Grote blij
KEELPIJN?
Hoofdstad te middernacht
Je hoedjes
AMSTERDAMS PODIUM
DESINFECTEERT EN' GENEEST
LIED VAN DE WEEK
Kerstfeest
De Kerstboom
Hoe zullen wij nog Kerstfeest vieren.
a allen hunne naaste vloeken?
Hoe zingen: „Jesu goedertieren,
I-oor ons gelegd in schaam'le doeken"?
Hoe zullen wij de glans verdragen
san zoveel lichtjes aan de ogen
eu zeggen: „In de mens behagen",
in deze tijd, bij zoveel logen?
DEZE vragen, die Jo Kalmijn-Spie-
renburg stelt in een simpel Kerst
liedje, zijn ook onze vragen. Ook voor
dit jaar 1949, dat snel ten einde spoedt,
is er reden om te overwegen: Kunnen
v/;j in deze wereld, geladen van on
lust en onzekerheid, van barre geeste
lijke nood en gekenmerkt door ten
hemel schreiend onrecht en bruut ge
weld eigenlijk wel Kerstfeest vieren?
Moet het niet als een wrede ironie in
onze oren klinken, wanneer het oude
Kerstlied gezongen wordt, dat vertelt
van Vrede op aarde en van Welbeha
gen in de mensen? Moet er niet een
diep gevoel van schaamte over ons
komen, wanneer wij ons over het
Kerstevangelie buigen en het woord
van de Engel des Heren lezen, die aan
de herders in het veld boodschapte:
„Vreest niet, want zie, ik verkondig u
grote blijdschap, die al den volke we
zen zal?" Grote blijdschap in een we
reld vol van nameloos leed, een we
reld, waarin de mensen als verscheu
rende dieren tegen elkander woeden,
een wereld waarin de leugen opper
machtig is. een wereld, waarin de gifti
ge sfeer van wantrouwen en vrees
alles wat van goede wil is dreigt te
verstikken? Moeten wij eigenlijk in
dit jaar 1949, dat in zo menigerlei op
zicht wrede desillusie bracht, het
Kerstfeest maar stilzwijgend voorbij
laten gaan?
W7ANNEER wij ons met deze vragen
kwellen, dan beoordelen wij do
betekenis van het Kerstfeest onjuist
Wij hebben nu eenmaal de neiging om
wat bijna 2000 jaar geleden in Beth
lehem gebeurde te omhullen met een
romantisch waas, het te zien als een
gebeuren, dat de bekoring van een
vriendelijke idylle draagt en zich niet
laat verstaan met nood en droefheid,
met zorg en onrecht. Wij menen, dat
er in deze dagen een Kerstsfeer moet
zijn. d.w.z. dat alles goed en stralend
in het licht van zorgeloosheid moet
zijn Dan eerst, zo menen wij, kunnen
wij Kerstfeest vieren. In zulke omstan
digheden kunnen wij iets verstaan van
cte verkondiging van grote blijdschap.
Was dan de wereld van twintig eeu
wen geleden een oase van vrede en
geluk? Waren de omstandigheden voor
de mensen zoveel beter, als die waarin
v ij verkeren? Wat het Evangelie ons
daaromtrent vertelt, leert wel anders,
brengt ons aanstonds in de harde wer
kelijkheid van het leven, confronteert
ons met een tijd, die even onbarmhar
tig was als de onze. Palestina was be
zet land en op het bevel van de Ro
meinse keizer Augustus, moesten allen
zich begeven naar de plaats, waar zij
oorspronkelijk vandaan gekomen wa
ren, teneinde beschreven, d.w.z. gere
gistreerd te worden De reis was moei
lijk, te moeilijker nu Maria in blijde
Verwachting verkeerde In Bethlehem
Was nergens onderdak "te vinden en zo
zochten zij beschutting in een stal. waar
bei Kindje geboren werd Er is geen
spoor van romantiek in te ontdekken,
alleen maar naargeestige armoede
Toen het Kind het levenslicht aan
schouwde, was ei geen babyuitzet; er
waren alleen wat schamele doeken
waarin het gehuld werd. Niet in een
wieg werd het wicht gelegd, maar in
een ruwe kribbe, waarin men het vee
voedsel verschaft. Bij zo volstrekte en
grauwe nood kan men toch moeilijk
spreken van een vriendelijk idylle en
bekoring kan er niet van uitgaan. Wij
zouden de vraag stellen, zo wij in ge
lijke omstandigheden kwamen te ver
keren, of er dan geen God in de he
mel is, dat zó iets kon gebeuren. Maar
toch werd van deze geboorte op een
wonderlijke wijze aankondiging ge
daan. Neen, niet met groot ceremonieel,
in de paleizen van de aanzienlijken,
maar bij nederige herders, die in het
veld bij hun kudden de wacht hiel
den. Aan de armsten onder de armen
werd de heilboodschap gebracht:
„Vreest niet, want zie ik verkondig u
grote blijdschap, die al den volke we
zen zal, namelijk dat u heden gebo
ren is de Zaligmaker, welke is Chris
tus de Heere, in de stad Davids. En
dit zal u het teken zijn: gij zult het
kmdeke vinden in doeken gewikkeld
en liggende in de kribbe".
£)IT zal u het teken zijn.Geen pracht
en praal, geen goud en zilver, al
leen maar de harde realiteit van het
leven, de bittere nood van een we
reld, die gebukt gaat onder machts-
begeren en nijpende armoede. Grote
blijdschap werd verkondigd, maar
naar onze maatstaven gemeten, is er in
die sombere, donkere en koude stal
geen sfeer voor te vinden. Hoe moe
ten wij dan verstaan, wat de vreugde
\an het Kerstfeest is? Dit, dat het om
iets oneindig hogers gaat dan om de
vergankelijke dingen van deze we
reld. Met de geboorte van Jezus deed
een nieuw beginsel intrede in de we
reld: de Liefde. „Want alzo lief heeft
God de wereld gehad, dat Hij zijn enig
geboren Zoon gegeven heeft, opdat een
iegelijk die in Hem gelooft niet ver-
derve, maar het eeuwige leven hebbe",
zegt het Evangelie. Het is een woord
voor alle tijden, ook voor onze tijd.
Het Kerstfeest wekt ons op, niet tot
mijmering over sprookjesachtige ro
mantiek of onwezenlijke idylle, maar
om naar Bethlehem te gaan, om daar
te ontdekken, wat waarlijk tot onze
vrede dient.
„Naar Bethlehem gaan", zo schreef
Miën Labberton, „dat is in zich dragen
de zalige verwachting, de groeiende
zekerheid van het wonder, die won
der: In mij, O genadig mysterie Gods,
ir, mij ook leeft het goddelijk leven,
spreken de goddelijke fluisteringen,
wacht eer. zich eeuwig-hernieuwende
goddelijke Geboorte op de volheid ha
rer tijden. Naar Bethlehem gaan
dat is zich afgewezen voelen door de
wereld, vergeefs kloppen aan gesloten
deuren, eenzaam staan en moe-verla
ten in nacht en duisternis, die zwaar
van vragen zijn, en in overgave de cn
begrepen weg aanvaarden naar de stille
verborgen en luisterloze plek. de stal
deur misschien, die Hij ons opent
Naar Bethlehem gaan dat is te we
ten in diepste diepten van ziel en
hart en geest: datgene wat Gij in mij
hebt doen geboren worden. God, wat
nu mijn rijkdom is en het enig waar
achtig bezit mijns levens, dat is, en
blijft het Uwe. En bereid moet ik staan
- bereid sta ik het aan U ten offer
>e brengen in dienst van mensen"
Alleen zó kunnen wij. midden in deze
linkere en van zware nood zwanger-
wereld, de boodschap verstaan van gro
te blijdschap die al den volke wezen
zal Dan is Kerstfeest ook waarlijk
een feest het feest van de verlossing
uit alle nood
LAMMERTS VAN BUEKE
[-JET WAS 1,\' DAT VREEMDE, geheimzinnige, aarzelende uur, dat ligt
tussen de ene dag en de andere. Het uur 0. Het uur van middernacht.
De hemel spande als een Wagner-décor over de stad: zo wild, zo somber
en zo met noodlot geladen. De sterren renden vóór en aehter het décor; soms
trechterde onverwachts een wilde stroom driest maanlicht naar de aarde.
In de broodjeswinkel op het plein zat een jongen, die met krom-verkleumde
vingers droge staccato's uit een voddige banjo plukte. Niemand luisterde
daar naar. Niemand van de mannen en niemand van de vrouwen, die stonden
te kauwen en te herkauwen, met de helle schijn der daglichtlampen op hun
grauwe en vermoeide gezichten. Een vrouw, met de voegen en groeven van
vele jaren schmink in het gezicht, voerde een fel gesprek met een andere
vrouw. Ik zag haar mond in de spiegel achter dè toonbank weerkaatst. Als
ze sprak was die mond als een mitrailleur, die achter elkaar werd leegge
schoten.
RUITEN begon het te regenen. Het
Leidseplein lag leeg en verloren in
het hart van de stad De taxi's stonden
als een kudde glanzende beesten bij
elkaar, beschutting zoekend tegen de
regen en de nacht. Aan de gevels van
de etablissementen gloeide het neon.
Rood en groen. Wit en geel. De wind
jankte om de muren van de schouw
burg en sloeg het water uit de plassen
En dit was dan Amsterdam. Het harde,
wrede, meedogenloze Amsterdam. Koud
en hol en donker Guur. Grauw ongast
vrij Zo guur en ongastvrij als Amster
dam alleen in het uur 0 kan zijn. Zo
droefgeestig en vol van dreiging als
een schilderij van Willink. Zó was
Amsterdam, dat uur In de straten
rondom het plein stonden de huizen
Lange, lange rijen, galerijen zonder
eind, huizen, huizen, huizetl steeds
weer andere huizen achter die huizen
En in elk lichtloos, zwart huis. in elk
van die mensencellen, een levend we
zen Een paar Een gezin Gelukkig of
ongelukkig. Wakend, of onrustig woe
lend in een bed Gelalen. zonder illu
sies. vermoeid van het leven Of ge
dreven door de onrust van het geloof
in iets beters dan die dag van giste
ren. die zojuist voorbij was Of beze
ten doo- de koorts der verbeelding en
dromend over een Ultima Thule, ver.
I ver van het nachtelijke Leidseplein.
met de regen er overheen zwiepend,
met de glanslijven der achter elkaar
gesehoven auto's en de kauweiide hor
de in de schijn der daglichtlampen.
De wind gaat hardér waaien en het
plein wordt nog onbewoonbaarder. In
het donker en de neerstromende regen
wordt iedere man en iedere vrouw
daarbuiten een groteske schaduw, een
vreemde fladderende reuzenvogel, een
vleermuisachtig wezen, half schaduw,
half vlees en bloed. Het zijn de laatste
mensen die uit de nacht vluchten. Een
toneelspeler, een buffetjuffrouw, een
late conducteur van de gemeentetram,
een politieagent die het uur 0 ver
wenst en tegelijk het uur waarin hij
besloot lang geleden, politieagent te
worden Wat jongens en wat meiden.
En een schurftige hond. die drijfnat
aan de deur van een broodjeswinkel
talmt En wacht op buit.
De stad ligt vijandig en zwart glan
zend van regen rondom het plein. Stra
ten, straten, straten Met vluchtende
mensen en regen die voor de wind uit
vlucht En over de stad en ver boven
de mensen de wild-ijlende wolken. En
overal de wind. jankend in de portie
ken en klagend om de hoeken der
grachten.
In dit uur zou alles mogelijk zijn. Het
unde der wereld, Of de verschijning
van de Golem, vandaar een dier don
kere huizenblokken. Of de komst van
Oberon, op zijn nachtzwart paard.
De laatste neonlichten bloeden uit,
smeulen weg. Het uur 0 is bijna om.
Op dat ogenblik valt een plas maan
licht over de Westertoren. Die toren
staat daar als betoverd in de nacht en
hij is even oud en even nobel als op
alle dagen van alle jaren van alle
eeuwen, die aan deze nacht vooraf
gingen. Hij staat daar als een goed,
trouwhartig en moedgevend baken in
de nachtzee. Hij is waarlijk het middel
punt der stad De spil. Hij is het hart,
het levende, warme, kloppende hart
van Amsterdam. Waar de Westertoren
is, daar is geen angst.
En ongevraagd komen, als de eerste
zware klokkenslag van het eerste uur
van de nieuwe dag donker-bronzend
over de stad vaart, de zinnen van het
vers van Jan Campert. eens een eenza
me in de stad Amsterdam, naar voren.
Deze zijn het:
Die. trouweloos van aard als ik,
eens Amsterdam verried,
hij vindt geen rust aleer zijn schuld
gedelgd is met een lied;
en waar hij zwerft en wat hij zoekt
vindt hij ter wereld niet,
voordat hij weer de duiven rond
den Westertoren ziet.
Er waren geen duiven, in dat uur,
rondom de Westertoren. Er waren al
leen de regen, de nacht en de zwaaien
de balken maanlicht, op, over en rond
om de toren. En de toren zelf. rank de
hemel inrijzend uit de aarde van Am
sterdam. een troost en een handdruk
uit louter steen.
ANTHONY VAN KAMPEN.
SUPEROL
INGEZONDEN MEDEDELING (Adv.)
ZATÉRDAG Si DECEMBER 1949
Meneer de Wilde wilde, zou Mathilde,
zijn nog jonge vrouw, Een schitterende
Kerstboom schenken. De mooiste die je
maar kunt denken. Niet zo een boom
van een paar cent, Waarmee men langs
de huizen vent, Nee, stel je voor zeg,
dat De Wilde Zo'n nietig, boompje heb
ben wilde.
Meneer de Wilde wilde 'n boom.
Waarnaar men in een sprookjesdroom
Met loense ogen nog zou kijken. Eén,
die tot het plafond zou reiken. Het
geld werd bij elkaar geharkt En on
ze vriend toog naar de markt, Waar
hij bij 't boomverkopersgilde De
somma van vijf piek verspilde.
Meneer de Wilde wilde niet, Dat
men de boom door Jan of Piet Aan
zijn adres zou doen bezorgen. Ten eer
ste kwam hij dan pas morgen, En
daarbij nog, dat was zo fijn, Moest het
ook een verrassing zijn. Zodoende dat
meneer de Wilde De zware boom dan
zelf maar tilde.
Meneer de Wilde wild' alras, Dat hij
r niet aan begonnen was. Zijn neus
lag bijna op de stenen, Hij trok, nee
ileepte met zijn benen, En iedereen
keek wild en woest, Die hem op straat
passeren moest. Geen wonder, dat De
Wilde wilde Vast thuis te zitten bij
Mathilde.
Doch eindelijk stond hij voor huis.
Tóen door de deur, maar wat een kruis.
Wat ook meneer de Wilde wilde, De
boom al duwde, trok of tilde, 't Was
al vergeefs wat of hij deed, Hij was
te lang en veel te breed. Daar stónd
hij toen, meneer De Wilde, Die tijd en
geld voor niets verspilde.
Opeens ging er een raam omhoog,
Waaruit Mathilde nederboog, Die al
een tijdje had staan loeren Naar wat
haar man stond uit te vperen. Toen riep
ze naar beneden: „Man! Ruil hem nog
even als het kan". Wat tóen meneer
De Wilde gilde, Verzwijg ik U maar
om Mathilde. H.F.
Straks zullen de tafels weer feest'lijk versierd zijn
Met sneeuwwitte lakens van glanzend damast.
Dan staat weer de wijn in de glazen te fonk'len
En wordt er geklonken door gastheer en gast.
Dan wordt weer het heerlijke kerstbrood gegeten,
Bepoederd met suiker als sneeuw uit de lucht,
En overal worden de bomen ontstoken,
In steden en dorpen, in vlek en gehucht.
We zingen ons lied en we leggen een kaartje,
We worden ontroerd door een stemmingsvol koor,
We roemen de ganzen en vette kalkoenen.
We eten ons dik en de wereld draait door
Want achter de glans van die talloze kaarsen,
En achter de schitt'ring en glinst'rende pracht,
Verkommeren mensen en gaan zij ten onder,
En is het voor velen nog donkere nacht.
Ziet! dit is het wonder, haast niet te begrijpen,
Dit is het geheim van die heilige nacht:
Er is tóch een rustplaats bij alles wat wentelt,
Al is het een stal, door veel mensen veracht.
Wanneer wij de wereld rondom ons bekijken,
Dan nijpen de angsten je keel bijna dicht.
Doch zien we op Jezus, het Kind in de kribbe,
Dan straalt door de duisternis tóch nog het Licht.
Jabson. s
OORDPUZZLE
•plossing)
5. Ivoor; 10. Libel; 12.
Luik; 18. Eelde; 20.
In; 25. Zeboe; 27. Taart;
al; <33. XI; 34. Nul; 36.
40. Tiel; 42. Naast; 44.
i. Erica; 50. Lip; 51. EU
3 Linie; 4. Tel; 6 Vil®»
9. Olm; 11. Lapaz; 13»
7. KK-rk; 19. Essex; 21.
2F Eiwit; 28 Traan; 30.
5 Lente; 37. Libel; 30.
Tabc; 45. Are; 47. Lis;
lopen, zo kunt U
ner inrichten," stap voor
eerst een ledikant van
eiken, l pers. voor
U weer wat geld be-
schaft U een hang.
aan voor F. 96.- Later
:afe! voor F. 28.*, een
F. 108.- en een paar
i F. 23.40 Zo komt U
stap aan een moderne
zonder verschil in stijl
ttingraeubelen zijn alleen
eest. Bilderdijkstraat 77.
5 Amsterdam
iU BELEN
ense West-End is een
n over de vraag, of de
en moeten dragen als
op plaatsen komen,
dansvloer avondtoilet
d. De dames (en de
gewonnen,
ling met de hoed-voor
n avondhoed in werkt,
bedoeld als een klein
om het effect van kort
rokken weer in even.
Ja, waar we de ogen ook heen mogen wenden,
Naar Oost of naar West, of naar Noord of'naar Zuid,
Je ziet slechts ellende, geweld en verwording;
Je denkt er op door en je komt er niet uit
Doch midden in deze geteisterde wereld,
Met angst voor een naderend oorlogsgeweld,
Doet God tóch Zijn boodschap van vrede weer horen,
En worden wij weer voor de keuze gesteld.
:n. De hoed vüor avond-
alleen de indruk van
tot in de kleinste bij-
olmaakt is, nog verho-
:eker niet de bedoeling,
van het gelaat der
'randeren, zoals gewone
l eens willen doen.
>lijk te maken, brengen
fbeeding van vier hoe-
nde ontwerpers. De bo-
jn van Aage Thaarup,
oor de Engelse Konink.
inks een kroon van
om het hoofd sluit en
weggesneden, als het
baby, de weggeslagen
rnrt fluweel. Een zeer
om te dragen tussen
■ven uur in de avond.
of het theater: teveel
e is een schattig dopje
rs, dat ajgezet is met
ware chenille. Aantrek-
gehele dag, maar te
eriaal voor de dans-
\rper Erik zijn de twee
die bedoeld zijn voor
:s een jluwelen kapje,
welen en kleine rin
ter. Glazen parels kun-
heel goed dienst doen.
i een hoed van paar-
cht als een veertje met
e strikken, om de door-
accentueren.
MEDEDELING (Adv.)
NGYMNASTIEK
ntwoorden)
Ihamberlain na zijn bezoek
Eskimo's. 3. Weerglas.
anemoon. 5. Die heeft
aen! 6. De Finse vrouwe-
7. Het skelet van een on-
oort. 8. Van de den of
ïachtig blauw. Hij wordt pas
10. Geen van beide:
ab'nese.