De ontmaskerde Sint Ni col aas Een klomp van Sint Verhaa'y°°'-dejeu~ir) Hensbroek O OOR WILLEM ADDESOM ^O'N GEKKE SINTERKLAAS ALS DIT gaat worden, heb ik nog nooit meegemaakt," zei ik en ik geloof, dat ik daarmee iets heel idioots heb gezegd, want ze keken me allemaal aan, of ze me wilden opeten. „Nou ja," zei ik, „ik bedoel, nou vaar je op het land, waar hij om zo te zeggen geboren en getogen is en van de hele kerel hebben ze nog nooit gehoord. Alles, wat ze doen is mekaar vermoorden zo hard als ze kunnen. Meneer Franco en de rest. Er brandt geen lichtje aan de wal en de kerels, die je aan boord krijgt in him blauwe overalls zijn net wandelende arsenalen. Ze lopen krom van het geschut Nog altijd gaf niemand antwoord. De eerste stuurman stond op en wierp me een blik toe, die me het hoekje zou hebben om geholpen, als blikken konden doden. Toen wandelde hij waardig en stom de messroom uit. De hoofdmachinist, die wij „Oortje" noemden, omdat-ie op een eekhoorn leek, huppelde achter hem aan en „Dirty Dick", de ouwe, liet z'n vingers knappen om er akelig van te worden. Dat was zo'n hebbelijkheid van hem, als hij zich ergerde. Stuurman drie zei alleen maar: „Bah, verdorie!" en toen waren Rudy en ik alleen over tussen de vier witte wanden van het hok, dat wij onze salon noemden. „Daar kaan zai," zei Rudy in zijn beste Hollands, „was ein schtelletje labbekakken. Komm mit, dan kaan wai eentje vatten." In zijn hut was de rommel onbe schrijfelijk. Boeken slingerden over de sofa en over de vloer. Een vuil ketelpak met zwarte olievegen in donkerbruine stof zwalkte op een stoel en in de neergeslagen bak van z'n wastafel zwommen twee zakdoe ken, die hij juist uitgewassen had. De derde meester zwiepte een hoek van de sofa leeg en tastte achter z'n hoofdkussen in de kooi, waar de de kens nog wanordelijk rondslingerden. Zijn olijke gezicht vertrok in een grijns, toen hij een driekwart-volle vierkante kruik te voorschijn bracht. De glaasjes bewaarde hij in het rekje boven de wastafel, waar z'n tanden borstel hoorde te staan. Goudgeel klokte de jenever uit de groene hals van de fles. „Ein Prosit zei Rudy opgewekt, „und laat die boeren maar dorsjen." De schijn van de plafondlamp viel in mijn glas. „Sa- ludy pesetas" zei ik en toen waren de glazen alweer léég ook. „Schnap jai dat nou," vroeg de tweede machinist. „Schnap jai nou, waarom die lui zo de dampen in heb ben?" Ja, ik snapte het wel, maar ik had óók wel door, dat ik dat m'n Duitse vriend niet aan zijn verstand zou kunnen prevelen. Want die had niet voor niets boven zijn bed een spreuk hangen, netjes vastgeprikt met vier punaises, vlak naast een wat bloterige juffrouw in hardviolette kleuren. „Mens, erger je niet" stond er op die spreuk en nou ja, wat wóu je dan? AAAAR IK SNAPTE HET BEST. Ze hadden de pip in, omdat alles zo tegen liep. Dat is nooit lollig, maar deze reis was het wel héél er&' Eerst met briketten van Emden naar Arzeu in Noord-Afrika. Moet je méémaken, briketten op een fruitscheepje. Maar ja, in Spanje was het bloederige avontuur begonnen van de burger oorlog en de bazen in Rotterdam von den het veiliger om eerst even uit te kijken, voor ze ons weer naar Alme- ria en Denia en Alicante toestuurden. De druiven en de citroenen en de si naasappels konden wel even wachten. Nou was het bij ons aan boord altijd al armoe troef geweest. Als ze je rederij „Maatschappij zonder centen" noejnen, rammelt er ergens wel wat. Maar met die briketten was het hele maal bij de wilde knorhanen af. De hele prauw zat onder het kolenstof. Van de gele verf was niks meer over en het gruis knerste in de spinazie bij de kok in z'n kombofje. In Arzeu be gon het liedje nog eens van voren af aan bij het lossen en toen het schip leeg was, stond de Spaanse bootsman met zijn handen in de warrige haren. „Carajo, Madre de Dios," ketterde hij, „Wat een bende!" Maar toen begon de narigheid pas goed. Want van Arzeu stuurden ze ons naar Mostaganem, een beetje verder om de Oost, om oud ijzer te laden. Oud ijzer voor Huil. Daar maken ze van die oude locomo- tiefwielen en schroeven en moeren weer kanonnen en die verkochten ze weer aan Franco of aan de „roden". Zo bleef het werk aan de winkel. Als je het goed door had, was het eigen lijk even eenvoudig als gemeen, het hele spelletje. Maar eerst, vóór we de Middellanse Zee zouden verlaten, lie ten ze ons in Barcelona nog wat la ding halen eiïjin Marseille lag ook nog een beetje in een hoek van de loods. En toen was er met het volk geen huis meer te houden. Want zolang we ver weg bleven van de Spaanse kust ging het wel, al vlogen ze elkan der soms in de haren, maar toen de naam Barcelona viel, ontstonden er twee partijen. Falangisten en „rojos" Waarom, wisten ze zelf niet, want ze voeren op een Nederlands schip en ze zouden hun leven lang toch zo arm als kerkratten blijven. Nou, en dat geef ik je te doen. Met een verpest schip en een onwillige be manning langs een kust, waar alle vuren gedoofd waren. En niks meei aan boord door al het oponthoud Geen sigaretten meer, de druppies bij na op, en alles uit het blik. Hoe eer. aardappel eruit zag, wist niemand meer. En overmorgen nota-bene Sin terklaas. Nee, ik snapte best, waarom de stemming om te schieten was. En dat zei ik ook tegen Rudy, die de tweede machinist en mijn beste vrind aan boord was. Al was-ie dan ook een rare vogel, die zich van God noch gebod iets aantrok. „Ja," zei hij peinzend, „ja, drienk nog einmaal aus. Prosit! lek viend dat helemaal geen reden om de pee in te hebben, want die zee ies overal blauw en de zon schijnt altijd voor nieks, in Halifax net zo goed als ien Schpanje of ien Rotterdam. Maar koet, zai zain ketrouwd en zai lopen op pantoffeltjes in hun hut en daarom zal het wei zain. Luister, Sparks, iek wéét er wel was op Toen liet hij voor de derde keer de groene glazen kruik klokken en ont vouwde een plan. En hij bedreigde me met duizend verschillende doden, als ik het zou verraden. „Morgenmiettag" zei hij, „zal ik de herren wel eens een opkiekertje geven. Wo zain wai dan?" „In de Golfe du Lion," zei ik, „vlak bij Marseille." om te zien, wat hij doen moest en toen die vuil keek, zette de hoofd machinist ook zijn kwaadste gezicht op. De ouwe liep rood aan en liet zijn vingers knappen en de rest durfde toen ook niet te lachen. Het leek wel, of daar de doodstraf op stond, die onge- luksreis. Het werd doodstil in de messroom. Buiten hoorde je de mistral joelen en hollen om de hoeken van de dekhui zen en kort en kletterend sloegen de vlaggelijnen tegen de voormast. Be neden, in de pantry rammelden de borden en de schoteltjes in hun rek ken en de kopjes tinkelden met een zilveren geluid tegen elkaar aan, als ze aan hun haakjes slingerden. Sinterklaas stond nog altijd vlak bij de deuropening en wenkte in de gang van het dekhuis. Twee handen scho ven een plat kistje naar binnen. Toen schreed de Sint een paar passen naar voren, tot hij midden op de vloer stond onder de plafonnier. Steunend op zijn bezemstaf stond hij daar, soe pel meewiegend met de halen van het schip. Met één hand plukte hij een paar sisalharen uit zijn mond en hij keek scheel van pleizier. Maar nog altijd lachte niemand. Een grafkelder was er een Luna-park bij. Sinterklaas zette een vierkant gat open ergens in de baard van vezels om een toe spraak te houden en toen gebeurde het. £)E JONGE MARIA nam een haal als een jong veulen, met de neus omlaag en het kistje bij de deur be gon te glijden. Het was allemaal in twee seconden gebeurd, maar ik zie het nog voor me. De potsierlijke fi guur midden in de messroom en de stalen smoelen van de officieren aan de tafel. Als de bal op een kegelbaan suisde de kiste dwars-over en raakte de Sint tegen zijn hielen. Twee benen tegelijk werden onder hem vandaan gemaaid, zijn staf schoot uit z'n han den weg en met een smak belandde hij midden op de vloer, met de mijter over z'n ogen en z'n baard aan één kant los. Het kistje schoot te bar sten tegen de tafelpooten tussen het zaagsel van binnen slingerden tien pakjes Lucky Strike, die Sinterklaas als cadeautje voor ons bedoeld had en waar niemand iets van had geweten. En kijk, toen stikten ze allemaal van het lachen. Ze waren niet tot be daren te krijgen. De tranen liepen hen over de wangen. „Oortje" lachte het hardste van allemaal. En „Dirty Dick" vergat gewoonweg met zijn vingers te knappen. Er is die reis helemaal niet meer gekankerd. In Marseille niet en later in Huil niet en toen we net vóór Kerst mis in Rotterdam meerden, was de stemming helemaal wat je noemt. En elke keer, als ze die reis de tronie van Rudy tegenkwamen, werd er ge lachen bij de herinnering. Maar, zie je, zo komt het, dat ik die lui van de Jonge Maria toch niet zulke héle beste kameraden vond en dat er aan het Sinterklaasfeest een nasmaakje zit. Ik ga je groeten, want het wordt tijd voor m'n wacht. Scheveningen-radio zal wel een paar telegrammen voor ons hebben. Drama in den hu.ze Wortelmans LIET WAS TRADITIE in den huize Wortelmans, dat St. Nicolaas zich jaarlijks in hoogst eigen persoon kwam vergewissen van de welstand van de familie. In de eerste dagen van Decem ber placht hij zijn komst aan te kondi gen. In de familiekring ging dan van mond tot mond de tijding, dat de be jaarde bisschop opnieuw het gezin met een bezoek zou vereren. Het was een wat vreemd uitgedoste St. Nicolaas die op de bewuste avond onder luid geraas de trap afdaalde. De Goedheiligman arriveerde n.l. niet aan de huisdeur, doch had klaarblijkelijk de reisroute van Zwarte Piet gekozen, die ook steeds van de daken af in ons midden pleegt te komen. De Heilige was gehuld m een mantel die kennelijk even te voren nog als deken op een bed had dienst gedaan. Hij droeg een mijter van papier, welke alle sporen vertoon de van het gebruik in vorige jaren, in de rechterhand torste hij een staf, zijn de een met papier omhulde stok waar mede men ramen pleegt te openen, met aan het einde daarvan een ijzerdraad bij wijze van krul. Het vreemdsoortig- ste was het feit, dat hij aan één zijner voeten een ketting had, zo iets als een groot soort hondenketting, die kenne lijk heel wat jaren in de een of andere hoek had gelegen en daarvan de sporen droeg in de vorm van een dikke laag roest. Verder was Sint Nicolaas uitge rust met een mombakkes waaraan enig uitgerafeld touw was vastgeplakt bij wijze van baard. Een en ander gaf de Sint nu niet bepaald een vriendelijk aanzien; hij maakte naar het uiterlijk allerminst de indruk een kindervriend te zijn. Wij hadden n^oit te voren gehoord van een Sint Nicolaas met een ketting aan zijn voet, een ketting, die uiteraard heel wat lawaai maakte, toen de Goed heiligman de trap afdaalde, waardoor de kinderen al bij voorbaat de schrik op het lijf werd gejaagd. Onderwijl de jeugd vanwege het ket- tinggerinkel angstig samendromde, meende de Sint zijn komst luidruchtig te moeten aankondigen door niet alleen op de kamerdeur een roffel te slaan, maar tevens met luider stemme tot driemaal aan te kondigen: „Hier is St. Nicolaas". De deur opende zich en St. Nicolaas schreed de kamer binnen in de volle waardigheid zijns persoons, voor zover althans 's mans kleding daartoe nog de mogelijkheid bood. De kinderen kwamen niettemin on der de indruk van de statige, zij het wat vreemd geklede verschijning. Dat bleek uit het wat benepen kinderge zang, waarmede Zijne Eminentie werd verwelkomd. „Beste kinderen", sprak St. Nicolaas, nadat hem ingevolge de gewoonte va ders armstoel als zitplaats was aange boden. Verder dan „Beste kinderen" kwam het evenwel niet, want tot zijn ontzetting voelde de Sint, dat er iets gaande was. Door het losschieten van het koordje, waarmede de mombakkes was bevestigd, zakte deze langzaam weg voor het gezicht van de oude Hei lige. Steeds sneller naderde het onheil. Wel deed de Sint nog pogingen om mombakkes en baard op hun plaats te brengen, maar dit gelukte niet. De kin deren zagen vol ontzetting het schouw spel aan en keken in een verschrikt mannengezicht toen de mombakkes tenslotte omlaag plofte St. Nicolaas zag geen kans meer om zijn figuur te redden, want de jongste dreumes van de familie Wortelmans sperde zijn mondje open en slaakte met een kreet van ontzetting de woorden: „Ome Hein". Dat was het ogenblik waarop St. Ni colaas, alias Oom Hein, zich ijlings uit de voeten meende te kunnen maken, de mombakkes in de overhaaste vlucht op de vloer van de huiskamer achterlaten de. Het gerinkel van de ketting langs de trap en het dreunend dichtslaan van een slaapkamerdeur vormden het einde van het mislukte hoge bezoek, dat nochtans stormen van plezier in de huiskamer ontketende, in het bijzonder bij het ouderpaar dat nagenoeg in zwijm lag van de lach. St. Nicolaas heeft in latere jaren nim mer meer bij de familie Wortelmans in hoogst eigen persoon zijn opwachting gemaakt. Oom Hein had er schoon ge noeg van. pk DRIJFT EEN KLOMP IN DE SLOOT, een klein klompje. Dat klompje van Aartje, die kleine leuke jongen van vjjf jaar, die daarginds woont, aan de overzijde van de weg. De koude Decemberwind duwt dat klompje voort over de rimpeltjes van de sloot. En Aartje zelf staat daar aan de kant te kijken, samen met Gijs, zijn vriendje. Nee, zó was het niet bedoeld. Ze hadden zo'n leuk spelletje bedacht: ieder zou een klomp uittrekken en die in de sloot laten varen. Met een tak, die ze vooraf gezocht hadden duwden ze hun bootje voort. Daarmee zorgden ze ook, dat hun schip niet te ver naar de overkant kon afdrijven. Want de sloot was héél breed. Zelfs een grote jongen zou er niet overheen kunnen springen. Ze moesten er dus voor zorgen, hun scheepje dicht bjj zich te hou den. Daarvoor gebruikten ze elk een tak. Maar nu was de tak van Gijs uit zijn handje gegleden. Zo maar plons3 in de sloot. En Gijs had hem niet kunnen pakken. Nu moest Aartje met zijn tak die van Gijs eerst opvissen. En toen ze dat ding weer veilig aan de kant hadden, toen, o toen kwam het ergste! De klompjes waren intussen verder gedreven. Die van Gijs konden ze nog juist bereiken; met veel moeite kregen ze die weer naar zich toe. Maar Aartjes klomp? Nee daar konden ze niet meer bij. Onmogelijk! Met een beteuterd gezicht stonden de twee kereltjes te kijken naar het mooie schip, dat rustig wegdreef, buiten hun bereik £)E VOLGENDE DAG HAD IK nét Marseille-radio aan de lijn gehad voor een seintje naar de agenten, toen het begon te waaien. Onverwacht en vuil hard uit het Noordwesten. Mistral zeg gen wij en „vent de cers" noemen de Fransen die wind. En eer het een half uur"later was, maakte de Jonge Ma ria", die zo wreed was als een kist met steenen, de gekste schuivers. Het ene ogenblik boorde zij haar neus in een schuimende roller en greep haar schroef wild naar water, en vlak daarop kon je zó wel onder de steven doorkijken. Om misselijk van te wor den, als het niet zo misselijk was. Om half vijf sloot ik mijn radiohut en zakte af naar de messroom voor de thee. Zes mannen met begrafenisge zichten en de duivel in hun hart. „Wacht maar," dacht ik, ,,zo dadelijk zullen iullie wel lachen, makkers, er. deze Sinterklaas zal jullie nog lang heugen." Toen sloeg de deur open en stapte de zonderlingste goedheiligman bin nen, die ooit op twee benen kinderen is komen bangmaken. Het gedrocht leek nergens op. Maar de stem was die van Rudy, met een onvervalst Duits accent. Zijn gewaad was van jute, vermoedelijk geklauwd van de bootsman en aan zijn voeten staken slippers met rode strikken van papier. Een grote pluk uitgeplozen sisal was zijn baard en op zijn schaarse haren zat een mijter geklemd, die hij ge maakt had van een binnenstebuiten gevouwen Zuidwester. Keurig bekleed met rood vloeipapier en Jekker scheet gezet. En de kindervriend steunde bij het gaan op een bezemsteel als staf. Triomfantelijk keek hij rond en sloeg zich hard met één hand op de borst. „Sankt Niekolaas," zei hij en zag eruit, of hij een donderende ova tie verwachtte. Niemand bewoog „Oortje" keek naar de opperstuurman jyjAAR HET allerergste kwam nog! Het werd schemerig en vóór het donker moesten ze thuis zijn. Dat was voor Gijs niet zo erg. Doch Aartje had nu maar één klomp. Hij zou thuis moe ten komen op zijn kousjes. Want op één klompje lopen, dat ging natuurlijk niet. Ja, en dan zou hij alles aan moe der moeten vertellen. En dat was nu het allerergste! Want moeder had haar kleine jongen streng verboden bij de sloot te gaan spelen. Dat vond ze te gevaarlijk. En vader natuurlijk ook. Maar die kwam pas laat thuis, die wist het dus niet dadelijk. Moe keek altijd naar zijn klompjes, of die niet nat en modderig waren. Want dan wist ze wel, waar haar klei ne vent geweest was. En laatst had ze gezegd: „Als je weer bij de sloot speelt, zullen we het Sinterklaas laten weten, hoor! Dan krijg je geen lekkers van hem en misschien stopt zwarte Piet je dan wel in de zak! Pas dus maar goed op!" Aartje had toen erg bang gekeken en zich vast voorgenomen om niet meer bij de sloot te komen om daar te spe len. En nu had hij het toch gedaan! Hij had er helemaal niet meer aan ge dacht, toen zijn vriendje hem voorstel de om te gaan schuitjevaren. Hoe moest hij nu thuiskomen? Moe der zou natuurlijk op hem brommen. Vader zou het vanavond ook horen en die zou - el neel boos zijn. Maar het ergste was: morgen zou Sinterklaas ko men en dan had hij straf verdiend en kreeg hij geen lekkers van de Sint. Geen wonder, dat Aartje geen zin had om naar huis te gaan. Maar toen Gijs weg ging, moest hij wel mee. Zo 'angzaam als het maar kon, slofte hij op kousevoeten door het tuintje naar het achterhuis. Hij zette zijn enige klomp in het klompenhok en schoof de keuken in. Gelukkig, er was niemand Hij kroop op een stoel, die naast het fornuis stond en speelde verlegen met een knoop van zijn blouse. Daar kwam moeder binnen. Het viel haar dadelijk op, dat haar ventje zo stil was Hij vroeg niet om een boter ham of koekje, zoals hij anders dade lijk deed. als hij thuis kwam. Dat wek te haar argwaan Maar ze zei nog niets Eerst ging ze eens kijken, hoe zijn klompjes er uitzagen, of ze soms erg bemodderd waren. Maar wat was dat? Ze vond er maar één! ..Aartje!" riep moeder, „kom eene hier: waar is je andere klomp?" Eerst durfde Aartje geen antwoord geven, maar on mof'-rs aandringen kwam het hoge woord er uit. „Wat?" riep ze uit, „drijft dat ding nog in de sloot?" En hoe ben je dan thuisgeko men? Op je kousjes zeker?" Aartje knikte van ja. „Geen wonder, dat ik je niet hoorde binnenkomen. En het is nu ook te don ker om nog bij die sloot te gaan zoe ken. Dat moet vader maar doen. On deugende jongen, ga daar zitten en kon? niet van die stoel af; voordat vader er is. Die zal je wel straf geven!" Dat gebeurde dan ook. Nadat vader alles gehoord had, haalde hij een stal lantaarn en een lange stok en ging daarmee naar de sloot. Maar toen hij een half uur later weer thuiskwam, had hij Aartje's klomp nog niet gevon den. Aartje had vast een boterham een gehad en was daarna naar bed ge stuurd. Nu kwam vader bij hem en zei: „Je wou zeker graag wat van Sin terklaas, is 't niet? Welnu, als je maar één klomp hebt, kan dat niet. Alleen als je beide klompen naast elkander onder de schoorsteen staan, doet de Sint er iets in. Dus zal Sint je wel niets geven. Dat is dan je straf!" O, wat erë was dat... Morgen! Mor gen was het de tijd, om de klompjes achter de kachel te zetten. En morgen zou hij maar één klomp hebben. Als die éne toch achter de kachel mocht staan, dan zou Sint toch zien, dat de andere ontbrak. En dan zou hij meteen begrijpen, dat Aartje ondeugend was geweest. En dan kreeg hij niets! De kleine jongen huilde zachtjes en zo viel hij in slaap. Cenzaam dreel een klein klompje ver der in het donker. Het dreef de sloot uit en kwam toen in de vaart. Daar joeg de koude wind nog feller over het donkere water. In de verte naderden twee lichtjes, één groen en één rood. Die waren van een schip, dat langzaam aan kwam glijden. Je hoorde in de stil Ie avond de motor stampen. Het water spoot voor de boeg van het schip om hoog en rolde opzij weg, in lange, schui ne golven naar de wal toe. Die golven tilden het kleine jongensklompje op en droegen het mee naar de kant Daar smeet een hoge baldadige golf het kleine ding pardoes op de kant in het dorre gras, vlak naast het steigertje van de veerman, die aan de overkant woonde. Die oude veerman was Aartje's groot vader. Hij vond diezelfde avond nog het klompje, toen hij zijn roeiboot aan legde aan de steiger, want hij wilde even bij zijn kinderen gaan kijken. Dat waren natuurlijk Aartje's vader en moe der. Dat is een aardig klompje, dacht de oude man. Daar zal ik een mooi zeilscheepje van maken voor kleine Aart. Hij pakte het op en nam het mee. Vader en moeder waren natuurlijk erg blij, toen Opa zijn vondst liet zien. „Maar dat is Aartje's eigen klomp!" riepen ze allebei. Daar begreep opa natuurlijk niets van en daarom vertelden ze hem maar gauw. wat er gebeurd was en welke straf kleine Aart gekregen had. Opa schudde z'n hoofd. ,.'t Is natuur lijk erg ondeugend van hem, dat hij zo ongehoorzaam is", zei grootvader. „Maar misschien is hij nu wel zo ge schrokken, dat hij het nooit meer zal doen. Laat hem nu morgen zijn klomp jes maar achter de kachel zetten. Ik moet Sinterklaas morgenavond toch overvaren, dan zal ik hem wel zeggen, dat Aartje het nooit weer zal doen. Maar dat hij nu helemaal niets krijgt, vind ik wel wat tè erg". Ja, dat vond moeder eigenlijk ook, Dus moest vader maar beslissen. En die zei: Tja. hij heeft nu weer twee klomp jes Hij mag ze dan wel neerzetten en we zullen daar maar afwachten, wat Sinterklaas doet. Misschien weet hij het nog niet eens". Je begrijpt wel, hoe verwonderd en blij Aaitje de volgende morgen was, toen hij van moeder hoorde, dat zijn klompje weer terecht was, maar moe der vertelde hem niet. dat opa de klomp gevonden had. Ze praatte nog eens ern stig met haar kleine jongen, want ze was o, zo bang, dat hij nog eens in die sloot verdrinken zou. En Aartje be loofde haar, dat hij het nooit weer zou doen, heus niet! Nu, dan was het goed. Hij mocht dan wel weer gaan spelen. Over wichelroede en aardstralen Voor een goed gevulde zaal trad in café Kossen, onder auspiciën van de vereniging „Ontwikkeling en Ontspan ning" de heer Bergsma uit Schagen op met het onderwerp „Wichelroede en Aardstralen". Over dit onderwerp is vooral de laatste jaren veel geschre- \en en gesproken. Om niet in herha ling te treden komt het ons wenselijk voor met een resumé te volstaan, te meer omdat onlangs een soortgelijke lezing reeds te Hensbroek is gehouden. Op populair wetenschappelijke en onderhoudende wijze heeft de heer Bergsma de problemen van aardstra len, aardbanen of golvingen, of welke benaming men ook mag geven, ter sprake gebracht, waarbij de komische noot vele malen naar voren kwam. Aan de hand van ervaring memoreer de spreker verschillende sterke staal tjes van de, veelal nadelige, invloed der z.g. aardstralen op mens, dier en gewas. De roede werd gedemonstreerd, waarbij ook de aanwezigen gelegen heid kregen hun gaven te beproeven, echter zonder veel resultaat. De heer Bergsma lichtte evenwel toe, dat veel meer personen de wichelroede kunnen hanteren dan van sommige zijden wel eens wordt beweerd; aan zijn school te Schagen kon b.v. 10 procent der leerlingen succes boeken. Spreker waarschuwde voor overma tige suggestie, maar wenste dat dokto ren, etc. de wichelroede bij de thera pie zouden willen te baat nemen. Enkele personen stelden vragen. We betwijfelen het of men geheel tevre den was met de antwoorden van de heer Bergsma. Wel kunnen wij het met de spreker eens zijn, dat deze weten schap nog betrekkelijk in zijn begin stadium, voor mens, dier en cultuur, een heilzame uitwerking kan hebben. Het was een belangwekkende avond, waarop met genoegen kan worden te ruggezien. Marktberichten WARMENHUIZEN, 25 Nov. '49. 1360 kg Rode kool f 5.50—f 7.40; 1000 kg Gele kool f 5.50—f 5.60; 53.200 kg Witte kool f 8.60f 9.60; 800 kg Andijvie f 14.30f 14.80; 1900 kg Groene kool f 16.60—f 17.30; 2600 kg Uien f 24.10— f 24.50. NOORDER MARKTBOND, 25. Nov. 3000 kg Uien f 22.60—f 24.60; 80*00 kg Rode kool f 5.50—f 8.80; 3000 kg groene kool f 12.20—f 16.50; 140.000 kg Witte kool f 7.20f 9.30; 15.000 kg Andijvie f 14.60—f 17.50. LANG. GROENTENCENTR., 25 Nov. 2000 kg Uien f 23—f 24.70, grove f 20.50 f 20.70; 4500 kg Andijvie f 9.80 f 16.60; 13800 kg Witte kool f 7.30— f 8.80; 8000 kg Groene kool f 10f 17.80; 8000 kg Gele kool f 5—f 7.10; 35.000 kg Rode kool f 5.50f 9.90. Maarwat zou Sinterklaas nu doen? Zou hij ook boos op hem zijn? Dat wist Aartje niet, maar hij was erg bang, dc' hij niets krijgen zou. En toen hij 's avonds zijn gedroogde en ge schuurde klompjes achter de kachel mocht zetter klopte zijn kleine hartje erg hard. Éénmaal in zijn bedje bleef hij lang wakker om te luisteren, of hij Sint ook hoorde op het dak. Maar hij hoorde een lange tijd niets, zodat hij tenslotte insliep. De volgende morgen vond hij in de ene klomp wat snoep, maar in de ver loren klomp een pra 'ïtig zeilschip van chocola. Dolblij liet hij het aan vader en moeder zien. „Dat moet je niet in de sloot laten varen, hoor Aartje'" zei vader plagend. Zou Aartje dat wel eedaan hebben? M. C. VERGERS t

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1949 | | pagina 9