Volkskunst in het Westfriese Museum „Rederijken" in vervlogen dagen In de schatkamer te Hoorn V n' f// eeuw, die er m001 "1S ''en WEET JE.... „25 JAAR OUD-WEST-FRIESLAND" dijken ir kijken. je bomen, omen. •innen, minnen, historie, ;er de victorie, nag horen, je voren, en stranden, verpanden. tan zo schoon zijn iriand's kroon zjjn. JAC. BROERSEN. br. Hetzen te Wer. iiding van prof. van ook weer de Com- slijk Schoon, die zich eerde. De vondstea rijk geweest, maar komen te staan, dat :et Bronstijdperk ai- terrein om te onder- aker het zgn. Kloos- tngert, waar vroeger ïwlicht stond. Het Ij hier goede voorbeel- auwse voorwerpen te komen. ze pogingen van velt >r de weigering van onderzoek niet te les was klaar omta niet treurig, dat tin k van zoveel belang ophouden, we hopen, len inzien, dat er veel -icht en dat het dik- lijk is om alles in leiden. Iets te vertellen over de folklore in het West-Fries Museum in een beperkt aantal kolommen is een moeilijk geval; er is zo'n overvloed, dat alleen aan stippen van het belangrijkste mogelük is. Bn dan, waar is de grens tussen het kunstvoorwerp en de volkskunst; een mooi voorbeeld van volkskunst is ook een kunstvoorwerp. Evenwel, de prachtige kamerbetimmeringen en kasten, de schuttersstukken en de andere schilderijen behoren niet tot de volkskunst. Moeten de sieraden van de bijna uitgestorven Westfriese drachten er toe gere kend worden? Volkskunsten zijn ze stellig niet, het is goudsmidswerk, maar tot de folklore behoren ze zeker. De Westfriese hoofdtooi, die men rog sporadisch ziet dragen, is 'n kost baar en ingewikkeld samenstel. Vóór dat de draagster het mutsje van tibet (een fijne wollen stof) opzet, dat het gehele hoofd omsluit, windt zij een zwarte band (het windsel) enige malen rond het hoofd om het haar bij elkaar te houden. Over het zwarte mutsje komt de ondermuts, dikwijls van door- gestopte tulle gemaakt, met 'n zwart met witte figuurtjes versierd lint er om heen. Dan komt 't oorijzer en ten slotte de kap van blauw gaas, waar- I langs de geplooide kappekant gezet is. nanciëler medewerking I :ie en gemeente Hoog- :t weer in bedrijf kan een prettige meded«-| van molenverval. 6 5. 7 molens te Hoon I Zuiderzeestad Hoon het Historisch Genoot- West-Friesland" begin zilveren jubileum tijds liefst 6 7 moles waar tegenwoordig - i" is, hebben voorhes istaan. Met enige fat' zich voorstellen, wek anblik men vanuit zd n de richting van haar fraaie Hoofdtoren :e beide molens. Hoorn dig nog één molen rrop iedere Horinee' de omgeving van Me' j i weleer vele water* Ischap. Slechts kort ge ste molen aldaar in slo* illen. Het is zeer te he- monument, staande op ese zeedijk, van het to en, want juist deze m''' to natuurlijke wijze ds tussen het oude West- I at nieuwe cultuurland ingermeer en beheerste ige contouren op fraai® chap. n door West-Friesland !t men nog wel een typ® it niet bepaaldelijk op-1 mentaliteit, doch wel n ne aan de omgeving rleine aanbrengertjes 0 I ens". I, het hart van Wes'* en momenteel bezig 83 :en type molen, die reft modern is, ze es bevat, doch -rentie doorstaan met olen. nog niet alle ohréven, doch het is 8 dat een absoluut: B pen aan de slopersha i helaas in toenemen en over al dit schoons- A. J. DE KONING, hnisch Adviseur van d® -. „De Hollandse Molen- Het gouden of zilveren oorijzer is ta melijk smal plm. 5 cm. en eindigt in „poten", die hier „boeken" genoemd worden. Bij het oudste oorijzer in het museum, in plm. 1800 in Hoorn ge maakt en' afkomstig uit het Weeshuis te Medemblik, gelijken ze inderdaad op boekjes. Ze zijn met een gedreven bloemetje versierd. Tegen het midden van de 19e eeuw worden het grote, een weinig gebogen plooitjes met een ver sierde rand en hoeken en bloemetjes van cantille in het midden; aan een zil- I veren ijzer van 1842 zien we dergelijke I boeken. Tegen het eind der 19e eeuw zijn de boeken weer kleiner, ze hebben een eenvoudig randje en in het midden nog een bloemetje of rozetje. Dit is het oorijzer, dat nog een enkele keer gedragen wordt. Het Museum bezit er een van 1871. Fragment uit de nagelaten geschriften van wijlen mevr. Kerkmeyer—de Regt Westfriese dracht uitmaakten. De zo even genoemde pop heeft een jakje met schoot aan; de heel korte jakjes zijn iets jonger. Deze jakjes waarvan er verscheidene in het museum be waard worden, zijn overblijfsels van de damesmode in het einde der 18e en 't begin der 19e eeuw. Ze werden hier tot 't midden der 19e eeuw gedragen, evenals de gebloemde rokken die van sits, maar dikwijls van zwaar linnen damast gemaakt waren, groen of blauw- ook wel rood van kleur met grote witte bloemen. Van dezelfde stof ziet men nog mannenvesten met lange mouwen, die met zilveren knopen dichtgemaakt werden én naar de snit uit de eerste helft der 19e eeuw af komstig zijn. Bruiloftskleding en huweiijks- cadeux. Over de rokken hadden de vrouwen lange brede schorten aan, die men boezels noemde. De bruid droeg op haar trouwdag een extra mooie rok, in het Museum is er een van paars en groen gestreepte zijde met bloemslin gers als kant; ze zal uit de 2e helft der 18e eeuw dateren. Een bruidstoet op het land moet een kostelijk gezicht geweest zijn, als de dames in groot ornaat verschenen en plaatsnamen in de typische voertuigen, die ook al uit de tijd zijn en waarvan de sjees wel de sierlijkste was; meestal wit geschilderd en op de zijkanten een landschapje of een of andere voorstel Jing. Op de trouwdag kreeg de bruidegom een z.g. bruiloftspijp. een lange Goudse pijp met op de kop een bruidspaar en relief en die versierd was met witte' bloemetjes en groene blaadjes. Derge lijke pijpen zijn er ook voor de kope ren bruiloft, waaromheen men dan ge kleurde bloemen en groene blaadjes slingert; voor de zilveren bruiloft zijn de bloemen gekleurd en de blaadjes van zilver en voor de gouden de bloe men wit en rood en de blaadjes ver guld. Dat aan het hoofdstel van het paard en aan de zweep, aan de kopjes glazen takjes bloemen bevestigd werden spreekt vanzelf. Onder de geschenken, die de jonge vrouw voor haar huishouden kreeg was de mangelplank, waarbij een grote plank en een rol behoorde met behulp waarvan de was gerold werd. Tot in het begin van de 20e eeuw was deze wijze van mangelen op het platteland nog in gebruik. De mangel plank was mooi met snijwerk, gewoon lijk kerfsnede, versierd. Of we ons^ nu moeten voorstellen, dat de a.s. bruide gom een dergelijk werkstuk in zijn vrije tijd vervaardigde? Mij lijkt dat wat idyllisch voorgesteld. Er zullen er geweest zijn, die het deden en in de huisvlijt verdienstelijke resultaten be reikten; maar de zeer mooi gesneden 17e en 18e eeuwse planken in het Mu seum kunnen niet anders dan door be kwame vaklieden gemaakt zijn. Men moet over een grote vaardigheid be schikken om in het harde eikenhout dergelijk fijn ornament te snijden. Er waren nog meer gesneden houten voorwerpen in het huishouden. Mes sen en vorken met gesneden heften waren algemeen. Kinderen kregen bij verjaardagen reeds dergelijke vorken en mesjes cadeau. Nog enkele namen van hef- y tensnijders zijn -j, bekend Een snijder uit de Y/Jf -> w'l ]f\\ tweede helft (I'f-T van de 191 hif-zlJn beroeP van l|lswr maakte, heeft mooie pelikaan- tjes gesneden, zijn schoonzoon, die de affaire voort zette. was veel minder bedreven in het vak. Verder worden in het Museum enige goed gesneden heften bewaard, gemaakt door een timmerman, die in zijn vrije tijd de snijkunst beoefende. Het jongste mes in het Museum is van 1934. gesneden door een tuinder, wiens vader ook al voor zijn pleizier hout snijwerk maakte. Wij hebben in de heften een echte uiting van volkskunst en het is wel merkwaardig, dat we tot nu toe niet anders dan 19e en 20e eeuw- se heften tegengekomen zijn. De dorps- houtsnijder kan zijn vaardigheid tonen op de Sinterklaasprenten. Een bakker, die er de bekwaamheid voor bezat deed dit ook wel zelf. Trouwens er werden voor kort nog dergelijke plan ken gemaakt, b.v. in Hoogwoud. In het Aan de voet van de slingerende Museum worden 45 prenten bewaard, die alle afkomstig zijn uit de oude bak kerij aan de Kuil te Hoorn, met haar eenvoudige, zeer aantrekkelijke 17e eeuwse gevel. Vroeger was op iedere Westfriese boerderij een kaaspers te vinden, die dikwijls met snijwerk versierd was en in vrolijke kleuren opgeschilderd Vaak staan er koeien op; het Museum bezit een pers, die, met het oog op de ver siering in Louis Seize stijl van de bekroning (de z.g. kuif) uit het laatst van de 18e eeuw moet dateren, 'n an der draagt het jaartal 1787. Voordat we van het hout- snijwerk af- /7 stappen, moeten de schaven ge- noemd worden. vroeger uit toen de timmerman er een jaartal in sneed en ze bovendien nog met 'n enkel orna mentje verfraaide. Het Museum bezit er elf van 1721 tot 1790 toe, terwijl er ook nog ongedateerde zijn Tevens zijn ei enkele gedateerde ellematen, een ebbenhouten is zesmaal geëikt. tussen de jaren 1660 en 1712; op 'n exem- Waar zijn de oude oorijzers? j Het is merkwaardig, dat het nog nooit gelukt is een oorijzer te pakken :te krijgen, dat ouder is dan plm. 1800, de ijzers, die wij tot nu toe bij fami lies aangetroffen hebben, zijn alle uit de 70 en 80er jaren. Met gouden spel den, soms met diamanten knoppen, wordt de kap aan het oorijzer vastge maakt. Achter de boeken steekt men de gouden zijnaalden, waaraan kettink jes bevestigd zijn om ze vast te zetten. Een gedeelte der naalden steekt naar ivoren uit, de rest ziet men door de kap heenschemeren, die er even door opge- licht wordt. Vroeger stak men daar- Inaast nog een „toertje" van haakwerk. [Als de bruin het trekken kon. droeg pien ter voltooiing van het geheel de (voornaald, die hetzij van goud filigrain, hetzij met diamanten bezet was. Dit was natuurlijk een zeer kostbaar sie raad. Het museum bezit nog een dia manten voornaald van plm. 1887 Ge trouwde vrouwen droegen de voor naald aan de linkerzijde, ongehuwde aan de rechter. In plaats van de voor- naald werd soms een z.g. ferronnière gedragen, een gouden plooitje, dat aan twee kettinkjes midden op het voor hoofd hing. Om de hals droeg men twee strengen heel dikke bloedkoralen (ook wel meerdere strengen granaten) met het slotje van voren. Was dit met diamanten bezet, dan noemde men dit een „bootje". De kap. die opzij gesla gen wordt en van achteren stijf ge plooid uitstaat, hing vroeger naar be reden en was soms langer, zoals men zien kan bij de pop in het West-Fries Museum, die uit het begin der 19e eeuw dateert. Het naaien van een kap was niet ieders werk, er waren dan ook vrou- tven, die daar hun beroep van maakten en die de kappen ook wasten, waarbij een raam gebruikt werd met stokjes om de plooien er mooi regelmatig in te persen. Het eenvoudige huiletje, dat echter dikwijls van gewone machinale tulle gemaakt is, wordt nog wel door oudere vrouwen gedragen. Bij 't uitgaan dra gen ze er het wonderlijke boerenhoed- je, een klein schuithoedje van fijn stro met opgeslagen rand. gevoerd met wit te of gebloemde en bij rouw met zwar te zijde; en dat herinnert aan de ka potjes die de dames omstreeks 1880 droegen. De hoofddracht heeft het langer uit gehouden dan de gekleurde sitsen jurkjes en rokken, die een tijdlang de Emma Berthold", drama in vijf bedrijven Het is ongeveer 5 uur als wij uit het treintje scannen en de dor.'- -re dorpsweg inslaan, want het is de laatste helft van November. Het motregent, het is echt snoeterig weer. Hier en daar zien wij lichtschijnsel van de petroleumlamp door het insluitlakentje schijnen. De enkele donkere figuur, die ons passeert groet met ,,'n avendü". Dan komen wij aan de herberg. Hier is meer licht. Als we de deur openduwen klingelt een klein winkelbelletje en wij, drie mannen, waarvan een met een muziektas, de pianist, een met vioolkist, de violist, en de jongste met koffer, de grimeur, stap pen binnen. De petroleumlampen verlichten de gelagkamer en kolfbaan. Binnen klinken luide stemmen, het schijnt niet erg in orde te zijn! Weldra horen wij, waar het over gaat. de baas heeft namelijk niet voldoende op de pan met „poeier" gelet, die op de koegang op de kachel stond te koken en nu is ze „anzangerd". De vrouw probeert met een talhout te redden, wat er te redden is, onder het uitroepen: „dat is toch wat, want we hadden zo'n goeie naam van poeier!" Herinnering van grimeur Joh. M. RidderikhoU De baas komt in de gelagkamer, be groet ons en vraagt of we efkes in de kamer komen om een broodje te eten. Als we aanzitten komt de vrouw bin nen en krijgen we een uitgebreid re laas over het poeierdrama. Een wal mende reuk van dove kolen dringt door de kamer, want de meid is be zig de kolen in de testen te doen voor üe warme stoven.. De vrouw vraagt aan de kastelein, terwijl ze ons een bakkie koffie intapt: „hew je nag docht om een plaas voor vrouw Sta pel?" Het blijkt dat dit niet gebeurd is en nu begint de herrie pas goed, want nu moeten al de papiertjes met namen op de stoelen verwisseld wor den. Intussen komen de rederijkers binnen. De voorzitter vraagt: „binne er veul besproken plase?" „Ruim hon derd" is 't antwoord. „Nou, da's best, we kraige best volk voor ouweluis- eivend". „Zondag was er ook best volk", zegt de secretaris. Dan verdwijnen ze achter het deur tje om „grimeurd" te worden. Ais er weer een ander binnenkomt zegt de kasteleines „Nou, wie is dat?" Als de naam genoemd wordt, zegt ze: „O, wat ben jai uit de kennis, zuks is altaid het mooiste, ze moete je niet kenne, dat speult veel lichter". Een ander vraagt: „kraig ik gien snortje?" Als de grimeur, ook wel eens „beer- demakertje" genoemd, zegt dat dit niet bij de rol past. is hij maar moei- Ii,k te overtuigen. De anderen zoeken allerlei requisieten bij elkaar en al tijd is er wat zoek, zodat iedereen zenuwachtig wordt en aan het zoe ken slaat. De muziek is begonnen te s[ elen en de bezoekers komen nu bij groepjes binnen, de vrouwen zitten vooraan bij elkaar. Er wordt druk met warme stoven gesjouwd en een luid gekwebbel klinkt door tot het j schuurtje, dat tot kleedkamer dient. I De mannen blijven grotendeels in de gelagkamer en er wordt een partij-je gebiljart. Om 7 uur zal de uitvoering beginnen, doch er komt altijd een half uur bij.'want om zeven uur is de dok ter er nog niet of er blijkt achter hét toneel niet alles in orde te zijn. Ein delijk gaat de bei en de mannen gaan aan tafeltjes zitten achter in de zaal. De voorzitter zal openen en heet alle gaar welkom, in 't bezonder meneer de burgemeester, de notaris, dominé en dokter. Hij roept de clementie in voor enige speulers, die voor 't eerst cp 't teneel staan en deelt mee dat er speuli z-1 'vc vijf bedrijven ..Emma Berthold" ên as na- stikkie „Jochem Peze1, wat ben je voor een ezel." Hij wenst het publiek: een mooie eivend. Dan zal men beginnen, doch nu blijkt de souffleur zoek, alles rent en roept en nu blijkt dat hij nog staat te biljarten en 't partai is nag niet uit. Eindelijk komt hij aanzetten. Het spel begint. Het scherm wordt gehaald en het spel begint. Ai heel spoedig komt een nieuwe ling in nood en blijft steken, de souf fleur fluistert niet meer, maar schreeuwt, van alle kanten wordt nu geroepen. Eindelijk komt de gang er weer in en de artist raffelt als een wekker z'n rol af. Als de beste speler opkomt, klinkt een luid gelach, want Een boom, een bruggetje en de oude toren op de achtergrond: een prachtig hoekje te Medemblik. :eedijk is Andijk gelegen. Typisch derp met een heterogene bevolking. plaar van palmhout staan anno 163- (verder' onleesbaar) en „Bij mij Griet B>-oers Doechter van Venhuysen, doch al1? menscen recht en nyemaent or.gelyck wijl ge koemen in 't hemlrich". Koperen gebruiksvoorwerpen Er waren zeer vele koperen ge bruiksvoorwerpen in Westfriesland. Grote koperen pannen voor de was, rood koperen ketels z.g. konkelpotten waarvan men niet genoeg de prachtige kleur, het model en het knappe vak manschap kan bewonderen; dan de vuurbakjes. die men hier „pokus" noemt bedüepannen. rijtuigstoven en al het andere voorkomende keukengereed schap. Natuur- tlijk had iedere man zijn ta baksdoos. Ei- waren eenvou dige gladde, koperen dozen, anderen waren gegraveerd. Er is een groot verschil in de ze versiering'. Typische voorbeelden van versie- ïingskunst zijn te vinden op de ijzers waarin koekjes gebakken werden; en vier adelaars dunne koeken gebakken wer den; een is er met het jaartal 1663. op een ander staat een boom met ster ren en aan de andere kant een ster met aan de punten vogeltjes en sterren er tussen. Er is nog veel meer op volkskundig gebied in het West-Fries Museum te vinden; we behoeven slechts de stop en merklappen te noemen, waaronder zeer mooie uit de 18e eeuw, het knip werk en de Nieuwjaars- Paas- en Kerstliederen. Dit artikeltje zou echter te lang worden, als we nog meer gin gen beschrijven. Naar we hopen is met dit beknopte relaas toch aan getoond, dat veel moois en eigens uit West-Friesland voor het nageslacht bewaard is „gebleven. hai is 'n merakele best in blaispelen en nou ie in een drama speelt, ver wacht het publiek weer een komische rol. Achter hetT toneel wordt gezegd; „je hewwe altaid lui, die lachen om alles, want wat valt hier nou om te lachen". Eén zegt: „ze begraipe 't stik niet, hé!" Na elk bedrijf is er toneelveranderen, dat neemt nogal wat tijd in beslag. De mannen beginnen te kaarten ach ter in de zaal en terwijl het spel weer doorgaat, blijft men kaarten en hoort men onder het spel uitroepen als „pan doer", „ouvert", misère", enz., zelfs onder de meest dramatische momenten. Ook het bedienen gaat door en er wor den biertjes, bittertjes en grocjes be steld. Dan plotseling staat het hele spel stop. want de hoofdrolspeler, die er zich op beroemt, nooit z'n rol te leren en er altaid zich weet uit te redden, heeft nu to gekletst, dat de anderen er niets meer uit wijs kunnen worden. Als het bedrijf is afgelopen, be-- snreekt men op toneel dit voorval nog al luidluchtig. Maar een lid, dat uit de zaai komt geeft troost door te zeg gen: ..'t Publiek hebt er niks van merkt". Het stuk wordt steeds dramatischer. De zakdoeken der vrouwen komen voor de dag en achter het toneel zeggen ze al: ,,'t gaat best, hoor ze eres snoffen". Dan komt bet hoogteDunt: de hoofd rolspeler roept uit: „Emma je hewwe mun verleid!" pff<w - v-c-pMs, want er klinkt een gebulder van ge lach op. De spelers razend en ze zeggen: „Ze begraipe 't stik niet, wel natuurlijk de echte toneelliefhebbers, hé". Nogmaals komt hetz"lfde re-ctie als een der spelers tegen Emma Berthold moet zeggen: „je bent een cocotte", en hiervoor zegt: „je bent een kokinje". Eindelijk komt na nog énige haperingen het einde. Applaus klinkt en men is het er over eens, dat het best gaan is. De pauze is nogal langdurig, want de kastelein moet de tijd hebben om wat te verkopen. De mannen gaan weer naar de gelagkamer om te biljarten. Het nastukje „Jochem Pezel wat ben je voor een ezel", heeft nogal succes, ofschoon er een vijftal bladzijden over geslagen worden en de portée verloren gaat. Het is bijna twaalf uur als het scherm zakt. Er wordt door het gaatje gekeken of er nog bedankt zal worden. In de zaal kijken Burgemeester, Domi nee, Notaris en Dokter elkaar aan, wie het woord zal voeren. Tenslotte staat de Burgemeester op. Het scherm wordt gehaald en een losse groeo van spelers staat op het toneel. De Burgemeester begint aldus: ..Het zou van wainig wellevendhaid getuige, wanneer we niet een woord van dank brochte an de rederaikers- kamer voor de mooie eivend, die ze ons bezorgd het. Was het eerste stik meer van ernstige aard, het nastikkie was meer van kluchtige aard. De speulers hewwe allegaar merakel speuld en vooral de ouwe speulers hewwe ons veul skoons brocht en de jonge speulers beloven de voetsporen te volgen. En ik geloof, dat ik namens Weet je dat er in 't riet een lied is, Dat 'r in de weel 't zuiver blinkt: Weet je dat 'r boi de wilg 'n stem is, Die van jou 'n liedje zingt? Weet je dat 'r in de lucht 'n lied is, Dat met 'n wolk de doik langs droift; V/eet je dat V in 't hooi een geur is Die in je here hange bloift? Weet je dat 'r in de wind 'n lied is Dat maakt 'n dreid van moin tl ei jou; Weet je wat 'n zeumerdoum is, Weet je dat ik hou van jou? N. J. GROOT (Uit: „Het Rad van Avontuur Uitg. Mij. West-Friesland) het hele publiek spreek, as ik de rede- raikerskamer feliciteer met dut succes en roep ze tot volgend veurjaar een tot weerziens toe." De voorzitter treedt naar voren en zegt: „Namens bestuur en leden van de rederaikerskamer dank ik mijnheer de burgemeister voor z'n prachtige mooie woorden, die hai ons toesproke het, ik dank de leden voor het veule werk wat ze presteerd hewwe, de muzikante voor de prachtige muziek weermee ze de pauzes hewwe opluisterd (geen mens had er naar geluisterd), de hospes voor z'n grote medewerking en de mensen, die het ien en aar voor 't toneel ofstaan hewwe en dan nag de mensen achter de skerme, die zo veul baidragen hew we tot het slagen van deuze eivend. Den noem ik de soufleur, zonder wie we nooit tot een end komen warre, en dan nag de griem, die os zo goed het grimeurd en den wens ik 't publiek nag een gezellig bal en roep ik u tot weerzien toe". De stoeien aan de kant Dan gaan de stoelen aan de kant en begint het bal en wanneer 't dan een beetje wil, gaat men nog skossen en grafkoppen, 't Is zowat drie uur als de laatste bezoeker vertrekt. De op passers en muzikanten, grimeur en de kasteleinsfamilie gaan in de kamer. De oppassers legen hun zakken in het schort van de kasteleinsvrouw. Er wordt een broodje gegeten en een koppie tapt en dan wordt 't bedtijd. De grimeur en muzikanten moeten in bedsteden slapen in de kolfbaan, waar de lucht bezwan gerd is van bier, drank en rook. Als de grimeur de volgende morgen opstaat en de bedstede uitklimt, blijkt dat hij in de kruidenierswinkel staat. Hij is de verkeerde kant uitgestapt. Zo ging het rederijken vroeger in West-Friesland, het was gemoedelijk en het bezorgde de dorpelingen een zeer gezellige avond. De prestaties zijn nu beter, maar de gemoedelijkheid heeft hierdoor wel iets geleden. Toch blijft het rederijken een onmis bare factor in het Westfriese platte landsleven. JOH. M. RIDDERIKHOFF.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1949 | | pagina 7