I storm die de gehele dag al had gedreigd, was losgebroken. De zware stammen stonden te trillen door de geweldige rukken, waarmee de wind hun kruinen schudde. Het dode riet dat de oppervlakte der vennen en moerassen bedekte, lag plat op het water en maakte het op deze duistere dag nog moeilijker, de smalle paden te vinden waar de voet vaste grond vond. De wilde jacht gierde over de Veluwe en waar de wilde jacht voorbij komt, daar vinden de raven hun voedsel Diep voorover gebogen tegen het geweld van de storm, nu eens glijdend, dan weer springend van de ene vaste plek op de andere, bewoog zich een gedaante in Noord-Westelijke richting dwars door de moerassen, die zich uitstrekten tussen het klooster van Buurloo en de Hunnenschans. Het was een bedelaar, een van die bedelaars, die om een aalmoes komen kloppen aan de klooster poort, die voor goede zilveren munt kostbaar nieuws komen ver kopen aan den burchtheer die hej horen wil, die, verenigd in groepen van vijf of zes, de onvoorzichtige kooplieden aanvallen, die zonder voldoende geleide de Hunnenweg volgen van Arnhem naar Harderwijk.- In de bossen rondom de Hunnenschans was een grote jachtpartij die dag. De heren van Apoldro, van Staverden en Milligen ver enigden zich iedere herfst tot een gemeenschappelijke jacht op grof wild. Een groot aantal drijvers en honden trok van alle zijden de bossen in en wanneer de horens het einde van de jacht aankon digden, was menig edelhert en wildzwijn geveld en soms, als het geluk met den jager was, nog wel een enkele beer ook. Met welbehagen stonden zij met de rug naar het tuur en koesterden zich in de warmte. Dat was alles heel gewoon, maar daar onder de schouw, gebogen naar het vuur zat een priester, bliikbaar van het bis schoppelijk hof te Keulen en op zijn rug. grillig ver licht door de vlammen, nu eens groter dan weer kleiner schijnend, met een hand dreigend naar den slotheer, een kleine duivel, een mensenfiguur, nog geen el hoog, met wijze kinderogen, doch een afgrij selijk duivels gezicht, dat grijnzend naar hem toe gewend was. Het was of de wind die gierend om het huit raasde, aanzwol bij de beweging die het monster maakte. Heer Otto deed een stao terug, wat den op- kijkenden priester harteliik deed lachen. „Ik zie wel, dat gij ook nog geen apen kent," zei hij, lachend opstaande. „Vrees niet, Doba doet geen kwaad, al ziet hij er niet er vriendelijk uit. God heeft den mens een spie gel willen geven en schiep het apenras. Het is er om bezien te worden, maar kwaad doet het nooit." Heer Otto herstelde zich snel, begroette de gasten hoffelijk en sprak zijn spijt uit, dat de plichten voor het zieleheil van zi.in gestorven moeder hem onwetend hadden belet zijn gasten zelf te ontvangen „Wat hoor ik." sprak hij verder. „Zijt gij overvallen door rovers en heeft men uw geleide bijna uiteen geslagen. Ja, zij treden steeds driester op, vooral tegen de winter. Het wordt tijd, dat de edelen weer eens een klopjacht organiseren. Ik zelf mag op dat gebied niets doen, anders had mijn vuist het land allang gezuiverd van dat gespuis.'' „Ja," antwoordde de priester. Het was een treu rige dag en veel bloed is er gevloeid en wanneer Doba ons niet gered had, zouden wij waarschijnlijk nu ook niet genieten van uw gastvrijheid. „Hoe is dat mogelijk vroeg de slotheer verbaasd. „Behalve mijn beide edele vrienden hier waren nog slechts twee mannen in staat zich te verdedig"". Zij vochten als leeuwen, doch ik zag, dat zij te' 1 de overmacht niet bestand zouden ziin en zocht n- °°n reserve zwaard, om te kunnen bijdragen in de strijd. Doch ziet, toen ik het doek van de wapenkist terug sloeg, werd ook de kooi van Doba onbedekt. Hij was kwaad en rekte zich en dreigde krijsend met de hand. De onverlaten dachten, dat ik de duivel te mijner beschikking had om ze te straffen, en kozen zonder om te zien het hazenpad." „De lafaards," liet de slotheer zich zacht ontvallen, doch snel vulde hij aan: „Zo ziet men toch, hoe een kwaad geweten tenslotte de arm verlamt op het mo ment dat het valse doel bereikt schijnt. „Doch gij zult hongerig zijn als ikzelf, laat ons aan, tafel gaan en dat het u wel moge smaken". TVfEN DEED de maaltijd eer aan onder aangename gesprekken, waarbij de drie gasten toonden waardige hovelingen te zijn, die vooral bij de slot- vrouwe een hoge dunk van hun kennis en bereisdheid vestigden. Doba sprong vrij door de zaal rond. De bedienden waren bang voor hem en maakten een grote boog wanneer hij in hun buurt kwam, doch de burchtvrouw had al spoedig met wat noten en lekkernijen zijn ver trouwen gewonnen en hij was voor de maaltijd ten einde was, niet meer van haar zetel weg te krijgen. Na de maaltijd, toen de heren tezamen waren en niet meer door bedienden gestoord, werd het gesprek vertrouwelijker en de priester vertelde, hoe hij was uitgezonden door den bisschop van Keulen, met een vertrouwelijke boodschap aan den koning der Frie zen. van wiens aanhankelijkheid aan het Christendom men nog steeds niet al te zeer overtuigd was. Hij had vele schone geschenken bij zich, gouden sieraden en kostbare stenen, uit alle landen verzameld waar de heilige kerk heerste, en ook het aapje was bestemd voor den koning der Friezen, speciaal als geschenk voor zijn gemalin. Al spoedig voegde zich ook weer de slotvrouwe bij hen. zoals zij dikwijls deed in afwijking van de heer sende gewoonte, wanneer er gasten van verfijnde be schaving waren en het gesprek zodanig, dat het voor vrouwenoren geschikt bleef. Heer Otto had zijn vrouw zeer lief en kon haar geen enkele kleine vreug de ontzeggen, die het verblijf op het eenzame slot in de barre natuur voor haar dragelijker kon maken. Zo bleef men tot diep in de nacht rondom het vuur bijeen en verhalen van edele strijd werden afgewis seld door diepe wijsheden uit de mond van den Keulsen priester. En steeds zat Doba op de rugleu ning van de vereerde slotvrouwe. Reeds ver was het dieptepunt van de nacht voorbij, toen men uiteenging om de legersteden op te zoeken. Het gezelschap zou niet vroeg vertrekken. De vol gende dag zou men trekken tot Harderwijk, waar het gewapend geleide kon worden aangevuld. Tot de grenzen van zijn gebied zou heer Otto voor een ge leide zorgen, vandaar tot Harderwijk was niet meer dan enkele uren gaans langs een druk bereisde weg, waar zeidén of nooit rovers waren gezien. De gewon den zou men achterlaten in het klooster van Drie. "ftJOG STEEDS loeide de storm met onverminderde kracht om het kasteel. Buiten in het bos bulderde en kraakte hij in de bomen en menige eeuwenoude eik werd door zijn macht geveld. Maar wanneer hij werd gevangen in de binnenplaats, gierde en floot hij en rukte in machte'oze woede aan de vensters en aan de kettingen van de ophaalbrug. In het slaapvertrek van heer Otto wisselden licht en donker met spookachtige snelheid, want de maan was nu eens bedekt door zware wolkenmassa's, die langs de lucht joegen, dan weer vielen haar stralen door het venster naar binnen en tekenden de schaduw van het vensterkruis op de vb'er. een zwart kruis, dat verscheen en langzaam door de kamer voortkroop Heer Otto sliep niet, hij dacht aan de kisten vol goud en sieraden, die daar in de kelder stonden onder zijn bereik hij dacht aan het eerwaarde grijze hoofd van den priester, aan het vanouds geheiligde gast recht en aan het vertrouwen van zijn vrouw, die hij liefhad en d'"e niet wist vanwaar het geld stamde waarmede zij hun leven voerden, in steeds voornamer staat. Die ook niet wist van de geheime schatkamer, die de vader van heer Otto had laten aanleggen en die zich steeds meer vulde met allerlei schatten. Maar dan keerden zijn gedachten weer terug naar de kisten, die daar onder in de kelder stonden. Tenslotte stond hij op, ontstak in het venster een klein olielampje en keek naar buiten, waar ver weg in de duis ternis een oude boerenhoeve lag. Hij wist, dat daar moest worden gewaakt die nacht. Spoedig verscheen een klein licht dat drie maal werd opgeheven en heer Otto sloeg een mantel om, sloofi over de binnentrap naar beneden, opende de kleine poort die naar de gracht leidde en zette zich over in een bootje dat daar steeds gereed lag. Een honderdtal schreden verder wachtte hij, tot plotseling een figuur voor hem stond, die hij door het geweld van de storm niet had horen naderen. Het was de bede laar van de kapel. Korte tijd spraken de mannen tezamen, waarop beiden terugkeer den van waar zij waren ge komen. rpEGEN de ochtend was de storm gaan liggen en een bleke zon stond aan de hemel, toen de gasten gereed ston den om weg te gaan e.i hun dank betuigden aan heer Otto en zijn vrouw. De ogen van den priester zochten die van de slotheer. daar onder de schouw zat een priester „Het was een onrustige nacht," sprak hij. „Ik trachtte te bidden maar de storm overstemde mijn gebeden." „Ik zal een week lang laten bidden in de kapel en veel gewii'1" kaarsen branden, dat zal uw reis voor spoedig ir in", antwoordde heer Otto. „Missch. .1," zei de priester met een raadselachtige blik. maar voor heer Otto kon vragen wat hij be doelde, ging hij voort: „Gaarne zou ik uw gemalin een aandenken schenken aan de nacht, waarin zij ons zo gastvrij geherbergd heeft. Ik ben er zeker'van, dat de bisschop het zal goedkeuren, wanneer ik het aapje hier laat, dat gisteren reeds zo'n vriendschap voor haar heeft opgevat. Ik hoop, dat zij het wel zal willen aanvaarden?" De laatste woorden had hij meer gericht tot de slotvrouwe dan tot den heer e 1 hoe graag hij dit zeldzame geschenk ook bruusk had villen terugwij zen, de verheugde blos, waarmede zijn vrouw haar hand uitstak naar het aapje, deed hem enige beleefde woorden van dank mompelen. In de nacht die hierop volgde, sliep heer Otto weer niet en de maan belichtte een somber schouw spel. Mannen vervoerden langs sluipwegen zware las ten en het lichaam van een man. eens een der grootste wijzen aan het bisschoppelijk hof, verdween met ste nen bezwaard onder de oppervlakte van het moeras, waar zijn begeleiders al rustten. Het aapje zat in het vensterkruis van het slaap vertrek van zijn meesters en tuurde in de maannacht, alsof zijn vurige ogen vreemde dingen zagen De derde nachtOnrustig wierp heer Otto zich op zijn legerstede heen en weer. Een doodse stilte heerste in de kamer en rondom het kasteel. De nacht was volkomen windstil, de volle maan stond hoog aan de hemel en niets bewoog. Het was ondraaglijk zwaar en het was heer Otto, of hij stikken zouer was geen geluid te horen en toch was de kamer vol beweging en niets was te zien in het maanlicht dan het zwarte kruis, dat langzaam over de vloer kroop. Toenplotseling stond het voor hem, een hoge gestalte, de geweldige gedaante van een priester rei kend tot de duistere eiken zoldering, een zwarte figuur en toch lichtend, stil en onbeweeglijk. Heer Otto lag verlamd en moest kijken en horen naar de stem, die in zijn oren klonk, rustig beheerst en dui delijk met een koude dreiging, zoals het noodlot spreekt. Raadselachtige woorden klonken in zijn oor: „Heb zucht dierlijke gouddorstliefde bedriegend vertrouwen beschamend geloof verkrachtend. In het dier zult gij vernietigen wat ge lief hebt, in het dier zult ge sterven, in wilde -acht naar goud". T>E VOLGENDE MORGEN vond men heer Otto bewusteloos in bed. Met moeite bracht men hem bij en nors wees hij ieder de kamer uit. Toen zijn vrouw verscheen met het aapje bij zich. viel hij ruw tegen haar uit, waarop zij zich stiï terugtrok. Met de tijd ontstond een stille, gloeiende haat in heer Otto tegen het onschuldige diertje, dat hem steeds her innerde aan den priester, dien hij wilde vergeten. Reeds was de maan weer bijna vol, Heer Otto werd norser en norser en zijn vrouw steeds stiller. De dagen kortten snel en steeds zeldzamer werden de uren van warme zonneschijn. In zulke uren placht het aapje te zitten in het venster van de zaal, dat op de binnenplaats uitzag, tegenover het vertrek van heer Otto. Het was een stil zonnig hoekje, waar ook dik wijls de slotvrouwe zat en het venster steeds geopend kon blijven. Heer Otto zat dan in zijn vertrek en kon zijn ogen niet afwenden van het gehate dierTot op een ochtend hij ook zijn venster geopend hieldNaast hem stond een boog, een zware pijl lag gereed. Heer Otto was een bekwaam schutter en menige duif was door hem in haar vlucht onderbroken. Zelden miste zijn pijl. Daar verscheen het aapje en zette zich in de zon op het moment dat zijn hand de pees liet schieten was het aapje weg en het geliefde gelaat van de slot vrouwe keek verwonderd omhoog, waarom heer Otto de boog gespannen hield? Midden tussen de ogen dodelijk getroffen zonk zij ineen. ]^\A DE BEGRAFENIS van zijn vrouw werd heer Otto geheel in zichzelf gekeerd, nooit verliet hij overdag zijn kamer, de bedienden hoorden niets dan korte bevelen en schelden. Vaker dan ooit schoot in duistere nachten het boot je geruisloos over de gracht en mêer reizigers dan ooit vonden de dood in de moerassen. Het aao.ie zwierf troosteloos door het slot, in de kamer van den slotheer waagde het zich niet. Onder aan de binnentrap die naar het grachtpoortje leidde was een klein belvertrekje ingericht. Daarheen was het, dat heer Otto zich menige Zondagochtend begaf, naar het heette om alleen te bidden voor een klein altaar dat hij daar had laten oprichten. Zorg vuldig sloot hij steeds de deur achter zich. dan zette hij de voet op een verborgen knop, het altaar schoof geruisloos terzijde en maakte de ingang naar de geheime schatkelder vrij. Zo was de inrichting die door zijn vader gemaakt was, verbeterd door heer Otto, om een verklaring te hebben /oor de lange tij den, die hij alleen in het kleine vertrekje doorbracht. De Kerstnacht was aangebroken, en de hofmeester had gewaagd aan zijn heer te vragen of deze ter ere van de heilige nacht niet het grote vuur van eiken- blokken wilde laten ontsteken in de zaal en het kasteel versieren met de heilige hulsttakken, zoals dat vanouds gebruik was. Een snauw was het antwoord geweest. Men moest zich maar vermaken zoals men wilde, hij wenste niet te worden gestoord Heer Otto was zeer onrustig die avond. Het vertrek werd hem te klein en kort na middernacht, terwijl in alle Christelijke landen de mensen het hoofd bogen in verering voor Hem, die geboren was op aarde, daalde heer Otto de trappen af, opende de deur van de altaarkamer en daalde onder het altaar dieper naar beneden, om troost te zoeken in het beschouwen van zijn schatten. Hij vergat de deur te sluiten. Nieuwsgierig kwam het aa^je, vond een deur open trok aan het altaarkleed om te zien wat er zich onder verborg, het altaar -begon te glijden en sloot de opening. Heer Otto was veroordeeld tot de dood te midden van zijn schatte. JJET kasteel te Staverden lag verscholen in het diepst van de hoge bossen, ongeveer daar waar de wegen die de Veluwe van Oost naar West en van Noord naar Zuid doorkruisten, elkaar ontmoeten. Het was geen groot kasteel, maar danig versterkt en de bewoners hadden zich in de strijd tegen de andere geslachten die de Veluwe bewoonden, weten te handhaven. De heren van Staverden hadden van den hertog het recht van tolheffing gekregen op hun gebied en maakten daarvan een ruim gebruik, wel wat al te ruim naar de afgunstige naburen beweerden. Maar zij waren trouwe vazallen van den hertog, die ver weg woonde en graag in het Noorden van zijn gebied getrouwen had, op wie hij kon rekenen in de nooit geheel beslechte strijd tegen de Friezen. De hertog vroeg niet al te veel en bekommerde er zich niet om waar het geld vandaan kwam, dat dimde om de burcht steeds meer te versterken. Hij vroeg ook niet waar de rovers een schuilplaats vonden, die telkens weer het ene convooi na het ander overvielen, om met rijke buit in de ondoordringbare bossen of, langs de slingerpaadjes in de moerassen te verdvii-' nen. Wanneer hij zijn vazallen opriep voor een nieuwe tocht naar het land der Friezen, waren steeds de heren van Staverden onder de eersten, die gereed stonden. Hun mannen waren goed bereden en bewa pend en dat was den hertog veel waard. Heer Otto reed naar huis door de storm. De regen striemde met felle slagen mens en dier, maar heer Otto scheen het niet te voelen. Hij was onrustig en ongeduldig, toch zette hij zijn paard niet aan, en on geduldig schudde hij het hoofd wanneer iemand uit zijn gevolg onder het een of ander voorwendsel trachtte hem tot grotei SDoed te manen. Hij koos de omweg door de open vlakte langs de kapel en toen hii in de verte in de moerassen een zwarte stip zag die zich voortbewoog, hield hij zijn paard in. Bij de kapel steeg hij af om te bidden voor het heil van zijn gestorven moeder en gaf een kort bevel aan zijn gevolg om door te rijden naar huis. Hii zou later volgen. Er moest wel iets bijzonders gaande zijn. want ongeduldig liep hij voor de kapel heen en weer en vergat geheel naar binnen te gaan. „Nu?" snauwde hij, toen -indelijk de bedelaar ver scheen en zich, buiten adem van het snelle lopen, met gebogen hoofd op één knie voor Heer Otto neer liet. Hij antwoordde niet direct, maar trachtte de doorweekce zoom van Otto's mantel te vatten. „Nu?" herhaalde deze. „Ze waren te sterk. Heer. we verloren vijf van onze beste mannen, ze vochten als duivels." „Ellendige laffe honden," een welgemikte trap deed den ander opspringen. „En jullie g-'""°n er maar van door?" „Heer, zeven van het geleide zijn gevallen, maar de laatste vier hadden dubbele kracht, hun zwaarden maaiden zo geweldig, en daner was een priester bij en een vreemd beest in een koooieen kleine duivel, die betoverde hun zwaarden: de anderen zijn teruggegaan naar de oude plaats, ik ben gekomen om bericht te brengen. Ik zag hoe 'ze zich beraadden, de priester en de vier geweldigen, ze laadden de gewon den op de pakpaarden en gingen de weg naar het kEStssl „Dus ze komen naar Staverden? Waarom zei ie dat niet direct?" Heer Otto wierp den ander een goud stuk toe, draaide zich met een vloek om, sprong in het zadel en gaf zijn paard de sporen, dat hoog op- steigerde en in dolle galop de weg naar het kasteel oprende. TOEN hij op de binnenplaats van het dampende paard sprong, was het al bijna geheel donker en ■vond hij het 'slot in rep en roer. Kort nadat de teleur gestelde ia<*ers waren thuisgekomen, had de wacht bezoekers gemeld. -jet waren een nri°ster met twee ede'en en gevolg op weg naar den koning der Friezen. Zij waren vroeg in de ochtend van Arnhem vertrokken, om voor de nacht het klooster van Drie te bereiken. Even buiten het gebied van Staverden waren zij door rovers over vallen, die bijzonder goed gewapend bleken. en bnna het gehele gewapende gevolg was gevallen in de on gelijke strijd. Reeds waande men alles verloren en de priester, die zich buiten het bloedvergieten had ge houden, sloeg juist een doek op, dat over een der pak paarden lag, om ook een zwaard te grijpen en zich tci het einde te verdediging, toen plotseling als door een wonder de rovers op de vlueht waren geslagen, hun gewonden achterlatende. Men had zijn eigen gewonden met moeite on de pakpaarden geladen en het meest nabije onderdak ge zocht om hulp en nachtverblijf te vragen. Alles in heL kasteel was druk bezig. De vrouwen verzorgden de gewonden, de knechten waren met de paarden bezig en zware kisten waren van de ruggen der pak- "aai'den losgegespt en onder toezicht van den priester opgeborgen in een kelder, die goed gesloten en be waakt kon worden. De priester en de beide edelen waren door de slot- vrouw ontvangen in afwachting van haar gemaal en onthaald zoals het vreemden past na een dergelijk avontuur. En ieder wist te vertellen van het wonderlijke dier. de kleine duivel dien de priester in een sterke kooi gevangen hield en niet uit het oog verloor. Snel ging heer Otto naar zijn vertrekken, verwisselde zijn door weekte kleding voor droge en begaf zich naar de grote zaal, waar de Vreemden waren ontvangen door de slotvrouwe. Hij was een moedig man en niet gemakkelijk uit het veld geslagen, doch wat hij zag deed hem in de deur een ogenblik terugdeinzen, alvorens hij de moed vond binnen te gaan. Zijn vrouw zat in haar hoge zetel tussen het raam en de haard, waar een groot vuur een behaaglijke warmte verspreidde. Dicht bij het vuur stonden twee jonge edelen, in de prachtige kleding, zoals die aan het hof van den hertog of andere machtige vorsten gedragen werd. Zelden miste zijn pijl.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1946 | | pagina 4