HET GEHEIM
Üeuilletm
REDE VAN DEN RIJKSCOMMISSARIS.
DOODEL'JKE GIF.
i
TWEEDE BLAD.
Politieke, economische, financieele en
fiscale beschouwingen.
De vooruitzichten voor
ons volk.
In het verdere verloop van zijn
rede, Woensdag in het Concertge
bouw te Amsterdam gehouden, heeft
Rijkscommissaris Rijksminister
Seyss-Inquart nog gezegd:
Burgerlijk bestuur.
Zoo kwam het tot den tienden Mei
en na de verbrijzeling van den te
genstand der Nederlanders tot in
voering van het Rijkscommissariaat.
Uit het feit, dat in de bezette gebie
den ten westen van de oude grens
van het Duitsche rijk uitsluitend in
Nederland een burgerlijk bestuur
werd ingevoerd, valt af te leiden, dat
de Führer Nederland niet in de eer
ste plaats behandeld wilde weten
van het standpunt, dat het een door
de Duitsche militaire macht bezet
land is. Deze bedoeling kan verkeerd
begrepen worden en dat geschiedt
door velen, die onvoorwaardelijk in
de rol Van vijand van het Duitsche
volk en Rijk willen blijven.
Welaan, deze lieden kunnen wij
helpen, maar de beslissing is reeds
gevallen, want dan staan wij niet
als vijanden tegenover elkaar, maar
als overwinnaar en overwonnene.
Met welke bedoelingen wij Duit-
schers hier gekomen zijn, is herhaal
delijk en voldoende verklaard. Reeds
in den oproep bij de instelling van
het Rijkscommissariaat hebben wij
verklaard, dat het Nederlandsche
recht zooveel mogelijk van kracht
zal blijven en bestuur döor de Ne
derlandsche instanties zal geschie
den onder de toegevoegde voor
waarde, dat het Nederlandsche volk
met begrip en beheersching de door
de bezettende mogendheid gegeven
voorschriften zal opvolgen. Vooral
echter werd den Nederlanders ver
kondigd, dat zij hun land en hun
vrijheid voor de toekomst in veilig
heid vermogen te stellen, indien zij
de taak, die uit het gemeenschappe
lijke lot voorkomt, zullen vervullen.
Deze verzekeringen van een genre,
zooals zjj wel nooit eerder aan een
overwonnen volk gedaan zullen zijn,
hebben wij krachtens de ons bewuste
verantwoordelijkheid voor het Ger-
maansche bloed zelfs gegeven, al
ontbreekt bij den hiermede begiftig
den besef voor de beteekenis van
deze drijfveer onzer handelwijze.
Verklaring.
Volgens deze beginselen is het be
stuur en de leiding in Nederland in
gericht en na de politieke situatie,
zooals deze bestond, onderzocht en
geconstateerd te hebben, heb ik 26
Juli in een rede voor het „Arbeits-
bereich" in Den Haag verklaard,
dat de politieke wilsvorming een
zaak van de Nederlanders is, doch
dat wij Duitschers ons al naar den
uitslag van deze wilsvorming ons
standpunt zullen voorbehouden en
dat wij in geen geval ooit zullen
dulden, dat ooit toestanden terug-
keeren, die weer tot een tienden Mei
1940 zouden kunnen leiden. D vrij
heid van politieke beslissing, die
daarmee aan de Nederlanders gege
ven is, zal slechts in zooverre betee
kenis hebben, als de houding, die de
Nederlanders in dezen beslissenden
strijd van het Duitsche volk voor de
toekomstige vorming van Europa
aannemen, den doorslag zal geven
bij de bepaling van de plaats der
Nederlanders in de toekomst. Ik ge
loof, dat deze verklaringen helder
en duidelijk zijn. Het is mij althans
niet mogelijk, in te zien hoe men
nog duidelijker en helderder kan
spreken.
Ik heb het niet juist geacht in het
vervolg aan deze verklaringen nog
veel toe te voegen, want ik ben nog
steeds besloten de Nederlanders al
thans in groote meerderheid voor
nuchtere, ernstig wikkende men-
schen te houden, die in staat zijn
woorden en hun eigenlijke beteeke
nis te begrijpen. Deze verklaring in
herhaalde toespraken steeds weer te
herhalen, scheen mij voor de Neder
landers ongepast en onjuist in ver
band met den ernst van mijn woor
den. Ik heb derhalve in de nieuw-
jaarsboodschap-1941 uitsluitend dui
delijk gemaakt, dat thans de teerling
geworpen wordt, want de nieuwe op
bouw van Europa is bronnen en
ieder afzonderlijk is r de beslis
sing gesteld: met 01 tegen ons
tertium non datur. in de toekomst
spreken en gelden daden.
Thans zijn reëele, doch harde han
delingen verricht en er zal wel nie
mand meer zijn, die er aan twijfelt,
dat de bezettende mogendheid, ge
dragen door de strijdvaardige idee
van het nationaal-socialisme, beslo
ten is haar, naar ik met nadruk ver
klaar, steeds tijdig verkondigde doel
einden en bedoelingen onverbidde
lijk te verwezenlijken. Dit verschaft
thans gelegenheid de uiteenzettin
gen over de lotsgemeenschap van
het Nederlandsche en het Duitsche
volk, die weliswaar misschien nog
hier en daar geloochend wordt, doch
eigenlijk reeds een feit is geworden,
voort te zetten en vooral de ervarin
gen met de reactie tot dusver na te
gaan om naar ik althans voor
mijn deel met nadruk betoog voor
beide partijen nuttige conclusies te
trekken. Hoe heeft het Nederland
sche volk gereageerd?
De toestand hier te lande.
Indien men geloof wilde slaan aan
geruchten, die in het vijandelijke
buitenland worden verbreid of door
de vijanden in het neutrale buiten
land in omloop worden gebracht,
zou men moeten aannemen, dat in
dit land hier hongersnood heerscht,
dat de Nederlandsche arbeider door
Duitsche politiemannen met den ba
jonet op het geweer naar zijn werk
wordt gebracht, dat een wilde,
moordende vijandschap tusschen de
Duitschers en de Nederlanders in dit
land bestaat en het Nederlandsche
volk zich in een staat van volkomen
Knechtschap bevindt.
In dit land is sinds de bezetting
nog geen mensch verhongerd. Het
geval heeft zich ook nog niet voor
gedaan, dat een Nederlander door
politiemaatregelen in zijn hoogst
persoonlijk besluit werk aan te ne
men of niet werd gedwongen. Ik ge
loof echter te kunnen zeggen, dat in
dit land, als men in aanmerking
neemt, dat het toch bezet gebied
vlak bij het vijandelijk front is, een
waarlijk ongelooflijke vrijheid voor
politieke activiteit bestaat, want de
neerslag van dit leven in de politie
berichten, die toch niet; het geheele
politieke leven vormt, is groot ge
noeg. Tenslotte behooren bij vecht
partijen, ingegooide ruiten en derge
lijke uitingen van politiek leven toch
altijd tenminste twee elkaar bestrij
dende politieke elementen. Zij moe
ten er dus beide zijn en beide de
mogelijkheid bezitten hun bestaan
zoo drastisch te bewijzen. Het is der
halve ook niet juist, als de een of an
der beweert, dat hier politieke be
wegingen hun bestaan leiden op de
punten van de Duitsche bajonetten.
Een dergelijke bewering getuigt van
grondig gebrek aan kennis van de
doeltreffendheid der Duitsche bajo
netten. Indien wij namelijk inder
daad de bedoeling hadden hier een
politieke beweging onder bescher
ming der Duitsche bajonetten en met
hun hulp te forceeren, dan zou er
binnen weinige weken in dit land in
het geheel niemand meer zijn, die
het slechts kon of zou wagen in
woord of geschrift of metterdaad een
eenigszins oppositioneele houding te
genover deze zoegenaamd geprote
geerde beweging aan te nemen.
Nog steeds geldt, dat wij den Ne
derlanders geen politieke overtui
ging willen opdringen. Het spreekt
echter vanzelf, dat de terroristische
geest, die in alle liberaal-democrati
sche landen tegen de nationaal-so-
cialistische bewegingen losbrak op
het oogenblik, waarop het nationaal
socialisme in het Duitsche Rijk aan
de macht was gekomen, in Neder
land wordt gebroken. Dat de politie
ke strijd na een dergelijke periode
van onderdrukking niet met glacé
handschoenen wordt gevoerd, valt
niet te verwonderen en bezwaren
tegen de hardheid van dezen strijd
tellen bij mij niet veel zwaarder dan
de kreet „houdt den dief".
Indien men mij thans zou te
genwerpen, dat slechts de na-
tionaal-socialisten in formatie
mogen marcheererf, dan zeg ik
„dat spreekt vanzelf", want de
nationaal-socialisten hebben be
wezen en bewijzen dagelijks,
dat zij den weg van de lotsge
meenschap met het Duitsche
volk willen gaan. Alle anderen
zijn tot dusver niet geslaagd in
de levering van dit bewijs, ve
len hebben daartoe zelfs nog
geen poging gedaan. Indien men
aan deze krachten het recht zou
geven formaties te vormen, zou
dit niets anders zijn dan den
weg voor een nieuwen tienden
Mei open te stellen.
Zoo zal de politieke strijd in Ne
derland zijn loop nemen, voorzoover
de bezettende mogendheid dit kan
toelaten met het oog op de noodzaak
tot handhaving van de orde in dit
land. Ik zelf geloof, dat de nationaal-
socialistische beweging in steeds
klaarder begrip voor haar politieke
taak en beteekenis in toenemende
mate haar bemoeiingen er steeds
meer op zal richten om iederen Ne-
derlandschen volksgenoot afzonder
lijk van de juistheid van de politieke
idee van het nationaal-socialisme
voor het welzijn van het Nederland
sche volk te overtuigen om zoo door
het winnen van de politiektoonaan-
gevende lagen tot de dragende po
litieke beweging van het Nederland
sche volk te worden.
Terwijl aldus de politieke krach
ten binnen de haar toegestane ruim
te tot uiting komen cn bewijzen
kunnen, dat zij in staat zijn leiding
te geven, hebben arbeiders, boeren
en burgers door hun gedrag blijk ge
geten van hun standpunt ten aan
zien van den gegeven bezettingstoe
stand. Men kan zeggen, dat de Ne
derlanders over het algemeen af
wachtend, met een zekere terughou
ding doch voor het grootste deel be
langstellend het heden beschouwen
en aan de toekomst denken. In het
bijzonder uit arbeiderskringen hoo-
ren wij steeds vragen en stemmen,
die de belangstelling voor het natio
naal-socialisme bewijzen. Het is dui
delijk, dat de invoering van de eco
nomische en persoonlijke beperkin
gen, die in verband met den oorlog
nu eenmaal noodzakelijk zijn, niet
de geschikte vorm is om den Neder-
landschen arbeider te toonen, wat
wij onder nationaal-socialisme en de
resultaten hiervan voor den arbeider
verstaan.
Ik ben er echter zeker van, dat de
Nederlandsche arbeider, zooals iede
re andere arbeider, zich door het feit
van zulke beperkingen niet laat be-
invloeden, daar hij de onvermijde
lijkheid er van inziet, als hij maar
weet, dat het er om gaat, de stabili
teit en gelijkmatigheid van de le
vensmiddelenvoorziening, juist voor
den arbeider, te verzekeren.
Voedselvoorziening.
Ofschoon Engeland door het ge
niepige en onmenschelijke wapen
der blokkade zijn militaire en ver
raderlijke succes van het jaar 1918
wilde herhalen en het heden nog
door den vromen lord Halifax voor
verkeerd begrepen menschelijkheid
laat verklaren, wanneer eenige
Amerikanen hongerlijdende kinde
ren in België en Frankrijk kinder
voeding willen zenden, heb ik ver
klaard, ernaar te zullen streven, dat
de levensvoorwaarden van het Ne
derlandsche volk niet ongunstiger
zullen zijn dan die van het Duitsche
volk. Ook dient men te bedenken,
dat de weekrantsoenen in Nederland
buitengewoon gunstig afsteken bij
die, welke op het oogenblik in Bel
gië en Frankrijk verstrekt worden,
en in hoofdzaak gelijkgesteld zijn
met de rantsoenen, die in Duitsch-
land verstrekt worden. Ik kan eraan
herinneren, dat de rantsoenen, die
hier thans aan brood verstrekt wor
den, minstens gelijk zijn aan de
rantsoenen in Nederland in de jaren
1916 tot 1918, dat toen echter het
vastgesteld rantsoen vleesch slechts
200 gram en het rantsoen vet 175
gram bedroeg.
De in Nederland rijkelijk vloeien
de bron van gruwelgeruchten moest
natuurlijk ook op het gebied van de
levensmiddelenvoorziening en -ver
deeling tot uiting komen. Wat is er
b.v. niet naar aanleiding van de
vleeschschaarschte verteld, welke
hoeveelheden vleesch naar Duitsch-
land gingen.
Thans is van officieele Nederland
sche zijde reeds medegedeeld, hoe
veel vee naar Duitschland is gegaan,
een hoeveelheid, die in verhouding
tot den geheelen veestapel en den
normalen uitvoer in het niet zinkt,
waarbij nog in aanmerking dient te
worden genomen, dat als gevolg van
het tekort aan veevoeder toch een
zekere beperking van den veestapel
zij het ook in de meest beperkte
mate noodig was en dus deze ver-
koopen van levend vee aan Duitsch
land een mogelijkheid beteekenen,
het boerenbedrijf de schade te be
sparen, dit vee als slachtvee in Ne
derland te moeten verkoopen. De
vleeschschaarschte, die men thans
overwonnen heeft, was uitsluitend
te wijten aan het gemis aan discipli
ne van producenten en consumen
ten. Wat wordt er al niet verteld
over hetgeen van Duitsche zijde be
trokken wordt door het, laten wij
zeggen, onbevoegd beschikbaar stel
len van levensmiddelenbons. Ik zou
het Nederlandsche volk slechts kun
nen gelukwenschen als de uitdeeling
der bons daar even precies geschied
de als bij de Duitsche ambtelijke in
stellingen en in het bijzonder bij de
Duitsche weermacht. Wat hier bij
uitreiking van levensmiddelen aan
bons afgegeven wordt en langs de
zen weg weder naar de intendance
van de weermacht terugvloeit, wordt
met de meeste nauwkeurigheid ver
rekend tot op die rantsoenen, welke
de Duitsche weermacht op grond
van haar sterkte aan manschappen
in 'n bepaalde periode moet betrek
ken. Deze hoeveelheden worden ook
weer nauwkeurig verrekend met de
Nederlandsche bureaux.
onttrokken worden, dan draagt uit
eindelijk het Nederlandsche volk
daarvan de lasten. Ik zou het doel
matig achten, wanneer juist aan de
kringen, die als opkoopers van de
in den sluikhandel voorradige goe
deren in aanmerking komen, op een
verheugend duidelijke wijze gezegd
zou worden, dat op dit gebied het
Nederlandsche socialisme, waarover
thans zoo vaak gesproken wordt, een
bewijs kan leveren van zijn waarde,
opdat er geen verkeerde indruk ont
staat van hetgeen de Nederlanders
willen verstaan onder vrijheid.
Sluikhandel bloeit.
Eén ding is zeker, dat de sluikhan
del in grooten bloei verkeert. Dit is
echter een aangelegenheid voor de
Nederlanders, daar immers het be
stuur in handen van de Nederlan
ders ligt, waarbij ik zou willen op
merken, dat dit bestuur zich in toe
nemende mate moeite geeft de din
gen in orde te brengen. Vooral de
prijscontrole treedt scherp op en
heeft reeds gevoelige straffen tot
een bedrag van een kwart millioen
gulden opgelegd. Het publiek en wel
de z.g. hoogere en betere standen,
moet men wakker schudden en men
moet een beroep doen op hun soli
dariteit met het geheele Nederland
sche volk. Wie lijdt ten slotte scha
de door den sluikhandel? Hetgeen
de Duitsche instanties krachtens de
afspraken met de'bevoegde Neder
landsche instanties moeten verkrij
gen, zullen zij ontvangen tot de laat
ste gram toe. Wanneer dus gebruiks
artikelen, als gevolg van den sluik
handel, aan de geregelde distributie
De arbeiders.
Ik ben er zeker van, dat de Neder
landsche arbeider deze beperking als
feiten begrijpt, er mee rekening
houdt, maar deze materieele dingen
niet als zoo essentieel beschouwt,
dat hij zijn besluiten en zijn houding
daarvan afhankelijk stelt. Ook de
Nederlandsche arbeider zoekt naar
de nieuwe opvatting van maatschap
pij en gemeenschap, die hem niet
meer als voorwerp van uitbuiting of
liefdadigheid behandelt, maar die
juist in den arbeider den volksge
noot ziet, die met eigen rechten en
met deze rechten overeenkomende
plichten in het geheel van de volks
gemeenschap staat, niet een arbei
der, die, af en toe een gift ontvangt,
maar een persoon, die een werkelijk
aandeel heeft in het resultaat van
den arbeid der gemeenschap.
De Nederlandsche arbeider heeft
overigens positief zijn standpunt be
paald: hij is aan het werk gegaan.
Een jaar geleden waren er in dit
land ongeveer driehonderdduizend
betaalde werkloozen, waarbij nog de
niet ingeschreven werkloozen kwa
men. Deze toestand bestond ondanks
het feit, dat sinds 26 Augustus 1939
een buitengewoon groot aantal ar
beidskrachten als gevolg van de mo
bilisatie uit het 'bedrijfsleven was
weggenomen. Op 1 Dec. 1940 waren
er in dit land nog slechts 138.000
werkloozen, ondanks de bijna vol
komen uitgevoerde demobilisatie,
hetgeen dus wil zeggen: ondanks het
afzwaaien van de arbeidskrachten,
die dienst gedaan hadden in het le
ger. Vele honderdduizenden hebben
dus den weg naar den arbeid geko
zen en gevonden.
De door seizoen omstandigheden
ontstane stijging van het aantal
werkloozen gedurende de winter
maanden is thans reeds voor de helft
ingehaald. Ruim 118.000 Nederlan
ders hebben werk in Duitschland
gevonden.
Natuurlijk zegt de gruwelpropa
ganda, dat dit onder dwang gebeurd
is. Ik verklaar, dat nog geen enkele
Nederlander in Duitschland door de
politie naar zijn werk gebracht is.
Wanneer in den tegenwoordigen
moeilijken tijd een verschil gemaakt
wordt tusschen iemand, die werk
loos is buiten zijn schuld, wieo men
een dienovereenkomstige steunuit-
keering moet geven, en den werk
willige, dan mag men in dergelijke
economische maatregelen eener ge
zonde controle van het eigen be
drijfsleven geen dwang zien. Wat nu
het aanvaarden van werk in Duitsch
land betreft, moet men niet geloo-
ven, dat hierachter de neiging
schuilt, de Nederlanders aan hun va
derland te onttrekken. Het betreft
hier maatregelen, die uit den nood
toestand van den tegenwoordigen
tijd voortspruiten. In de economi
sche plannen voor het nieuwe Euro
pa is niet alleen geen enkel voor
nemen aanwezig om het industrieele
peil van Nederland omlaag te druk
ken, doch integendeel, in een nieuwe
geordend Europa kan een krachtige
bloei verwacht worden van een ge
heele reeks van takken van in
dustrie en bedrijven, welke in dit
land aanwezig zijn. Juist om aan de
Nederlanders hier in eigen land
werk te geven, was het ons streven,
zulk werk in den vorm van overge
hevelde orders voor Nederland te
reserveeren, opdat ook de onder
nemers hun positie konden handha
ven en een gunstig begin konden
maken met den overgang naar de
vredesindustrie, waardoor tevens
weer wordt mogelijk gemaakt, dat
Nederlandsche arbeidskrachten in
eigen land kunnen blijven. Om rede
nen van geheimhouding is het mij
niet mogelijk den omvang van deze
aan Nederland verstrekte orders be
kend te maken. In ieder geval heb
ben meer Nederlanders als gevolg
van door Duitschland overgehevelde
orders hier werk gekregen of hun
werk behouden, dan er Nederlanders
in Duitschland werk gevonden heb
ben.
In- en uitvoer.
Daar wij over economische maat
regelen spreken, kan ik er in dit
verband op wijzen, dat de verzor
ging met alles wat Nederland noodig
heeft thans, met het oog op den oor
logstoestand, uitsluitend geschiedt
uit het Europeesche gebied. Als de
gruwelsprookjes waar zijn, zou er
een oneindige stroom van goederen
naar Duitschland stroomen en zou er
niets terug komen. In werkelijkheid
is het zoo, dat in Januari 1941 uit het
Duitsche Rijk, met inbegrip van het
protectoraat en het gouvernement-
generaal, goederen ter waarde van
43 millioen gulden naar Nederland
zijn ingevoerd en dat goederen ter
waarde van 21.6 millioen gulden
naar deze gebieden zijn uitgevoerd.
Wij hebben ons gezet aan het herstel
van de gebieden in Nederland, welke
door de oorlogsgebeurtenissen ver
woest zijn. Daartoe is vooral noodig
ijzer en staal. Daar hierbij in de eer
ste plaats woningruimte ter beschik
king gesteld zal moeten worden, is
oeze wederopbouw vooral in het be
lang van de arbeidende bevolking.
Het ligt voor de hand, dat elke plaat
iizer met het oog op onzen strijd
beter voor een pantserwagen, elk
blok staal beter voor een kanonsloop
gebruikt kan worden, dan voor den
wederopbouw van niet-militaire ge
bouwen. Niettemin was het mogelijk,
dat voor den wederopbouw in Ne
derland, vooral in Rotterdam, de
toezegging voor belangrijke grond
stoffen verkregen werd.
Ik interesseer mij ook voor de tun
nelverbinding onder het IJ, om al
dus den arbeiders een ongestoorde
mogelijkheid tot verbinding te ge
ven tusschen woning en werkplaats.
Wij zullen, wanneer het zoover is,
zorgen voor de beschikbaarstelling
van het materiaal en van de finan
cieele middelen. Het spreekt echter
van zelf, dat bij de werkelijke ver
deeling der grondstoffen de over
weging van invloed moet zijn, op
welke wijze de Nederlandsche be
volking haar standpunt bepaalt ten
aanzien van het tegenwoordige con
flict tusschen Duitschland en Enge
land.
Belastingstelsel.
Voor ons, nationaal-socialisten, is
het interessant te zien, hoe het be-
stuurs- en belastingstelsel van dezen
Staat doordrenkt is met liberale, ka
pitalistische en klassetendenzen.
Daar de tegenwoordige omstandig
heden groote eischen stellen aan de
Staatsfinanciën dit was overigens
ook het geval in de jaren 1914
1918 moet, om inflationistische in
vloeden te onderscheppen, een aan
zienlijke belastingverhooging plaats
hebben. Wij hebben erop gestaan,
dat deze verhoogingen zouden ge
schieden volgens sociale normen, en
ik wil toegeven dat onze desbetref
fende aanwijzingen een toenemend
begrip bij de Nederlandsche instan
ties gevonden hebben. Het is thans
zoo, dat op het oogenblik hoewel
de belastingopbrengst uit de inkom
stenbelasting b.v. meer dan verdub
beld wordt een huisvader met
drie kinderen minder belasting zal
betalen dan volgens het vroegere
liberale stelsel.
Voorts ligt het niet in mijn bedoe
ling de, vooral wat haar controle
betreft, weinig waardige rijwielbe
lasting op den duur te handhaven.
VAN HET
Door FRANK F. BRAUN.
5)
„Peter Braubach hij zal ons
dat na zijn hopelijk spoedige her
stel ook nog zelf in bijzonderheden
verklaren is kassier, boekhouder
en secretaris in het Palace-theater.
Ter gelegenheid van een filmvoor
stelling, waarschijnlijk is het de
zelfde fiflm, waar u zoojuist over
sprak, trad Louise Weidenberg ook
persoonlijk in de bioscoop op. U
kent dat zeker wel. Een paar bui
gingen, enkele woorden, bloemen
en hier en daar wat handteeke-
ningen".
Hoofdinspecteur Kybander hield
even op, als om den .commissaris
naar zijn meening te vragen. Deze
knikte.
„Peter Braubach", zoo ging Ky
bander verder, „stelde zijn bureau
ter beschikking. Hij had daar ook,
waarschijnlijk op last van de direc
tie, wat ververschingen staan. Joa
chim Fabreani liet zich door zijn
neef aan de tooneelspeelster voor
stellen. Misschien was het liefde
op het eerste gezicht. In ieder ge
val ontmoetten ze elkaar van toeu
af vaker. Ik heb de foto's van Inge
Lotter en Louise Weidenberg ver
geleken. Ze zien er allebei aardig
uit. Maar na een brunette wilde
mijnheer Fabreani waarschijnlijk
nu ook wel eens weten, hoe een
zwartharige jongedame lief heeft.
Louise Weidenberg heeft zwart
haar".
Kybander haalde zijn schouders
cp. „Of hem dat ook zijn leven ge
kost heeft? Dan blijft het onbegrij
pelijk, waarom Braubach, die met
het heele geval niets te maken had,
tegelijk met hem eraan moest ge-
looven".
„Het kan zijn, dat hj er bij be
trokken werd, omdat llij tenslotte,
door Fabreani aan Louise Weiden
berg voor te stellen, de aanleiding
tot deze liefde is geweest".
„Dat is mogelijk", antwoordde
Kybander. „Maar daarvoor moeten
we er eerst meer van weten".
„Hoe heeft Louise Weidenberg
den dood van Joachim Fabreani op
genomen?"
„Daar weet ik niets van. Van
morgen heb ik haar naam toevallig
in de krant gezien. Zij schijnt nu
bezig te zijn met opnamen voor een
groote film. Zoodoende zal ze wel
niet veel tijd hebben om zich aan
haar droefheid over te geven".
„Je bent vandaag zoo cynisch,
Kybander".
„Is dat heusch zoo, commissaris?
Niets ligt verder van mijn bedoe
lingen af dan dat. Het is weliswaar
niet de eerste moord, dien ik onder
handen heb, maar juist dit geval,
die jonge gezonde man, nog in het
begin van zijn leven werkelijk
ik zou het eerder begrijpen, als u
zei, dat ik wat sentimenteel was".
„Wat was die Joachim Fabreani
van zijn beroep?"
„Hij was vliegtuiginstructeur",
antwoordde Kybander. „Hij had
hier een baantje bij de burger
luchtvaart".
Commissaris Larris zuchtte. Hii
stond op en strekte zijn hand naar
het dossier uit. „Ik stuur het je
straks dadelijk wee terug", zei hij
„Dan kunnen we nog eens verder
praten. Misschien kan er worden
nagegaan, wie van de in aanmer
king komende personen in de gele
genheid was, zich atropinè te ver
schaffen. Heb je wel eens atropine
gezien? Het bestaat uit kleurlooze
en reuklooze naalden. Als juffrouw
Lotter een gram daarvan had kun
nen krijgen, zou ze het heele ge
zelschap en nog een paar menschen
erbij om zeep hebben kunnen
brengen".
„Waarom nu juist Inge Lotter,
mijnheer de commissaris?" Kyban
der boog zich voorover.
De commissaris schrok op. „Heb
ik gezegd Inge Lotter? Zie je, dat
was gedachtenassociatie vergif-la
boratorium-scheikundige. Inder
daad zal ze wel, wat ook die dr.
Lange ervan mag zeggen, het eerst
de mogelijkheid hebben gehad om
zich dat gif te verschaffen. Natuur
lijk niet in het laboratorium van dr.
Lange. Maar als scheikundige zal
ze wel den weg daartoe geweten
hebben. Vind je ook niet? Deze
vergiftiging ziet er echt als van een
vrouw uit en dan moet die vrouw
toch een beetje verstand van het
vak hebben".
Daar zijn hoofdinspecteur zweeg,
ging hij voort, waarbij hij reeds een
theorie ontwikkelde:
„Als die atropine in de glazen
was en dat moeten we wel aan
nemen, niet waar moeten de
naaldjes op den bodem bevestigd
geweest zijn. Is dat duidelijk? Dat
kan met een dun laagje gelatine
gedaan worden, dat tegelijkertijd
in den wijn oplost. Maar wie heeft
er van zulke dingen verstand?"
„Nu, u weet het, commissaris. En
u bent ook geen scheikundige".
„Inderdaad, ik weet het, Kyban
der, maar ik moet erbij zeggen, dat
ik het in de practijk niet voor el
kaar zou kunnen krijgen".
„Atropine wordt uit doornappel
of wolfskruid gewonnen, is het
niet? Ik had op school voor schei
kunde altijd maar net voldoende,
maar dat herinner ik me nog. Kan
een leek dat misschien zelf distil-
leeren?"
De commissaris schudde het hoofd.
„Hij kan zonder twijfel een vergif
tig afkooksel brouwen, maar niet
de zuivere atropinenaalden verkrij
gen, die hier gebruikt moeten zijn".
„Een dokter zou het kunnen krij
gen", zei Kybander nadenkend.
„Inderdaad, heel gemakkelijk",
stemde de commissaris dadelijk
toe. „Zou je nu willen vragen: wie
van de deelnemers aan het auto
tochtje was met een dokter be
vriend? Dat idee is niet slecht. Wat
studeert die Hongaar Ladislaus
Marczali?"
Kybander schudde het hoofd. „Hij
heeft een baantje aan de technische
hoogeschool", zei hij. En daarop
somde hij nog eens op: „Een stu
dent, die op een advocatenkantoor
practijk opdoet, een ingenieur, een
vrouwelijke scheikundige, dan de
zuster van den vermoorde, of lie
ver zijn stiefzuster, die voorzoover
ik weet geen beroep heeft. U heeft
volkomen gelijk, we moeten wel
aan Inge Lotter denken. Maar des
ondanks wil het er bij mij maar
niet in, dat Inge Lotter de moor
denares geweest is".
„Waarom niet? Ze had zelfs een
motief, tenminste wat den dood van
Fabreani betreft. Waarom ze ook
Braubach naar het leven zou heb
ben gestaan, is vooreerst nog niet
duidelijk".
„Dat is het", zei Kybander. „En
dan nog iets".
„Wat?"
„Ik heb het zoo straks al gezegd,
mijnheer de commissaris. Ze is een
scheikundige, een ontwikkeld meis
je. Gelooft u, dat, wanneer Inge
Lotter haar vriend wilde dooden,
ze daarvoor juist vergif zou heb
ben genomen en dus een poging
gedaan zou hebben met een middel,
dat dadelijk en zonder omwegen op
haar en alleen op haar zou wijzen?
Dat geloof ik niet".
Commissaris Larris haalde zjjn
schouders op. Niemand kan zich
precies voorstellen, hoe een mensch
tot het besluit kan komen, iemand
anders te dooden. Laten we het
daarover eens zijn, dat het 'n soort
ziekte is. Remmingen, die een ge
zond mensch heeft, vallen daarij
weg. Ik weet het wel: voor de
rechtbank kom ik er bij een ver
giftiging, die zoo uitvoerig moet
zijn voorbereid, niet met een ver
wijzing naar een handeling uit een
bepaalden gemoedstoestand. Maar
toch zit er iets waars in. Deze
moordenares laten we nu aanne
men, dat het een vrouw is han
delde onder een bepaalden dwang,
onder een waanvoorstelling. Ze
ging precies volgens een vooraf be
raamd plan te werk, maar alleen
in zaken, die dezen moord betref
fen. Die moord moest gelukken!
Aan haarzelf, aan vingerwijzingen
die op haar zouden duiden, dacht
ze niet. Ze kende de werking van
atropine, ze wist, dat het bitter
smaakte, maar overigens kleurloos
was in te geven. Verder dacht ze
niet na. Ze zag een doel en ging
daar op af, zonder naar rechts of
naar links te zien. Aan wat er daar
na zou gebeuren dacht ze even
min".
(Wordt vervolgd).
I
I