HET GEHEIM Üeuilletm REDE VAN DEN RIJKSCOMMISSARIS. DOODEL'JKE GIF. i TWEEDE BLAD. Politieke, economische, financieele en fiscale beschouwingen. De vooruitzichten voor ons volk. In het verdere verloop van zijn rede, Woensdag in het Concertge bouw te Amsterdam gehouden, heeft Rijkscommissaris Rijksminister Seyss-Inquart nog gezegd: Burgerlijk bestuur. Zoo kwam het tot den tienden Mei en na de verbrijzeling van den te genstand der Nederlanders tot in voering van het Rijkscommissariaat. Uit het feit, dat in de bezette gebie den ten westen van de oude grens van het Duitsche rijk uitsluitend in Nederland een burgerlijk bestuur werd ingevoerd, valt af te leiden, dat de Führer Nederland niet in de eer ste plaats behandeld wilde weten van het standpunt, dat het een door de Duitsche militaire macht bezet land is. Deze bedoeling kan verkeerd begrepen worden en dat geschiedt door velen, die onvoorwaardelijk in de rol Van vijand van het Duitsche volk en Rijk willen blijven. Welaan, deze lieden kunnen wij helpen, maar de beslissing is reeds gevallen, want dan staan wij niet als vijanden tegenover elkaar, maar als overwinnaar en overwonnene. Met welke bedoelingen wij Duit- schers hier gekomen zijn, is herhaal delijk en voldoende verklaard. Reeds in den oproep bij de instelling van het Rijkscommissariaat hebben wij verklaard, dat het Nederlandsche recht zooveel mogelijk van kracht zal blijven en bestuur döor de Ne derlandsche instanties zal geschie den onder de toegevoegde voor waarde, dat het Nederlandsche volk met begrip en beheersching de door de bezettende mogendheid gegeven voorschriften zal opvolgen. Vooral echter werd den Nederlanders ver kondigd, dat zij hun land en hun vrijheid voor de toekomst in veilig heid vermogen te stellen, indien zij de taak, die uit het gemeenschappe lijke lot voorkomt, zullen vervullen. Deze verzekeringen van een genre, zooals zjj wel nooit eerder aan een overwonnen volk gedaan zullen zijn, hebben wij krachtens de ons bewuste verantwoordelijkheid voor het Ger- maansche bloed zelfs gegeven, al ontbreekt bij den hiermede begiftig den besef voor de beteekenis van deze drijfveer onzer handelwijze. Verklaring. Volgens deze beginselen is het be stuur en de leiding in Nederland in gericht en na de politieke situatie, zooals deze bestond, onderzocht en geconstateerd te hebben, heb ik 26 Juli in een rede voor het „Arbeits- bereich" in Den Haag verklaard, dat de politieke wilsvorming een zaak van de Nederlanders is, doch dat wij Duitschers ons al naar den uitslag van deze wilsvorming ons standpunt zullen voorbehouden en dat wij in geen geval ooit zullen dulden, dat ooit toestanden terug- keeren, die weer tot een tienden Mei 1940 zouden kunnen leiden. D vrij heid van politieke beslissing, die daarmee aan de Nederlanders gege ven is, zal slechts in zooverre betee kenis hebben, als de houding, die de Nederlanders in dezen beslissenden strijd van het Duitsche volk voor de toekomstige vorming van Europa aannemen, den doorslag zal geven bij de bepaling van de plaats der Nederlanders in de toekomst. Ik ge loof, dat deze verklaringen helder en duidelijk zijn. Het is mij althans niet mogelijk, in te zien hoe men nog duidelijker en helderder kan spreken. Ik heb het niet juist geacht in het vervolg aan deze verklaringen nog veel toe te voegen, want ik ben nog steeds besloten de Nederlanders al thans in groote meerderheid voor nuchtere, ernstig wikkende men- schen te houden, die in staat zijn woorden en hun eigenlijke beteeke nis te begrijpen. Deze verklaring in herhaalde toespraken steeds weer te herhalen, scheen mij voor de Neder landers ongepast en onjuist in ver band met den ernst van mijn woor den. Ik heb derhalve in de nieuw- jaarsboodschap-1941 uitsluitend dui delijk gemaakt, dat thans de teerling geworpen wordt, want de nieuwe op bouw van Europa is bronnen en ieder afzonderlijk is r de beslis sing gesteld: met 01 tegen ons tertium non datur. in de toekomst spreken en gelden daden. Thans zijn reëele, doch harde han delingen verricht en er zal wel nie mand meer zijn, die er aan twijfelt, dat de bezettende mogendheid, ge dragen door de strijdvaardige idee van het nationaal-socialisme, beslo ten is haar, naar ik met nadruk ver klaar, steeds tijdig verkondigde doel einden en bedoelingen onverbidde lijk te verwezenlijken. Dit verschaft thans gelegenheid de uiteenzettin gen over de lotsgemeenschap van het Nederlandsche en het Duitsche volk, die weliswaar misschien nog hier en daar geloochend wordt, doch eigenlijk reeds een feit is geworden, voort te zetten en vooral de ervarin gen met de reactie tot dusver na te gaan om naar ik althans voor mijn deel met nadruk betoog voor beide partijen nuttige conclusies te trekken. Hoe heeft het Nederland sche volk gereageerd? De toestand hier te lande. Indien men geloof wilde slaan aan geruchten, die in het vijandelijke buitenland worden verbreid of door de vijanden in het neutrale buiten land in omloop worden gebracht, zou men moeten aannemen, dat in dit land hier hongersnood heerscht, dat de Nederlandsche arbeider door Duitsche politiemannen met den ba jonet op het geweer naar zijn werk wordt gebracht, dat een wilde, moordende vijandschap tusschen de Duitschers en de Nederlanders in dit land bestaat en het Nederlandsche volk zich in een staat van volkomen Knechtschap bevindt. In dit land is sinds de bezetting nog geen mensch verhongerd. Het geval heeft zich ook nog niet voor gedaan, dat een Nederlander door politiemaatregelen in zijn hoogst persoonlijk besluit werk aan te ne men of niet werd gedwongen. Ik ge loof echter te kunnen zeggen, dat in dit land, als men in aanmerking neemt, dat het toch bezet gebied vlak bij het vijandelijk front is, een waarlijk ongelooflijke vrijheid voor politieke activiteit bestaat, want de neerslag van dit leven in de politie berichten, die toch niet; het geheele politieke leven vormt, is groot ge noeg. Tenslotte behooren bij vecht partijen, ingegooide ruiten en derge lijke uitingen van politiek leven toch altijd tenminste twee elkaar bestrij dende politieke elementen. Zij moe ten er dus beide zijn en beide de mogelijkheid bezitten hun bestaan zoo drastisch te bewijzen. Het is der halve ook niet juist, als de een of an der beweert, dat hier politieke be wegingen hun bestaan leiden op de punten van de Duitsche bajonetten. Een dergelijke bewering getuigt van grondig gebrek aan kennis van de doeltreffendheid der Duitsche bajo netten. Indien wij namelijk inder daad de bedoeling hadden hier een politieke beweging onder bescher ming der Duitsche bajonetten en met hun hulp te forceeren, dan zou er binnen weinige weken in dit land in het geheel niemand meer zijn, die het slechts kon of zou wagen in woord of geschrift of metterdaad een eenigszins oppositioneele houding te genover deze zoegenaamd geprote geerde beweging aan te nemen. Nog steeds geldt, dat wij den Ne derlanders geen politieke overtui ging willen opdringen. Het spreekt echter vanzelf, dat de terroristische geest, die in alle liberaal-democrati sche landen tegen de nationaal-so- cialistische bewegingen losbrak op het oogenblik, waarop het nationaal socialisme in het Duitsche Rijk aan de macht was gekomen, in Neder land wordt gebroken. Dat de politie ke strijd na een dergelijke periode van onderdrukking niet met glacé handschoenen wordt gevoerd, valt niet te verwonderen en bezwaren tegen de hardheid van dezen strijd tellen bij mij niet veel zwaarder dan de kreet „houdt den dief". Indien men mij thans zou te genwerpen, dat slechts de na- tionaal-socialisten in formatie mogen marcheererf, dan zeg ik „dat spreekt vanzelf", want de nationaal-socialisten hebben be wezen en bewijzen dagelijks, dat zij den weg van de lotsge meenschap met het Duitsche volk willen gaan. Alle anderen zijn tot dusver niet geslaagd in de levering van dit bewijs, ve len hebben daartoe zelfs nog geen poging gedaan. Indien men aan deze krachten het recht zou geven formaties te vormen, zou dit niets anders zijn dan den weg voor een nieuwen tienden Mei open te stellen. Zoo zal de politieke strijd in Ne derland zijn loop nemen, voorzoover de bezettende mogendheid dit kan toelaten met het oog op de noodzaak tot handhaving van de orde in dit land. Ik zelf geloof, dat de nationaal- socialistische beweging in steeds klaarder begrip voor haar politieke taak en beteekenis in toenemende mate haar bemoeiingen er steeds meer op zal richten om iederen Ne- derlandschen volksgenoot afzonder lijk van de juistheid van de politieke idee van het nationaal-socialisme voor het welzijn van het Nederland sche volk te overtuigen om zoo door het winnen van de politiektoonaan- gevende lagen tot de dragende po litieke beweging van het Nederland sche volk te worden. Terwijl aldus de politieke krach ten binnen de haar toegestane ruim te tot uiting komen cn bewijzen kunnen, dat zij in staat zijn leiding te geven, hebben arbeiders, boeren en burgers door hun gedrag blijk ge geten van hun standpunt ten aan zien van den gegeven bezettingstoe stand. Men kan zeggen, dat de Ne derlanders over het algemeen af wachtend, met een zekere terughou ding doch voor het grootste deel be langstellend het heden beschouwen en aan de toekomst denken. In het bijzonder uit arbeiderskringen hoo- ren wij steeds vragen en stemmen, die de belangstelling voor het natio naal-socialisme bewijzen. Het is dui delijk, dat de invoering van de eco nomische en persoonlijke beperkin gen, die in verband met den oorlog nu eenmaal noodzakelijk zijn, niet de geschikte vorm is om den Neder- landschen arbeider te toonen, wat wij onder nationaal-socialisme en de resultaten hiervan voor den arbeider verstaan. Ik ben er echter zeker van, dat de Nederlandsche arbeider, zooals iede re andere arbeider, zich door het feit van zulke beperkingen niet laat be- invloeden, daar hij de onvermijde lijkheid er van inziet, als hij maar weet, dat het er om gaat, de stabili teit en gelijkmatigheid van de le vensmiddelenvoorziening, juist voor den arbeider, te verzekeren. Voedselvoorziening. Ofschoon Engeland door het ge niepige en onmenschelijke wapen der blokkade zijn militaire en ver raderlijke succes van het jaar 1918 wilde herhalen en het heden nog door den vromen lord Halifax voor verkeerd begrepen menschelijkheid laat verklaren, wanneer eenige Amerikanen hongerlijdende kinde ren in België en Frankrijk kinder voeding willen zenden, heb ik ver klaard, ernaar te zullen streven, dat de levensvoorwaarden van het Ne derlandsche volk niet ongunstiger zullen zijn dan die van het Duitsche volk. Ook dient men te bedenken, dat de weekrantsoenen in Nederland buitengewoon gunstig afsteken bij die, welke op het oogenblik in Bel gië en Frankrijk verstrekt worden, en in hoofdzaak gelijkgesteld zijn met de rantsoenen, die in Duitsch- land verstrekt worden. Ik kan eraan herinneren, dat de rantsoenen, die hier thans aan brood verstrekt wor den, minstens gelijk zijn aan de rantsoenen in Nederland in de jaren 1916 tot 1918, dat toen echter het vastgesteld rantsoen vleesch slechts 200 gram en het rantsoen vet 175 gram bedroeg. De in Nederland rijkelijk vloeien de bron van gruwelgeruchten moest natuurlijk ook op het gebied van de levensmiddelenvoorziening en -ver deeling tot uiting komen. Wat is er b.v. niet naar aanleiding van de vleeschschaarschte verteld, welke hoeveelheden vleesch naar Duitsch- land gingen. Thans is van officieele Nederland sche zijde reeds medegedeeld, hoe veel vee naar Duitschland is gegaan, een hoeveelheid, die in verhouding tot den geheelen veestapel en den normalen uitvoer in het niet zinkt, waarbij nog in aanmerking dient te worden genomen, dat als gevolg van het tekort aan veevoeder toch een zekere beperking van den veestapel zij het ook in de meest beperkte mate noodig was en dus deze ver- koopen van levend vee aan Duitsch land een mogelijkheid beteekenen, het boerenbedrijf de schade te be sparen, dit vee als slachtvee in Ne derland te moeten verkoopen. De vleeschschaarschte, die men thans overwonnen heeft, was uitsluitend te wijten aan het gemis aan discipli ne van producenten en consumen ten. Wat wordt er al niet verteld over hetgeen van Duitsche zijde be trokken wordt door het, laten wij zeggen, onbevoegd beschikbaar stel len van levensmiddelenbons. Ik zou het Nederlandsche volk slechts kun nen gelukwenschen als de uitdeeling der bons daar even precies geschied de als bij de Duitsche ambtelijke in stellingen en in het bijzonder bij de Duitsche weermacht. Wat hier bij uitreiking van levensmiddelen aan bons afgegeven wordt en langs de zen weg weder naar de intendance van de weermacht terugvloeit, wordt met de meeste nauwkeurigheid ver rekend tot op die rantsoenen, welke de Duitsche weermacht op grond van haar sterkte aan manschappen in 'n bepaalde periode moet betrek ken. Deze hoeveelheden worden ook weer nauwkeurig verrekend met de Nederlandsche bureaux. onttrokken worden, dan draagt uit eindelijk het Nederlandsche volk daarvan de lasten. Ik zou het doel matig achten, wanneer juist aan de kringen, die als opkoopers van de in den sluikhandel voorradige goe deren in aanmerking komen, op een verheugend duidelijke wijze gezegd zou worden, dat op dit gebied het Nederlandsche socialisme, waarover thans zoo vaak gesproken wordt, een bewijs kan leveren van zijn waarde, opdat er geen verkeerde indruk ont staat van hetgeen de Nederlanders willen verstaan onder vrijheid. Sluikhandel bloeit. Eén ding is zeker, dat de sluikhan del in grooten bloei verkeert. Dit is echter een aangelegenheid voor de Nederlanders, daar immers het be stuur in handen van de Nederlan ders ligt, waarbij ik zou willen op merken, dat dit bestuur zich in toe nemende mate moeite geeft de din gen in orde te brengen. Vooral de prijscontrole treedt scherp op en heeft reeds gevoelige straffen tot een bedrag van een kwart millioen gulden opgelegd. Het publiek en wel de z.g. hoogere en betere standen, moet men wakker schudden en men moet een beroep doen op hun soli dariteit met het geheele Nederland sche volk. Wie lijdt ten slotte scha de door den sluikhandel? Hetgeen de Duitsche instanties krachtens de afspraken met de'bevoegde Neder landsche instanties moeten verkrij gen, zullen zij ontvangen tot de laat ste gram toe. Wanneer dus gebruiks artikelen, als gevolg van den sluik handel, aan de geregelde distributie De arbeiders. Ik ben er zeker van, dat de Neder landsche arbeider deze beperking als feiten begrijpt, er mee rekening houdt, maar deze materieele dingen niet als zoo essentieel beschouwt, dat hij zijn besluiten en zijn houding daarvan afhankelijk stelt. Ook de Nederlandsche arbeider zoekt naar de nieuwe opvatting van maatschap pij en gemeenschap, die hem niet meer als voorwerp van uitbuiting of liefdadigheid behandelt, maar die juist in den arbeider den volksge noot ziet, die met eigen rechten en met deze rechten overeenkomende plichten in het geheel van de volks gemeenschap staat, niet een arbei der, die, af en toe een gift ontvangt, maar een persoon, die een werkelijk aandeel heeft in het resultaat van den arbeid der gemeenschap. De Nederlandsche arbeider heeft overigens positief zijn standpunt be paald: hij is aan het werk gegaan. Een jaar geleden waren er in dit land ongeveer driehonderdduizend betaalde werkloozen, waarbij nog de niet ingeschreven werkloozen kwa men. Deze toestand bestond ondanks het feit, dat sinds 26 Augustus 1939 een buitengewoon groot aantal ar beidskrachten als gevolg van de mo bilisatie uit het 'bedrijfsleven was weggenomen. Op 1 Dec. 1940 waren er in dit land nog slechts 138.000 werkloozen, ondanks de bijna vol komen uitgevoerde demobilisatie, hetgeen dus wil zeggen: ondanks het afzwaaien van de arbeidskrachten, die dienst gedaan hadden in het le ger. Vele honderdduizenden hebben dus den weg naar den arbeid geko zen en gevonden. De door seizoen omstandigheden ontstane stijging van het aantal werkloozen gedurende de winter maanden is thans reeds voor de helft ingehaald. Ruim 118.000 Nederlan ders hebben werk in Duitschland gevonden. Natuurlijk zegt de gruwelpropa ganda, dat dit onder dwang gebeurd is. Ik verklaar, dat nog geen enkele Nederlander in Duitschland door de politie naar zijn werk gebracht is. Wanneer in den tegenwoordigen moeilijken tijd een verschil gemaakt wordt tusschen iemand, die werk loos is buiten zijn schuld, wieo men een dienovereenkomstige steunuit- keering moet geven, en den werk willige, dan mag men in dergelijke economische maatregelen eener ge zonde controle van het eigen be drijfsleven geen dwang zien. Wat nu het aanvaarden van werk in Duitsch land betreft, moet men niet geloo- ven, dat hierachter de neiging schuilt, de Nederlanders aan hun va derland te onttrekken. Het betreft hier maatregelen, die uit den nood toestand van den tegenwoordigen tijd voortspruiten. In de economi sche plannen voor het nieuwe Euro pa is niet alleen geen enkel voor nemen aanwezig om het industrieele peil van Nederland omlaag te druk ken, doch integendeel, in een nieuwe geordend Europa kan een krachtige bloei verwacht worden van een ge heele reeks van takken van in dustrie en bedrijven, welke in dit land aanwezig zijn. Juist om aan de Nederlanders hier in eigen land werk te geven, was het ons streven, zulk werk in den vorm van overge hevelde orders voor Nederland te reserveeren, opdat ook de onder nemers hun positie konden handha ven en een gunstig begin konden maken met den overgang naar de vredesindustrie, waardoor tevens weer wordt mogelijk gemaakt, dat Nederlandsche arbeidskrachten in eigen land kunnen blijven. Om rede nen van geheimhouding is het mij niet mogelijk den omvang van deze aan Nederland verstrekte orders be kend te maken. In ieder geval heb ben meer Nederlanders als gevolg van door Duitschland overgehevelde orders hier werk gekregen of hun werk behouden, dan er Nederlanders in Duitschland werk gevonden heb ben. In- en uitvoer. Daar wij over economische maat regelen spreken, kan ik er in dit verband op wijzen, dat de verzor ging met alles wat Nederland noodig heeft thans, met het oog op den oor logstoestand, uitsluitend geschiedt uit het Europeesche gebied. Als de gruwelsprookjes waar zijn, zou er een oneindige stroom van goederen naar Duitschland stroomen en zou er niets terug komen. In werkelijkheid is het zoo, dat in Januari 1941 uit het Duitsche Rijk, met inbegrip van het protectoraat en het gouvernement- generaal, goederen ter waarde van 43 millioen gulden naar Nederland zijn ingevoerd en dat goederen ter waarde van 21.6 millioen gulden naar deze gebieden zijn uitgevoerd. Wij hebben ons gezet aan het herstel van de gebieden in Nederland, welke door de oorlogsgebeurtenissen ver woest zijn. Daartoe is vooral noodig ijzer en staal. Daar hierbij in de eer ste plaats woningruimte ter beschik king gesteld zal moeten worden, is oeze wederopbouw vooral in het be lang van de arbeidende bevolking. Het ligt voor de hand, dat elke plaat iizer met het oog op onzen strijd beter voor een pantserwagen, elk blok staal beter voor een kanonsloop gebruikt kan worden, dan voor den wederopbouw van niet-militaire ge bouwen. Niettemin was het mogelijk, dat voor den wederopbouw in Ne derland, vooral in Rotterdam, de toezegging voor belangrijke grond stoffen verkregen werd. Ik interesseer mij ook voor de tun nelverbinding onder het IJ, om al dus den arbeiders een ongestoorde mogelijkheid tot verbinding te ge ven tusschen woning en werkplaats. Wij zullen, wanneer het zoover is, zorgen voor de beschikbaarstelling van het materiaal en van de finan cieele middelen. Het spreekt echter van zelf, dat bij de werkelijke ver deeling der grondstoffen de over weging van invloed moet zijn, op welke wijze de Nederlandsche be volking haar standpunt bepaalt ten aanzien van het tegenwoordige con flict tusschen Duitschland en Enge land. Belastingstelsel. Voor ons, nationaal-socialisten, is het interessant te zien, hoe het be- stuurs- en belastingstelsel van dezen Staat doordrenkt is met liberale, ka pitalistische en klassetendenzen. Daar de tegenwoordige omstandig heden groote eischen stellen aan de Staatsfinanciën dit was overigens ook het geval in de jaren 1914 1918 moet, om inflationistische in vloeden te onderscheppen, een aan zienlijke belastingverhooging plaats hebben. Wij hebben erop gestaan, dat deze verhoogingen zouden ge schieden volgens sociale normen, en ik wil toegeven dat onze desbetref fende aanwijzingen een toenemend begrip bij de Nederlandsche instan ties gevonden hebben. Het is thans zoo, dat op het oogenblik hoewel de belastingopbrengst uit de inkom stenbelasting b.v. meer dan verdub beld wordt een huisvader met drie kinderen minder belasting zal betalen dan volgens het vroegere liberale stelsel. Voorts ligt het niet in mijn bedoe ling de, vooral wat haar controle betreft, weinig waardige rijwielbe lasting op den duur te handhaven. VAN HET Door FRANK F. BRAUN. 5) „Peter Braubach hij zal ons dat na zijn hopelijk spoedige her stel ook nog zelf in bijzonderheden verklaren is kassier, boekhouder en secretaris in het Palace-theater. Ter gelegenheid van een filmvoor stelling, waarschijnlijk is het de zelfde fiflm, waar u zoojuist over sprak, trad Louise Weidenberg ook persoonlijk in de bioscoop op. U kent dat zeker wel. Een paar bui gingen, enkele woorden, bloemen en hier en daar wat handteeke- ningen". Hoofdinspecteur Kybander hield even op, als om den .commissaris naar zijn meening te vragen. Deze knikte. „Peter Braubach", zoo ging Ky bander verder, „stelde zijn bureau ter beschikking. Hij had daar ook, waarschijnlijk op last van de direc tie, wat ververschingen staan. Joa chim Fabreani liet zich door zijn neef aan de tooneelspeelster voor stellen. Misschien was het liefde op het eerste gezicht. In ieder ge val ontmoetten ze elkaar van toeu af vaker. Ik heb de foto's van Inge Lotter en Louise Weidenberg ver geleken. Ze zien er allebei aardig uit. Maar na een brunette wilde mijnheer Fabreani waarschijnlijk nu ook wel eens weten, hoe een zwartharige jongedame lief heeft. Louise Weidenberg heeft zwart haar". Kybander haalde zijn schouders cp. „Of hem dat ook zijn leven ge kost heeft? Dan blijft het onbegrij pelijk, waarom Braubach, die met het heele geval niets te maken had, tegelijk met hem eraan moest ge- looven". „Het kan zijn, dat hj er bij be trokken werd, omdat llij tenslotte, door Fabreani aan Louise Weiden berg voor te stellen, de aanleiding tot deze liefde is geweest". „Dat is mogelijk", antwoordde Kybander. „Maar daarvoor moeten we er eerst meer van weten". „Hoe heeft Louise Weidenberg den dood van Joachim Fabreani op genomen?" „Daar weet ik niets van. Van morgen heb ik haar naam toevallig in de krant gezien. Zij schijnt nu bezig te zijn met opnamen voor een groote film. Zoodoende zal ze wel niet veel tijd hebben om zich aan haar droefheid over te geven". „Je bent vandaag zoo cynisch, Kybander". „Is dat heusch zoo, commissaris? Niets ligt verder van mijn bedoe lingen af dan dat. Het is weliswaar niet de eerste moord, dien ik onder handen heb, maar juist dit geval, die jonge gezonde man, nog in het begin van zijn leven werkelijk ik zou het eerder begrijpen, als u zei, dat ik wat sentimenteel was". „Wat was die Joachim Fabreani van zijn beroep?" „Hij was vliegtuiginstructeur", antwoordde Kybander. „Hij had hier een baantje bij de burger luchtvaart". Commissaris Larris zuchtte. Hii stond op en strekte zijn hand naar het dossier uit. „Ik stuur het je straks dadelijk wee terug", zei hij „Dan kunnen we nog eens verder praten. Misschien kan er worden nagegaan, wie van de in aanmer king komende personen in de gele genheid was, zich atropinè te ver schaffen. Heb je wel eens atropine gezien? Het bestaat uit kleurlooze en reuklooze naalden. Als juffrouw Lotter een gram daarvan had kun nen krijgen, zou ze het heele ge zelschap en nog een paar menschen erbij om zeep hebben kunnen brengen". „Waarom nu juist Inge Lotter, mijnheer de commissaris?" Kyban der boog zich voorover. De commissaris schrok op. „Heb ik gezegd Inge Lotter? Zie je, dat was gedachtenassociatie vergif-la boratorium-scheikundige. Inder daad zal ze wel, wat ook die dr. Lange ervan mag zeggen, het eerst de mogelijkheid hebben gehad om zich dat gif te verschaffen. Natuur lijk niet in het laboratorium van dr. Lange. Maar als scheikundige zal ze wel den weg daartoe geweten hebben. Vind je ook niet? Deze vergiftiging ziet er echt als van een vrouw uit en dan moet die vrouw toch een beetje verstand van het vak hebben". Daar zijn hoofdinspecteur zweeg, ging hij voort, waarbij hij reeds een theorie ontwikkelde: „Als die atropine in de glazen was en dat moeten we wel aan nemen, niet waar moeten de naaldjes op den bodem bevestigd geweest zijn. Is dat duidelijk? Dat kan met een dun laagje gelatine gedaan worden, dat tegelijkertijd in den wijn oplost. Maar wie heeft er van zulke dingen verstand?" „Nu, u weet het, commissaris. En u bent ook geen scheikundige". „Inderdaad, ik weet het, Kyban der, maar ik moet erbij zeggen, dat ik het in de practijk niet voor el kaar zou kunnen krijgen". „Atropine wordt uit doornappel of wolfskruid gewonnen, is het niet? Ik had op school voor schei kunde altijd maar net voldoende, maar dat herinner ik me nog. Kan een leek dat misschien zelf distil- leeren?" De commissaris schudde het hoofd. „Hij kan zonder twijfel een vergif tig afkooksel brouwen, maar niet de zuivere atropinenaalden verkrij gen, die hier gebruikt moeten zijn". „Een dokter zou het kunnen krij gen", zei Kybander nadenkend. „Inderdaad, heel gemakkelijk", stemde de commissaris dadelijk toe. „Zou je nu willen vragen: wie van de deelnemers aan het auto tochtje was met een dokter be vriend? Dat idee is niet slecht. Wat studeert die Hongaar Ladislaus Marczali?" Kybander schudde het hoofd. „Hij heeft een baantje aan de technische hoogeschool", zei hij. En daarop somde hij nog eens op: „Een stu dent, die op een advocatenkantoor practijk opdoet, een ingenieur, een vrouwelijke scheikundige, dan de zuster van den vermoorde, of lie ver zijn stiefzuster, die voorzoover ik weet geen beroep heeft. U heeft volkomen gelijk, we moeten wel aan Inge Lotter denken. Maar des ondanks wil het er bij mij maar niet in, dat Inge Lotter de moor denares geweest is". „Waarom niet? Ze had zelfs een motief, tenminste wat den dood van Fabreani betreft. Waarom ze ook Braubach naar het leven zou heb ben gestaan, is vooreerst nog niet duidelijk". „Dat is het", zei Kybander. „En dan nog iets". „Wat?" „Ik heb het zoo straks al gezegd, mijnheer de commissaris. Ze is een scheikundige, een ontwikkeld meis je. Gelooft u, dat, wanneer Inge Lotter haar vriend wilde dooden, ze daarvoor juist vergif zou heb ben genomen en dus een poging gedaan zou hebben met een middel, dat dadelijk en zonder omwegen op haar en alleen op haar zou wijzen? Dat geloof ik niet". Commissaris Larris haalde zjjn schouders op. Niemand kan zich precies voorstellen, hoe een mensch tot het besluit kan komen, iemand anders te dooden. Laten we het daarover eens zijn, dat het 'n soort ziekte is. Remmingen, die een ge zond mensch heeft, vallen daarij weg. Ik weet het wel: voor de rechtbank kom ik er bij een ver giftiging, die zoo uitvoerig moet zijn voorbereid, niet met een ver wijzing naar een handeling uit een bepaalden gemoedstoestand. Maar toch zit er iets waars in. Deze moordenares laten we nu aanne men, dat het een vrouw is han delde onder een bepaalden dwang, onder een waanvoorstelling. Ze ging precies volgens een vooraf be raamd plan te werk, maar alleen in zaken, die dezen moord betref fen. Die moord moest gelukken! Aan haarzelf, aan vingerwijzingen die op haar zouden duiden, dacht ze niet. Ze kende de werking van atropine, ze wist, dat het bitter smaakte, maar overigens kleurloos was in te geven. Verder dacht ze niet na. Ze zag een doel en ging daar op af, zonder naar rechts of naar links te zien. Aan wat er daar na zou gebeuren dacht ze even min". (Wordt vervolgd). I I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1941 | | pagina 7