TRAGISCHE JACHT"
D
Café „De Schreiersforen"
tettcrkncdige wrsclujniiigciiYgn Sartre
Rijk geworden door insectenpoeder
Zijn echtgenote loog
Lied van de week
Heer in 'i verkeer
WAAS VAN VERGANE GLORIE
GETUIGENIS VAN OPBLOEI
DER ITALIAANSE FILM
ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1949
André Gide: De Valse Munters (Les faux monnayeurs) vertaling J. A.
Sandfort. Uitgeverij De Driehoek, 's-Graveland. Jean-Paul Sartre: De
Wegen der Vrijheid, deel I De Jaren des Onderseheids (Les Chemins de la
Liberté I L'Age de Raison) vertaald en ingeleid door Jo Boer. Uitgeverij
Contact, Amsterdam-Antwerpen.
UET IS EEN MERKWAARDIG GEVAL, dat vrijwel tegelijkertijd Gide en Sartre
in goede vertalingen op de Nederlandse boekenmarkt verschijnen. Een geluk
kig geval tevens. Het grootste deel van het Nederlandse publiek leest geen Frans
en niettemin beïnvloedt de Franse literatuur in belangrijke mate de Neder
landse, deed dat althans tot de oorlog. Men begrijpt de vaderlandse literatuur
die overigens lang niet altijd vaderlands is zeker niet ten volle indien men
niet, wat de generatie van vóór de oorlog betreft, André Gide en wat de
tegenwoordige aangaat, daarenboven Sartre heeft gelezen. En tenslotte kan men,
zonder Gide, Jean-Paul Sartre niet ten volle begrijpen.
Nog merkwaardiger dan het tegelijkertijd verschijnen van De Valse Munters
en De Jaren des Onderscheids is het, dat een der belangrijkste boeken van Gide
drie en twintig jaar heeft moeten wachten, vóór het in het Nederlands vertaald
werd, zodat eerst thans de bewonderaars van Ter Braak, Du Perron e.a. voor
zover ze geen Frans lezen kunnen ontwaren, waar de oerbron van al dat
proza gelegen was. En dan te denken, dat Gide 32 November a.s. tachtig jaar
wordt, dat men om hèm te doorgronden o.a. moet teruggrijpen naar Dostojewski,
Oscar Wilde en Nietzsche, om er nu maar enkele te noemen, dat er een ganse
literatuur rondom Gide ontstaan is en dat hij zeker twintig jaar lang vóór de
laatste oorlog dè toonaangevende figuur in de Franse letteren is geweest, hoe
zeer hij er zelf een hekel aan verklaarde te hebben „discipelen" te maken! En
terloops.in 1947 kreeg hij de Nobelprijs!
CIDE HEEFT in zijn leven heel wat
metamorfosen ondergaan, maar hij
is zichzelf in zoverre trouw gebleven,
dat hij steeds gestreefd heeft naar
waarheid, zuiverheid en vrijheid. Door
de wijzen waarop hij daarnaar zocht
heeft hij de moralisten vaak ontzet, is
hij een bederver der jeugd en wat niet
ai genoemd. De zich eeuwig verjongen
de is zich op zijn zestigste jaar pas met
de politiek gaan bezig houden (nadat
een reis naar de Franse Congo hem
had doen gruwen van de exploitatie
methoden daar) en zijn aanleg moest
hem wel tot het communisme, die mag
neet voor politiek ongeschoolden, lei
den, alhoewel hij daarvoor zijn vrij
heids-ideaal zijn verregaand indivi
dualisme diende op te geven. Hij stel
de er dat van de „plicht" voor in de
plaats en diende enige jaren als parade
paard voor de sowjets. Maar een reis
naar Rusland heeft hem er voorgoed
van genezen, daar de verwezenlijking
van zijn communistisch ideaal te zoe
ken. Zijn „Retour de l'URSS" was een
uitermate pijnlijk requisitoir tegen de
sowjetmethodes en -practijken, al
bracht het niet veel nieuws. Het was
toch wel van belang, omdat Gide het
zei.
Het is opvallend, met hoeveel gemak
zijn bewonderaars alle tegenstrijdige
uitingen van Gide in de loop der ja
ren hebben geslikt. Hij is, naar de
mode van zijn tijd, begonnen als „sym
bolist"; hij heeft de klassieke, zuiver
heidense, levensvreugde der Grieken
verheerlijkt, o.m. in „De Immoraiisi",
die zich bevrijdde door zich boven de
algemene moraal te stellen, maar hij
heeft o.a. in ,De Enge Poort" diep-
christelijke gedachten verkondigd. Hij
heeft een in hoge mate ironische maar
tevens diepzinnige paraphrase der ge
lijkenis van de Verloren Zoon geschre
ven. De in het Vaderhuis teruggekeer
de inspireert zijn jongere broer om te
vertrekken teneinde te volbrengen wat
de teruggekeerde, teveel aan het aardse
goed nog gehecht, niet vermocht, en de
ware vrijheid te vinden. Herhaaldelijk,
in zijn Dagboek, verklaart Gide zich
een goed christen te voelen. Maar.
„het katholicisme is onaanvaardbaar,
het protestantisme is onverdragelijk.
En ik voel me diep-christelijk." Ergens
anders zegt hij dat ieder dogma de
godsdienst in de weg staat. Het spreekt
vanzelf, dat de individualistisch-chris-
telijke ideeën van de Deense theoloog,
wijsgeer Kierkegaard gaarne in ver
band met Gide genoemd worden.
De oplossing van veel raadselachtigs
bij Gide vindt men in de opmerking
van Armand, een der bedenkelijkste
types overigens in De Valse Munters:
„Je weet niet wat een puriteinse op
voeding van ons maken kan. Die laat
in je hart een wrok achter waar je
nooit van geneest.als ik het naar
mezelf mag beoordelen." Gide hééft
een puriteinse opvoeding gehad; hij is
uit protestantse ouders geboren. En hij
heeft het zich tot doel gesteld, zichzelf,
zijn lezers en de tijd waarin hij
leefde te bevrijden van alles wat de
vrijheid van denken en handelen kon
belemmeren. Hij heeft op zijn manier
de al te lang in allerlei vooroordelen
verstrikte mensheid eindelijk tot „de
jaren des onderscheids" trachten te
brengen. Alleenhij heeft niet, als
Sartre, een van zijn boeken aldus ge
doopt. Hij heeft er alleen maar zijn
hele leven aan gewijd en zodoende is
hij de wegbereider voor Sartre gewor
den, maar of dat nu zo gelukkig is
geweest, staat te bezien.
V
TN ZIJN Valse Munters heeft Gide het
merkwaardige en nieuwe proces
toegepast van een roman die zichzelve
schreef. Het begin is normaal genoeg,
voorzover men het dan normaal kan
noemen dat een zoon, ontdekkende dat
zijn vader niet zijn eigenlijke vader is,
onmiddellijk zijn ouderlijk huis ver
laat. Maar het is waar, dat van zijn
besluiteloze moeder niet veel kan zijn
uitgegaan om hem te binden. De lot
gevallen van deze Bernard Profiten-
dieu trekken dan achtereenvolgens de
andere personen binnen het kader van
het boek. Tenslotte de schrijver Eduard
die aan een boek bezig is. dat hij De
Valse Munters genoemd heeft. Door
Eduards dagboek, dat de bouwstoffen
voor dat boek bevat, krijgt men in de
roman de ontwikkeling van de roman.
Bovendien is deze Eduard Gide zelf
(in een van zijn vele gedaanten). De
Gide die als Eduard van zijn
generatie getuigde: „Onder het mom
van ideeën-romans zijn ons tot nu toe
slechts verfoeilijke opstellingen voor
gezet". Met dat al heeft Gide in dit
werk toch meer geregistreerd dan zijn
personen tot dragers van ideeën ge
maakt. Met grote scherpzinnigheid en
even grote koelheid registreert Gide
zijn observaties van het leven in Parijs
en speciaal dat van de opgroeiende
jeugd. Eduard raakt er op allerlei ma
nieren in verwikkeld en Gide spaart
hem niet. Hij behoefde dat niet te doen,
nadat hij in „Si le Grain ne meurt"
zichzelf geschilderd had met een open
hartigheid waarbij de Bekentenissen
van Rousseau verbleken. Het spreekt
vanzelf, dat Gide ook de sexuele
vraagstukken hun rol laat spelen, die
nu eenmaal veel belangrijker is dan
men in de Nederlandse literatuur over
het algemeen pleegt te erkennen of
waarin men, als men het doet, zich
verwart. De koele objectiviteit van
Gide behoedt hem voor alles wat men
Strijd'om bevrijding
van vooroordelen
met een knipoogje „pikant" noemt en
men ziet er niet anders dan het streven
naar de opperste waarheid in.
Léon Pierre-Quint heeft in zijn boek
over Gide er op gewezen, dat, terwijl
in De Valse Munters een roman zich
door een roman heen werkt en alles
zich ontwikkelt op het rhythme van
verschillende tijden tegelijk, ook de
titel een dubbele betekenis heeft, een
concrete, welke slaat op het verhaal
van een stelletje schooljongens, die
door een louche type tot het in omloop
brengen van valse munten worden ge
bracht en een symbolische: de valse
munters zijn in dit boek al die lieden
die zich op de een of andere manier
JEAN PAUL SARTRE
aan onoprechtheid,
n-nst, aan schijnhei-
idanks betracht. Zij
i aard en de besten
ANDRé GIDE
schuldig maken
gebrek aan lev
ligheid, ook hu
doen dit naar L.
strijden ertegen.
Niet door karakters te „beschrijven",
maar eenvoudig door daden, gesprek
ken te notuleren, door dagboekbladen
er doorheen te vlechten, registreert
Gide zijn valse munters. De beste ka
rakters vechten er tegen; aan hen heeft
Gide iets van zijn bezetenheid voor de
waarheid meegegeven. Sommige per
sonen evoluëren in het boek, zoals de
jeugdige Bernard. En Eduard, de
schrijver, wankelt soms bedenkelijk op
de grens van symbolisme, waarin men
de jonge Gide herkent.
HAAR GIDE tot de diepste gronden
van het leven, de diepste motieven
van het menselijk handelen wil door
dringen, schuwt hij geen enkele ab
normaliteit. De r.k. Franse publicist
Henri Massis heeft hem deswege voor
„duivels" verklaard. Hij verwijt Gide
„tot zijn domein gekozen te hebben het
afzonderlijke, het vreemde, de niet ge-
exploreerde gebieden, moerassig en vol
van nieuwe gevaren". Men kan dit
zelfde aan Dostojewski verwijten (voor
wie Gide een grote bewondering
heeft), aan Balzac, Flaubert, en waar
om niet aan Shakespeare en Goethe?
In het kort, aan alle schrijvers van be
tekenis die het demonische, dat nu een
maal in de wereld bestaat, niet ont
weken.
In een volgend opstel zal er gelegen
heid zijn, iets verder op dit onderwerp
in te gaan in verband met de figuur
van Sartre en het zal dan blijken, dat
Massis, al was zijn beginsel verkeerd,
de gevaren waartoe een consequent
volgen van Gide's methoden leidden,
toch wel voorvoeld heeft. Moeilijk was
dat overigens niet.
In 1924, toen zijn Valse Munters op
het punt stond te verschijnen, heeft
P. Albert Laurens een portret van Gide
gemaakt. Op het eerste gezicht schrikt
dit koele gelaat, met- de félle, stekende
ogen onder het hoge voorhoofd af.
Maar het boeit tegelijkertijd, en, nau
wer toeziende, ontwaart men dat er
om die ogen toch ook een trek van
mildheid ligt en dat het glimlachje om
de dunne lippen, indien het al hoog
moed zou verraden, deze tevens door
humor tempert. Bovenal, dat het een
ernstig gelaat is. Dat van de schrijver
der Valse Munters... W. E.
Majoor Clarence Lang, een 66-jarig
gepensionneerd legerofficier, heeft
voor het Hooggerechtshof te Los An
geles echtscheiding geëist van zijn 51-
jarige vrouw, omdat zij hem niet ver
teld had, dat hij haar zevende echt
genoot was. Lang zei, dat hij dacht,
dat hij pas haar vijfde echtgenoot was.
Een dronken autobestuurder
reed Zondag met zijn vracht
auto vier mensen aan, van
wie er twee werden gedood
en een zwaar gewond.
Is het niet bedroevend, lezer,
Dat zich telkens, telkens weer,
Zulke ongevallen voordoen
Bij het huidig snelverkeer?
Haast geen week kan er voorbij
gaan
Of je leest met ergernis,
Dat een ongeluk gebeurd is
Waarvan drank de oorzaak is.
Na deez' wereldoorlog narn het
Drankmisbruik ontstellend toe,
't Is een modegril geworden,
Bijna ieder drinkt, en hoe!
Opgeschoten jongens, meisjes,
Echte kinderen nog vaak,
Spreken luchtig van een „borrel"
Als de doodgewoonste zaak
Iedereen kent wel de slagzin:
„Wees een heer in het verkeer",
Maar dat dit nog steeds een wens is,
Blijkt helaas zo menig keer.
Wat een leed, welk een ellende
Wordt soms eensklaps uitgestort
Door zo'n weg-piraat, die dronken
Op ons losgelaten wordt.
'k Weet het wel, vandaag of
morgen
Komt zo iemand voor 't gerecht
En dan wordt hem door de rechter
't Rijbewijs misschien ontzegd.
Moog'lijk gaat hij pok 't gevang in.
Maarkomt hij er uit vandaan,
Dan staat toch de weg weer open
Om achter het stuur te gaan
NOOIT EEN AUTO MEER
BESTUREN.
Dat is d' enige manier
Om herhaling te voorkomen.
Dan bedaart wel het plezier
Dronken langs de weg te razen
Als een dood, die niets ontziet,
Want die korte borrelvreugde
Baart soms jaren van verdriet.
JABSON.
£R WORDT BEWEERD (EN HET ZAL OOK WEL WAAR ZIJN), dat de
Schreierstoren, op de Prins Hendrikkade, zijn naam ontleent aan de ontel
bare moeders en vrouwen van varensgasten uit vroeger eeuwen, die wenend
het onherroepelijk vertrek gadesloegen van hun zonen of mannen, of die, na
terugkeer van het schip, vernamen dat hun verwanten waren omgekomen in een
wild tempeest, door scheurbuik, pest of cholera, door de assegaaien van wrede
„heidenen" of door een van die duizend andere gevaren, waaraan Jan de zee
man in die dagen was blootgesteld. In de dagen toen er nog geen Vereniging
Zeerisico bestond. Ook dan gingen
zij schreiend naar huis. Al die we
nende moeders en echtgenoten heb
ben de Schreierstoren met een spe
ciale sfeer omwaasd. Met het roman
tisch waas der verbeelding. Men ziet zoiets voor zich: het roerig, winderig IJ,
met het uitvarend schip. Jollemannen en parlevinkers. Een deinend woud van
masten en hier en daar zo'n kathedraal van zeil van een zelfbewuste Oost-
indischvaarder. Mannen in kleurige wambuizen en met luifelhoeden. De schore-
me zonen van Jan Rap en z'n maats en mannen met kleurige sjerpen en gelubde
kantkragen. Janmaats en sinjeuren. En boven dat alles een donker, verstopt
zwerk, de vaalgrauwe hemel die ook toen al voortjoeg boven het schipryck Am
sterdam. Met soms, bij het splijten en openbarsten der wolkstapelingen, een
brede baan goudelend zonlicht, dat wegvloeide over de gevels en daken der
oude koopmansstad en naschuimde en spoelde in het glas-in-lood der kerken,
torens en patriciërshuizen. En in het kleine gouden schip, boven op die toren op
de Scrayershoek: de Schreierstoren. Als men over de Prins Hendrikkade loopt,
in deze dagen, staat daar nog steeds die toren. En de wolken en de zon, de regen
en de mist, dat alles drijft nog steeds langs en over het kleine, goud-flonkerende
schip, bovenop de toren. Maar beneden dat gouden schip leeft een andere stad,
een ander Amsterdam.
TN DE SCHADUW van de Schreiers
toren staat een café. „Café de
Schreierstoren". Wij dachten in dat
café iets terug te vinden van de allang
gestorven, verwaaide romantiek die we
altijd om dit alleroudste deel van Am
sterdam hebben heengeweven. En omdat
wij dat dachten gingen wij naar binnen
en dronken er een glas bier Nooit wer
den onze romantische verwachtingen
bitterder gehavend en kapotgedrukt
dan in dat uur van die dag. Buiten
raasde het rappe leven van modern
Amsterdam. Coca cola-wagens. Papier-
traillers van Van Gelder. De kranten
auto's van De Waarheid en Het Parool.
Een trein rolt, met het geluid van een
verre donder, voorbij. In het water
spelevaart een pleziervaartuigje voor
bij met veertig platgedrukte neuzen
van Indonesische spelevaarders. Een
taxi zwiert langs met door de portier-
Hitiers lijfarts was
n
goed zakenman"
(Van onze correspondent in Duitsland)
Het Hof van Appèl te Munchen heeft
de voormalige, in 1948 overleden lijf
arts van Hitler, dr. Theodor Morell,
ingedeeld bij de groep hoofdschuldigen
en om die reden het bezit van dr. Mo
rell, dat zich in Bayern bevindt, op
3000 D-mark na, onder beheer genomen.
Dr. Theodor Morell stamde uit een
boerenfamilie uit het Taunusgebergte.
Oorspronkelijk had hij als arts voor
huid- en geslachtsziekten een praktijk
op de Kurfürstendamm in Berlijn. Op
een dag zou Morell bij Hitier geroepen
zijn, die de een of andere raadselach
tige ziekte had gekregen. Naar het heet
was dr. Morell de enige van de twintig
specialisten, die onmiddellijk een juis
te diagnose stelde, waardoor hij het
onbeperkte vertrouwen van de „Füh-
rer" verwierf. In de tijd, die hierna
volgde, kreeg dr. Morell meer en meer
invloed op Hitler, die, zoals bekend, 'n
overtuigd aanhanger was van de hor
monen- en vitaminentherapie. Hitier
liet zich welgevallen, dat zijn „lijfarts"
hem, tegen een jaarsalaris van 60.000
mark, regelmatig pillen en drankjes
gaf, die deze naar eigen recept samen
stelde.
Morell verstond de kunst zijn nauwe
persoonlijke betrekkingen met Hitier
te gebruiken voor een winstgevend
„bijbaantje" Hij vond een insectenpoe
der uit, waarvan de „resultaten verze
kerd waren". Het zou de soldaten in
het Oosten bevrijden van de luizen. Dit
ontluizingsmiddel verspreidde welis
waar een afschuwelijke lucht, maar
verdelgde he luizen niet. De lijfarts
voer er, als bezitter van de monopolie
rechten, wel bij. De winsten, die hij
opstreek van een door hem „uitgevon
den" vitaminenproduct, dat door een
contract met het Duitse arbeidsfront
aan ieder lid van dit front „warm werd
aanbevolen" waren niet gering. Al
spoedig had dr. Morell een groot aan
tal chemisch-pharmaceutische fabrie
ken, waar zijn poeder, zalf en andere
preaparaten werden gemaakt. Hij was
eigenaar van de Hamma-fabriek in
Hamburg, die later verplaatst werd
naar Olmütz. Hij had eveneens connec
ties met de Mile-fabriek in Hamburg,
die naast insectenpoeder ook marga
rine, olie en zeep vervaardigde.
Tegen het einde van de oorlog, toen
steeds meer Duitse steden in puin lagen
en millioenen mensen dakloos werden,
maakte Hitier het zijn lijfarts moge
lijk een „instituut tot onderzoek van
hormonen en vitaminen" in Beieren bij
Bad Reichenhall te openen. De kern
van het instituut bestond uit een bom
vrije bunker, waarin de firma Siemens
Halske een elektronen-microscoop
plaatste, die tot het honderdduizend-
voudige kon vergroten. De bouw van
het instituut kostte een half millioen
mark, waarvan 100.000 mark alleen
reeds voor de bouw van de bunker met
eigen air-conditioning.
Dr. Morell, die van electronen-
microscopie niets afwist, nam de kli-
matoloog dr. Günter Riedel in dienst.
Deze moest zich contractueel verplich
ten bm alle resultaten van zijn onder
zoekingen als „geestelijk eigendom"
aan dr. Morell af te staan.
Na de inval van de Amerikanen
werd dr. Morell gearresteerd en in een
interneringskamp opgesloten.
J)E LAATSTE OORLOG heeft aan de goede film een kans tot opbloei ge
schonken. Vorige week werd dit in deze rubriek nog eens geconstateerd
met betrekking tot de Engelse film, die in de oorlogsjaren ten dienste
gemaakt aan de propaganda zich sindsdien tot een peil van bijzondere
gaafheid heeft weten op te werken, steunend op een vroeger te zeer mis
kende documentaire traditie. Een Soortgelijk voorbeeld levcfde Scandinavië
met de verzetsfilm „De rode aarde" en in zekere zin ook Zwitserland („De
laatste kans"). Ook Amerika heeft na de oorlog onder invloed van de docu
mentaire stroming in de film enkele rolprenten van verrassend goed ge
halte geleverd („Boomerang" bijvoorbeeld). De meest betekenisvolle veran
dering valt echter in Italië te constateren, waar na de val van het fascisti
sche regiem de film een ongekende bloeiperiode inging, alweer ook doordat
het documentaire streven in de film de boventoon kon gaan voeren, het stre
ven dus naar authenticiteit, naar het uitbeelden van de werkelijkheid zelf in
haar meest essentiële gedaante.
cultuur te brengen tegen een bende
bandieten. Dit conflict is des te ont
stellender omdat hier tevens duidelijk
gemaakt wordt, hoe de groepen plun
derende bandieten dikwijls slechts het
werktuig zijn van de grootgrondbezit
ters, die 't mes van twee kanten trach
ten te laten snijden en van de nood tot
het uiterste profiteren om maar gewin
te behalen. En des te tragischer wordt
dit conflict bovendien, omdat de ban
dieten, die 't land overstromen, eigen
lijk nog in veel sterker mate slachtof
fer van de oorlog blijken dan hun
slachtoffers, de beroofde kolonisten.
Want de catastrofe heeft diep gesla
gen: een groot deel der arbeidersbevol
king verviel tot pauperdom. Velen
konden nog de energie opbrengen om
te vechten voor een plaats in de sa
menleving, ze pakten werk aan waar
ze het maar vonden en zij vormden zo
bijvoorbeeld op het platteland de klei
ne arbeidsgemeenschappen, die tot
landbouwkolonies uitgroeiden. Ande-
DIJZONDER illustratieve voorbeelden
leverde Italië met films als „Paisa",
„Sciusca", „Rome, open stad", „In vre
de leven" en in het bijzonder ook met
„Tragische jacht", een rolprent, die
thans in Nederland als „Film van de
Maand" vertoond wordt. „Tragische
jacht" behandelt als vrijwel alle na
oorlogse films uit Italië, een der talrij
ke problemen, waarmee dit land sedert
zijn bevrijding te stelVn heeft: in dit
geval het probleem van de duizenden
oud-strijders, die zich een bestaan
trachten te scheppen om niet ten on
der te gaan in een snel voortwoeke
rend pauperisme; dit probleem krijgt
een nog ontstellender aspect door het
toenemende banditisme vooral op het
Italiaanse platteland. „Tragische jacht"
tekent ons de strijd van een kleine ge
meenschap een landbouw-kolonie
van oud-strijders, die de catastrofe te
boven trachten te komen door de ver
woeste, braak liggende en met land
mijnen overzaaide gronden weer in
ren echter raakten volledig ten prooi
aan de demoralisatie, die uit de maat
schappelijke ellende van de oorlog
voortsproot, en hun drang naar zelf
behoud volgde de weg van de minste
weerstand, erkende geen rechten meer
van de gemeenschap maar leidde tot
parasiteren op die gemeenschap, tot
zwarte handel, diefstal, plundering en
volledig banditisme.
DIT PROBLEEM van het pauperdom,
grootste bedreiging van een naar her
stal en zelfbehoud strevende gemeen
schap, staat op de voorgrond in „Tra
gische jacht". Het tekent zich af in het
verhaal van een geplunderde kolonie
landarbeiders, die een klopjacht hou
den op een bende bandieten. Het ver
haal heeft iets te veel van de conven
tionele bioscoopromantiek om volledig
als authentiek aanvaard te kunnen
worden en te overtuigen. Toch over
tuigt de film zelf ten volle en dit is te
danken aan de sublieme wijze, waarop
de regisseur zijn film zo sterk van een
werkelijkheidskarakter doortrokken
heeft, dat dit zich nergens meer ver
dringen laat, ook -niet daar waar een
scène zich mogelijk verliest in wat pa
thos of idealiseren van de werkelijk
heid.
Want „Tragische jacht" mag zich
weliswaar bezighouden met de lotge
vallen en wederwaardigheden van en
kelingen, maai zij doet dit zo. dat die
enkelingen voor ons symbool en pro
totype worden van velen, van massa's
zelfs. En dit bereikt de film omdat zij
in haar felle, suggestive beelden het
leven zelf als op heterdaad be
trapt. Rauw en grauw is deze film,
maar zij is eerlijk in haar dikwijls ont
stellende triestheid en pessimisme.
Eerlijk wat het uitbeelden van een
sociale situatie betreft en ook eerlijk
en naar een psychologische zuiverheid
strevend in het typeren van mensen in
die situatie.
Regisseur Giuseppe de Santis, die
hiermee zijn eerste film maakte, toont
zich hier niet enkel een menselijk be
wogen en scherpzinnig rapporteur,
maar tevens een werkelijk filmkunste
naar, die inderdaad in staat is voor
ons toeschouwers een werkelijkheid te
doen herleven, door uit de werkelijk
heid, die hij ervoer, slechts het meest
essentiële te selecteren en deze beel
den zo te rangschikken, dat het niet
slechts beelden van uiterlijke ver
schijnselen blijven, maar dat ze de die
pere inhouden en achtergronden van
die verschijnselen zichtbaar maken. Dit
maakt dat zijn film werkelijk diep ont
roert en dit ook maakt zijn film tot
een uiting van waarachtige filmkunst.
En al mogen er in „Tragische jacht"
(„Gaccia Tragica") nog vele onvolko-
mendhed'en aan te wijzen zijn, om al
deze verdiensten is deze film toch een
meesterstuk te achten, dat wij met be
wondering en meer nog met dank aan
vaarden, niet in het minst ook om de
prachtige, gave prestaties der acteurs,
onder wie Vivi Gioi opvalt door haar
felle, snijdend-rake en toch psycholo
gisch heel subtiel-gevoelige, typering
van een bendeleidster. Wie een kans
om „Tragische jacht" te zien, niet aan
grijpt, doet deze film en ook de film
kunst onrecht en bovendien zichzelf
tekortl LONG—SHOT
raampjes de rode koppen van twee
feestende zeelui. En een plukje flane
rende Laskaren staat op dwaas-dunne
spillebenen te tandakken. En alsmaar
nieuwe auto's, fietsen, paard-en-wagens.
In „Café de Schreierstoren" is het
stil. Aan het raam een kleurig plak
kaat van de laatste film van Abbot
Castello. Binnen, achter de tapkast,
met ingelegde blauwe tegeltjes, staat
de buffetjuffrouw. Er is geen grein ro
mantiek rondom haar. Noch aan haar
C. A.-jurk, noch aan de trieste res
tanten van een voormalige permanent
of aan het mechanisch gebaar, waar
mee ze steeds weer nieuwe koppen
koffie inschenkt en glazen bier vult.
„Café de Schreierstoren" is alleen maar
burgerlijk. Luguber van burgerlijk
heid. Burgerlijk de gebeitste tapkast,
burgerlijk de prentjes aan de muur. En
zo die tapkast en de prentjes, zo zijn de
gasten.
Een paar gemelijke schippers, die zit
ten te kankeren over te weinig vracht.
Twee kantoorklerken, mager en grijs
van het eindeloos tikken van brieven.
Een chauffeur die in slaap is getold en
hoorbaar snurkt. Twee deuren in de
muur: op de ene „telefoon", op de an
dere- „W.C.". Zo is het in Café de
Schreierstoren, in het hart van Amster
dam, op een zomernamiddag. In 't ver
burgerlijkt hart van de oude koopmans
stad. Zelfs de tuil vlammende dahlia's,
die als brokken vuur over de tapkast
hangen, kunnen de sfeer van grijze ge
zapigheid en kil-klamme burgerlijk
heid niet neutraliseren. Hier is iets
van de dood. van vergane glorie, van
een verlaten sterfhuis. Het is bijna
tastbaar aanwezig.
Geen luifelhoeden, geen janmaats en
geen sinjeurén. Geen voorbijzwevende
kathedralen van zeil. Geen schreiende
Machtelds ën wenende Catharina's.
Het enige dat hier weent is het straat
orgel, dat navrant en nadrukkelijk ver
telt van het 'droef relaas van de blonde
Noor, die in het bloed van zijn geliefde
zong. T
(")CH, die verbeelding van ons! Die
dwaze, kinderlijke, hunkerende ver
beelding der dingen, die er mischien,
misschien, eens, eeuwen geleden, zijn
geweest. Ze zijn hier niet meer en wie
ze zoekt, die zoekt vergeefs. Die din
gen zijn weg, op de wieken der vier
winden en op de vleugels van de Tijd.
Wat overbleef is alleen die oude, grijze
toren met het goudig schip erboven.
Die bleef. En een café, dat de naam
van die toren draagt maar niets met 't
oud en nobel Amsterdam-van-toen te
maken heeft.
Wat overbleefja, het water nog.
Dat schurend, klokkerend, rutselend
water onder steigers en tegen palen.
Donker en geheimzinnig. Hetzelfde
water dat er toen ook al was. Het wa
ter dat vijf werelddelen bespoelt en
waarin altijd iets is blijven hangen van
maneglans en sterrenschittering van 't
verre Oosten en nog verdere Oosten.
Wat overbleeieen vage herinne
ring in de geur van teer en hout en
koffie. En de stuwende wolken, die
eeuw na eeuw voortschuiven van kim
tot kim. En de zon, die Amsterdam,
zélfs dit verburgerlijkt, verzakelijkt en
ontluisterd Amsterdam, in een avond
lijke gloed zet, die de gloed al was van
Rembrandt's clairobscuur.
En tenslotte: dat gouden schip op het
uiterste punt van de Schreierstoren.
Dat volgetuigde schip, varend door de
wind die tussen hemel en aarde staat
en dat van eeuw tot eeuw dóórvaart.
Onaantastbaar voor de vergane glorie
van de stad die eens Breero's, eens
Rembrandt's stad was.
De Tijd ontnam haar opperste glorie
van Kroondraagster van Europa. Bijna
alles ontnam hij haar. Wat overbleef
waren het water en de wolken, het
licht, de wind en dat eenzaam varend
hemelschip, boven op de Schreiers
toren. Zolang Amsterdam hen nog
heeft, dat water en die wind, dat licht
en 't hemelschip, zolang zuHen er
dwaze mensen zijn die luisteren naar de
stem van dat oude, sterke hart der
stad, dat nergens verstaanbaarder slaat
dan op de Scrayershoek, daar bij die
toren. ANTHONY VAN KAMPEN
5-JARIG JONGETJE VERDRONKEN
De vijfjarige F. A. van Dijk te Rot
terdam is van een schip, dat aan de
Prins Hendrikkade lag, te water ge
raakt en verdronken.
De Belgische fabrikanten van
nylonkousen hebben het voornemen
te kennen gegeven hun fabrieken bin
nenkort voor onbepaalde tijd te slui
ten. Zij beschuldigen de regering er-'
van hun belangen niet voldoende ,xte
hebben behartigd.