Van „cnape" tot ridder
BLOEMENGONDEL
Het opstel van
HENK HEMEL
HOE DOE JE DAT
SLEUTELTASCH
door Bart Taanman.
Waardig en bereid.
Fijn, zoo'n boek dat speelt in de middel
eeuwen! Kasteelen. burchten, ridders, tour-
nooien, belegeringen, riddereer en ridder
trouw!
Ridders! Je hebt er je mond vol van.
Maar laat ik je nu eens een paar vragen
doen. Dan sta je m'n kop er af als ik me
vergis met je mond vol tanden!
Pas op. Daar komen de vragen!
In welke eeuw precies ontstond het rid
derwezen? Tja, ridderwezen en middel
eeuwen ^ïooren bij elkaar. Maar met die
middeleeuwen is 't een lastig geval, want
de middeleeuwen omvatten een tijdperk
van 476 tot 1492 na Chr. Waren er in 476
nu al ridders of zien wij die pas in later
eeuwen ten strijde trekken?
Een andere vraag! Wat-zeggen jullie?
Zal ik ophouden met vragen en maar lie
ver vertellen wat ik er van weet? Mij goed!
Dan zal ik maar beginnen met mijn eigen
vragen te beantwoorden.
De eerste ridders.
Ik begin met iets te zeggen, waar je ze
ker verbaasd over zult zijn. De eerste spo
ren van het ridderwezen vonden wij lang
vóór de middeleeuwen. Die eerste sporen
moeten wij zoeken bijde alleroudste
Germanen! Bij hen vinden wij reeds het in
het openbaar „weerbaar" verklaren van zo
nen van krijgslieden, die eerst bewijzen
hadden moeten afleggen inderdaad weer
bare mannen te zijn. De geschiedenis heeft
echter deze Germaansche ridders uitgescha
keld. Zij beschouwt als eerste ridders, de
strijders van edele bloede, die uittrokken
ter wille van de kerk. Dat was dus in den
tijd van de Kruistochten. De eerste ridders,
die terwille van het geloof het zwaard op
namen, waren dus geestelijke ridders. Het
wereldlijk ridderschap is eerst ontstaan in
de tweede helft van de 12de eeuw. Was
oorspronkelijk persoonlijke verdienste
noodzaak om tot den ridderstand te worden
verheven, in de 13de eeuw, de eeuw waar
in het ridderwezen hoogtij viert, kon men
„leeren" ridder worden. En de ridderslag
was de bekroning van deze ridder-oplei
ding.
In „cnaepscap".
Op 7-jarigen leeftijd kwamen de jonge
edellieden in „cnaepscap". Dat wil zeggen,
dat zij zóó werden geleid, dat zij, eenmaal
volwassen geworden, geschikt zouden zijn
om opgenomen te worden in een keurben
de van krijgslieden.
Een van de eerste verplichtingen die het
cnaepscap oplegde, was het verrichten van
Denk je aan een gondel, dan denk je aan
Venetië en denk je aan een bloemengondel,
dan denk je aan féést in Venetië. Maar
wat we vandaag gaan maken, is geen Ve-
netiaansche feestgondel, maar een gondel
van een luchtballon. De ballon zelf maken
we ook en bloemen komen er ook al aan te
pas en als de luchtballon met de bloemen
gondel eenmaal hangt, is het toch feest.
Omdat de luchtballon zoo leuk geworden is
en moeder er echt mee in haar schik is.
We beginnen! De luchtballon is een gloei
lampje dat buiten dienst is. Begrijp me
goed: géén lampje uit den lampenvoorraad
nemen, hoor! Die lampjes zijn niet buiten
dienst, maar liggen te wachten tot het hun
beurt zal zijn om de kamer te verlichten.
Lampjes-buiten-dienst zijn lampjes die de
kamer niet meer kunnen verlichten, waar
je niets meer mee doen kunt, dan ze voor
luchtballon gebruiken! Heb je hier of daar
zoo'n luchtballon gevonden, dan ga je de
bekleeding maken voor den ballon. Dat wil
zeggen, je gaat die bekleeding haken! De
ballon wordt het allerleukst als je er een
opengewerkt netje voor haakt in een felle
kleur. Als het netje klaar is, schuif je het
lampje er in, zooals je dat ziet op het plaat
je waar b op staat. Je moet het netje goed
strak om het lampje trekken en het van
onderen stevig vastbinden en netjes! Als
dat klaar is, ga je een heel eind stokjes ha
ken, die je langs den buitenomtrek van het
lampje op het netje hecht. Midden op het
lampje komt ook zoo'n stokjes-versiering.
Kijk maar even naar voorbeeld 1. Die stok
jes-versiering, die van een andere kleur
moet zijn dan het netje, is echter méér dan
versiering. Ze dienen om het netje zóó ste
vig te maken, dat je boven op het lampje
een lus kunt maken om straks den ballon
op te hangen en de stokjes om het midden
van het lampje moeten de gondel kunnen
houden.
Van een rijtje lossen maken we de lus
die we gelijk vasthaken op de plaats waar
zij hoort. Aan den stokjes-band om het
midden van den ballon maken we vier dra
den vast. Die vier draden schuiven we
door een gordijnring (voorbeeld 2a) om er
vervolgens de „gondel" aan vast te maken.
Die gondel is een klein vierkant doosje,
maar diep. Heb je zoo'n doosje niet, dan zul'
n gon<*el van karton moeten maken.
at bezorgt je wel wat meer werk, maar
f-tm Je er ook van maken wat je wilt.
de..g°ndel hoeft niet bepaald vier-
?un- Voor je de gondel aan de dra-
i? moet 'e tiaar verven in de
do «fnvfi1 netie' Nmt in de kleur van
de stokjes-versiering, dat geeft niet zoo'n
mooi geheel. Maar een roode ballon met
een roode gondel met zwarte stokjesversie
ring en zwarte lus en draden is belist erg
mooi. Dus: de gondel krijgt de kleur van
den ballon en de lus en de draden maak je
van dezelfde kleur als de stokjes-versiering.
Geen kleurkrijt geurunten, hoor, maar verf
of de gondel beplakken met gekleurd pa
pier.
Is de gordel vierkant, dan maak je in
vier hoeken een gaatje. Daar steek je de
draden door en aan het eind van eiken
draad leg je een stevigen knoop. Denk er
aan, dat de gondel goed recht moet hangen!
Dus de draden even lang maken en zor
gen, dat ze na het knoopen nog even lang
zijn!
Heb je de gondel niet vierkant gemaakt,
dan moet je haar natuurlijk op een andere
manier aan draden bevestigen. Voor je de
draden dus aan den stokjesband maakt,
moet je weten welken vorm je de gondel
zult geven. Maak je een driekantige gon
del, dan heb je vanzelf maar drie draden
noodig. Voor een zeshoekige gondel na
tuurlijk zes. Maak de gondel maar niet te
ingewikkeld, daar wordt het geheel heusch
niet mooier van. De vierkante doos-gondel
voldoet zelfs het meest. Nu wilde je zeker
weten hoe je in die kartonnen gondel bloe
men moet zetten! „Water in een kartonnen
bakje?" vraag je je natuurlijk af. Niks
hoor! Géén water en toch bloemen! Van
die kleine, bonte stroobloemetjes, die ken
je toch wel? Nu, daar vul je het bakje mee,
desnoods steek je ze in een laagje zand, je
zult eens zien -hoe aardig dat staat!
diensten in huis, waarbij vóór alles van de
„cnapen" verlangd werd. dat hun gedragin
gen zich zouden kenmerken door hoffelijk
heid. Spreken we ook nu nog niet van een
„ridderlijk" optreden als we iemand ont
moeten die de gevoelens van anderen weet
te ontzien?
Zeven jaar lang moesten de jonge edelen
zich aan de hen opgelegde plichten onder
werpen. Op hun 14de jaar evenwel moch
ten zij de eerste wapenen hanteeren. Te
vens mochten zij dan deelnemen aan rid
derspelen en moesten zij mee ten strijde
trekken als schildknaap.
De plichten van een schildknaap.
In dienst van vorst of ridder was het niet
alleen de taak van den schildknaap dien
vorst of ridder in den strijd te vergezellen.
Hij was tevens verplicht tot het verrichten
van huisdiensten, zooals het verzorgen van
de gasten van zijn Heer, het opdragen van
spijzen op diens tafel. Kortom, den toekom-
stigen ridder werd het „dienen" geleerd in
de meest volstrekte beteekenis van het
woord.
Bij het tournooi of in den strijd volgde
de schildknaap zijn Heer te paard. Hij
droeg diens wapens, soms zelfs een dubbel
stel voor het geval de ridder zijn speer zou
breken of zijn schild beschadigd zou wor
den. De schildknaap had al de diensten te
verrichten, dien den ridder den strijd zou
kunnen verlichten. Zelf mocht hij alleen
aan den strijd deelnemen indien zijn Heer
in levensgevaar verkeerde. Tot het laatste
oogenblik houdt hij het paard van den rid
der bij de teugels, eerst bij het begin van
den aanval, na een kort bevel varj den rid
der, laat hij de teugels los en trekt zich
achter de slagorde terug.
De ridderslag.
Na het doorloopen van deze practische
ridderschool, ontving den schildknaap op
21-jarigen leeftijd den ridderslag en mocht
hij daarna den riddernaam voeren.
De riddermaking geschiedde op plechtige
wijze. De ridder die den schildknaap tot
ridder zou slaan, schonk hem een schitte
rend riddergewaad. Het ridderzwaard mocht
echter nog niet aan de zijde gegord worden.
Dit vond eerst plaats tijdens de ridderma
king. Tot zoo lang droeg de toekomstige
ridder dit zwaard met een lus om den hals.
In riddergewaad, met het zwaard om den
hals, verscheen de schildknaap voor den
Heer, die hem tot de ridderwaardigheid zou
verheffen. Dan werden hem de gouden spo
ren aangedaan, die alleen door ridders ge
dragen mochten worden. Het hoogtepunt
van de plechtigheid was de ridderslag door
den Heer aan den knielenden schildknaap
gegeven met het plat van het zwaard. Na
den ridderslag of tijdens de plechtigheid
werd den jongen ridder in ernstige bewoor
dingen gewezen op de plichten die het rid
derschap hem oplegde en van hem werd
verlangd dat hij een belofte van trouw aan
deze ridderplichten zou afleggen. De plech
tigheid werd gewoonlijk gevolgd door fees
telijkheden en ridderspelen.
Zoo was het ridderwezen in de 13de
eeuw. Waardig en dienstbereid was de rid
der uit den glorietijd van het zuivere rid
derschap.
Maak die nu eens voor je broer. Want
zijn zakken slijten toch zoo van z'n sleutel
bos en aan z'n zakdoeken zitten altijd klei
ne roestvlekjes. Heusch, het wordt tijd dat
die sleutels onschadelijk gemaakt worden.
Dat gaat eenvoudig genoeg.
Zoek eens goed in de rommelkamer Er is
vast wel een afgedankte leeren of namaak-
leeren tasch te vinden; die zóó afgedankt is
dat zij zelfs in dezen tijd verknipt mag wor
den. En aan de meest opgebruikte tasch zijn
toch altijd nog wel een paar stukjes te vin
den, die je voor je doel kunt gebruiken.
Twee lapjes leer van 12 cm. lang en 8 cm.
.breedheb je noodig. Die lapjes rondt je
aan één zjjde af als op het voorbeeld. Maar
niet te stérk afronden hoor! Als je de lap
jes uitgeknipt hebt of uitgesneden, naai je
ze op elkaar. Dat wil zeggen: de zijkanten.
De rechte breedte-zijde blijft open. Aan de
ronding moet ook een opening blijven van
V/2 cm. Nu zou ik je raden, naai de lapjes
op elkaar met een kleur garen, die flink
afsteekt met het leer, dan dienen die ste
ken gelijk voor versiering. Maak ze dus
vooral gelijk, anders heb je kans dat de
versiering een ont-siering wordt. Zwart
leer is leuk met roode steken. Bruin leer
zou je kunnen naaien met geel garen en op
licht getint leer doen groene steken het
heel aardig.
Zoodra de lapjes op elkaar genaaid zijn,
knip je een reep leer van een lengte van
16cm. bij een breedte van U/g cm. Daarna
knip je nog een klein reepje van dezelfde
breedte maar niet langer dan 3 cm. Dit
kleine reepje bevestig je met een overslag-
je van li/2 cm. dwars aan het eene uitein
de van den langen reep leer. De helft van
een drukknop wordt daarna op het dwars
balkje genaaid op de wijze, die op het voor
beeld is aangegeven. Aan de breedte-zijde
van het taschje komt de andere helft van
den drukknoop. Kijk maar weer naar het
voorbeeld.
Vervolgens schuif je dien reep door de
opening in de ronding. Aan het andere ein
de van den reep maak je een sleutelring
vast. Bjj het dwarsbalkje trek je dien sleu
telring, waar natuurlijk sleutels aan moeten
zitten naar binnen tot de ring stuit. Dan
druk je de eene helft van het drukknopje
op de andere en de sleutels blijven binnen
boord. Moet de sleutelbos gebruikt worden,
WILLY WIERDA:
Een beteren naam dan Henk Hemel had
den ze hem wel niet kunnen geven! Want
Henk had voor niets zooveel belangstelling
als voor de lucht. Of die nu blauw was of
grauw, altijd keek Henk naar het dak-van-
de-wereld, maar het allereerst als het blauw
of het grauw van den dag had plaats ge
maakt voor het zwarte nacht-fluweel waar
op de sterren stonden te glanzen.
Op school was het met Henk Hemel niet
veel gedaan en ze wisten maar met wat er
later wel van Henk terecht moest komen.
Tot Henk dat opstel maakte. Toen wist
iedereen: Ééns zou Henk schrijver worden.
En dat is hij geworden ook. Dat opstel van
Henk Hemel herinner ik me nog heel goed.
Daarom zal ik 't met m'n eigen woorden
oververtellen.
Wie durft er naar Mars?
„Ik", zei Henk Hemel, toen hij de adver
tentie las van professor Ontdekkeringa.
waarin hij iemand vroeg die zooveel van de
sterren hield, dat hii bereid was zijn leven
/.e gaven elkaar een hand.
te wagen om een kijkje op Mars te nemen.
Nu is Mars wel geen ster, maar een pla
neet, maar dat doet er niet toe. Henk haast
te zich naar professor Ontdekkeringa en
die haastte zich om Henk in een Mars-pak
te steken, wat heel wat anders is dan in
een marsch-pak! Zoodra professor Ontdek
keringa hem in dat Mars-pak geholpen had,
zette hij hem op een toestel, dat bromde als
duizend beren samen en Henk op z'n on
verwachtst een duw in z'n rug gaf. dat hij
zoo maar naar Mars vloog. En het was
maar een geluk dat op 't randje van Mars
een boom stond, die erg op een distel leek
en waar een bordje aan hing waardoor je
wist dat je op Mars aangekomen was, want
anders was Henk misschien over Mars
heengevlogen en wie weet waar hij dan
was beland! Zijn landing op1 Mars was an
ders geen pretje: van alle kanten kwamen
Marseanen op hem afgerold. „Op rolschaat
sen", dacht Henk. maar het waren natuur
lijk heel andere dingen, want rolschaatsen
op Mars, dat kon toch niet!
Als knikkers rolden de Marseanen door
elkaar, maar dan als knikkers met autosnel
heid! En als de Marseanen haast hadden,
Op 't randje van Mars.
maakten ze gebruik van den vliegzak die
ze op hun rug droegen, en die veel leek op
toegevouwen vlindervleugels. Maar ze
wiekten er niet mee. Wilden ze vliegen, dan
draaiden ze éven aan een knop. Loodrecht
gingen ze dan de lucht in. Op een bepaalde
hoogte scheen een luchtweg te zijn, want
opeens zag je ze dan weer rolschaatsen,
maar nu met een snelheid van een Diesel-
trein.
Henk stond nog steeds op het randje van
Mars en steeds weer rolden andere Marse
anen om hem heen om daarna naar de
luchtstraat op te stijgen. Maar geen mensch
zei een woord tegen hem. Alleen Aafde-
hartje, die eiken dag over het randje van
Mars keek omdat haar hart zoo naar de
aarde verlangde. Net zoo erg als Henks hart
naar de sterren. Ze zei: „Blijjehie?" En ze
zei nog veel meer. Maar wie de Marstaai
verstond, Henk niet. „Begrijpmenie?",
vroeg Aardehartje weer. Henk haalde zijn
schouders maar eens op en dat gebaar
scheen ook op Mars bekend te zijn. want
Aardehartje. zei dadelijk, in aarde-taai: „We
hebben altijd zoo'n haast, weet je, en daar
om korten we alle woorden af. „Blijjehie?"
beteekent eenvoudig: „Blijf je hier?" en
„begrijmeniè" is: „Begrijp je me niet?".
Henk. die een beleefde jongen was, zei toen
dadelijk: „Kajememalazle?" „Zeker kan ik
je Mars laten zien", antwoordde even be
leefd Aardehartje en ze gaven elkaar een
hand om den tocht te beginnen. Maar juist
op dat oogenblik kwam de burgemeester
van 't randje van Mars voorbügerold en die
snauwde iets tegen Henk dat je kon verta
len in: „Hoepel dadelijk naar. beneden!"
Nou, eigenlijk wilde Henk dat best en de
professor scheen het nu ook welletjes te
vinden, want met een grooten magneet
haalde hij Henk weer naar de aarde terug,
waar hij dadelijk aan zijn opstel ging be
ginnen. En wie zoo'n opstel schrijft als
Henk, die moet wel schrijver worden!
De burgemeester rolde voorbij.
Jongens! Ik weet een kunstje voor jullie.
Zoo'n echt bluf-kunstje! Zoo n kunstje waar
maar niemand achter kan komen hoe je
dat nu eigenlijk doet en dat je steeds weer
voordoet en dat je vrienden steeds weer
nadoen zonder dat 't hen ooit lukt, terwijl 't
bij jou altijd prachtig gaat. Als je de ande
ren lang genoeg hebt laten tobben, onthul
je je geheim. Want ieder op z'n beurt moet
eens den „knappert" kunnen uithangen!
Hier heb ik een leeg lucifersdoosje. Het
eigenlijke „doosje" gooi ik met een onver
schillig gebaar weg. Maar het husje waar
het doosje in en uit geschoven wordt, dat
ga ik aan één van de open zijden met een
flinken rand wit papier beplakken. Aan den
binnenkant en aan den buitenkant. Weet je
waarom? Omdat je die eene zijde van het
husje straks in je mond zult moeten nemen.
Het huisje zóó in je mond nemen is min
der frisch. daarom moet het dus even be
plakt worden. Vooral goed strak, hoor! An
ders zou het experiment kunnen mislukken
en dat is de bedoeling niet.
Is het huisje beplakt, dan zet je het met
het beplakte deel naar boven op tafel. Zoo
als op voorbeeld 1. Vóór het huisje leg je
vervolgens een rijtje lucifers neer. Hoeveel
kan ik je niet precies zeggen. Maar met z'n
allen moeten ze de opening van het huisje
kunnen bedekken. Kijk maar naar voor
beeld 2. Niet dat je ze op die manier op het
huisje moet leggen! Dat niet. De luficers
moeten vóór het huisje blijven liggen, zoo-
dan hoeft alleen maar het drukknoopje los
gemaakt te worden. De sleutels bungelen
dan aan het leertje en moeten ze weer op
geborgen worden, dan valt er niets anders
te doen dan aan het dwarsbalkje te trekken
en de drukknoop weer te sluiten.
Op één middag heb je het taschje met
gemak af. Het moeilijkste van het „tas-
schen" maken is eigenlijk het naaien.
Neem maar niet een al te dunne naald, met
een „pook" gaat het veel beter! En doe
vooral een vingerhoed aan je vinger, want
een beetje duw-kracht heb je wel noodig
om de naald door het leer te krijgen.
Nu hoop ik maar dat je broer met z'n
sleuteltasch in z'n schik zal zijn. Maar dat
kun je natuurlijk alleen verwachten als je
hem iets geeft dat er netjes en leuk uitziet.
ÏLaat je dat gezegd zijn!
als op voorbeeld 1. Voorbeeld 2 dient alleen
om je de bedoeling wat duidelijker te ma
ken.
Nu komt het „kunststuk"! Je sluit je lip
pen om de beplakte bovenzijde van het
huisje zooals het jongmensch op voorbeeld
3 dat doet. Dan breng je het huisje boven
het midden van het rijtje lucifers. Dan, ja
wat dan? Dan buig je je hoofd met een ruk
achterover. De lucifers rusten dan op het
huisje zooals je dat ziet op voorbeeld 4.
„Als ik het huisje boven de lucifers houd
en dan mijn hoofd achterover buig, dan
zitten die lucifers opeens op het huisje?
Hoe gaat dat dan?" Dat vragen jullie je
natuurlijk af. Het is goochelkunst van de
zuiverste soort! Hoor maar! Wanneer je
met je mond het huisje boven de lucifers
hebt gebracht, adem je uit door het huisje.
Zonder te blazen! Anders stuiven de luci
fers over de tafel en dat mag niet. Als je
uitgeademd hebt, adem je heel diep in.
Door den luchtdruk vliegen de lucifers dan
tegen het huisje aan. Vervolgens den ruk
met je hoofd en al de toeschouwers vragen,
één en al verbazing: „hoe doe je dat?". Je
trekt dan een onnoozel gezicht en zegt:
„doe ik zoo" en heel bereidwillig herhaal
je je vertooning. En je maakt dat je een
paar beplakte hulzen bij de hand hebt om
uit te déelen. Dan kan iedereen het probee-
ren. Je geeft ze er zelfs een lesje bij!
Je brengt het huisje dan weer boven de
lucifers. Je ademt uit. Je ademt in maar
vooral onmerkbaar je gooit je hoofd
achterover en jouw lucifers hebben 't weer
goed gedaan, maar die van de anderen! Ha
ha! Geen gezicht al die achterover gebogen
hoofden met lucifershuisjes waar niets op
ligt!
„Zeg, hoe doe je dat dan!" roepen ze op
gewonden en je zegt weer: „zoo", en je doet
't weer voor. En ze doen je weer na, maar
spelen het niet klaar. Tot je je goochel
kunst vrij geeft.
Dan oefen je met elkaar nog een beetje
want dat adem-trucje lukt niet Ineens
—tot het tijd is om naar huis te gaan of.,
aan je schoolwerk te beginnen! Dat valt
niet mee na goochelpret!