
noemd. Wij ontmoeten hem daar in die kwa
liteit voor en gedurende het beleg van 1572
en 1573 als ijverig Staatsgezinde tegenover
zijne ambtgenooten van Assendelft van
Schagen en de Vries, die de Spaansch ge
zinde partij waren toegedaan.
Na de overgave van Haarlem werd hem
echter geen leed aangedaan en Heer Jan
Vliet kon na eene korte gevangenschap on
gedeerd zijn slot ter Coulster bereiken. Ge
durende het beleg van Alkmaar in 1573 was
Heiloo door Spaansche krijgsbenden bezet.
Maar op den lOden October braken de laat
ste Spaansche troepen, die van Fronsbergh
en Ebersteyn hun legerplaats in de Nieuw-
poort op, en trokken door Heiloo naar Lim-
men en Castricum. Bij ter Coulster kwam
het tot een schermutseling tusschen de rui
ters van de Spaansche achterhoede en eeni
ge ondernemende Alkmaarsche burgers die
kwamen zien of er iets buit te maken was,
maar die weldra uiteengedreven werden.
In het jaar 1574 teekende heer Jan als ge
volmachtigde van de Edelen van Holland
het verbond van Vereeniging van die pro
vincie met Zeeland en werd, als lid van
den Landraad over Holland aangesteld. In
1577 huwde hij wederom een jonkvrouw uit
het geslacht van Duy ven voorde, namelijk
Maria, dochter van den Haagschen Raads
heer Jacob van Duy venvoorde, Ridder, Heer
van Warmond, van der Woude en Alkemae-
de en van Vrouwe Henrica van Egmond van
Meresteyn. Heer Jan van Vliet was in 1578
een dergenen, die de Unie van Utrecht tot
stand trachtten te brengen en vertrok in
1580 naar Zuid-Holland als Baljuw van
Voorne en Gouverneur van den Briel.
Het huis ter Coulster werd na hem be
woond door zijn broeder Anthonis van
Woerden van Vliet, die in 1596 overleed en
als laatste mannelijke nazaat van hun stam,
met zijne geslachtswapens in de Groote
Kerk te Haarlem werd begraven.
De erfgoederen kwamen nu aan de doch
ter van Heer Jan uit zijn tweede huwelijk,
Jonkvrouw Jenne, die als Vrouwe van
Hoenkoop, Heiloo en te Coulster huwde met
Heer Joan van Doornick. Zij stierf op jeug
digen leeftijd in 1604 en had bij testament
de heerlijkheid Hoenkoop aan haren neef
Wijnssen vermaakt.
Over den eigendom van Heiloo en ter
Coulster ontstond strijd tusschen Heer Ja
cob van Duy ven voorde, Heer van Warmond,
een broederszoon van Vrouwe Maria en
Tlieophilus van Cats, een nakomeling van
Ridder Abel van den Coulster, lid van den
Hoogen Raad in den Haag, die in 1540 over
leden was en in rechte lijn afstamde van
IJsbrandt van den Coulster, die in 1422 te
Dordrecht overleden was. De zaak kwam
voor den Hoogen Raad die na lang uitstel
bij vonnis Theophilus van Cats als den
naastgerechtigde erfgenaam van de Heerlijk
heid Heiloo met het huis de Coulster aan
wees.
Heer Theophilus van Cats, die reeds een
zeer vermogend man was, haastte zich het
ondertusschen zeer in verval geraakte huis
te herbouwen en de beplantingen in orde te
brengen.
Een kleinzoon van Theophilus, Willem
Maurits van der Cats, was gehuwd met een
dochter van Justinus van Nassau, hij was
Heer van Heiloo en Vrijheer van Hoog-
Woude, Eerstwoude en Veenhuyzen en be
woonde den Coulster. Bij zijn kinderloos
overlijden in 1745 schonk hij de heerlijk
heid aan zijn verren neef Jacob van Cats,
Raad en schepen der stad Alkmaar en
sedert dien Vrijheer van Veenhuysen, Heer
van Heiloo en Oesdom en van den Coulster.
In 1788 kwam de heerlijkheid door koop
aan Mr. Frangois Bergeon, die het landhuis
zoo ver sloopte, dat er niet veel meer dan
de voorpoort overbleef. De heer Louis An
ton van Ooyen, die in 1793 door koop eige
naar was geworden, liet in 1794 een eind-
weegs van den oorspronkelijken bouw een
houten huis zetten en richtte de overblijf
selen van het landslot tot arbeiderswoning
in. De volgende eigenaar Daniel Carel de
Dieu liet in 1801 het houten gebouw afbre
ken en in zijn geheel opzetten op de lust
plaats Marienstein aan den Noordelijken in
gang van Heiloo.
Jonkheer M. Gijsbert Fontein Verschuir,
gehuwd met de dochter van den Heer de
Dieu, werd in 1805 eigenaar van den Coulster
en later Heer van Heiloo en Oesdom. Hij liet
in 1810 tegen den wal van het voormalige
kasteel een huis bouwen, dat allengs meer
werd vergroot en uitgebreid. Aan de laatste
overblijfsels van den burcht zelf liet hij een
boerenwoning zetten, die er nu nog staat,
maar vijvers, tuinen en grachten zijn geni
velleerd.
Op verzoek van de toenmalige eigena
resse heeft Jonkheer Daniel Carel de Dieu
Fontein Verschuir het gebouw tegen den stal
geheel doen afbreken, zoodat er thans van de
gebouwen, zoowel oude als vernieuwde, niets
meer over is gebleven dan de naam op het
hele aan den weg.
Bergen, 1 Augustus 1940,
Dr. H. C, PRINSEN GEERLIGS.
Fokken is vandaag aan den dag taboe. De voedselvoorziening is helaas van dien
aard geworden, dat het fokken, van een nest honden een niet verantwoorde daad
zou beleekenen tegenover het jonge leven, dat men in de wereld brengt. Want
fokken beteekent niet alleen het doen verwekken van jonge honden, fokken
beteekent meer: het is het planmatig en doelmatig vermeerderen van het aan
tal rashonden volgens van te voren vastgestelde lijnen. Hij, die zijn sympathie
heeft verpand aan een bepaald hondenras, zal er gaarne toe meewerken dat ras
zoo veel mogelijk te verbeteren, zoodat het vrijwel het van te voren gestelde
ideaal gaat benaderen. Maar, om dat schoone doel te bereiken komt er heel
wat voor kijken.
Daar is in de eerste plaats de ontzaglijk moeilijke keuze van het ouderpaar,
of, als men zelf een van de twee ouders heeft, de keuze van een partner. Die
keuze is daarom zoo moeilijk, omdat daarbij om den hoek komt kijken een vrij
volledige kennis van het beschikbare materiaal, kennis voor de voornaamste
punten en principes van de erfelijkheidsleer en alles wat daaraan vast zit,
voorts een grondige kennis en vergelijkingsmogelijkheid van de twee ouder-
dieren plus hun voox-ouders tot minstens in het derde voorgeslacht, en tenslotte
het beschikbaar zijn van veel tijd en moeite en doeltreffend voedstel
voor de pups en voor de moeder.
volgens zekere methoden langzaam
HET MISVERSTAND:
INTEELT.
Wat die eerste punten betreft staan ons
natuurlijk de stamboeken der verschillende
kynologische vereenigingen en de afzonder
lijke stamtafels van de betrokken honden
ter beschikking. Nu is er niets moeilijker
dan het lezen van stamtafels. Dat is inder
daad een kunst op zichzelf. De leek ziet op
zulk een stamtafel (stamboom zegt men in
de wandeling, doch ten onrechte, daar een
stamboom een bepaald individu met al zijn
of haar nakomelingen toont, terwijl de
stamtafel juist het omgekeerde doet, name
lijk de gezamenlijke voorvaderen van een
individu aanwijst) de leek ziet dus op
zulk een stamtafel allemaal namen van
honden, die voor hem niets beteekenen,
doch die voor den ingewijde bepaalde be
grippen zijn geworden. Die namen toch van
bekende, in de teelt gebruikte, honden zeg
gen nauwkeurig welke goede of slechte
eigenschappen in een bepaald dier blijvend
vererfd liggen, en welke eigenschappen hij
dus in zijn nest ook kan terug verwachten.
Door het raadplegen van deze
stamtafels kan hij nagaan bijvoor
beeld, of de beide ouderdieren, welke
hij heeft uitgezocht, soms ook allebei
aanleg hebben tot een ongewenschte
eigenschap, waardoor hij de kans zou
loopen die eigenschap blijvend in zijn
pups aanwezig te zien; hij kan ook
nagaan, of een zeer gewenschte qua-
liteit, welke in zijn eigen hond niet
aanwezig is, door de paring wel in zijn
kweek kan worden gebracht.
Zoo is langzamerhand, vooral bij de
hoog ontwikkelde rassen waarin men alle
aandacht heeft besteed aan een doelbe
wuste en zoo wetenschappelijk mogelijke
teelt, het fokken op bloedlijnen of stammen
ontstaan. Deze stammen zijn hoofdzakelijk
opgebouwd door en met voortreffelijke
mannelijke dieren, die, van vader op
zoon, steeds weer opnieuw dezelfde graag
gewenschte hoedanigheden vererven en
daardoor de steunpilaren van de fokkerij
zijn geworden. Een prachtig voorbeeld
hiervan is de teelt van den Duitschen
Herder, die onder de onnavolgbare leiding
van de Fachschaft für Deutsche Schafer-
hunde, tot zoo groote hoogte is opgevoerd,
dat de deskundige met haast wiskundige
zekerheid aan een bepaalden hond kan
zien ,welk bloed hij voert, dus op welken
stam hij is ingefokt.
Uit een ontzagwekkend groote hoeveel
heid materiaal heeft de leiding van de
Fachschaft eenige jaren geleden een ui
terst interessant boekwerk samengesteld,
dat in de kynologie zeer de aandacht heeft
getrokken. Daarin waren namelijk, aan de
hand van zeer veel foto's en beschrijvin
gen, de voornaamste bloedlijnen, welke in
de teelt zijn en worden gebruikt, vastge
legd. Het behoeft geen betoog, dat door
dezen titanenarbeid een eerbiedafdwin-
gend stuk werk is verricht, dat niet alleen
aan dit ras ten goede komt, doch ook bij
de ontwikkeling van andere rassen van
uitnemend r.ut kan zijn, daar de Duitsehe
Herder reeds kan bogen op een doelbe
wuste fokkerij van ruim dertig jaren.
In dat boekwerk is dan ook een
schat van ervaring neergelegd, waar
mede iedereen zijn voordeel kan doen.
De fokkers van andere rassen kunnen
eruit leeren, hoe dit befaamde ras
maar zeker werd opgebouwd, de
liefhebbers van den Duitschen Her
der zelf hebben er een schitterende
handleiding aan bij het uitzoeken
van een ouderpaar.
Het is ook misschien hier de plaats om
iets te zeggen over een wijdverbreid mis
verstand bij het leeker.publiek, een mis
verstand, dat zich merkwaardigerwijs al
leen maar openbaart, zoo gauw het gaat
om het fokken van honden, doch niet bij
de teelt van paarden en rundvee, waarbij
toch evenzeer wordt gebruik gemaakt
van en nu komt het woord waarover
zooveel misbegrip bestaat Inteelt.
Jawel, de inteelt.
Ik heb eens een kooper voor jonge hon
den bij me gehad, die eerst omstandig in
formeerde, of er met het betrokken nest
ook inteelt was gepleegd, en die, toen hij
vernam, dat de hond, die hij koopen wou,
tot mijn spijt maar één grootmoeder had,
en niet zooals het behoort, twéé, veront
waardigd mijn woning verliet. Hij wou
beslist een hond zonder inteelt, want al
die ingeteelde honden waren maar zenuw
achtige angstdieren. Ziedaar het helaas
zoo wijd verbreide misverstand.
Het is jammer, dat men in wijdver
breide kringen nog zoo weinig op de
hoogte is van de erfelijkheidsleer, want
anders zou men weten, dat het streven,
om bepaalde eigenschappen vast te leg
gen, eenvoudig moet leiden tot inteelt,
dat is tot het paren van bloedverwanten.
De groote specialist op het gebied van de
erfelijkheidsleer, Dr. A. L. Hagendoorn,
zegt in zijn handboek voor de fokkerij, dat
inteelt iets geheel negatiefs is. „Inteelt
beteekent de afwezigheid van kruising;
dat is alles." Inderdaad, een ras, waarin
men geen kruisingsproducten meer toe
laat, zal langzaam maai® zeker zijn varia
biliteit verliezen, de verschillen tusschen
de dieren onderling worden minder: er
ontstaat een vast type, een rastype. Laten
wij het dus hierover eens zijn, dat geen
enkel ras ontstaat zonder inteelt. De
paarden- en rundveefokkers hebben dat al
lang begrepen en niemand maakt er hen
een verwijt van. Maar zoodra de honden
fokker inteelt pleegt, stort men dé fiolen
van zijn toorn over hem uit, omdat hij
„zenuwlijders" zou fokken.
Als er een verwijt onverdiend is,
is het wel dit. Die „zenuwlijders"
ik ken ze ook zijn meestal produc
ten van fokkers, die hun vak (inder
daad vak) niét verstonden en maar
raak fokten, en niet van inteelt. Ik
heb volkomei rustige, brave en ui
terst betrouwbare honden gekend,
wier ouders broer en zuster waren
of halfbroer en halfzuster, en ik weet
„zenuwlijders", wier ouders in de
verste verte geen familie van elkaar
waren. Maar, after all, waarom wordt
het een hor.d verboden een nerveu-
zen aard te hebben, terwijl er zoo
ontzaglijk veel menschen zijn, die
denzelfden aard hebben? Zijn zij er
minder om? Doch. de mensch moet
den hond kiezen, die het beste bij hem
past. En daarover wil ik het nog wel
eens hebben!
KYNOLOOG.
Menschen en honden V werd geplaatst in
ons nummer van Vrijdag 26 Juli 1940.).