MENSCHEN EN HONDEN het voormalige kasteel Ter Coulster bij Heiloo en zijne bewoners. FOKKEN IS OOK EEN VAK (VI.) Er komt meer kennis en inzicht voor kijken dan men oppervlakkig zou denken. TWEEDE BEAD 4 Aan de Oostzijde van den straatweg van Haarlem naar Alkmaar, even vóór Heiloo, ziet men op een hek den naam „ter Coulster" doch niets verraadt, dat hier tot aan het midden der 19e eeuw een adellijk slot heeft gestaan, waar aanzienlijke geslachten hun woning hebben gevestigd. Ludolf Smits, een kroniekschrijver uit de 18e eeuw, verzekert, dat de grondslagen van het op de grens van de duin- en geestgron den en de drassige gronden en meren ge bouwde slot Heylichloe 1) uit de twaalfde eeuw dagteekenen. Wij vinden in de geschiedrollen voor het eerstmelding gemaakt van een Heer van Heilichloe (Heynric van Heilichloe, Knape bij gelegenheid van den strijd tusschen den Graaf van Holland, Dirk VI tegen zijn broe der Floris den Zwarten (1127 - 1132). Hoe wel toenmaals een groot deel van Kenne- merland werd verwoest, ontsnapte het Huis te Heylichloe aan de plundering en brand stichting. Waarschijnlijk omdat Heynric de goede, bovendrijvende partij had gekozen. In het jaar 1182 waren de Friezen weder met grooten overmacht in Kennemerland binnengedrongen, doch kwamen niet verder dan Akersloot, zoodat Heiloo alleeen in de verte het krijgsrumoer vernam en zelf ge spaard bleef. De tweede burchtheer, die in de kroniek met name werd genoemd, was ook een Heyn ric, waarschijnlijk een zoon van den eerst genoemde. Hij wordt in een giftbrief ten voordeele van Willem van Egmond 2) (res. 1208 - 1234) als bekrachtigend getuige onder de „Mannen ter Kerke van Egmond" ver meld. Abt Lubertus van Egmond, oom van den bovengenoemden Heer Willem, sloot n.l. in 1213 met dien neef een overeenkomst, waar bij hij, uit kracht van zijn ambt, doch zonder zijn monniken daarin te kennen, hem het beschermvoogdij schap over het Convent met alle daaraan verbonden leengoederen verze kerde en dit volkomen in zijn geslacht be vestigde en het was bij het passéeren van deze overeenkomst, dat o.a. Heynric van Heylichloe als getuige fungeerde. Drie jaren later, in 1216, ontmoeten wij een Heer Jacob van Heylichloe in den schit terenden stoet, welke den Graaf en Gravin van Holland vergezelde, om een rechtszit ting, alweer over den opnieuw ontbranden strijd tusschen kasteel en abdij van Egmond, bij te wonen. Behalve den genoemden Heer Jacob, vinden wij in het gevolg van Graaf Willem vermeld Willem van Teylingen, de beide broeders van Wassenaar, den burcht- graaf van Leiden, den heer van Waterland en vele anderen. Bij het op den Sint-Augustijnsdag, 28 Mei 1216 opgemaakte verdrag van vrede en vriendschap, paraisseerde Heer Jacob van Heyligloe als getuige tusschen Heer Ael- breght Banjaert en den burchtgraaf Jacob van Leiden. In December 1226 zegelen Dodo en Heyn ric van Heyligloe met IJsbrant van Egmond en Garbrandt van Alkmaar den nieuwen leenbrief door abt Heynric van Egmond aan Heer Willem van Egmond uitgegeven, en in November 1227 bekrachtigen Jacob en Heyn ric, met andere mannen der Abdij, nogmaals een nieuwe bevestiging van het leen, door het aanhangen van hun zegel. Daarna wordt de naam der Heeren van Heyligloe niet meer genoemd. Zeer waarschijnlijk zijn zij met Graaf Flo ris in den, door Gregorius IX omstreeks 1230 gepredikten, kruistocht tegen de Stadingers medegetrokken. Heer Willem van Egmond was in 1234 met vele Christen-Vorsten en Heeren met 300 schepen onder bevel van den Graaf van Holland de Weser opgevaren om de Stad Stadie in Hannover te verove ren. Dit gelukte weliswaar, op den 24 Juni 1234 versloeg de Bisschop Gerhard en zijne bondgenooten het leger der ketters, doch ten koste van vier duizend gesneuvelden, waar onder Heer Willem van Egmond wordt ver meld. Het is niet onwaarschijnlijk, dat Dodo, Jacob en Heynric van Heylichloe hun leen heer in den dood hebben vergezeld. 1) De naam Heylichloe, dus afgescheiden van het kasteel, dat later dien naam zou dragen, komt reeds in de geschriften van Egmond in het jaar 980 voor. Het plaatsje was een heilig oord, dat gekerstend werd door Willibrordus, op wiens aanwijzing het putje met wonderdoend water zou zijn ge graven. 2) Andere getuigen waren o.a. Wouter de Fries, Garbrandt van Alkmaar en IJsbrand Tan der Laen. Bij het uitsterven van het geslacht Hey lichloe werd zijn heerlijkheid weer aan de grafelijkheid onttrokken en volgens Kenrie- mer recht door schout en schepenen onder den gewonen baljuw bestuurd. De ingeze tenen waren toen onder de grafelijkheid ver plicht met twaalf riemen en volk naar het riemtal in alle heirvaarten te dienen. Reeds in het jaar 1395 kochten zij voor een bedrag van 24 Hollandsehe schilden zes riemen af, en aangezien het den dorpers niet goed ging, moest Graaf Hertog Albreeht in 1399 het aantal riemen halveeren, zoodat in dat jaar de oorlogsbelasting slechts over drie riemen werd geheven. In dienzelfden tijd, waarover wij schrij ven, bevonden zich aan het grafelijke hof leden van het Henegouwsche geslacht van der Coulster, die waarschijnlijk met Graaf Willem IV naar Holland waren gekomen. Heer Willem Garbrants van der Coulster verving Heer van Arckel als rentmeester van Graaf Aelbrachts huis en werd in die bediening in 1397 of 1398 opgevolgd door zijn broeder Garbrant. De zoon van Garbrant Willem van der Coulster, werd in 1412 door Graaf Aelbrecht beleend met de Ambachts heerlijkheid van Heilo en Oesdom, in welk gebied hij, volgens Gouthoeven, reeds eige naar van het kasteel Heylichloe was, dat se dert bekend staat als het Huis ter Coulster. Deze Heer Willem overleed omstreeks 1467 en werd opgevolgd door zijn zoon Jacob Deze was gehuwd met Jonkvrouwe Hille- gonde, Heer Jansdochter van der Laen, uit welk huwelijk vier dochters geboren wer den. De oudste van dit viertal, Maria, Erf dochter van Heylo en ter Coulster, bracht de heerlijkheid en het kasteel ten huwelijk aan Pieter van Ruyven, zoon van den Houtves ter van Holland Nicolaas van Ruyven en Vrouwe Judith; Pieter Adolfsdochter van Haerlem. Uit het huwelijk van Jacob met Hildegonde werd slechts een dochter, Josina geboren. Deze huwde met Anthonis van Nij- velt, een Utrechtseh edelman, waardoor het kasteel uit het geslacht ter Coulster in dat van Nijvelt overging. Gedurende de ongeregeldheden van het Kaas- en Broodvolk, die geheel Kennemer land beroerden, had het kasteel ter Coulster niet te lijden, ofschoon de bewoners van Heiloo zich bij den tocht naar Haarlem in 1492 niet onbetuigd hadden gelaten. In het jaar 1517 echter werd Heiloo be dreigd door den plundertocht der Gelder- schen, de Zwarte Hoop, die Medemblik in genomen en verbrand hadden en brandend en plunderend Kennemerland waren bin nengevallen. Op den 24sten Juni hadden de Gelder- schen Alkmaar overvallen en geplunderd en maakten zich gereed het omliggende land af te loopen. Op den 25sten Juni 1517 verschenen de stroopers op het huis ter Coulster, dat zij plunderden en in brand staken, zoodat er van het schoone gebouw alleen puinhoopen overbleven. Uit het huwelijk van Josina met Anthonis van Nijvelt sproten zes kinderen, waarvan de oudste, Geraert van Nijvelt, heer van Heylo en Oesdom, en bezitter van den Coulster werd. Deze huwde met Willemijne van Schagen, doch het huwelijk bleef kin derloos. De tweede zoon Jacob was als jongeling in Henegouwen overleden en van de daarop volgende dochter is niets bekend, de jongere dochter Clara van Nijvelt was gehuwd met Heer Dirck de Wael van Moers- kercken, die het kasteel weer eenigszins had laten opbouwen. Zij stierf er in 1550 kinderloos, waarna de derde dochter Cornelia de nu volgende was. Zij was non in de Praemonstrathuser Jonk vrouwen abdij bij Delft zoodat de jongste dochter Anna de heerlijkheid verwierf. Zij was gehuwd met den heer Huybert van Vliet uit den stam van Woerden, Heer van Bergambacht en Hoenkoop, die dus nu ook Heer van Heiloo en ter Coulster werd. In het jaar 1567 trokken de krijgsbenden van de Heeren van Batenburg en van Hen drik van Brederode, die van Amsterdam wa ren verdreven, door Waterland en Kenne merland op weg naar Medemblik om dan naar Emden scheep te gaan. Op den 6den April trokken de krijgers vah Batenburg door Kennermerland, doch kwamen niet zoo ver als Heiloo. Zij gingen van Alkmaar met spoed naar West-Fries land, zonder schade te hebben aangericht. De benden van Hendrik van Brederode, echter gingen van Heiloo naar Egmond, waar zij veel buit bemachtigden. Kort daarop kwam de Provoost Geweldi ge met geregelde troepen de losbandige ben den van Batenburg en Bredenrode vervol gen en verjagen. Carel van Brimeu, Graaf van Megen, met eenige zijner onderbevel hebbers nam in Mei 1567 eenige dagen kwartier in het Kasteel ter Coulster, waar hij door de Magistraat van Alkmaar op rui me wijze van leeftocht werd voorzien. Het werd toen een niet groot met roode pannen gedekt gebouw, dat aan de vier zijden uit vijvers en grachten oprees en door een lusthof was omgeven. Heer Huybert overleed in 1572 en liet twee zoons en vier dochters na. De oudste Jan van Woerden van Vliet, Heer van Hoenkoop, Heiloo en ter Coulster, was toen weduwnaar, hij had een jaar tevoren zijn vrouw verloren, Aleyde van Duyven voorde, dochter van Heer Jacob van Duy- venvoorde, Ridder Heer van Opdam en Vrouwe Geertruy van Liere. Door Staatszaken bleef hij gewoonlijk ver van zijn erfgoed en in het jaar 1572 werd hij gemachtigd tot regeling der krijgszaken in het Noorderkwartier en door Marnix van St. Aldegonde uit naam van den Prins van Oranje tot burgemeester van Haarlem be noemd. Wij ontmoeten hem daar in die kwa liteit voor en gedurende het beleg van 1572 en 1573 als ijverig Staatsgezinde tegenover zijne ambtgenooten van Assendelft van Schagen en de Vries, die de Spaansch ge zinde partij waren toegedaan. Na de overgave van Haarlem werd hem echter geen leed aangedaan en Heer Jan Vliet kon na eene korte gevangenschap on gedeerd zijn slot ter Coulster bereiken. Ge durende het beleg van Alkmaar in 1573 was Heiloo door Spaansche krijgsbenden bezet. Maar op den lOden October braken de laat ste Spaansche troepen, die van Fronsbergh en Ebersteyn hun legerplaats in de Nieuw- poort op, en trokken door Heiloo naar Lim- men en Castricum. Bij ter Coulster kwam het tot een schermutseling tusschen de rui ters van de Spaansche achterhoede en eeni ge ondernemende Alkmaarsche burgers die kwamen zien of er iets buit te maken was, maar die weldra uiteengedreven werden. In het jaar 1574 teekende heer Jan als ge volmachtigde van de Edelen van Holland het verbond van Vereeniging van die pro vincie met Zeeland en werd, als lid van den Landraad over Holland aangesteld. In 1577 huwde hij wederom een jonkvrouw uit het geslacht van Duy ven voorde, namelijk Maria, dochter van den Haagschen Raads heer Jacob van Duy venvoorde, Ridder, Heer van Warmond, van der Woude en Alkemae- de en van Vrouwe Henrica van Egmond van Meresteyn. Heer Jan van Vliet was in 1578 een dergenen, die de Unie van Utrecht tot stand trachtten te brengen en vertrok in 1580 naar Zuid-Holland als Baljuw van Voorne en Gouverneur van den Briel. Het huis ter Coulster werd na hem be woond door zijn broeder Anthonis van Woerden van Vliet, die in 1596 overleed en als laatste mannelijke nazaat van hun stam, met zijne geslachtswapens in de Groote Kerk te Haarlem werd begraven. De erfgoederen kwamen nu aan de doch ter van Heer Jan uit zijn tweede huwelijk, Jonkvrouw Jenne, die als Vrouwe van Hoenkoop, Heiloo en te Coulster huwde met Heer Joan van Doornick. Zij stierf op jeug digen leeftijd in 1604 en had bij testament de heerlijkheid Hoenkoop aan haren neef Wijnssen vermaakt. Over den eigendom van Heiloo en ter Coulster ontstond strijd tusschen Heer Ja cob van Duy ven voorde, Heer van Warmond, een broederszoon van Vrouwe Maria en Tlieophilus van Cats, een nakomeling van Ridder Abel van den Coulster, lid van den Hoogen Raad in den Haag, die in 1540 over leden was en in rechte lijn afstamde van IJsbrandt van den Coulster, die in 1422 te Dordrecht overleden was. De zaak kwam voor den Hoogen Raad die na lang uitstel bij vonnis Theophilus van Cats als den naastgerechtigde erfgenaam van de Heerlijk heid Heiloo met het huis de Coulster aan wees. Heer Theophilus van Cats, die reeds een zeer vermogend man was, haastte zich het ondertusschen zeer in verval geraakte huis te herbouwen en de beplantingen in orde te brengen. Een kleinzoon van Theophilus, Willem Maurits van der Cats, was gehuwd met een dochter van Justinus van Nassau, hij was Heer van Heiloo en Vrijheer van Hoog- Woude, Eerstwoude en Veenhuyzen en be woonde den Coulster. Bij zijn kinderloos overlijden in 1745 schonk hij de heerlijk heid aan zijn verren neef Jacob van Cats, Raad en schepen der stad Alkmaar en sedert dien Vrijheer van Veenhuysen, Heer van Heiloo en Oesdom en van den Coulster. In 1788 kwam de heerlijkheid door koop aan Mr. Frangois Bergeon, die het landhuis zoo ver sloopte, dat er niet veel meer dan de voorpoort overbleef. De heer Louis An ton van Ooyen, die in 1793 door koop eige naar was geworden, liet in 1794 een eind- weegs van den oorspronkelijken bouw een houten huis zetten en richtte de overblijf selen van het landslot tot arbeiderswoning in. De volgende eigenaar Daniel Carel de Dieu liet in 1801 het houten gebouw afbre ken en in zijn geheel opzetten op de lust plaats Marienstein aan den Noordelijken in gang van Heiloo. Jonkheer M. Gijsbert Fontein Verschuir, gehuwd met de dochter van den Heer de Dieu, werd in 1805 eigenaar van den Coulster en later Heer van Heiloo en Oesdom. Hij liet in 1810 tegen den wal van het voormalige kasteel een huis bouwen, dat allengs meer werd vergroot en uitgebreid. Aan de laatste overblijfsels van den burcht zelf liet hij een boerenwoning zetten, die er nu nog staat, maar vijvers, tuinen en grachten zijn geni velleerd. Op verzoek van de toenmalige eigena resse heeft Jonkheer Daniel Carel de Dieu Fontein Verschuir het gebouw tegen den stal geheel doen afbreken, zoodat er thans van de gebouwen, zoowel oude als vernieuwde, niets meer over is gebleven dan de naam op het hele aan den weg. Bergen, 1 Augustus 1940, Dr. H. C, PRINSEN GEERLIGS. Fokken is vandaag aan den dag taboe. De voedselvoorziening is helaas van dien aard geworden, dat het fokken, van een nest honden een niet verantwoorde daad zou beleekenen tegenover het jonge leven, dat men in de wereld brengt. Want fokken beteekent niet alleen het doen verwekken van jonge honden, fokken beteekent meer: het is het planmatig en doelmatig vermeerderen van het aan tal rashonden volgens van te voren vastgestelde lijnen. Hij, die zijn sympathie heeft verpand aan een bepaald hondenras, zal er gaarne toe meewerken dat ras zoo veel mogelijk te verbeteren, zoodat het vrijwel het van te voren gestelde ideaal gaat benaderen. Maar, om dat schoone doel te bereiken komt er heel wat voor kijken. Daar is in de eerste plaats de ontzaglijk moeilijke keuze van het ouderpaar, of, als men zelf een van de twee ouders heeft, de keuze van een partner. Die keuze is daarom zoo moeilijk, omdat daarbij om den hoek komt kijken een vrij volledige kennis van het beschikbare materiaal, kennis voor de voornaamste punten en principes van de erfelijkheidsleer en alles wat daaraan vast zit, voorts een grondige kennis en vergelijkingsmogelijkheid van de twee ouder- dieren plus hun voox-ouders tot minstens in het derde voorgeslacht, en tenslotte het beschikbaar zijn van veel tijd en moeite en doeltreffend voedstel voor de pups en voor de moeder. volgens zekere methoden langzaam HET MISVERSTAND: INTEELT. Wat die eerste punten betreft staan ons natuurlijk de stamboeken der verschillende kynologische vereenigingen en de afzonder lijke stamtafels van de betrokken honden ter beschikking. Nu is er niets moeilijker dan het lezen van stamtafels. Dat is inder daad een kunst op zichzelf. De leek ziet op zulk een stamtafel (stamboom zegt men in de wandeling, doch ten onrechte, daar een stamboom een bepaald individu met al zijn of haar nakomelingen toont, terwijl de stamtafel juist het omgekeerde doet, name lijk de gezamenlijke voorvaderen van een individu aanwijst) de leek ziet dus op zulk een stamtafel allemaal namen van honden, die voor hem niets beteekenen, doch die voor den ingewijde bepaalde be grippen zijn geworden. Die namen toch van bekende, in de teelt gebruikte, honden zeg gen nauwkeurig welke goede of slechte eigenschappen in een bepaald dier blijvend vererfd liggen, en welke eigenschappen hij dus in zijn nest ook kan terug verwachten. Door het raadplegen van deze stamtafels kan hij nagaan bijvoor beeld, of de beide ouderdieren, welke hij heeft uitgezocht, soms ook allebei aanleg hebben tot een ongewenschte eigenschap, waardoor hij de kans zou loopen die eigenschap blijvend in zijn pups aanwezig te zien; hij kan ook nagaan, of een zeer gewenschte qua- liteit, welke in zijn eigen hond niet aanwezig is, door de paring wel in zijn kweek kan worden gebracht. Zoo is langzamerhand, vooral bij de hoog ontwikkelde rassen waarin men alle aandacht heeft besteed aan een doelbe wuste en zoo wetenschappelijk mogelijke teelt, het fokken op bloedlijnen of stammen ontstaan. Deze stammen zijn hoofdzakelijk opgebouwd door en met voortreffelijke mannelijke dieren, die, van vader op zoon, steeds weer opnieuw dezelfde graag gewenschte hoedanigheden vererven en daardoor de steunpilaren van de fokkerij zijn geworden. Een prachtig voorbeeld hiervan is de teelt van den Duitschen Herder, die onder de onnavolgbare leiding van de Fachschaft für Deutsche Schafer- hunde, tot zoo groote hoogte is opgevoerd, dat de deskundige met haast wiskundige zekerheid aan een bepaalden hond kan zien ,welk bloed hij voert, dus op welken stam hij is ingefokt. Uit een ontzagwekkend groote hoeveel heid materiaal heeft de leiding van de Fachschaft eenige jaren geleden een ui terst interessant boekwerk samengesteld, dat in de kynologie zeer de aandacht heeft getrokken. Daarin waren namelijk, aan de hand van zeer veel foto's en beschrijvin gen, de voornaamste bloedlijnen, welke in de teelt zijn en worden gebruikt, vastge legd. Het behoeft geen betoog, dat door dezen titanenarbeid een eerbiedafdwin- gend stuk werk is verricht, dat niet alleen aan dit ras ten goede komt, doch ook bij de ontwikkeling van andere rassen van uitnemend r.ut kan zijn, daar de Duitsehe Herder reeds kan bogen op een doelbe wuste fokkerij van ruim dertig jaren. In dat boekwerk is dan ook een schat van ervaring neergelegd, waar mede iedereen zijn voordeel kan doen. De fokkers van andere rassen kunnen eruit leeren, hoe dit befaamde ras maar zeker werd opgebouwd, de liefhebbers van den Duitschen Her der zelf hebben er een schitterende handleiding aan bij het uitzoeken van een ouderpaar. Het is ook misschien hier de plaats om iets te zeggen over een wijdverbreid mis verstand bij het leeker.publiek, een mis verstand, dat zich merkwaardigerwijs al leen maar openbaart, zoo gauw het gaat om het fokken van honden, doch niet bij de teelt van paarden en rundvee, waarbij toch evenzeer wordt gebruik gemaakt van en nu komt het woord waarover zooveel misbegrip bestaat Inteelt. Jawel, de inteelt. Ik heb eens een kooper voor jonge hon den bij me gehad, die eerst omstandig in formeerde, of er met het betrokken nest ook inteelt was gepleegd, en die, toen hij vernam, dat de hond, die hij koopen wou, tot mijn spijt maar één grootmoeder had, en niet zooals het behoort, twéé, veront waardigd mijn woning verliet. Hij wou beslist een hond zonder inteelt, want al die ingeteelde honden waren maar zenuw achtige angstdieren. Ziedaar het helaas zoo wijd verbreide misverstand. Het is jammer, dat men in wijdver breide kringen nog zoo weinig op de hoogte is van de erfelijkheidsleer, want anders zou men weten, dat het streven, om bepaalde eigenschappen vast te leg gen, eenvoudig moet leiden tot inteelt, dat is tot het paren van bloedverwanten. De groote specialist op het gebied van de erfelijkheidsleer, Dr. A. L. Hagendoorn, zegt in zijn handboek voor de fokkerij, dat inteelt iets geheel negatiefs is. „Inteelt beteekent de afwezigheid van kruising; dat is alles." Inderdaad, een ras, waarin men geen kruisingsproducten meer toe laat, zal langzaam maai® zeker zijn varia biliteit verliezen, de verschillen tusschen de dieren onderling worden minder: er ontstaat een vast type, een rastype. Laten wij het dus hierover eens zijn, dat geen enkel ras ontstaat zonder inteelt. De paarden- en rundveefokkers hebben dat al lang begrepen en niemand maakt er hen een verwijt van. Maar zoodra de honden fokker inteelt pleegt, stort men dé fiolen van zijn toorn over hem uit, omdat hij „zenuwlijders" zou fokken. Als er een verwijt onverdiend is, is het wel dit. Die „zenuwlijders" ik ken ze ook zijn meestal produc ten van fokkers, die hun vak (inder daad vak) niét verstonden en maar raak fokten, en niet van inteelt. Ik heb volkomei rustige, brave en ui terst betrouwbare honden gekend, wier ouders broer en zuster waren of halfbroer en halfzuster, en ik weet „zenuwlijders", wier ouders in de verste verte geen familie van elkaar waren. Maar, after all, waarom wordt het een hor.d verboden een nerveu- zen aard te hebben, terwijl er zoo ontzaglijk veel menschen zijn, die denzelfden aard hebben? Zijn zij er minder om? Doch. de mensch moet den hond kiezen, die het beste bij hem past. En daarover wil ik het nog wel eens hebben! KYNOLOOG. Menschen en honden V werd geplaatst in ons nummer van Vrijdag 26 Juli 1940.).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1940 | | pagina 8