De ontmaskerde Sint Ni col aas
Een klomp van Sint Verhaa'y°°'-dejeu~ir)
Hensbroek
O OOR WILLEM ADDESOM
^O'N GEKKE SINTERKLAAS ALS DIT gaat worden, heb ik nog nooit
meegemaakt," zei ik en ik geloof, dat ik daarmee iets heel idioots heb
gezegd, want ze keken me allemaal aan, of ze me wilden opeten. „Nou ja,"
zei ik, „ik bedoel, nou vaar je op het land, waar hij om zo te zeggen geboren
en getogen is en van de hele kerel hebben ze nog nooit gehoord. Alles, wat
ze doen is mekaar vermoorden zo hard als ze kunnen. Meneer Franco en de
rest. Er brandt geen lichtje aan de wal en de kerels, die je aan boord krijgt
in him blauwe overalls zijn net wandelende arsenalen. Ze lopen krom van
het geschut
Nog altijd gaf niemand antwoord. De eerste stuurman stond op en wierp
me een blik toe, die me het hoekje zou hebben om geholpen, als blikken
konden doden. Toen wandelde hij waardig en stom de messroom uit. De
hoofdmachinist, die wij „Oortje" noemden, omdat-ie op een eekhoorn leek,
huppelde achter hem aan en „Dirty Dick", de ouwe, liet z'n vingers knappen
om er akelig van te worden. Dat was zo'n hebbelijkheid van hem, als hij zich
ergerde. Stuurman drie zei alleen maar: „Bah, verdorie!" en toen waren
Rudy en ik alleen over tussen de vier witte wanden van het hok, dat wij
onze salon noemden.
„Daar kaan zai," zei Rudy in zijn
beste Hollands, „was ein schtelletje
labbekakken. Komm mit, dan kaan
wai eentje vatten."
In zijn hut was de rommel onbe
schrijfelijk. Boeken slingerden over
de sofa en over de vloer. Een vuil
ketelpak met zwarte olievegen in
donkerbruine stof zwalkte op een
stoel en in de neergeslagen bak van
z'n wastafel zwommen twee zakdoe
ken, die hij juist uitgewassen had.
De derde meester zwiepte een hoek
van de sofa leeg en tastte achter z'n
hoofdkussen in de kooi, waar de de
kens nog wanordelijk rondslingerden.
Zijn olijke gezicht vertrok in een
grijns, toen hij een driekwart-volle
vierkante kruik te voorschijn bracht.
De glaasjes bewaarde hij in het rekje
boven de wastafel, waar z'n tanden
borstel hoorde te staan.
Goudgeel klokte de jenever uit de
groene hals van de fles. „Ein Prosit
zei Rudy opgewekt, „und laat die
boeren maar dorsjen." De schijn van
de plafondlamp viel in mijn glas. „Sa-
ludy pesetas" zei ik en toen waren
de glazen alweer léég ook.
„Schnap jai dat nou," vroeg de
tweede machinist. „Schnap jai nou,
waarom die lui zo de dampen in heb
ben?" Ja, ik snapte het wel, maar ik
had óók wel door, dat ik dat m'n
Duitse vriend niet aan zijn verstand
zou kunnen prevelen. Want die had
niet voor niets boven zijn bed een
spreuk hangen, netjes vastgeprikt
met vier punaises, vlak naast een wat
bloterige juffrouw in hardviolette
kleuren. „Mens, erger je niet" stond
er op die spreuk en nou ja, wat wóu
je dan?
AAAAR IK SNAPTE HET BEST. Ze
hadden de pip in, omdat alles zo
tegen liep. Dat is nooit lollig, maar
deze reis was het wel héél er&' Eerst
met briketten van Emden naar Arzeu
in Noord-Afrika. Moet je méémaken,
briketten op een fruitscheepje. Maar
ja, in Spanje was het bloederige
avontuur begonnen van de burger
oorlog en de bazen in Rotterdam von
den het veiliger om eerst even uit te
kijken, voor ze ons weer naar Alme-
ria en Denia en Alicante toestuurden.
De druiven en de citroenen en de si
naasappels konden wel even wachten.
Nou was het bij ons aan boord altijd
al armoe troef geweest. Als ze je
rederij „Maatschappij zonder centen"
noejnen, rammelt er ergens wel wat.
Maar met die briketten was het hele
maal bij de wilde knorhanen af. De
hele prauw zat onder het kolenstof.
Van de gele verf was niks meer over
en het gruis knerste in de spinazie bij
de kok in z'n kombofje. In Arzeu be
gon het liedje nog eens van voren af
aan bij het lossen en toen het schip
leeg was, stond de Spaanse bootsman
met zijn handen in de warrige haren.
„Carajo, Madre de Dios," ketterde hij,
„Wat een bende!" Maar toen begon de
narigheid pas goed. Want van Arzeu
stuurden ze ons naar Mostaganem,
een beetje verder om de Oost, om
oud ijzer te laden. Oud ijzer voor Huil.
Daar maken ze van die oude locomo-
tiefwielen en schroeven en moeren
weer kanonnen en die verkochten ze
weer aan Franco of aan de „roden".
Zo bleef het werk aan de winkel. Als
je het goed door had, was het eigen
lijk even eenvoudig als gemeen, het
hele spelletje. Maar eerst, vóór we de
Middellanse Zee zouden verlaten, lie
ten ze ons in Barcelona nog wat la
ding halen eiïjin Marseille lag ook nog
een beetje in een hoek van de loods.
En toen was er met het volk geen
huis meer te houden. Want zolang
we ver weg bleven van de Spaanse
kust ging het wel, al vlogen ze elkan
der soms in de haren, maar toen de
naam Barcelona viel, ontstonden er
twee partijen. Falangisten en „rojos"
Waarom, wisten ze zelf niet, want ze
voeren op een Nederlands schip en ze
zouden hun leven lang toch zo arm
als kerkratten blijven.
Nou, en dat geef ik je te doen. Met
een verpest schip en een onwillige be
manning langs een kust, waar alle
vuren gedoofd waren. En niks meei
aan boord door al het oponthoud
Geen sigaretten meer, de druppies bij
na op, en alles uit het blik. Hoe eer.
aardappel eruit zag, wist niemand
meer. En overmorgen nota-bene Sin
terklaas. Nee, ik snapte best, waarom
de stemming om te schieten was. En
dat zei ik ook tegen Rudy, die de
tweede machinist en mijn beste vrind
aan boord was. Al was-ie dan ook een
rare vogel, die zich van God noch
gebod iets aantrok.
„Ja," zei hij peinzend, „ja, drienk nog
einmaal aus. Prosit! lek viend dat
helemaal geen reden om de pee in te
hebben, want die zee ies overal blauw
en de zon schijnt altijd voor nieks, in
Halifax net zo goed als ien Schpanje
of ien Rotterdam. Maar koet, zai zain
ketrouwd en zai lopen op pantoffeltjes
in hun hut en daarom zal het wei
zain. Luister, Sparks, iek wéét er wel
was op
Toen liet hij voor de derde keer de
groene glazen kruik klokken en ont
vouwde een plan. En hij bedreigde me
met duizend verschillende doden, als
ik het zou verraden. „Morgenmiettag"
zei hij, „zal ik de herren wel eens een
opkiekertje geven. Wo zain wai dan?"
„In de Golfe du Lion," zei ik, „vlak
bij Marseille."
om te zien, wat hij doen moest en
toen die vuil keek, zette de hoofd
machinist ook zijn kwaadste gezicht
op. De ouwe liep rood aan en liet zijn
vingers knappen en de rest durfde toen
ook niet te lachen. Het leek wel, of
daar de doodstraf op stond, die onge-
luksreis.
Het werd doodstil in de messroom.
Buiten hoorde je de mistral joelen en
hollen om de hoeken van de dekhui
zen en kort en kletterend sloegen de
vlaggelijnen tegen de voormast. Be
neden, in de pantry rammelden de
borden en de schoteltjes in hun rek
ken en de kopjes tinkelden met een
zilveren geluid tegen elkaar aan, als
ze aan hun haakjes slingerden.
Sinterklaas stond nog altijd vlak bij
de deuropening en wenkte in de gang
van het dekhuis. Twee handen scho
ven een plat kistje naar binnen. Toen
schreed de Sint een paar passen naar
voren, tot hij midden op de vloer
stond onder de plafonnier. Steunend
op zijn bezemstaf stond hij daar, soe
pel meewiegend met de halen van het
schip. Met één hand plukte hij een
paar sisalharen uit zijn mond en hij
keek scheel van pleizier. Maar nog
altijd lachte niemand. Een grafkelder
was er een Luna-park bij. Sinterklaas
zette een vierkant gat open ergens
in de baard van vezels om een toe
spraak te houden en toen gebeurde
het.
£)E JONGE MARIA nam een haal
als een jong veulen, met de neus
omlaag en het kistje bij de deur be
gon te glijden. Het was allemaal in
twee seconden gebeurd, maar ik zie
het nog voor me. De potsierlijke fi
guur midden in de messroom en de
stalen smoelen van de officieren aan
de tafel. Als de bal op een kegelbaan
suisde de kiste dwars-over en raakte
de Sint tegen zijn hielen. Twee benen
tegelijk werden onder hem vandaan
gemaaid, zijn staf schoot uit z'n han
den weg en met een smak belandde
hij midden op de vloer, met de mijter
over z'n ogen en z'n baard aan één
kant los. Het kistje schoot te bar
sten tegen de tafelpooten tussen het
zaagsel van binnen slingerden tien
pakjes Lucky Strike, die Sinterklaas
als cadeautje voor ons bedoeld had en
waar niemand iets van had geweten.
En kijk, toen stikten ze allemaal
van het lachen. Ze waren niet tot be
daren te krijgen. De tranen liepen
hen over de wangen. „Oortje" lachte
het hardste van allemaal. En „Dirty
Dick" vergat gewoonweg met zijn
vingers te knappen.
Er is die reis helemaal niet meer
gekankerd. In Marseille niet en later
in Huil niet en toen we net vóór Kerst
mis in Rotterdam meerden, was de
stemming helemaal wat je noemt. En
elke keer, als ze die reis de tronie
van Rudy tegenkwamen, werd er ge
lachen bij de herinnering. Maar, zie
je, zo komt het, dat ik die lui van de
Jonge Maria toch niet zulke héle beste
kameraden vond en dat er aan het
Sinterklaasfeest een nasmaakje zit.
Ik ga je groeten, want het wordt tijd
voor m'n wacht. Scheveningen-radio
zal wel een paar telegrammen voor
ons hebben.
Drama in den hu.ze
Wortelmans
LIET WAS TRADITIE in den huize
Wortelmans, dat St. Nicolaas zich
jaarlijks in hoogst eigen persoon kwam
vergewissen van de welstand van de
familie. In de eerste dagen van Decem
ber placht hij zijn komst aan te kondi
gen. In de familiekring ging dan van
mond tot mond de tijding, dat de be
jaarde bisschop opnieuw het gezin met
een bezoek zou vereren.
Het was een wat vreemd uitgedoste
St. Nicolaas die op de bewuste avond
onder luid geraas de trap afdaalde. De
Goedheiligman arriveerde n.l. niet aan
de huisdeur, doch had klaarblijkelijk
de reisroute van Zwarte Piet gekozen,
die ook steeds van de daken af in ons
midden pleegt te komen. De Heilige
was gehuld m een mantel die kennelijk
even te voren nog als deken op een bed
had dienst gedaan. Hij droeg een mijter
van papier, welke alle sporen vertoon
de van het gebruik in vorige jaren, in
de rechterhand torste hij een staf, zijn
de een met papier omhulde stok waar
mede men ramen pleegt te openen, met
aan het einde daarvan een ijzerdraad
bij wijze van krul. Het vreemdsoortig-
ste was het feit, dat hij aan één zijner
voeten een ketting had, zo iets als een
groot soort hondenketting, die kenne
lijk heel wat jaren in de een of andere
hoek had gelegen en daarvan de sporen
droeg in de vorm van een dikke laag
roest. Verder was Sint Nicolaas uitge
rust met een mombakkes waaraan enig
uitgerafeld touw was vastgeplakt bij
wijze van baard. Een en ander gaf de
Sint nu niet bepaald een vriendelijk
aanzien; hij maakte naar het uiterlijk
allerminst de indruk een kindervriend
te zijn.
Wij hadden n^oit te voren gehoord
van een Sint Nicolaas met een ketting
aan zijn voet, een ketting, die uiteraard
heel wat lawaai maakte, toen de Goed
heiligman de trap afdaalde, waardoor
de kinderen al bij voorbaat de schrik
op het lijf werd gejaagd.
Onderwijl de jeugd vanwege het ket-
tinggerinkel angstig samendromde,
meende de Sint zijn komst luidruchtig
te moeten aankondigen door niet alleen
op de kamerdeur een roffel te slaan,
maar tevens met luider stemme tot
driemaal aan te kondigen: „Hier is St.
Nicolaas".
De deur opende zich en St. Nicolaas
schreed de kamer binnen in de volle
waardigheid zijns persoons, voor zover
althans 's mans kleding daartoe nog de
mogelijkheid bood.
De kinderen kwamen niettemin on
der de indruk van de statige, zij het
wat vreemd geklede verschijning. Dat
bleek uit het wat benepen kinderge
zang, waarmede Zijne Eminentie werd
verwelkomd.
„Beste kinderen", sprak St. Nicolaas,
nadat hem ingevolge de gewoonte va
ders armstoel als zitplaats was aange
boden. Verder dan „Beste kinderen"
kwam het evenwel niet, want tot zijn
ontzetting voelde de Sint, dat er iets
gaande was. Door het losschieten van
het koordje, waarmede de mombakkes
was bevestigd, zakte deze langzaam
weg voor het gezicht van de oude Hei
lige. Steeds sneller naderde het onheil.
Wel deed de Sint nog pogingen om
mombakkes en baard op hun plaats te
brengen, maar dit gelukte niet. De kin
deren zagen vol ontzetting het schouw
spel aan en keken in een verschrikt
mannengezicht toen de mombakkes
tenslotte omlaag plofte
St. Nicolaas zag geen kans meer om
zijn figuur te redden, want de jongste
dreumes van de familie Wortelmans
sperde zijn mondje open en slaakte met
een kreet van ontzetting de woorden:
„Ome Hein".
Dat was het ogenblik waarop St. Ni
colaas, alias Oom Hein, zich ijlings uit
de voeten meende te kunnen maken, de
mombakkes in de overhaaste vlucht op
de vloer van de huiskamer achterlaten
de.
Het gerinkel van de ketting langs de
trap en het dreunend dichtslaan van
een slaapkamerdeur vormden het einde
van het mislukte hoge bezoek, dat
nochtans stormen van plezier in de
huiskamer ontketende, in het bijzonder
bij het ouderpaar dat nagenoeg in
zwijm lag van de lach.
St. Nicolaas heeft in latere jaren nim
mer meer bij de familie Wortelmans in
hoogst eigen persoon zijn opwachting
gemaakt. Oom Hein had er schoon ge
noeg van.
pk DRIJFT EEN KLOMP IN DE SLOOT, een klein klompje. Dat klompje
van Aartje, die kleine leuke jongen van vjjf jaar, die daarginds woont,
aan de overzijde van de weg. De koude Decemberwind duwt dat klompje
voort over de rimpeltjes van de sloot. En Aartje zelf staat daar aan de
kant te kijken, samen met Gijs, zijn vriendje.
Nee, zó was het niet bedoeld. Ze hadden zo'n leuk spelletje bedacht: ieder
zou een klomp uittrekken en die in de sloot laten varen. Met een tak, die ze
vooraf gezocht hadden duwden ze hun bootje voort. Daarmee zorgden ze
ook, dat hun schip niet te ver naar de overkant kon afdrijven. Want de
sloot was héél breed. Zelfs een grote jongen zou er niet overheen kunnen
springen. Ze moesten er dus voor zorgen, hun scheepje dicht bjj zich te hou
den. Daarvoor gebruikten ze elk een tak.
Maar nu was de tak van Gijs uit zijn handje gegleden. Zo maar plons3
in de sloot. En Gijs had hem niet kunnen pakken. Nu moest Aartje met
zijn tak die van Gijs eerst opvissen. En toen ze dat ding weer veilig aan de
kant hadden, toen, o toen kwam het ergste! De klompjes waren intussen
verder gedreven. Die van Gijs konden ze nog juist bereiken; met veel moeite
kregen ze die weer naar zich toe. Maar Aartjes klomp? Nee daar konden
ze niet meer bij. Onmogelijk!
Met een beteuterd gezicht stonden de twee kereltjes te kijken naar het
mooie schip, dat rustig wegdreef, buiten hun bereik
£)E VOLGENDE DAG HAD IK nét
Marseille-radio aan de lijn gehad voor
een seintje naar de agenten, toen het
begon te waaien. Onverwacht en vuil
hard uit het Noordwesten. Mistral zeg
gen wij en „vent de cers" noemen de
Fransen die wind. En eer het een half
uur"later was, maakte de Jonge Ma
ria", die zo wreed was als een kist
met steenen, de gekste schuivers. Het
ene ogenblik boorde zij haar neus in
een schuimende roller en greep haar
schroef wild naar water, en vlak
daarop kon je zó wel onder de steven
doorkijken. Om misselijk van te wor
den, als het niet zo misselijk was. Om
half vijf sloot ik mijn radiohut en
zakte af naar de messroom voor de
thee. Zes mannen met begrafenisge
zichten en de duivel in hun hart.
„Wacht maar," dacht ik, ,,zo dadelijk
zullen iullie wel lachen, makkers, er.
deze Sinterklaas zal jullie nog lang
heugen."
Toen sloeg de deur open en stapte
de zonderlingste goedheiligman bin
nen, die ooit op twee benen kinderen
is komen bangmaken. Het gedrocht
leek nergens op. Maar de stem was
die van Rudy, met een onvervalst
Duits accent. Zijn gewaad was van
jute, vermoedelijk geklauwd van de
bootsman en aan zijn voeten staken
slippers met rode strikken van papier.
Een grote pluk uitgeplozen sisal was
zijn baard en op zijn schaarse haren
zat een mijter geklemd, die hij ge
maakt had van een binnenstebuiten
gevouwen Zuidwester. Keurig bekleed
met rood vloeipapier en Jekker scheet
gezet. En de kindervriend steunde bij
het gaan op een bezemsteel als staf.
Triomfantelijk keek hij rond en
sloeg zich hard met één hand op de
borst. „Sankt Niekolaas," zei hij en
zag eruit, of hij een donderende ova
tie verwachtte. Niemand bewoog
„Oortje" keek naar de opperstuurman
jyjAAR HET allerergste kwam nog!
Het werd schemerig en vóór het
donker moesten ze thuis zijn. Dat was
voor Gijs niet zo erg. Doch Aartje had
nu maar één klomp. Hij zou thuis moe
ten komen op zijn kousjes. Want op
één klompje lopen, dat ging natuurlijk
niet. Ja, en dan zou hij alles aan moe
der moeten vertellen. En dat was nu
het allerergste! Want moeder had haar
kleine jongen streng verboden bij de
sloot te gaan spelen. Dat vond ze te
gevaarlijk. En vader natuurlijk ook.
Maar die kwam pas laat thuis, die wist
het dus niet dadelijk.
Moe keek altijd naar zijn klompjes,
of die niet nat en modderig waren.
Want dan wist ze wel, waar haar klei
ne vent geweest was. En laatst had ze
gezegd: „Als je weer bij de sloot speelt,
zullen we het Sinterklaas laten weten,
hoor! Dan krijg je geen lekkers van
hem en misschien stopt zwarte Piet je
dan wel in de zak! Pas dus maar goed
op!"
Aartje had toen erg bang gekeken
en zich vast voorgenomen om niet meer
bij de sloot te komen om daar te spe
len. En nu had hij het toch gedaan!
Hij had er helemaal niet meer aan ge
dacht, toen zijn vriendje hem voorstel
de om te gaan schuitjevaren.
Hoe moest hij nu thuiskomen? Moe
der zou natuurlijk op hem brommen.
Vader zou het vanavond ook horen en
die zou - el neel boos zijn. Maar het
ergste was: morgen zou Sinterklaas ko
men en dan had hij straf verdiend en
kreeg hij geen lekkers van de Sint.
Geen wonder, dat Aartje geen zin
had om naar huis te gaan. Maar toen
Gijs weg ging, moest hij wel mee.
Zo 'angzaam als het maar kon, slofte
hij op kousevoeten door het tuintje
naar het achterhuis. Hij zette zijn enige
klomp in het klompenhok en schoof de
keuken in. Gelukkig, er was niemand
Hij kroop op een stoel, die naast het
fornuis stond en speelde verlegen met
een knoop van zijn blouse.
Daar kwam moeder binnen. Het viel
haar dadelijk op, dat haar ventje zo
stil was Hij vroeg niet om een boter
ham of koekje, zoals hij anders dade
lijk deed. als hij thuis kwam. Dat wek
te haar argwaan Maar ze zei nog niets
Eerst ging ze eens kijken, hoe zijn
klompjes er uitzagen, of ze soms erg
bemodderd waren. Maar wat was dat?
Ze vond er maar één!
..Aartje!" riep moeder, „kom eene
hier: waar is je andere klomp?"
Eerst durfde Aartje geen antwoord
geven, maar on mof'-rs aandringen
kwam het hoge woord er uit. „Wat?"
riep ze uit, „drijft dat ding nog in de
sloot?" En hoe ben je dan thuisgeko
men? Op je kousjes zeker?"
Aartje knikte van ja.
„Geen wonder, dat ik je niet hoorde
binnenkomen. En het is nu ook te don
ker om nog bij die sloot te gaan zoe
ken. Dat moet vader maar doen. On
deugende jongen, ga daar zitten en kon?
niet van die stoel af; voordat vader
er is. Die zal je wel straf geven!"
Dat gebeurde dan ook. Nadat vader
alles gehoord had, haalde hij een stal
lantaarn en een lange stok en ging
daarmee naar de sloot. Maar toen hij
een half uur later weer thuiskwam,
had hij Aartje's klomp nog niet gevon
den.
Aartje had vast een boterham een
gehad en was daarna naar bed ge
stuurd. Nu kwam vader bij hem en
zei: „Je wou zeker graag wat van Sin
terklaas, is 't niet? Welnu, als je maar
één klomp hebt, kan dat niet. Alleen
als je beide klompen naast elkander
onder de schoorsteen staan, doet de
Sint er iets in. Dus zal Sint je wel niets
geven. Dat is dan je straf!"
O, wat erë was dat... Morgen! Mor
gen was het de tijd, om de klompjes
achter de kachel te zetten. En morgen
zou hij maar één klomp hebben. Als
die éne toch achter de kachel mocht
staan, dan zou Sint toch zien, dat de
andere ontbrak. En dan zou hij meteen
begrijpen, dat Aartje ondeugend was
geweest. En dan kreeg hij niets! De
kleine jongen huilde zachtjes en zo
viel hij in slaap.
Cenzaam dreel een klein klompje ver
der in het donker. Het dreef de sloot
uit en kwam toen in de vaart. Daar
joeg de koude wind nog feller over het
donkere water. In de verte naderden
twee lichtjes, één groen en één rood.
Die waren van een schip, dat langzaam
aan kwam glijden. Je hoorde in de stil
Ie avond de motor stampen. Het water
spoot voor de boeg van het schip om
hoog en rolde opzij weg, in lange, schui
ne golven naar de wal toe. Die golven
tilden het kleine jongensklompje op en
droegen het mee naar de kant Daar
smeet een hoge baldadige golf het
kleine ding pardoes op de kant in het
dorre gras, vlak naast het steigertje
van de veerman, die aan de overkant
woonde.
Die oude veerman was Aartje's groot
vader. Hij vond diezelfde avond nog
het klompje, toen hij zijn roeiboot aan
legde aan de steiger, want hij wilde
even bij zijn kinderen gaan kijken. Dat
waren natuurlijk Aartje's vader en moe
der. Dat is een aardig klompje, dacht
de oude man. Daar zal ik een mooi
zeilscheepje van maken voor kleine
Aart. Hij pakte het op en nam het mee.
Vader en moeder waren natuurlijk
erg blij, toen Opa zijn vondst liet zien.
„Maar dat is Aartje's eigen klomp!"
riepen ze allebei.
Daar begreep opa natuurlijk niets
van en daarom vertelden ze hem maar
gauw. wat er gebeurd was en welke
straf kleine Aart gekregen had.
Opa schudde z'n hoofd. ,.'t Is natuur
lijk erg ondeugend van hem, dat hij
zo ongehoorzaam is", zei grootvader.
„Maar misschien is hij nu wel zo ge
schrokken, dat hij het nooit meer zal
doen. Laat hem nu morgen zijn klomp
jes maar achter de kachel zetten. Ik
moet Sinterklaas morgenavond toch
overvaren, dan zal ik hem wel zeggen,
dat Aartje het nooit weer zal doen.
Maar dat hij nu helemaal niets krijgt,
vind ik wel wat tè erg".
Ja, dat vond moeder eigenlijk ook,
Dus moest vader maar beslissen. En die
zei: Tja. hij heeft nu weer twee klomp
jes Hij mag ze dan wel neerzetten en
we zullen daar maar afwachten, wat
Sinterklaas doet. Misschien weet hij
het nog niet eens".
Je begrijpt wel, hoe verwonderd en
blij Aaitje de volgende morgen was,
toen hij van moeder hoorde, dat zijn
klompje weer terecht was, maar moe
der vertelde hem niet. dat opa de klomp
gevonden had. Ze praatte nog eens ern
stig met haar kleine jongen, want ze
was o, zo bang, dat hij nog eens in die
sloot verdrinken zou. En Aartje be
loofde haar, dat hij het nooit weer zou
doen, heus niet! Nu, dan was het goed.
Hij mocht dan wel weer gaan spelen.
Over wichelroede en
aardstralen
Voor een goed gevulde zaal trad in
café Kossen, onder auspiciën van de
vereniging „Ontwikkeling en Ontspan
ning" de heer Bergsma uit Schagen op
met het onderwerp „Wichelroede en
Aardstralen". Over dit onderwerp is
vooral de laatste jaren veel geschre-
\en en gesproken. Om niet in herha
ling te treden komt het ons wenselijk
voor met een resumé te volstaan, te
meer omdat onlangs een soortgelijke
lezing reeds te Hensbroek is gehouden.
Op populair wetenschappelijke en
onderhoudende wijze heeft de heer
Bergsma de problemen van aardstra
len, aardbanen of golvingen, of welke
benaming men ook mag geven, ter
sprake gebracht, waarbij de komische
noot vele malen naar voren kwam.
Aan de hand van ervaring memoreer
de spreker verschillende sterke staal
tjes van de, veelal nadelige, invloed
der z.g. aardstralen op mens, dier en
gewas. De roede werd gedemonstreerd,
waarbij ook de aanwezigen gelegen
heid kregen hun gaven te beproeven,
echter zonder veel resultaat. De heer
Bergsma lichtte evenwel toe, dat veel
meer personen de wichelroede kunnen
hanteren dan van sommige zijden wel
eens wordt beweerd; aan zijn school
te Schagen kon b.v. 10 procent der
leerlingen succes boeken.
Spreker waarschuwde voor overma
tige suggestie, maar wenste dat dokto
ren, etc. de wichelroede bij de thera
pie zouden willen te baat nemen.
Enkele personen stelden vragen. We
betwijfelen het of men geheel tevre
den was met de antwoorden van de
heer Bergsma. Wel kunnen wij het met
de spreker eens zijn, dat deze weten
schap nog betrekkelijk in zijn begin
stadium, voor mens, dier en cultuur,
een heilzame uitwerking kan hebben.
Het was een belangwekkende avond,
waarop met genoegen kan worden te
ruggezien.
Marktberichten
WARMENHUIZEN, 25 Nov. '49. 1360
kg Rode kool f 5.50—f 7.40; 1000 kg
Gele kool f 5.50—f 5.60; 53.200 kg Witte
kool f 8.60f 9.60; 800 kg Andijvie
f 14.30f 14.80; 1900 kg Groene kool
f 16.60—f 17.30; 2600 kg Uien f 24.10—
f 24.50.
NOORDER MARKTBOND, 25. Nov.
3000 kg Uien f 22.60—f 24.60; 80*00 kg
Rode kool f 5.50—f 8.80; 3000 kg groene
kool f 12.20—f 16.50; 140.000 kg Witte
kool f 7.20f 9.30; 15.000 kg Andijvie
f 14.60—f 17.50.
LANG. GROENTENCENTR., 25 Nov.
2000 kg Uien f 23—f 24.70, grove f 20.50
f 20.70; 4500 kg Andijvie f 9.80
f 16.60; 13800 kg Witte kool f 7.30—
f 8.80; 8000 kg Groene kool f 10f 17.80;
8000 kg Gele kool f 5—f 7.10; 35.000 kg
Rode kool f 5.50f 9.90.
Maarwat zou Sinterklaas nu
doen? Zou hij ook boos op hem zijn?
Dat wist Aartje niet, maar hij was
erg bang, dc' hij niets krijgen zou. En
toen hij 's avonds zijn gedroogde en ge
schuurde klompjes achter de kachel
mocht zetter klopte zijn kleine hartje
erg hard. Éénmaal in zijn bedje bleef
hij lang wakker om te luisteren, of hij
Sint ook hoorde op het dak. Maar hij
hoorde een lange tijd niets, zodat hij
tenslotte insliep.
De volgende morgen vond hij in de
ene klomp wat snoep, maar in de ver
loren klomp een pra 'ïtig zeilschip van
chocola. Dolblij liet hij het aan vader
en moeder zien.
„Dat moet je niet in de sloot laten
varen, hoor Aartje'" zei vader plagend.
Zou Aartje dat wel eedaan hebben?
M. C. VERGERS
t