Ir.
P„CHANTAGE"F|
Landbouwconsulent
G. Lienesch gaat heen
r
feuilleton
Tussen landbouw en visserij bestaat
nauwe verwantschap
De moderne keuring voor militairen
dienst
Het gaat gans anders dan vroeger
Minister Lief'tinck:
Door de aarde verzwolgen
Maximumprijzen voor
groenten
Wij luisteren morgen naar
Het Is niet zo gemakkelijk om een man als Ir. Lienesch te interriewen.
Niet alleen omdat hij zeli van mening is, dat zijn persoon en zijn werk niet
van zo'n grote betekenis zijn, dat men daarvoor in de courant de algeme
ne aandacht zou kunnen vragen, maar ook, omdat zijn veelzijdige werkkring
hem zó in beslag neemt, dat het moeilijk valt een definitieve afspraak te
maken.
Toch is het gelukt hem een ogenblik
apart te nemen want toen wij hem in
Alkmaar in een café op het historische
plein troffen, waar op marktdagen de
boeren uit alle delen van het gewest
tezamen komen en Ir. Lienesch dus
contact met velerlei „klanten" kan on
derhouden, bleek hij bereid een half
uurtje van zijn kostbare tijd voor een
interview af te staan en weldra zaten
wij met den nieuwbenoemden Direc
teur van de afdeling Visserij van het
Departement van Landbouw, Visserij
en Voedselvoorziening aan een tafeltje
in een naburige gelegenheid, waar de
heer Lienesch berustend een pijp stop
te en zich beschikbaar stelde ons alle
gewenste informaties te geven.
Een veelomvattende werk
kring.
„Wanneer bent U geboren en hoe is
Uw opleiding geweest?"
Het is de eerste vraag waarmee de
Interviewer als het ware het terrein
gaat verkennen.
„Ik ben geboren In 1905, deed in 1923
eindexamen R.H.B.S., studeerde ver
volgens in Wageningen en werd daar
landbouwkundig ingenieur in Januari
1929.
Het was in die beruchte koude win
ter. Alles was bevroren en ik herinner
mij, dat wij, nog feestelijk in onze ja-
quets gestoken, op de examendag over
het ijs zwierden.
Na mijn promotie ben ik als adjunct-
Rijkslandbouwconsulent naar Gronin
gen gegaan waar ik van Mei tot en met
November 1932 bij Ir. Meijers gewerkt
hetu
Het was een prettige werkkring,
want in die tijd ging alles nog zoveel
eenvoudiger dan nu. Het corps was
niet zo groot en men kon meer prac-
tisch werkzaam zijn. Bij het zaaien
der proefvelden bediende ik de zaai-
machine, allerlei dingen welke de
consulenten nu aan hun assistenten
overlaten, wat enerzijds te betreuren
Is, omdat het zo'n practische leer
school is.
Op vrij korte termijn ging Ik naar
Schagen want ik kreeg eerst een week
tevoren bericht. Hoewel ik nog steeds
adjunct was, werd ik daar ambtshalve
Rijkslandbouwconsulent maar het vol
gend jaar werd ik tof consulent be
noemd en tevens belast met het direc
toraat van de Rijkslandbouwwinter-
school.
Het landbouwonderwijs.
„Is het niet merkwaardig, dat het
landbouwonderwijs sindsdien een grote
uitbreiding ondergaan heeft?"
„Inderdaad, want in 1933 waren er in
Schagen nauwelijks twintig leerlingen
en nu zijn er ruim honderd, terwijl er
ook een school in Alkmaar gevestigd
is waarvan ik eveneens directeur
tel? eenzelfde aantal leerlingen
Daaruit blijkt wel, dat men steeds
meer tot het besef komt, dat de lage
re school alleen voor een boer niet
voldoende is en dat men voor boe
renzoons, die in hoofdzaak deze scho
len bezoeken, een veel bredere grond
slag noodzakelijk acht.
Mijn werkkring als consulent en di
recteur van twee scholen was te veel
omvattend, maar alles zal nu gese-
pareerd worden. Elke school krijgt
nn haar eigen directeur. ln Schagen
cal dat Ir. Rinsema worden, die als
vaste leraar aan de school is verbon
den. Wie in Alkmaar directeur zal
worden is tot heden onbekend".
Een nieuwe taak.
„Nu gaat U naar den Haag en U
krijgt daar een geheel andere werk
kring. Is het niet vreemd, dat men een
landbouwkundige tot hoofd van de Vis-
*enj benoemt? Dan komt U toch op
een geheel ander terrein dan waarvoor
U Uwe opleiding heeft genoten?"
'!f een ««schikte woning kan
vinden ga ik naar den Haag.
»,n^irJalkik_,mi' ,voorlaan met visserij
aangelegenheden bemoeien voor welke
J* J" dlen,t eigenlijk geen opleiding
bestaat, wanneer men althans diegenen.
Ir. G. LIENESCH
die een biologische opleiding genoten,
buiten beschouwing laat.
Mijn taak zal voornamelijk organi
serend zijn, want men wil meer dan
vroeger tot uitdrukking laten komen,
dat ook deze tak van d:enst de be
langstelling der overheid heeft.
Tot dusver was de z..g voor de
visserii eigenlijk onde hikt aan
die voor de landbouw. De Directie
van de Visserij staat voortaan naast
die van de Landbouw en door een
verbeterde organisatie kan men de
visserijbelangen meer op de voor
grond plaatsen.
Bij grote bedrijven, zoals bij Philips
heelt men research-afdelingen, waar
men nieuwe mogelijkheden bekijkt en
uitwerkt en zo zal ook het research-
werk op het Departement door we
tenschappelijke analyse tot verbete
ring der productie moeten leiden.
Het daarmee gepaard gaande weten
schappelijke onderzoek zal natuurlijk
door speciale deskundigen, in casu
door de daarvoor ongeleide biologen
moeten geschieden.
Bovendien zal mijn taak stimule
rend zijn. De voorlichting moet ver
ruimd worden en men zal het onder-
•-■mux
Dt GESLEPEN 1N-
Sl-ECTSUR. WIST AI-
LAMS, WIENS AUTO
H'J ZOEKEN MOESt
bIKKE HAb NA HET
AVONTUUR OP OC
b!)K, HET NUMMER.
OPGENOMEN.
ONOPVALLEND WORl
hEN ALLE T0E6ANfr|
EN TOT bE KAAS-
MARJST BEWAAKT.
TOT -NU TOE
ECHTER. TE VER.-
&EEFS
zoek moeten bevorderen dat door de
practijk noodzakelijk blijkt".
Een nauwe samenhang.
„Zal het U niet vreemd zijn als Uwe
belangstelling na al die jaren van land-
bouwpractijk voortaan voor de visserij
wordt gevraagd?"
„Dat zal het zeker, maar U mag niet
ve ieten, dat de opvattingen van
landbouwers en vissers in grote lijnen
analoog zijn.
Vissers en landbouwers hebben
werkkringen, welke ten nauwste sa
menhangen omdat zij beide gericht
zijn op de voortbrenging van levens
middelen.
Landbouw is in het algemeen het
onttrekken van producten aan de
Natuur, maar» toen de bevolking gro
ter en veeleisender werd, moest de
voortbrenging gestimuleerd worden.
Trouwens, zo gaat het ook bij de
Visserij. Ook daar zorgt men niet al
leen voor het heden, maar ook voor
de toekomst, b.v. door het op gere
gelde tijden uitzetten van pootvis.
Mijnbouw is een veel lagere vorm
van productie, want dat kan niet an
der dan rooibouw zijn. Trouwens in
Amerika zijn tienduizenden hectaren
land door rooibouw verloren gegaan.
Alleen de reproducerende voortbren
ging zal in de steeds stijgende be
hoefte aan voedingsmiddelen kunnen
voorzien en de visserij kan daarvoor
een groot en dankbaar arbeidsveld
vormen".
De Waagtoren vertelt ons in melo
dieuze klokketonen, dat het elf uur is
en de energieke, nieuw benoemde Di
recteur van de Visserij, die in zijn veel
jarige en drukke werkkring op land
bouwgebied zo talloos velen aan zich
verplicht heeft, neemt afscheid om zich
naar een andere conferentie te begeven.
Ad.
Vanzelfsprekend zijn de omstandighe
den, waaronder de Nederlandse jonge
man op 't huidige ogenblik zijn vader
landse plicht gaat vervu.len in verge
lijking tot de jaren van vóór de oorlog
sterk gewijzigd.
Een militaire keuring kan eigenlijk
de eerste schrede op het militaire pad
genoemd worden. Zodra de jongens bin
nen de muren van het gebouw van de
Indelingsraad zijn, voelen zij zich op
genomen in de sfeer van het milita
risme.
Handen uit de zakken, sigaretten
weg en luisteren" Dat is de le ken
nismaking met den commandant van
de raad. die de jongens bij wijze van
inleiding op hun plicht wijst.
Een halve dag wordt besteed aan een
2g. psychische test, welke zeer uitge
breid en gevarieerd is. Behalve op hun
schoolkennis worden de jongens ook op
hun technisch inzicht getest. Scherpzin
nigheid en snel reageren Is voor een
soldaat noodzakelijk en belangrijk en
ook dit vormt een onderdeel van deze
geheel schriftelijk test.
Het tweede deel van de keuring
wordt gewijd aan het medisch onder
zoek. Doktoren staan gereed om de
jongens van binnen en van buiten te
bekijken. Er wordt geklopt en betast,
gewogen en gemeten, kamer in,' kamer
uit, jasje aan, jasje uit, van den enen
dokter naar den anderen tot het lijstje
vol en de kaart met de verschillende
bemerkingen Ingeleverd is.
Voor den seleotle-officier.
De volgende dag is het opnieuw appèl
om ditmaal voor den selectie-officier te
verschijnen, die zijn algemene indruk
ken van den jongeman weergeeft en
dit in een rapport vastlegt, dat daar
na naar de Centrale Indelingsraad
wordt gezonden, waar men de jongens
uiteindelijk bij een bepaald legeronder
deel indeelt. Eén voor één moeten de
jongens voor den officier verschijnen,
terwijl de anderen ln afwachting van
hun oproep in een lokaal bijeen blijven.
Vermakelijk zijn de gesprekken, die
aaar gevoerd worden en weer komt de
Hollandse nuchterheid, maar bovenal de
humor boven.
Je mag zelfs uitzoeken, waar of je
bij wilt," weet de een te vertellen.
„ife'er kun je 't al niet wensen," ant
woordt een lotsgenoot, ,,w»t dachten
ji'llte er van om een regiment Verlof
gangers op te richten?"
Slechts één stoel biedt het wachtver-
trek aan zijn bezoekers en soms wordt
er verbitterd gestreden om het bezit
e. van. De winnaar krijgt tenslotte toe
stemming van de rest om voor generaal
te worden opgeleid. De sergeant komt
binnen, gelukkig weer enige afleiding.
„Krijgen we vast een voorschot siga
retten, sergeant?" De sergeant schudt
ziin hoofd. Hem zijn in de laatste da
gen meer onzinnigheden naar het hoofd
geslingerd, dan hij er anders in een heel
jaar te horen krijgt. Maar hij neemt
wraak. „De overste laat vragen, wie
er van jullie muzikaal is," zect hij In
een ogenblik, dat hij zich verstaanbaar
kan maken. Muzikaal? Wat heeft dat
nu weer te betekenen? Er wordt gefluis
terd over de marinekapel en het staf
muziekkorps en prompt schreeuwen er
drie, vier door elkaar. De een speelt
trompet, de ander slagwerk, weer an-
oeren piano of guitaar.
„Prachtig, ga dan maar mee jongens,"
De sergeant klautert vier trappen op.
de „musici" achter hem aan Op de
zolder staat een piano, die naar bene
den gesleept moet worden.
Inmiddels verschijnen de jongens één
voor één voor den selectie-officier, aan
wien ze hun speciale wensen kenbaar
kunnen maken. Een gemoedelijk praatje
wordt zo'n onderhoud in de regel. On
gedwongen vertellen de jongens van
thuis, van hun liefhebberijen en natuur
lijk. waar ze graag bij zouden willen.
Cp grond van dat alles maakt de offi
cie zijn rapport op.
Het begint te dagen
eC
Minister Lieftinck heeft aan de
ambtenaren, ressorterende onder
zijn departement, een Nieuwjaars
boodschap gezonden, waarin hij het
volgende zegt:
„In het afgelopen jaar is door het
ambtenarencorps van Financiën
weer een hoeveelheid werk verzet,
die allerwege bewondering afdwingt.
Ik weet, dat velen zich daardoor
bijzondere offers hebben moeten
getroosten, niet zelden ten koste van
hun gezinsleven. Uw inspanning is
echter niet tevergeefs geweest: in
's lands financiën trad een gestadige
verbetering in en hoewel wij nog
lang niet zijn, waar wij wezen moe
ten. toch bevinden wij ons op de
goede weg en komt ei licht aan de
horizon.
Zaterdagmorgen kwam een boerin
uit Kerkrade aangifte doen, dat haar
paard uit een weiland was verdwe
nen Niemand had iets van de dief
stal bemerkt. Toen men 's Maandags
zorgvuldig het land afzocht, werd een
klein gat ontdekt en het bleek, dat
het paard zich vijf meter beneden de
grond in goede welstand bevond. Er
liggen namelijk onder dat land oude
mijngangen en als de diepliggende
gangen instorten wil ook de boven
grond zich wel eens begeven. Enige
jaren geleden vc Jween een Duitse
boer met een span paarden in zo'n
gat. Het gat sloot zich weer gedeel
telijk en men heeft hem nimmer te
ruggevonden.
V.J
Dan is t één krampen van geschonden leven
Dat strijdt, wanhopig, en toch onder gaat,
Terwijl de mensen lopen als gedreven
Door de geboden van een wilde haat
(Uit „De stem der steden" van J. O. Bloem.)
Wij mensen hebben altijd haast En het
is maar gelukkig dat we dat af en toe
willen bekennen ook We zien het echter
het gauwst bij een ander en dan zeggen
we met een beetje goedmoedige spot:
„Die loopt nog eens zichzelf voorbij!"
Eén ding vergeten we dan, en dat is dit:
wij mensen kunnen haastig zijn, ook zón
dei dat anderen het merken, ja zelfs zon
der dat we het zelf merken En Juist .d 1 e
gehaastheid is het gevaarlijkst, die vreet
het meest aan ons levensgeluk
We voelen dat een enkele maal, wan
neer we eens ln contact komen met men
sen, die zoals men wel zegt „het le
ven tweemaal geleefd hebben", die zich
een zekere levenswijsheid verworven heb
ben, en daardoor over een meer dan
middelmatige bezadigdheid en innerlijke
rust beschikken In hun levenshouding
kunnen wij dat onbestemde aantreffen, dat
zo nauw verwant is met de begrippen
„geluk" en „vrede" Wanneer het goed
is kunnen we dan tets van weemoed in
onszelf voelen trillen en misschien ook
een tikje jalouzie....
Datzelfde onbestemde zouden wij toch
óók kunnen hebben, ondanks al onze vele
beslommeringen, ondanks ons overladen
dagprogramma. En als wij dat onbe
stemde hadden, dan zou wellicht ons
dagprogramma eerder zijn afgewerkt en
dan zouden misschien onze beslommerin
gen minder zwaar schijnen. We lopen
een vicieuze cirkelgang
Dat komt, omdat wij de motor van ons
leven die reeds draaide voor we ons
zelf daarvan bewust waren maar laten
'doorsnorren Al de levensmotoren var
ens en van de mensen om ons heen
Transportstaking ln Londen. Arbeiders
van Smithfield market te Londen, om
rtngd door het vlee3, dat z\j tengevolge
van de staking niet kunnen vervoeren,
tonen veel interesse in de krantenbe
richten. Ass Press P.
draaien maar door en we zouden ons bij-
ra gaan schamen wanneer we de onze
eens een ogenblikje wat minder toeren
lieten maken. Deze plotselinge daling van
de bromtoon in het hooggestemde koor
van het „tempo, tempo" onzer samen
leving zou voor ons gevoel een schrille
dissonant vormen en we zouden gauw
het toerental van onze motor weer op
voeren We willen immers niet graag
uit de toon vallen? We willen toch graag
in het oog der mensen „gewoon" zijn?
Eén ding is echter zo jammer, en wel,
dat aa- die levensmotor van ons niet
alleen maar onze handen en onze her
senen gekoppeld zijn, maar dat aan die
motor een geestelijke drijfstang verbon
den is, die ons gehele lichamelijke en
z-eleleven aandrijft. Hoe sneller de mo
tor loopt, hoe meer presteren we, maar
ook: hoe vluchtiger gaan al onze erva
ringen voorbij, hoe minder tijd vinden
we om eens overleg met onszelf te ple
gen en ook hoe méér we gaan leven in
een sleur, een roes Dan wordt het in
derdaad één krampen van gesöhón&eïi ie
ven, dat strijdt, wanhopig en toch onder
gaat
Maar wat dan? Mceten we dan die mo
tor heel langzaam laten draaien? Neen,
want dan komen we er stelHg niet.... En
vol gas geven, ons leven lang, mogen we
ook niet, want dan komen we er even
minDe waarheid ligt ook hier in
het midden. Een voorbeeld: een vliegtuig
kan in de iucht blijven met een snelheid
van honderd kilometer per uur, maar
het kan een maximum snelheid bereiken
van achthonderd Geen piloot echter zal
^in normale gevallen voortdurend op
topsnelheid blijven vliegen. Hij weet, dat
het aanhouden van een bepaalde kruis
snelheid, van misschien om en nabij de
zeshonderd kilometer, niet alleen gewenst
maar zelfs vereist is Economie, „plan-
ring", veiligheid voor-alles
Dwaas toch eigenlijk, dat wij mensen
met allerlei economische, technische en
weet wai- allemaal meer voor motie-
Ven komen aandragen, wanneer het dode
dingen als machines betreft. Een vlieg'
tu.gmotor wordt op gezette tijden gere
viseerd en zelfs een fiets wordt af en toe
gesmeerd Maar met de motoren van ons
eigen leven springen we zo vreselijk roe
keloos om...... Is het wonder, dat er
zoveel van die kostbare motoren warm
lopen, ja zelfs geheel kapot draaien'
Maar ja, de krachtbron van 's mensen
leven is nu eenmaal niet zo'n tastbaar
ding als een benzinemotor en je kunt
er heel moeilijk bijkomen.
Laten we die verbreken! Laten
we trachten, op kruissnelheid door het
leven te gaan Wanneer het nodig is,
kunnen we altijd wel een poosje vol gas
geven En het ia dók goed, eens een
ogenblik stil te staan, niet alleen om
onze krachten te vernieuwen, maar ook
om ons even te bezinnen, ons bewust te
worden van ons doen en laten, van ons
z ij n ln deze wereld. Misschien dat we
clan méér bevrediging vinden in ons
werk, en met onze arbefd wat méér be
reiken dan het verdienen van ons da
gelijks brood alleen....
We streven naar vrede en geluk
Kunnen wij dat doel bereiken door ons
er heen te haasten?
ALEX OVANSA.
(Van onzen parlementairen redacteur).
Naar wM vernemen, heeft de rege*
ring thans in overweging genomen
om over te gaan tot wederinvoering
van maximumprijzen voor groenten.
De huismoeder, vooral in de grote
stad, die voor man en kinderen
middags een smakelijk en afwisselend
vooral afwisselend! warm maal
op tafel wil zetten, weet zich ln de
laatste tijd dan ook geen raad meer.
Nu het vleesrantsoen weer „normaal"
is, komt het des te meer aan op de
groenten. En die worden met de dag
duurder! Vooral de praa g gegeten
soorten worden voor de gewone beurg
allengs onbetaalbaar; spruitjes b.v»
kosten van f 1,40 tot f 1,80 per kilo en
wat is nu per slot van rekening een
kilo spruitjes voor b.v, vier perso
nen....
Men vraagt zich dan ook in arre
moede af, waar dat naa* toe moet
Koolsoorten, peen en uien 2ijn nog hef
goedkoopst, maar ook duurder dan ver
leden jaar en het gaat niet aan iedeie
dag kool of peen te eten, de hulsvrouw
wil gaarne tevreden gezichten aan tafel
zien Wij hebben in regeringskringen ons
i'Cht eens opgestoxen om te informeren,
waar toch de oorzaken der huidige dura
prijzen schuilen. Men antwoordde ons,
dat er verschiliende oorzaken zijn aan
te wijzen Zo vond men, dat de handels
marges wel aan de hoge kant zijn, doch
dat de kleinhandel in t algemeen thans
meer gevoelig is voor verliezen door
bederf dan vroeger, omdat vooral de
Kleinere zaken er voorheen b.v, een
brandstoffennering bij hadden, waardoor
men beter verliezen kon lijden^ Thans
treft verlies door bederf dubbel zweer
en dat wordt ln de prijs vercalculeerd.
Voorts is het publiek ook nog teveel
ingesteld op de „distributie mentaliteit'*,
men meent recht te hebben op de duur
ste groenten tegen lage prijzen, terwijl
de eenvoudige huisvrouw vroeger wist,
dat zij in de dure groententijd tevreden
noest zijn met de betaalbare soorten.
En tenslotte noemde men ons misschien
wel de voornaamste oorzaak der hoge
prijzen, speciaal in de grote steden, en
wel: het ontbreken van den vroeger /o
bekenden „Btraatschreeuwer", den ge
legenheidskoopman, die met een hand
wagen door de straten trok en luide zijn
waren annonceerde Dan waren er va ik
fijne koopjes te doen voor de huismoe
ders, die uit haar huizen snelden om
het koopmannetje aan te klampen. De
groentenhendel moest zich dan op de duiir
wel enigermate „aanpassen". De be
doelde marktkooplieden ziet men tegen
woordig zeider meer in de grote steden;
voor een deel van hen is er elders zeker
meer te verdienen!....
Nu de regering het wederinvoeren van
maximumprijzen overweegt, daagt de
mogelijkheid, dat de gemoederen der
thans niet zelden opstandige huismoe
ders weer wat tot bedaren en tot vrede
komen....
HILVERSUM I geeft nieuws om 7, 8,
1, 7, 8 en 10 uur NCRV 7,30 Mennes-
Oigel, 8,30 uur Morgenconcert. 9 uur
Ochtendbezoek bij Jonge zieken, 11 uur
Trio Knibbeler. 12,30 uur NCRV-koor
13.45 Metropole orkest. 14,30 uur Planten-
praatje, 15,50 uur Cello-recital. 16,45 uur
voor jongens en meisjes 17,35 Middag
concert 18,30 uur Progr Ned Strijdkr.
19.15 uur Land- en Tuinbouw. 19,30 uuf
Engelse les. 22,15 uur Actueel geluld.
22,30 uur Hélène Ludolph. 23,10 uur „Vrij
cn blij".
HILVERSUM n geeft nieuwe om 7, 8
l. 6, 8, 11 uur. VARA 8,50 uur Voor de
huisvrouw. 9 uur Stradivarius kwartet.
9,50 uur Philharmonisch Concert. VPR3
10 uur De Indische Kerk. VARA 10,35
uur Piano recital. 11 uur Non-stoppro
gramma. 12 uur André de Raaff. 12,35
uur Miller-sextet. 15 uur Op bezoek bij
zieken. 16,15 uur Voor de jetigd. 17,15
uur Orgelspel Johan Jong. 18,15 utir
The Ramblers. 19,15 uur Nieuws uit In"
dië. 20,15 uur Hugo de Groot. 20,45 uur
Oosten-westenwind 21,30 uur „Paljas".
23,15 uur Op vleuglen van muziek. 23,25
uur Gramofoonplaten
door J. S FLETCHER.
63.
„In de avond, mijheer," antwoordde
de waard. „Z- hadde niks meer van
hem gezien of gehoord sinds hil de vo
rige dag was uitgegaan. Hij heeft me
er tussen genome, die Parrawhite. Ik
hen me geld kwijt, 600 gulden".
Byner gaf Eldrick een wenk.
„Ik geloof wel, dat mijheer Pickard
zijn honderd gulden verdiend heeft
zelde hij.
Eldrick begreep hem en haalde zijn
chequeboekje naar zich toe
„Natuurlijk, houdt u dit allemaal
voorlopig nog stil, mijnheer Pickard",
zeide hij, al schrijvende. „Geen woord,
aan wie dan ook.
„Zoals u wilt, mijnheer," stemde
Pickard toe. „Ik zal niemand iets zeg
gen"
,„En het kon best zijn. dat ik vandaag
of morg - eens L'j je aanloop." zelde
Byner. „Je kent me dan natuurlijk
niet, als er nog andere lui ln de buurt
zijn.'
„Goed, mijnheer, best. Stilletjes de
zaak laten lopen, niet waar? Veel ver
plicht hoor."
Toen de waard was heengegaan,
wenkte Eldrick Byner zijn hoed te ne
men. „Kom mee, hier vlak bij woont
een kennis, een jonge advocaat, mr.
Collingwood. Dien wilde ik graag con
sulteren. De zaak begint er erg raar
uit te zien en we kunnen niet voor
zichtig genoeg zijn."
Collingwood luisterde met Ingespan
nen aandacht naar Eldrick's relaas. En
weer trof het hem, dat al deze feiten
waren gebeurd in samenhang met Pratt,
en omtrent de tijd van, Antoon Bartle's
dood. Hij maakte er de beide anderen
opmerkzaam op.
„Dat is waar," zei Eldrick.
„En bovendien," merkte Collingwood
op, „we horen weer van een recht.
Pratt zegt, dat mevr Mallathorpe ver
plichtingen aan hem heeft; nu beroept
Parrawhite er zich weer op, dat hij
macht heeft over Pratt. Zouden al die
dingen niet een gemeenschappeijke
grond hebben? Als bijvoorbeeld de
macht, die Parrawhite over Pratt had
Of heeft, deel uitmaakt van de aan
spraken, die Pratt op- mevrouw Malla-
thorpe deed gelden? In dat geval, wat
moeten we doen?"
„Laat mij iets voorstellen," zei Byner.
„Laten we Parrawhite terugvinden. De
énige, die er het fijne van weet, ts
Parrawhite en wij zouden misschien uit
hem de waarheid kunnen krijgen."
„Daar zit wel wat goeds in,," zei El
drick. „Weet je wat, Collingwood. Mijn
heer Byner zegt, dat hij hier blijft, tot-
Bat er licht komt ln het Parrawhite-
tnysterie. Nu wij weten, dat Pratt daar
Ook tussen zit, laten wij de hele Pratt-
Parrawhite-zaak in zijn handen stellen."
„Ik zou zo zeggen," zei Collingwood
terwijl hij den tetective aanzag „U zult
toch met Pratt gaan bemoeien?"
„Zeker," gaf Byner toe. „Na wat ik
Oan Pickard gehoord heb, zal ik dat
Spoor zeker volgen."
„En ik heb ook een spoor," zei Col
lingwood tot Eldrick. „M-orgen om deze
tijd weet ik daar meer van. Laten we
dan nog eens samen praten."
Zij gingen heen en ieder nam zijn
eigen weg. Byner ging naar elk van de
drie krantenbureau* en liet met vet
gedrukte letters de eerste Halstead
Byner-advertentie om nieuws omtrent
Parrawhite opnemen. Dan ging hij naar
het telegraafkantoor en zond het vol
gende code-telegram naar zijn Londens
kantoor.
„Indien iemand genaamd Pratt enige
informatie zendt inzake Parrawhite, laat
hem in geen geval weten, dat ik te
Barford ben, maar zend alles onmiddel
lijk aan mij op onder de naam van H. D.
Black, Central Hotel Barford"
HOOFDSTUK XIX.
DE OOGGETUIGE.
Toen Collingwood zei, dat hij ook een
spoor volgde, bedoelde hij daarmede de
ontdekking, dat hij ln het huis woonde"
van iemand, die de Mallathorpe-tragedie
als ooggetuige had bijgewoond.
Op zich zelf genomen leek dat niet zo
belangrijk, maar ln verband met de hele
zaak scheen het Collingwood toe, dat er
toch nog heel wat dulste-e punten door
opgehelderd konden worden, Na zijn
vestiging in Barford had hij verschei
dene weken besteed aan het zoeken van
een huis waar hij rustig en terugge
trokken kon wonen. Eindelijk was het
hem gelukt en nu had hij kamers bij een
echtpaar van middelbaren leeftijd, dat
een groot, oud, zandstenen huis be
woonde, hetwelk vroeger een boerderij
ras geweest.
Het was een heerlijk huls, de zandsteen
was tot zachte romige tinten overge
gaan, het had grote kamers met zware
fcalkenzolders en ruime open haarden
de tuin was groot en vol dikke, oude
bomen. Aan de ene kant keken de ra
men uit op de golvende, paarse heuvel
ruggen, aan de andere zijde op de lager
gelegen stad Zijn hospita was een ge
moedelijke vrouw, die echt ouderwetse
denkbeelden koesterde omtrent de ste-
r'ge ontbijttafel en het dito middagmaal-
Omdat zij zelf geen kinderen had, was
ei een aangenomen dochter ln huls,
onderwijzeres aan een dichtbij gelegen
school en een roodwangig dienstmeisje.
Wier dialect Collingwood te machtig
tvas Dan was er nog mijnheer Cobcrofl
zelf. een stil vriendelijk mannetje, die
k morgens vroeg al naar de stad ging
en 's avonds terugkeerde De avond vóór
het bezoek van Byner had Collingwood
hem zien zaaien en p'anten op zijn stille
manier en hij had mevrouw Cobcroft
gevraagd, of haar man hield van tuinie
ren.
„Ja, mijnheer, en dat is maar goed
ook" antwoordde de hospita „HIJ zit
(ie hele dag binnen, daar op de Malla-
(horpe-fabriek en dan hapt hij tenminste
k avonds nog eens wat verse lucht. Ik
ben blij, dat de zomer weer aankomt
Daarom hebben wij dit oude huls ge
huurd, 't Is veel en veel beter dan ons
vroeger huis ln de stad."
„Zo, is uw man bij Mallathorpe?"
vroeg Collingwood.
„Hij is daar al, laat eens zien over
dertig jaar mijnheer. Atijd op het kan
toor," antwoordde mevrouw Cobcroft.
„Heeft hij ook dat vreselijk ongeluk
meegemaakt, zowat twee jaar geleden?"
vroeg Collingwood.
De hospita knikte en zuchtte heel diep.
„Dat zou ik denken," zei zij. „En hij
was er vreselijk van in de war. Denkt
u eens,hij zag heus die schoorsteen
vallen, hij en nog een klerk, ze keken
samen uit het raam van het kantoor."
(Wordt vervolgd)