Ir. P„CHANTAGE"F| Landbouwconsulent G. Lienesch gaat heen r feuilleton Tussen landbouw en visserij bestaat nauwe verwantschap De moderne keuring voor militairen dienst Het gaat gans anders dan vroeger Minister Lief'tinck: Door de aarde verzwolgen Maximumprijzen voor groenten Wij luisteren morgen naar Het Is niet zo gemakkelijk om een man als Ir. Lienesch te interriewen. Niet alleen omdat hij zeli van mening is, dat zijn persoon en zijn werk niet van zo'n grote betekenis zijn, dat men daarvoor in de courant de algeme ne aandacht zou kunnen vragen, maar ook, omdat zijn veelzijdige werkkring hem zó in beslag neemt, dat het moeilijk valt een definitieve afspraak te maken. Toch is het gelukt hem een ogenblik apart te nemen want toen wij hem in Alkmaar in een café op het historische plein troffen, waar op marktdagen de boeren uit alle delen van het gewest tezamen komen en Ir. Lienesch dus contact met velerlei „klanten" kan on derhouden, bleek hij bereid een half uurtje van zijn kostbare tijd voor een interview af te staan en weldra zaten wij met den nieuwbenoemden Direc teur van de afdeling Visserij van het Departement van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening aan een tafeltje in een naburige gelegenheid, waar de heer Lienesch berustend een pijp stop te en zich beschikbaar stelde ons alle gewenste informaties te geven. Een veelomvattende werk kring. „Wanneer bent U geboren en hoe is Uw opleiding geweest?" Het is de eerste vraag waarmee de Interviewer als het ware het terrein gaat verkennen. „Ik ben geboren In 1905, deed in 1923 eindexamen R.H.B.S., studeerde ver volgens in Wageningen en werd daar landbouwkundig ingenieur in Januari 1929. Het was in die beruchte koude win ter. Alles was bevroren en ik herinner mij, dat wij, nog feestelijk in onze ja- quets gestoken, op de examendag over het ijs zwierden. Na mijn promotie ben ik als adjunct- Rijkslandbouwconsulent naar Gronin gen gegaan waar ik van Mei tot en met November 1932 bij Ir. Meijers gewerkt hetu Het was een prettige werkkring, want in die tijd ging alles nog zoveel eenvoudiger dan nu. Het corps was niet zo groot en men kon meer prac- tisch werkzaam zijn. Bij het zaaien der proefvelden bediende ik de zaai- machine, allerlei dingen welke de consulenten nu aan hun assistenten overlaten, wat enerzijds te betreuren Is, omdat het zo'n practische leer school is. Op vrij korte termijn ging Ik naar Schagen want ik kreeg eerst een week tevoren bericht. Hoewel ik nog steeds adjunct was, werd ik daar ambtshalve Rijkslandbouwconsulent maar het vol gend jaar werd ik tof consulent be noemd en tevens belast met het direc toraat van de Rijkslandbouwwinter- school. Het landbouwonderwijs. „Is het niet merkwaardig, dat het landbouwonderwijs sindsdien een grote uitbreiding ondergaan heeft?" „Inderdaad, want in 1933 waren er in Schagen nauwelijks twintig leerlingen en nu zijn er ruim honderd, terwijl er ook een school in Alkmaar gevestigd is waarvan ik eveneens directeur tel? eenzelfde aantal leerlingen Daaruit blijkt wel, dat men steeds meer tot het besef komt, dat de lage re school alleen voor een boer niet voldoende is en dat men voor boe renzoons, die in hoofdzaak deze scho len bezoeken, een veel bredere grond slag noodzakelijk acht. Mijn werkkring als consulent en di recteur van twee scholen was te veel omvattend, maar alles zal nu gese- pareerd worden. Elke school krijgt nn haar eigen directeur. ln Schagen cal dat Ir. Rinsema worden, die als vaste leraar aan de school is verbon den. Wie in Alkmaar directeur zal worden is tot heden onbekend". Een nieuwe taak. „Nu gaat U naar den Haag en U krijgt daar een geheel andere werk kring. Is het niet vreemd, dat men een landbouwkundige tot hoofd van de Vis- *enj benoemt? Dan komt U toch op een geheel ander terrein dan waarvoor U Uwe opleiding heeft genoten?" '!f een ««schikte woning kan vinden ga ik naar den Haag. »,n^irJalkik_,mi' ,voorlaan met visserij aangelegenheden bemoeien voor welke J* J" dlen,t eigenlijk geen opleiding bestaat, wanneer men althans diegenen. Ir. G. LIENESCH die een biologische opleiding genoten, buiten beschouwing laat. Mijn taak zal voornamelijk organi serend zijn, want men wil meer dan vroeger tot uitdrukking laten komen, dat ook deze tak van d:enst de be langstelling der overheid heeft. Tot dusver was de z..g voor de visserii eigenlijk onde hikt aan die voor de landbouw. De Directie van de Visserij staat voortaan naast die van de Landbouw en door een verbeterde organisatie kan men de visserijbelangen meer op de voor grond plaatsen. Bij grote bedrijven, zoals bij Philips heelt men research-afdelingen, waar men nieuwe mogelijkheden bekijkt en uitwerkt en zo zal ook het research- werk op het Departement door we tenschappelijke analyse tot verbete ring der productie moeten leiden. Het daarmee gepaard gaande weten schappelijke onderzoek zal natuurlijk door speciale deskundigen, in casu door de daarvoor ongeleide biologen moeten geschieden. Bovendien zal mijn taak stimule rend zijn. De voorlichting moet ver ruimd worden en men zal het onder- •-■mux Dt GESLEPEN 1N- Sl-ECTSUR. WIST AI- LAMS, WIENS AUTO H'J ZOEKEN MOESt bIKKE HAb NA HET AVONTUUR OP OC b!)K, HET NUMMER. OPGENOMEN. ONOPVALLEND WORl hEN ALLE T0E6ANfr| EN TOT bE KAAS- MARJST BEWAAKT. TOT -NU TOE ECHTER. TE VER.- &EEFS zoek moeten bevorderen dat door de practijk noodzakelijk blijkt". Een nauwe samenhang. „Zal het U niet vreemd zijn als Uwe belangstelling na al die jaren van land- bouwpractijk voortaan voor de visserij wordt gevraagd?" „Dat zal het zeker, maar U mag niet ve ieten, dat de opvattingen van landbouwers en vissers in grote lijnen analoog zijn. Vissers en landbouwers hebben werkkringen, welke ten nauwste sa menhangen omdat zij beide gericht zijn op de voortbrenging van levens middelen. Landbouw is in het algemeen het onttrekken van producten aan de Natuur, maar» toen de bevolking gro ter en veeleisender werd, moest de voortbrenging gestimuleerd worden. Trouwens, zo gaat het ook bij de Visserij. Ook daar zorgt men niet al leen voor het heden, maar ook voor de toekomst, b.v. door het op gere gelde tijden uitzetten van pootvis. Mijnbouw is een veel lagere vorm van productie, want dat kan niet an der dan rooibouw zijn. Trouwens in Amerika zijn tienduizenden hectaren land door rooibouw verloren gegaan. Alleen de reproducerende voortbren ging zal in de steeds stijgende be hoefte aan voedingsmiddelen kunnen voorzien en de visserij kan daarvoor een groot en dankbaar arbeidsveld vormen". De Waagtoren vertelt ons in melo dieuze klokketonen, dat het elf uur is en de energieke, nieuw benoemde Di recteur van de Visserij, die in zijn veel jarige en drukke werkkring op land bouwgebied zo talloos velen aan zich verplicht heeft, neemt afscheid om zich naar een andere conferentie te begeven. Ad. Vanzelfsprekend zijn de omstandighe den, waaronder de Nederlandse jonge man op 't huidige ogenblik zijn vader landse plicht gaat vervu.len in verge lijking tot de jaren van vóór de oorlog sterk gewijzigd. Een militaire keuring kan eigenlijk de eerste schrede op het militaire pad genoemd worden. Zodra de jongens bin nen de muren van het gebouw van de Indelingsraad zijn, voelen zij zich op genomen in de sfeer van het milita risme. Handen uit de zakken, sigaretten weg en luisteren" Dat is de le ken nismaking met den commandant van de raad. die de jongens bij wijze van inleiding op hun plicht wijst. Een halve dag wordt besteed aan een 2g. psychische test, welke zeer uitge breid en gevarieerd is. Behalve op hun schoolkennis worden de jongens ook op hun technisch inzicht getest. Scherpzin nigheid en snel reageren Is voor een soldaat noodzakelijk en belangrijk en ook dit vormt een onderdeel van deze geheel schriftelijk test. Het tweede deel van de keuring wordt gewijd aan het medisch onder zoek. Doktoren staan gereed om de jongens van binnen en van buiten te bekijken. Er wordt geklopt en betast, gewogen en gemeten, kamer in,' kamer uit, jasje aan, jasje uit, van den enen dokter naar den anderen tot het lijstje vol en de kaart met de verschillende bemerkingen Ingeleverd is. Voor den seleotle-officier. De volgende dag is het opnieuw appèl om ditmaal voor den selectie-officier te verschijnen, die zijn algemene indruk ken van den jongeman weergeeft en dit in een rapport vastlegt, dat daar na naar de Centrale Indelingsraad wordt gezonden, waar men de jongens uiteindelijk bij een bepaald legeronder deel indeelt. Eén voor één moeten de jongens voor den officier verschijnen, terwijl de anderen ln afwachting van hun oproep in een lokaal bijeen blijven. Vermakelijk zijn de gesprekken, die aaar gevoerd worden en weer komt de Hollandse nuchterheid, maar bovenal de humor boven. Je mag zelfs uitzoeken, waar of je bij wilt," weet de een te vertellen. „ife'er kun je 't al niet wensen," ant woordt een lotsgenoot, ,,w»t dachten ji'llte er van om een regiment Verlof gangers op te richten?" Slechts één stoel biedt het wachtver- trek aan zijn bezoekers en soms wordt er verbitterd gestreden om het bezit e. van. De winnaar krijgt tenslotte toe stemming van de rest om voor generaal te worden opgeleid. De sergeant komt binnen, gelukkig weer enige afleiding. „Krijgen we vast een voorschot siga retten, sergeant?" De sergeant schudt ziin hoofd. Hem zijn in de laatste da gen meer onzinnigheden naar het hoofd geslingerd, dan hij er anders in een heel jaar te horen krijgt. Maar hij neemt wraak. „De overste laat vragen, wie er van jullie muzikaal is," zect hij In een ogenblik, dat hij zich verstaanbaar kan maken. Muzikaal? Wat heeft dat nu weer te betekenen? Er wordt gefluis terd over de marinekapel en het staf muziekkorps en prompt schreeuwen er drie, vier door elkaar. De een speelt trompet, de ander slagwerk, weer an- oeren piano of guitaar. „Prachtig, ga dan maar mee jongens," De sergeant klautert vier trappen op. de „musici" achter hem aan Op de zolder staat een piano, die naar bene den gesleept moet worden. Inmiddels verschijnen de jongens één voor één voor den selectie-officier, aan wien ze hun speciale wensen kenbaar kunnen maken. Een gemoedelijk praatje wordt zo'n onderhoud in de regel. On gedwongen vertellen de jongens van thuis, van hun liefhebberijen en natuur lijk. waar ze graag bij zouden willen. Cp grond van dat alles maakt de offi cie zijn rapport op. Het begint te dagen eC Minister Lieftinck heeft aan de ambtenaren, ressorterende onder zijn departement, een Nieuwjaars boodschap gezonden, waarin hij het volgende zegt: „In het afgelopen jaar is door het ambtenarencorps van Financiën weer een hoeveelheid werk verzet, die allerwege bewondering afdwingt. Ik weet, dat velen zich daardoor bijzondere offers hebben moeten getroosten, niet zelden ten koste van hun gezinsleven. Uw inspanning is echter niet tevergeefs geweest: in 's lands financiën trad een gestadige verbetering in en hoewel wij nog lang niet zijn, waar wij wezen moe ten. toch bevinden wij ons op de goede weg en komt ei licht aan de horizon. Zaterdagmorgen kwam een boerin uit Kerkrade aangifte doen, dat haar paard uit een weiland was verdwe nen Niemand had iets van de dief stal bemerkt. Toen men 's Maandags zorgvuldig het land afzocht, werd een klein gat ontdekt en het bleek, dat het paard zich vijf meter beneden de grond in goede welstand bevond. Er liggen namelijk onder dat land oude mijngangen en als de diepliggende gangen instorten wil ook de boven grond zich wel eens begeven. Enige jaren geleden vc Jween een Duitse boer met een span paarden in zo'n gat. Het gat sloot zich weer gedeel telijk en men heeft hem nimmer te ruggevonden. V.J Dan is t één krampen van geschonden leven Dat strijdt, wanhopig, en toch onder gaat, Terwijl de mensen lopen als gedreven Door de geboden van een wilde haat (Uit „De stem der steden" van J. O. Bloem.) Wij mensen hebben altijd haast En het is maar gelukkig dat we dat af en toe willen bekennen ook We zien het echter het gauwst bij een ander en dan zeggen we met een beetje goedmoedige spot: „Die loopt nog eens zichzelf voorbij!" Eén ding vergeten we dan, en dat is dit: wij mensen kunnen haastig zijn, ook zón dei dat anderen het merken, ja zelfs zon der dat we het zelf merken En Juist .d 1 e gehaastheid is het gevaarlijkst, die vreet het meest aan ons levensgeluk We voelen dat een enkele maal, wan neer we eens ln contact komen met men sen, die zoals men wel zegt „het le ven tweemaal geleefd hebben", die zich een zekere levenswijsheid verworven heb ben, en daardoor over een meer dan middelmatige bezadigdheid en innerlijke rust beschikken In hun levenshouding kunnen wij dat onbestemde aantreffen, dat zo nauw verwant is met de begrippen „geluk" en „vrede" Wanneer het goed is kunnen we dan tets van weemoed in onszelf voelen trillen en misschien ook een tikje jalouzie.... Datzelfde onbestemde zouden wij toch óók kunnen hebben, ondanks al onze vele beslommeringen, ondanks ons overladen dagprogramma. En als wij dat onbe stemde hadden, dan zou wellicht ons dagprogramma eerder zijn afgewerkt en dan zouden misschien onze beslommerin gen minder zwaar schijnen. We lopen een vicieuze cirkelgang Dat komt, omdat wij de motor van ons leven die reeds draaide voor we ons zelf daarvan bewust waren maar laten 'doorsnorren Al de levensmotoren var ens en van de mensen om ons heen Transportstaking ln Londen. Arbeiders van Smithfield market te Londen, om rtngd door het vlee3, dat z\j tengevolge van de staking niet kunnen vervoeren, tonen veel interesse in de krantenbe richten. Ass Press P. draaien maar door en we zouden ons bij- ra gaan schamen wanneer we de onze eens een ogenblikje wat minder toeren lieten maken. Deze plotselinge daling van de bromtoon in het hooggestemde koor van het „tempo, tempo" onzer samen leving zou voor ons gevoel een schrille dissonant vormen en we zouden gauw het toerental van onze motor weer op voeren We willen immers niet graag uit de toon vallen? We willen toch graag in het oog der mensen „gewoon" zijn? Eén ding is echter zo jammer, en wel, dat aa- die levensmotor van ons niet alleen maar onze handen en onze her senen gekoppeld zijn, maar dat aan die motor een geestelijke drijfstang verbon den is, die ons gehele lichamelijke en z-eleleven aandrijft. Hoe sneller de mo tor loopt, hoe meer presteren we, maar ook: hoe vluchtiger gaan al onze erva ringen voorbij, hoe minder tijd vinden we om eens overleg met onszelf te ple gen en ook hoe méér we gaan leven in een sleur, een roes Dan wordt het in derdaad één krampen van gesöhón&eïi ie ven, dat strijdt, wanhopig en toch onder gaat Maar wat dan? Mceten we dan die mo tor heel langzaam laten draaien? Neen, want dan komen we er stelHg niet.... En vol gas geven, ons leven lang, mogen we ook niet, want dan komen we er even minDe waarheid ligt ook hier in het midden. Een voorbeeld: een vliegtuig kan in de iucht blijven met een snelheid van honderd kilometer per uur, maar het kan een maximum snelheid bereiken van achthonderd Geen piloot echter zal ^in normale gevallen voortdurend op topsnelheid blijven vliegen. Hij weet, dat het aanhouden van een bepaalde kruis snelheid, van misschien om en nabij de zeshonderd kilometer, niet alleen gewenst maar zelfs vereist is Economie, „plan- ring", veiligheid voor-alles Dwaas toch eigenlijk, dat wij mensen met allerlei economische, technische en weet wai- allemaal meer voor motie- Ven komen aandragen, wanneer het dode dingen als machines betreft. Een vlieg' tu.gmotor wordt op gezette tijden gere viseerd en zelfs een fiets wordt af en toe gesmeerd Maar met de motoren van ons eigen leven springen we zo vreselijk roe keloos om...... Is het wonder, dat er zoveel van die kostbare motoren warm lopen, ja zelfs geheel kapot draaien' Maar ja, de krachtbron van 's mensen leven is nu eenmaal niet zo'n tastbaar ding als een benzinemotor en je kunt er heel moeilijk bijkomen. Laten we die verbreken! Laten we trachten, op kruissnelheid door het leven te gaan Wanneer het nodig is, kunnen we altijd wel een poosje vol gas geven En het ia dók goed, eens een ogenblik stil te staan, niet alleen om onze krachten te vernieuwen, maar ook om ons even te bezinnen, ons bewust te worden van ons doen en laten, van ons z ij n ln deze wereld. Misschien dat we clan méér bevrediging vinden in ons werk, en met onze arbefd wat méér be reiken dan het verdienen van ons da gelijks brood alleen.... We streven naar vrede en geluk Kunnen wij dat doel bereiken door ons er heen te haasten? ALEX OVANSA. (Van onzen parlementairen redacteur). Naar wM vernemen, heeft de rege* ring thans in overweging genomen om over te gaan tot wederinvoering van maximumprijzen voor groenten. De huismoeder, vooral in de grote stad, die voor man en kinderen middags een smakelijk en afwisselend vooral afwisselend! warm maal op tafel wil zetten, weet zich ln de laatste tijd dan ook geen raad meer. Nu het vleesrantsoen weer „normaal" is, komt het des te meer aan op de groenten. En die worden met de dag duurder! Vooral de praa g gegeten soorten worden voor de gewone beurg allengs onbetaalbaar; spruitjes b.v» kosten van f 1,40 tot f 1,80 per kilo en wat is nu per slot van rekening een kilo spruitjes voor b.v, vier perso nen.... Men vraagt zich dan ook in arre moede af, waar dat naa* toe moet Koolsoorten, peen en uien 2ijn nog hef goedkoopst, maar ook duurder dan ver leden jaar en het gaat niet aan iedeie dag kool of peen te eten, de hulsvrouw wil gaarne tevreden gezichten aan tafel zien Wij hebben in regeringskringen ons i'Cht eens opgestoxen om te informeren, waar toch de oorzaken der huidige dura prijzen schuilen. Men antwoordde ons, dat er verschiliende oorzaken zijn aan te wijzen Zo vond men, dat de handels marges wel aan de hoge kant zijn, doch dat de kleinhandel in t algemeen thans meer gevoelig is voor verliezen door bederf dan vroeger, omdat vooral de Kleinere zaken er voorheen b.v, een brandstoffennering bij hadden, waardoor men beter verliezen kon lijden^ Thans treft verlies door bederf dubbel zweer en dat wordt ln de prijs vercalculeerd. Voorts is het publiek ook nog teveel ingesteld op de „distributie mentaliteit'*, men meent recht te hebben op de duur ste groenten tegen lage prijzen, terwijl de eenvoudige huisvrouw vroeger wist, dat zij in de dure groententijd tevreden noest zijn met de betaalbare soorten. En tenslotte noemde men ons misschien wel de voornaamste oorzaak der hoge prijzen, speciaal in de grote steden, en wel: het ontbreken van den vroeger /o bekenden „Btraatschreeuwer", den ge legenheidskoopman, die met een hand wagen door de straten trok en luide zijn waren annonceerde Dan waren er va ik fijne koopjes te doen voor de huismoe ders, die uit haar huizen snelden om het koopmannetje aan te klampen. De groentenhendel moest zich dan op de duiir wel enigermate „aanpassen". De be doelde marktkooplieden ziet men tegen woordig zeider meer in de grote steden; voor een deel van hen is er elders zeker meer te verdienen!.... Nu de regering het wederinvoeren van maximumprijzen overweegt, daagt de mogelijkheid, dat de gemoederen der thans niet zelden opstandige huismoe ders weer wat tot bedaren en tot vrede komen.... HILVERSUM I geeft nieuws om 7, 8, 1, 7, 8 en 10 uur NCRV 7,30 Mennes- Oigel, 8,30 uur Morgenconcert. 9 uur Ochtendbezoek bij Jonge zieken, 11 uur Trio Knibbeler. 12,30 uur NCRV-koor 13.45 Metropole orkest. 14,30 uur Planten- praatje, 15,50 uur Cello-recital. 16,45 uur voor jongens en meisjes 17,35 Middag concert 18,30 uur Progr Ned Strijdkr. 19.15 uur Land- en Tuinbouw. 19,30 uuf Engelse les. 22,15 uur Actueel geluld. 22,30 uur Hélène Ludolph. 23,10 uur „Vrij cn blij". HILVERSUM n geeft nieuwe om 7, 8 l. 6, 8, 11 uur. VARA 8,50 uur Voor de huisvrouw. 9 uur Stradivarius kwartet. 9,50 uur Philharmonisch Concert. VPR3 10 uur De Indische Kerk. VARA 10,35 uur Piano recital. 11 uur Non-stoppro gramma. 12 uur André de Raaff. 12,35 uur Miller-sextet. 15 uur Op bezoek bij zieken. 16,15 uur Voor de jetigd. 17,15 uur Orgelspel Johan Jong. 18,15 utir The Ramblers. 19,15 uur Nieuws uit In" dië. 20,15 uur Hugo de Groot. 20,45 uur Oosten-westenwind 21,30 uur „Paljas". 23,15 uur Op vleuglen van muziek. 23,25 uur Gramofoonplaten door J. S FLETCHER. 63. „In de avond, mijheer," antwoordde de waard. „Z- hadde niks meer van hem gezien of gehoord sinds hil de vo rige dag was uitgegaan. Hij heeft me er tussen genome, die Parrawhite. Ik hen me geld kwijt, 600 gulden". Byner gaf Eldrick een wenk. „Ik geloof wel, dat mijheer Pickard zijn honderd gulden verdiend heeft zelde hij. Eldrick begreep hem en haalde zijn chequeboekje naar zich toe „Natuurlijk, houdt u dit allemaal voorlopig nog stil, mijnheer Pickard", zeide hij, al schrijvende. „Geen woord, aan wie dan ook. „Zoals u wilt, mijnheer," stemde Pickard toe. „Ik zal niemand iets zeg gen" ,„En het kon best zijn. dat ik vandaag of morg - eens L'j je aanloop." zelde Byner. „Je kent me dan natuurlijk niet, als er nog andere lui ln de buurt zijn.' „Goed, mijnheer, best. Stilletjes de zaak laten lopen, niet waar? Veel ver plicht hoor." Toen de waard was heengegaan, wenkte Eldrick Byner zijn hoed te ne men. „Kom mee, hier vlak bij woont een kennis, een jonge advocaat, mr. Collingwood. Dien wilde ik graag con sulteren. De zaak begint er erg raar uit te zien en we kunnen niet voor zichtig genoeg zijn." Collingwood luisterde met Ingespan nen aandacht naar Eldrick's relaas. En weer trof het hem, dat al deze feiten waren gebeurd in samenhang met Pratt, en omtrent de tijd van, Antoon Bartle's dood. Hij maakte er de beide anderen opmerkzaam op. „Dat is waar," zei Eldrick. „En bovendien," merkte Collingwood op, „we horen weer van een recht. Pratt zegt, dat mevr Mallathorpe ver plichtingen aan hem heeft; nu beroept Parrawhite er zich weer op, dat hij macht heeft over Pratt. Zouden al die dingen niet een gemeenschappeijke grond hebben? Als bijvoorbeeld de macht, die Parrawhite over Pratt had Of heeft, deel uitmaakt van de aan spraken, die Pratt op- mevrouw Malla- thorpe deed gelden? In dat geval, wat moeten we doen?" „Laat mij iets voorstellen," zei Byner. „Laten we Parrawhite terugvinden. De énige, die er het fijne van weet, ts Parrawhite en wij zouden misschien uit hem de waarheid kunnen krijgen." „Daar zit wel wat goeds in,," zei El drick. „Weet je wat, Collingwood. Mijn heer Byner zegt, dat hij hier blijft, tot- Bat er licht komt ln het Parrawhite- tnysterie. Nu wij weten, dat Pratt daar Ook tussen zit, laten wij de hele Pratt- Parrawhite-zaak in zijn handen stellen." „Ik zou zo zeggen," zei Collingwood terwijl hij den tetective aanzag „U zult toch met Pratt gaan bemoeien?" „Zeker," gaf Byner toe. „Na wat ik Oan Pickard gehoord heb, zal ik dat Spoor zeker volgen." „En ik heb ook een spoor," zei Col lingwood tot Eldrick. „M-orgen om deze tijd weet ik daar meer van. Laten we dan nog eens samen praten." Zij gingen heen en ieder nam zijn eigen weg. Byner ging naar elk van de drie krantenbureau* en liet met vet gedrukte letters de eerste Halstead Byner-advertentie om nieuws omtrent Parrawhite opnemen. Dan ging hij naar het telegraafkantoor en zond het vol gende code-telegram naar zijn Londens kantoor. „Indien iemand genaamd Pratt enige informatie zendt inzake Parrawhite, laat hem in geen geval weten, dat ik te Barford ben, maar zend alles onmiddel lijk aan mij op onder de naam van H. D. Black, Central Hotel Barford" HOOFDSTUK XIX. DE OOGGETUIGE. Toen Collingwood zei, dat hij ook een spoor volgde, bedoelde hij daarmede de ontdekking, dat hij ln het huis woonde" van iemand, die de Mallathorpe-tragedie als ooggetuige had bijgewoond. Op zich zelf genomen leek dat niet zo belangrijk, maar ln verband met de hele zaak scheen het Collingwood toe, dat er toch nog heel wat dulste-e punten door opgehelderd konden worden, Na zijn vestiging in Barford had hij verschei dene weken besteed aan het zoeken van een huis waar hij rustig en terugge trokken kon wonen. Eindelijk was het hem gelukt en nu had hij kamers bij een echtpaar van middelbaren leeftijd, dat een groot, oud, zandstenen huis be woonde, hetwelk vroeger een boerderij ras geweest. Het was een heerlijk huls, de zandsteen was tot zachte romige tinten overge gaan, het had grote kamers met zware fcalkenzolders en ruime open haarden de tuin was groot en vol dikke, oude bomen. Aan de ene kant keken de ra men uit op de golvende, paarse heuvel ruggen, aan de andere zijde op de lager gelegen stad Zijn hospita was een ge moedelijke vrouw, die echt ouderwetse denkbeelden koesterde omtrent de ste- r'ge ontbijttafel en het dito middagmaal- Omdat zij zelf geen kinderen had, was ei een aangenomen dochter ln huls, onderwijzeres aan een dichtbij gelegen school en een roodwangig dienstmeisje. Wier dialect Collingwood te machtig tvas Dan was er nog mijnheer Cobcrofl zelf. een stil vriendelijk mannetje, die k morgens vroeg al naar de stad ging en 's avonds terugkeerde De avond vóór het bezoek van Byner had Collingwood hem zien zaaien en p'anten op zijn stille manier en hij had mevrouw Cobcroft gevraagd, of haar man hield van tuinie ren. „Ja, mijnheer, en dat is maar goed ook" antwoordde de hospita „HIJ zit (ie hele dag binnen, daar op de Malla- (horpe-fabriek en dan hapt hij tenminste k avonds nog eens wat verse lucht. Ik ben blij, dat de zomer weer aankomt Daarom hebben wij dit oude huls ge huurd, 't Is veel en veel beter dan ons vroeger huis ln de stad." „Zo, is uw man bij Mallathorpe?" vroeg Collingwood. „Hij is daar al, laat eens zien over dertig jaar mijnheer. Atijd op het kan toor," antwoordde mevrouw Cobcroft. „Heeft hij ook dat vreselijk ongeluk meegemaakt, zowat twee jaar geleden?" vroeg Collingwood. De hospita knikte en zuchtte heel diep. „Dat zou ik denken," zei zij. „En hij was er vreselijk van in de war. Denkt u eens,hij zag heus die schoorsteen vallen, hij en nog een klerk, ze keken samen uit het raam van het kantoor." (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1947 | | pagina 3