l
Hef nieuwe boek
DE ZILVEREN VINGERHOED
Sini-sympiomen
Sint Nicolaasverlelling
door Tanie Ie I
WOENSDAG 80 NOVEMBER 1949
£JE MENSEN, die In Wervershulzen woonden, waren zeer gelukkige mensen.
Land en bongerd wierpen ln de zomer en herfst rflke vruchten af, die
tegen de hoogste markt verkocht werden. Armoede was er uitgesloten, be
lasting overbodig en daarom werd bfl raadsbesluit van 13 Augustus 1949
besloten de gemeente-ontvanger, Johan van Oldeklarevat, geboren ll-ll-'U,
met behoud van maximum salaris met vervroegd pensioen te sturen. Er was
geen fluit voor de man te doen en hem langer in dienst houden zou schade
berokkenen aan de plaatselijke zakdoeken-industrie, vanwege het feit, dat
hij zijn lediggang alleen vulde met neuspeuteren
Alleen gelukkige tijdingen bereikten Wervershulzen. Over het uitbreken
van de tweede wereldoorlog was daar niets uitgelekt, het bericht van de
bevrijding kwam echter al ln Maart 1948 en werd met ongekende feestjubel
begroet. De plaatselijke toneelvereniging T.I.K.K. (Toneelkunst is koud
kunstje) begon 's middags met het Instuderen van de welbekende operette
„Josep in doodsangst" en 's avonds werd dit product, met wethouder Snaggel
ln de hoofdrol van de ware Jacob, met ongekend succes opgevoerd. Voor het
doek open ging, lag heel Wervershulzen al krom van de lach. Dat kwam om
dat het doek niet openging, althans men kon het niet openkrijgen. Na drie
vergeefse pogingen kwam de voorzitter van de feestcommissie, die even te
voren gezegd had „Ziet hoe het doek zich nu snel opent", weer te weerschijn
met de mededeling, dat vanwege een technische storing meteen maar met
de pauze begonnen werd. Toen die voorbij was, speelden de tonelisten voor
een zaal, die haar roes ultronkte. Dat geronk klonk op het toneel als een
aanhoudend applaus en de spelers voor en achter de schermen klapten elkaar
uitbundig op de schouders en zeiden: „Wat hebben we een succes". Zo gin
gen toeschouwers en spelers na afloop, Wervershulzers waardig, gelukkig en
voldaan naar huis.
QELUK was gevlochten door al het
doen en laten van de dorpelingen.
Het geld speelde er geen rol. De huis
huur werd met gasmuntjes betaald en
de hoge rekeningen met aanmaningen,
die volgens het Rijk vijf en twintig
centen waard waren. Al die gelukkige
dingen werden echter langs geordende
De
b<-)»-^<2vnc<2S>"tj<2 V
wegen gedistribueerd. Daar stond het
voortvarende dorpsbestuur garant
voor. Op de vijfde van iedere maand
kwamen de vroede vaderen in raads
vergadering bijeen. De lange agenda
bestond uit twee punten: opening en
sluiting. Het openingswoord van de
voorzitter was kort maar zeer krach
tig en luidde aldus: „Ik open de ver
gadering".
Daarna staken de raadsleden de
koppen bij elkaar en fluisterden, om
de burgemeester voor de hoogmoed te
bewaren: „Waar haalt de kerel 't
vandaan, wat kan ie praten".
Dan volgde het slotwoord: „Als de
heren zover zijn, dan gaan we."
De raadsleden, doorkneed als ze
waren in de politiek, begrepen ogen
blikkelijk de diepere zin van dat „dan
gaan we". Ze trokken hun jas aan en
gingen naar het café aan de overzijde
van het raadhuis. Het eerste rondje
Was voor de kastelein, die daarmee
stemrecht verwierf.
Na de zeuvende borrel werden be
sluiten genomen over voorstellen, die
notaris van Roojem tijdens het nut
tigen van de zesde bitterbal ter tafel
had gebracht. Vanwege het eten dei
bitterballen werden die voorstellen
volmondig geaccepteerd. Daar kwam
nog bij de wetenschap van het geacht
college, dat de notaris een geleerd
wan was. Hg was zó vol geleerd, dat
als er nog een pietsie geleerdheid bij
gekomen was, de man van geleerd
heid gebarsten zou zijn. Zijn voorstel
len waren ontstellend belangrijk. Het
dorpse brandweerwezen gaf hij een
geheel nieuw aanzien door zijn idee
nieuwe bougies voor de dubbelspuit
met een enkele straal aan te schaf
fen. De ontsteltenis over deze gedach
te was groot. De burgemeester liet
z'n glas vallen, doch redde zich bur
germeesterlijk uit deze situatie, met
de verklaring, dat dit voorstel bi)
enkele hamerklap was aangenomen.
Wethouder Snaggel, reeds gesigna
leerd als prima toneelman, was bij zijn
kiezers geliefd om zijn goed gebruik
van vreemde woorden. Hij zei, dat hij
uit de „conservatie" begreep, dat de
vergadering „anoniem" tot deze uit
gave besloten had. Daarom wilde hij
er niet verder over „conserveren",
maar vroeg de aandacht voor zijn voor
stel. Dat was lang niet mis. Ter be
strijding van de colboratiekever, aldus
zei hij, zou hij het prettig vinden wan
neer Wervershuizen met zijn rjjke
landerijen er toe kon besluiten een
vliegtuig, zo'n „Dokata", aan te schaf
fen.
De notaris merkte toen naar aan
leiding van dit voorstel heel geestig
op, dat wanneer de wethouder met
Dokata een Dakota bedoeld, deze aan
schaf zijn goedkeuring kon wegdra
gen. Tjjdens dit hevige debat werden
de piepkuikens opgediend en het con
sumeren van dit gevleugelte maakte
heel de raad vliegminded, zodat met
algemene stemmen tot aankoop van
het vliegtuig besloten werd. Gedepu
teerde Staten, die goedkeuring moes
ten geven, zonden nog het advies om
een helicoptêre, als zijnde meer doel
matig voor de bestrijding, aan te schaf
fen, maar de secretaris stuurde
dit college een briet terug waarin op
zeer nette wijze de vraag „Waar be
moeit u zich mee?" gesteld werd. Toen
kwam onder een stortvloed van ver
ontschuldigingen de goedkeuring af.
Onmiddellijk reisden de burgemeester
en wethouder Snaggel naar Amster
dam om eens bij de heer Plesman, die
in de lucht onderneemt, wat de Naco
op de grond doet, te informeren wéér
men voor een zacht prijsje een ge
schikt vliegtuigje kon kopen. De heer
Plesman gaf een zeer uitgebreid ant
woord, dat bestond uit drie letters en
een streepje: oké.
De levering zou geschieden via het
bekende afbetalingsbureau „Spreek
met Winter en het komt in orde".
£)E VIJFDE DECEMBER 1949 werd
onvergetelijk voor alle Wervers
hulzers. Het dorp was veranderd in
één wapper van vlaggen en de zak-
doekenfabriek was van schoorsteen)-
top tot (kelder)teen gepavoiseerd met
duizenden snuitdoekjes, die tezamen
de woorden vormden: „Hulde aan de
hoogmoedigen en trotsen. Wij moeten
het hebben van deze mensen, die nogal
wat in de neus hebben".
's Morgens om vijf uur baadde het
raadhuis in een zee van floodlight,
want de burgemeester had gezegd,
dat het voor de gemeente een lange
dag van feest zou worden.
Om negen uur des morgens kwam
de raad in „buitengewone" zitting bij
een. Het „buitengewone" was hierin
gelegen, dat de voorzitter niet sloot
met de woorden: „Als de heren zo ver
zijn, dan gaan we". Want ze gingen
vandaag niet. Op h«t raadhuis zou de
Do- notaris
komst van het vliegtuig worden afge
wacht. Hoe laat de Dakota zou arri
veren was niet op vijf minuten na vast
te stellen. Vast stond reeds, dat het
ding 's morgens om negen uur te New
York was gestart. Daar had de bur
gemeester bericht van gekregen via
zijn collega in dat Amerikaanse stad
je. Raadslid Klaver riskeerde het om
nog maar even vlug de postbestelling
in zjjn wijkje weg te brengen. „Dat
moest je niet doen," zei de burge
meester, „want zo'n ding komt on
verwachts. Zo hoor je niks en zo staat
ie voor het raadhuis."
Deze mededeling opende vele mon
den. Zou het gevaarte ruimte genoeg
hebben om op het pleintje te landen?
De burgemeester was er zeker van.
De ontvanger (jn vusto)
,Het vliegtuig was uitgerust met de
beste terugtraprem," zei hij.
„Dan ls het in orde," zei de raad
in spreekkoor.
Om half elf arriveerde voor het
raadhuis de zangvereniging „Grote
Terts" en zong er de zesstemmige
cantate: „Er komt een vogel gevlo
gen". Na deze klassieke zang sprak
de burgemeester het zangkoor toe.
Dat zingen van jullie is snert," zei
hij vriendelijk, „maar uw tegenwoor
digheid zet veel luister aan dit groot
se feit bij. Ruk nu in, wfunt dat vlieg
tuig moet op de plaats, waar jullie
staat, staan."
Tegen de middag was er nog geen
vuiltje en geen vliegtuig aan de lucht.
,,'k Stik van de dorst," zei de met-
vervroegd-pensioen-gegane ontvanger
Oldeklarevat, die tot de genodigden
behoorde. De raadsleden keken hem
met verwijtende blikken aan. „Geen
alcohol bij snelverkeer," merkte de
burgemeester op. „Dat kan wel zijn,"
zei de ontvanger, die uiteindelijk niks
meer met het opperhoofd had uit te
staan, „maar ik stik van de dorst."
Wethouder Links werd grof en wil
de de burgemeester bijstaan, maar
deze zei: „Laat af, eerbied voor de
ontvanger, hjj is de enige die hier
voor zijn geloof uitkomt."
Een rinkelde telefoon deed deze
woordenwiseling verstommen. „Zal ik
een boon worden, als dat de piloot van
het vliegtuig niet is, die belt" zei de
burgemeester. En jawel, de piloot gaf
bericht dat hij boven de Oceaan zat.
Welke?" vroeg de Wervershuizer ma
gistraat. „Stommerd" brulde de piloot
door de telefoon, „hoe moet ik dat we
ten, ik ken toch moeilijk aan de golven
vragen: wie zijn jullie?" En met een
klap gooide-ie de haak op het toestel.
„Rare piloot" zei de burgemeester
tot zijn raadsleden, „die kerel ziet ze
vliegen". Opeens zag de burgemeester
ze vliegen. „Ze" dat waren de raads
leden. Die renden allemaal naar net
raam. De plaatselijke E.H.B.O. kwam
ook al in het teken van de lucht
vaart met vliegende vaan en trom
geroffel aangemarcheerd. Zij zou een
demonstratie geven die meer dan pre
sent was. Vanwege het geluk Wervers
huizen beschoren, was er nooit werk
aan de winkel voor de Eerste Hulp bij
Ongelukken. Maar de vereniging was
desalniettemin paraat. In het wapen
stond in gouden letters geschreven de
Hoera, hoera, we komen weer
De Sint-symptomen tegen,
Want of je nu de krant op slaat
Of door de winkelstraten gaat,
Je merkt het allerwegen.
Sint Nicolazen groot en klein,
En wat er op mag lijken
Die zie je nu weer onvervaard,
Met mijter, staf en watten baard
ln d' etalages prijken.
Een geur van taai en speculaas
Dringt hier en daar naar buiten,
Terwijl de kleutertjes verrukt
Hun neusjes houden platgedrukt
Tegen de winkelruiten.
Daar lonkt de fijnste lekkernij
Die men zich maar kan wensen.
Een marspelnen varkenskop,
Een worst, een chocoladepop
Er zijn bijkans geen grenzen.
De speelgoedwinkels zijn thans in
Een paradijs herschapen.
Daar ligt de droom van ieder kind.
Geen wonder dat zij van de Sint
Geen nacht haast kunnen slapen.
O onvergetelijke tijd,
ln 't blijde kinderleven,
Wat weet ge alle jaren weer
Een warme huiselijke sfeer
En echte vreugd te geven.
Gelukkig f kind, dat nog zijn lied
Van Sinterklaas mag zingen.
Jeugd gaal helaas zo snel voorbij
Maar als ze oud zijn, hebben zij
Nog de herinneringen.
JABSON
spreuk: „Je weet maar nooit, wie gooit
je met stenen".
iNaaai. ue burgemeester gezegd had:
„Je doet wat je doet, maar voorzich
tig an" begon de demonstratie. Twee
E.H.B.O.-eis gingen midden op de weg
staan. De jeep van Jansen kwam aan
gereden en reed de twee van de soa-
ken. Toen liet de E.H.B.O. zien wat ze
kon. Dat was niet gering. De voorzit
ter liep op de gewonden toe en zei:
„Hier kunnen wij als E.H.B.O. niets
aan doen, daar moet de dokter voor
komen." Een klaterend applaus be
sloot deze welgeslaagde demonstratie.
Inmiddels ging de middag over in de
avond. De maan scheen door de bomen,
zoals gebruikelijk op 5 December. Heel
de bevolking stond voor het raadhuis
en zong vol ontroering het volkslied:
„Hij komt wel, hjj komt niet".
Plotseling kwam er geraas in de lucht.
De burgemeester trad naar buiten en
riep vanaf het bordes: „Stilte, makkers
staakt uw wild geraas".
En onder doodse stilte verscheen de
zilveren vogel boven het dorp. De raad
kon zijn ontroering niet langer mees
ter blijven. De tranen liet men de vrije
loop. De burgemeester herstelde zich
en sprak zijn raadsleden bemoedigend
toe: „Mannen", zei hij, „weest heer in
het luchtverkeer en huilt niet meer".
Met een schok stond de machine stil.
Precies voor het raadhuis. Alles wat
lopen kon stormde op het toestel toe.
Alle dames wuifden met prachtige rui
kers anjelieren. Afgesproken was, dat
wanneer de deur van het vliegtuig zou
opengaan, de burgemeester meteen zijn
welkomstwoord zou beginnen.
De deur ging open en voor hij een
woord kon zeggen, zei Sint, die uit
stapte, dat hem zo'n ontvangst in zijn
lange leven nog nimmer beschoren was.
En de ouwe heer sprak maar door
over zijn wit paard en zijn Zwarte Piet,
over schoorstenen en daken. Onder die
woordenvloed stak de burgemeester
zijn rede in zijn binnenzak. Hij kon de
Sint, wiens feest men finaal vergeten
had, toch niet zeggen, dat de ontvangst
niet hèm gold?
Om dergelijke abuizen in de toekomst
te voorkomen besloot de raad des
Vatlrtouder Snavel.
avonds in een spoedzitting nimmer
meer op welke vijfde van de maand
ook te vergaderen of feesten te organi
seren.
De mensen die in Wervershuizen
woonden, waren gelukkige mensen. Zó
gelukkig, dat toen ze St. Nicolaas op
vijf December 1949 vergeten waren, zij
hem juist door dat verzuim een onge
kend welkom bereidde.
Zó gaat dat daar.
GERARD STAVENUITER
„Het vuur brandde voort", Le
vensherinneringen van Henriëtte
Roland Holst Van der Schalk.
Uitgave v.h. Van Ditmar NV..
Armsterdam-Antwerpen.
Bij het naderen van haar tachtigste
verjaardag 24 December heeft
Henriëtte Roland Holst haar levens
herinneringen te boek gesteld. Het
werk, dat uitermate boeiend werd ge
schreven, is een tijdsdocument van bij
zondere betekenis geworden door het
brok politieke geschiedenis, die het
brengt en het intieme beeld, dat het
ons geeft van de sfeer niet alleen, waar
in het vele proza en poezie van de
schrijfster zelf ontstond, maar ook van
die waarin letterkundigen als Albert
Verweij en Herman Gorter en beel
dende kunstenaars als haar man R. N.
Roland Holst en Toorop leefden.
In de eerste plaats leert men echter
uit deze grote autobiografie de per
soon van dr. Henriëtte Roland Holst
kennen. Een ieder, die zich dieper ln
de werken van deze schrijfster wil in
leven. mag dit boek daarom niet 'on
gelezen laten. Het grote aantal foto's en
tekeningen verhoogt de waarde ervan
ten zeerste, omdat zich daaronder tal
rijke. voordien niet bekende afbeel
dingen bevinden. In enkele bijlagen
wordt bovendien bijzondere aandacht
besteed aan het werk van R. N. Roland
Holst en de Internationale Socialisti
sche Conferentie te Zimmerwald in
Zwitserland (1915) Als besluit voM
nog een uitvoerige lijst van de publi
caties van de schrijfster.
„Zo jongens, jullie komen zeker de
banketstaaf halen", zei bakker Hart-
suyeker, toen Mieke, Jan en Daan de
Vries met him schooltassen onder de
arm de winkel binnenkwamen.
Hij schoof een langwerpige, wit car-
tonnen doos op de toonbank en drie
frisse, door de kou gekleurde gezich
ten bogen zich er over heen toen het
deksel werd opgelicht.
„Zit het pakje er in?" informeerde
de tienjarige Daan.
„Maken jullie je daar maar geen
zorgen over. 't Zit keurig verstopt. Ik
heb de staaf een beetje uitgehold, daar
na het pakje er ingeduwd en toen de
opening weer dichtgestopt met aman
delpers. Je kunt toch moeilijk zo'n eh.
wat was het ook weer.
„Een zilveren vingerhoed", hielp
Mieke.
„Juist ja, een vingerhoed! Zo'n ding
kun je toch moeilijk meebakken", vond
de dikke bakker.
,,'t Is in orde hoor", zei Jan, de oud
ste van het drietal en zocht naar zijn
portemonnaie. Daan grijnsde tegen
Mieke, omdat Jan soms nèt zo beza
digd kon doen als een oude heer, maar
Jan zat dan ook al in de derde klas
van de H.B.S.
„Wacht even, 't gedicht moet er nog
bij!" riep Miek en zij keerde in de
baast haar schooltas om, zodat boeken
en schriften op de grond vielen.
Daan liet zich demonstratief op een
verguld tabouretje zakken. „Nu kunnen
wij wel blijven logeren", zei hjj met
een tragisch gezicht, ,,'t Zit tussen mijn
algebraschrift", zei Miek, met 'n kleur
van het bukken. „O, kijk, hier heb ik
het!"
Jan ontfermde zich gauw over de
doos, want Daan was juist van plan om
met behulp van een natte vinger een
grote kruimel op te vissen.
Een ogenblik later stond het drietal
op straat.
„En nu in galop naar tante Tine", zei
Miek. „Zeg jongens, wat zal ze grote
ogen opzetten wanneer zij in 'n lekker
stukje gebak hapt en plotseling dat
vet-vrije papier in haar mond krijgt.
„Maar als ze er in kijkt, zal zij er
heus wel mee verzoend zijn", merkte
Jan op. ,,'t Is 'n duur cadeautje. Geluk
kig dat Vader en Moeder er 't leeuwen
deel van betaald hebben, want mijn
spaarpot is finaal leeg." Daan lachte
onbekommerd. „De mijne ook", zei hij.
„Maar wie weet, vanavond krijg ik er
misschien weer wat voor terug."
Nadat zij vijf minuten stevig doorge
stapt hadden, kwam het huis van tante
Tine in zicht. Het was niet druk op de
Singel en Jan sprak af dat Daan het
pakje op de stoep zou zetten. Mieke
en hij zouden zich dan vast achter het
muurtje van de Rotterdamse Bank ver
stoppen.
Het plannetje gelukte. Daan kwam
buiten adem aangehold en achter het
muurtje gedoken bespionneerde 't drie
t&j het verbaasde gezicht van Anna, de
oude gedienstige van tante Tine, die
het pakje mee naar binnen nam.
„Mevrouw, er lag een doosje op de
stoep", zei Anna, in de deuropening
van tante Tine's zitkamer.
Verbaasd keek tante Tine op van
haar boek. „Toe maar, wat een lange
doos! Zou Sint Nicolaas ons vanavond
al zo vroeg verwennen? Laten wij eens
kijken wat er in zit, Anna."
Voorzichtig zette Anna het pakje in
tante Tine's schoot, want de oude dame
zat in een rolstoel. Zij kon zich moeilijk
bewegen.
ttiBïÉJ
- t'.'.f*.:--1 A?;;;:.,.;
t
-
,-V 1
vl - f K
Dit is mijn enige kind, maar met
Sinterklaas verwacht ik het
tweede
(J?ie Weltwoche)
Het koordje was gauw losgepeuterd
en in de doos prijkte nog steeds keurig
de lange, glimmende banketstaaf.
Scherp door haar bril turend, las
tante Tine het gedichtje dat ln ronde
letters op een schoolschrift-velletje was
geschreven:
Tante Tine is een schat,
Voor haar nicht en neven.
Daarom wil de Sint iets moois
En iets lekkers geven.
Smul er maar eens heerlijk van
't Is vast naar uw zin.
Wacht er niet zo erg lang mee,
Want 't beste zit er in.
St. Nicolaas en zijn knechten.
„Dat is het handschrift van Mieke de
Vries, het dochtertje van mijn zuster
Loes", zei tante Tine verrast. Er zit na
tuurlijk echte amandelpers in. Wat al
leraardigst van die kinderen!
Maar zeg Anna, hoeveel banket heb
ben wij nu in huis?
Anna keek bedenkelijk. „Er staan
drie dozen in de keuken, mevrouw.
Twee banketstaven hebt u zelf besteld
en dan is er nog een grote boterletter
die u van mevrouw Boersma hebt ge
kregen."
Tante Tine schudde lachend haar
hoofd. „Dat is toch te veel van het
goede, Anna. Daar komen wij met ons
tweetjes in geen weken doorheen. Weet
je wat ik doen moest? Ik heb voor mijn
zuster Hendrina een doos met zakdoek
jes gekocht en voor haar man een kist
je sigaren. Als ik er nu nog een van
onze drie banketstaven bij doe, hebben
zij ook wat lekkers bij de thee."
De oude Anna mopperde wat. Zij
mocht die zuster van tante Tine niet
erg. Een heel verschil bij mevrouw de
Vries, de andere zuster die zulke aar
dige kinderen had. Dat zag je nou van
avond weer eens, hoe die om hun tante
dachten.
Maar toch bracht zij een Uurtje later
de banketstaaf en de andere verrassin
gen naar hun bestemming en ook een
gezellig pak bij de familie de Vries,
waar zij met gejuich werd binnenge-
naald.
Nieuwsgierig keek mevrouw Hendri
na Suurbeek in het pak, dat door de
oude dienstbode van haar zuster Tine
aan de deur was afgegeven.
„Sigaren voor jou, zakdoekjes voor
mij en een banketstaaf", somde zij op
voor haar man, die achter zijn avond
blad verscholen zat.
Bij het woord „sigaren" liet hij zijn
krant zakken en bestudeerde het merk.
„Hmmm, goede sigaren."
„Er is straks ook nog een groot borst-
plaathart gebracht. Ik denk door de
kinderen van Loes, want ik meende
dat ik Mieke en Daan zag weghollen",
zei mevrouw Suurbeek. „Nu zijn we
wel verplicht om iets terug te doen,
vind je niet?"
Gestoord keek haar man op uit zijn
avondblad.
„Breng die banketstaaf maar, dan
zijn we voordelig klaar.
Mevrouw Suurbeek aarzelde. „Maar
dat kan toch niet", zei ze na enkele
ogenblikken. „Stel je voor dat Tine.."
„Wat hindert het als Tine het hoort.
Ei zijn toch meer banketstaven op de
wereld", zei haar echtgenoot en ver
diepte zich weer in zijn krant.
Mevrouw Suurbeek bond het koord
je om de doos met het banket, schreef
op een blocnotevelletje een bedannje
voor het borstplaathart en plakte dat
er boven op.
Daarna trok zij haar mantel aan en
ging de deur uit om de doos weg te
brengen. Er klonk vrolijk rumoer uit
het huis van de familie de Vries, toen
mevrouw Suurbeek de doos met gebak
voor de deur plaatste.
Zij gaf een flinke ruk aan de bel en
liep haastig weg. Om een hoek van de
straat zag zij hoe de deur werd ge
opend. Jan tuurde even de donkere
straat af, nam toen de doos op en ver
dween er mee naar binnen.
„Van tante Hendrien en oom Wim",
zei hij verbaasd. „Nou zeg, dat is nog
pooit gebeurd! Zou het meevallen?
Hij plaatste de doos voor Moeder op
eafel die voorzichtig het koordje los
maakte en het cartonnen deksel op
lichtte.
„Een banketstaaf", zei ze verrast. „Is
dat nu niet verbazend aardig van tan
te Hendrien en oom Wim?"
Hierbij keek zij Jan even aan, die
een kleur kreeg. Mieke nam gauw een
mes uit het dressoir.
„Jij schijnt er zin in te hebben, Miek!
Geef mij dat mes maar, dan zal Ik hem
t-erlijk delen", zei Moeder.
Met glundere gezichten smulden al
len een ogenblik later van een heerlijk
stuk banket, tot Vader plotseling een
gesmoord geluid liet horen en iets uit
zijn portie gebak peuterde.
„Er zit wat in!", juichte Daan. „Gauw
openmaken Vader!"
Onder ademloze stilte wikkelde Va
der een kleverig papiertje af en in zijn
hand hield hij. tot ieders grote verba
zing, de zilveren vingerhoed voor tante
Tine.