In Cairo heb ik met Ilse Wernsdorff gedanst r* KLM Oudejaars avond Bij de Pyramiden in Egypte ra iüll Veel heil en zegen Kan Langer Mee! ARK NV f H C O HAAKS li k' 0 F K algemene ontwikkeling ZATERDAG 81 DECEMBER 1949 yEGEN het uur van de schemer was ons vliegtuig gestart van Athene, waar een kleine motorstoring het drie uren langer had opgehouden, dan het tijdschema van de luchtvaartmaatschap pij aangaf. Ik kende nu bijna alle pas sagiers. De twee Engelse zakenlui, die in Rome aan boord waren gekomen, de oude mevrouw Du Plessis uit Parijs, die op weg was naar haar zieke zoon in Burma, de Italiaan Livatti, die zich graaf noemde, maar evengoed een fas cistisch schoorsteenveger kon zijn, de gemoedelijke Amerikaanse millionnair Wilson, die yit verdriet over de dood van zijn vrouw een wereldreis maakte en ons sinds Brussel al driemaal haar foto had laten zien, en een blond Ame rikaans meisje met de Duitse naam Wernsdorff. Het gewone gezelschap, zoals men het in vrijwel ieder toestel van de internationale luchtlijnen vindt. Gezellig was, dat ik bovendien een eollega had ontdekt. Tom O'Kelly van de Washington Post, die op reportage ging in Brits-Indie en een introductie voor Gandhi had. In Athene was ik naast hem gaan zitten; het knappe, blonde meisje had haar plaats met de mijne verwisseld en was Livatti ge zelschap gaan houden, die in slecht En gels met haar converseerde. De ste wardess maakte er een grapje over, toen zij ons de sandwiches bracht, een mijl of twintig voorbij Kreta. Wat hebben die Italiaan en die Amerikaanse toch allemaal om over te lachen? vroeg O'Kelly met beminne lijke onbescheidenheid. Hij probeert haar fasciste te ma ken, zei de stewardess, maar miss Wernsdorff zegt dat ze alles kan accep teren, behalve het zwarte hemd. O'Kelly grinnikte. Stom vee, zei hij. En dan, zich met een ruk naar me toe wendend: Wat denk je. gaan die Hit- Ier en die andere gek straks samen de hele boel in brand steken? Het is te vrezen, meende ik. Tenzij president Roosevelt vroegtijdig en dui delijk laat weten, dat jullie niet wer keloos zult toezien. De lampen flitsten aan. Boven de Middellandse Zee begon het zo hard te regenen, dat het scheen alsof de mo toren van het vliegtuig ons in razende vaart door een spetterende zee sleur den. Ik keek op mijn horloge. Over drie uur zijn we in Cairo, zei O'Kelly. Waar logeert u? Bij Shepherd's. Dat is best, zei de Amerikaan. Ik was er twee jaar geleden. Jammer dat 'k morgenochtend weer verder moet. Maar troost je met miss Wernsdorff. Die gaat ook naar Shepherd's. En ze is de moeite waard, dat zul je toegeven. Het leek wel of de Amerikaanse voelde dat we haar naam noemden. Ze zat links vóór ons met de Italiaan en keek om met een zo ondeugende, half- spottende lach in haar grote ogen. dat we onwillekeurig tegen haar knikten en meewarig grijnsden. Knap meisje, zei de Amerikaan. Is op reis voor plezier. Goed Amerikaans en zo zelfstandig als de keizer van Ja pan. Krijgen we in het Verre Oosten overigens ook nog een heleboel deining mee. De regen was minder geworden en het scheen, dat de piloot het toestel wat lager bracht. Dóór ue heldere plekken op de ruit zag ik later sterren ver schijnen. De nacht werd mooi. Een meccano kwam zeggen, dat we boven land vlogen. De millionnair keer de zich om en zei: Dat had m'n vrouw nu óók zo graag gezien. Egypte en al die pyramiden en die kamelen in de woestijn en zoEn nu zie ik dat morgen allemaal alleen. Is dat niet jam mer? Colporteur in levensleed, zei de man van de Washington Post cynisch. Laten we de stewardess een borrel vragen. Als je boven woestijnen vliegt krijg je altijd zand in je mond. We dronken een whiskey, wisselden beroepservaringen uit, spraken over on ze plannen voor de nabije toekomst en zetten onze horloges gelijk. Landing over vijf minuten, kwam de tweede piloot, die even binnenwip te, vertellen. Over een half uur diner in Cairo. Even later gleed het toestel in cir kels omlaag. Daar lagen de lichten van het vliegveld. Egypte. Bakermat van de beschaving, gromde O'Kelly, toen we naast elkaar in de douaneloods stonden. Bloedige waanzin, het wemelt hier van de vlooien. Kijk maar uit en so long! Goeie reis verder. In de auto, die ons in roekeloze vaart naar het hotel bracht, zat ik naast miss Wernsdorff. Zij rookte met ken nelijk welbehagen een sigaret en vroeg: Is u voor het eerst in Egypte? Ik ook. 't Lijkt me aardig. Ik heb al les gelezen over Cleopatra. Geweldige vrouw, niet? Het viel mij op, dat zij in de hall met ongewone zorg toezag bij de aan komst van haar beide koffers. Ze volg de de drager in de lift naar haar ka mer en ik betrapte er Livatti op. dat hij boos was als een wolfshond, toen ik het meisje nakeek. Ik had met haar afgesproken, dat we samen zouden dineren. Ze kwam naar beneden in een blau we japon met een theeroos als corsage en de muziek speelde een wals van Strauss. Als ik op dk ogenblik mijn ogen sluit, zie ik het weer zó helder voor me. alsof het nu gebeurt. En dat kan immers niet Een ogenblik tevoren had de Ameri kaanse weduwnaar een paar woorden met me gewisseld. Het was Oudejaars avond 1938 en Wilson had gezucht ..Het nieuwe jaar begint in vrede, maar 't zal niet lang meer duren. God geve dat 'k het mis heb". Toen kwam die wals van Strauss en toen kwam zij. Ze vroeg naar koningin Wilhelmina en of het tooh heus waar was, dat de Nederlanders een hele zee hadden ingedijkt. De kaarsen flakker den en legden een vreemde gloed in haar grote, diepgroene ogen; het licht en de schaduwen dansten in de gouden pracht van haar golvende haren en om haar lippen krulde zich de vreemde lach, die me later tot de opperste twij fel in de zin van alle bestaan zou bren gen. Mr. Livatti zal me uitdagen voor een tweegevecht, zei ik haar. Hebt u hem beledigd? Nee toch? Ik heb de eer met u te dineren. Hij kijkt boos. De Italianen voelen zich hier baas, zei ze aarzelend. Sinds ze Abessinie hebben platgegooid is alle grond rond de Oude Wereldzee van Mussolini. Maar zullen we afspreken vanavond niet meer over politiek te praten? Danst u? En nu ik in deze regenachtige De- cember-nacht van het jaar 1949 in de grillige vlam van het haardvuur kijk, zie ik weer de warme gloed in haar schitterende ogen. We zweefden weg in de heerlijkste wals, die ooit twee mensenkinderen gedanst hebben in de mondaine pracht van Shepherd's. We spraken niet. Maar we voelden hoe een Wonder ontbloeide in deze van eeuwenoude wonderen doortrok ken sfeer. Haar hand rustte zacht op mijn arm en soms was haar mooie ge zichtje zo dicht bij het mijne, dat ik mezelf in haar ogen kon zien. Ik was 26 zij moest een paar jaar jonger zijn, er was voortreffelijke wijn, de muziek zong en de vreemde palmen in de eetzaal gaven aan heel dit plotse linge en overrompelende gebeuren een zeldzame omlijsting. U hebt een mooi beroep, zei ze later, toen we koffie dronken. Is het waar dat vijftig procent van de bui tenlandse correspondenten aan spion- nage doen? Sprookjes, zei ik eerlijk. Ik ver baasde me een beetje over die vreem de vraag, maar we dansten de verwon dering weg in een slow-fox. Die avond stonden we op de brede warande. Boven ons de milde maan en milliarden sterren aan een stille hemel, aan onze voeten het stadsrumoer van Cairo, in onze harten het lichte en duizeligmakende geluk. In de zaal speelde een violist een zachte melodie. Onze lippen vonden elkaar, aarzelend en teer. Ilse. zei ik zacht, lk ken je niet eens, maar ik ken je al duizend jaar. Ik houd van je. Lieve jongen, fluisterde ze. Haar hand streelde over mijn haren. Een kleine, bevende hand. Dat een mens zo gelukkig kan zijn. 't Was Oudejaarsavond 1938. Dat is nu elf jaar geleden. Buiten loeit van avond de wind en in de vlammen van het houtvuur verschijnt steeds weer het gezicht van Ilse Wernsdorff. Kan dat? Of breekt het verdriet langzamer hand zóveel weg van iemands verstand, dat men gek wordt van leed? Ik weet het niet. De radio speelt zacht. Een koor zingt muziek van Han del. Halleluja! juichen de stemmen. Waarom Halleluja? Ilse Wernsdorff is weg en het leven is leeg. Zeven dagen waren we samen. We stonden aan de pyramiden en b.ij de graven der Farao's, we gingen winke len in de exotische bazars, we dronken koffie in kleine restaurants, we maak ten autotochten en dronken cocktails. Zeven Oosterse dagen waren de stille getuigen van ons grote, verbijsterende geluk. Ilse Wernsdorff was mooi als een droom. Ze was verstandig en intelli gent. maar tegelijk van een betoveren de charme. Ze vertelde van haar. jeugd in het Amerikaanse stadje, van de vro lijke collegejaren, van haar moeder en van haar broer. Haar vader, die jong uit Duitsland was geëmigreerd, was ge storven toen ze veertien was. Er was nog familie in het oude vaderland; met Nieuwjaar kwamen er altijd een paar brieven. Haar hand streelde mijn haren als ik haar vertelde van mijn eigen jeugd in het Hollandse provinciestadje en onze woorden leken zo jong en toch zo oud, zo nieuw en toch zo overbekend en het was ons, alsof ons beider leven ver vlochten was sinds onheuglijke tijden. Op de morgen van de achtste dag kwam ze niet aan het ontbijt. Er lag een brief. Lieve, lieve jongen. De let ters dansten voor mijn ogen. Over ver geving voor plotseling vertrek, was vroeg in de morgen verder gevlogen, dringende noodzaak, was beter vóór het volkomen onmogelijk werd. Later Heel veel liefs. Warme kus. En zien elkaar terug. Voor altijd je Ilse. Hemel en aarde heb ik bewogen om haar te vinden. Ik had geen enkel adres. Nasporingen toonden aan. dat ze in Brits-Indie was geweest. Vandaar was ze verder gegaan naar China of Japan. Het spoor liep dood. Ilse Werns dorff scheen van de aardbodem weg gevaagd. Om mijn hart legde zich de kilte Wat is een leven zonder doel? II CEN dag vóór Kerstmis-1943 zag ik haar terug in het hartje van Den Haag Die week waren twee van mijn- vrienden gearresteerd en ik had het gevoel, dat alle Duitsers naar me ke ken. De sluipende angst om het naak te bestaan tovert vaak wondere ver beeldingen. Was het zo vreemd, dat ik een ogenblik meende een geest te zien, toen Ilse Wernsdorff plotseling naast me stond voor een grote boekwinkel aan de Kneuterdijk? Ze sprak Duits met een majoor van de Luftwaffe en wees hem geïnteres seerd op een paar boeken, die in de etalage stonden. „Hab' ich schon gele- sen. 1st wunderbar," zei dezelfde stem die in Cairo „dearest" tegen me had gezegd. Ilse Wernsdorff, de Amerikaan se, was met een Duits vliegerofficier in Den Haag.Er kroop een kille woede in me op; ik zag de kleine krulletjes in haar hals, de fijne oren, de matte huid. Ik herinnerde me alles, alles en ik dacht: één nekschot, met een nek schot is het zó gebeurd en als ik geluk heb ontkom ik nog op het Lange Voor hout. Dat een mens zo kalm kan zijn! Dat een mens een tijger kan zijn en een denker tegelijk! Er kwam een kennis langs, die groet te. „Bonjour", zei ik werktuigelijk. Op dat ogenblik keek Ilse Wernsdorff me aan. Geen spier in haar gezicht ver trok, maar haar ogen zeiden: ik ken je, jij bent het! De Duitser gaf haar een arm en toen ze wegwandelden viel het me op dat Een ogenblik stonden we ieder aan één kant van de kleine salontafel; Ilse Wernsdorff speelde nerveus met een kostbare bloem, tot de stengel brak. Dan trok ze snel haar bontmantel uit, gooide hem over een stoel en stak een sigaret op. Wil je roken? vroeg ze. Dank je, zei ik grof. Spreek En gels alsjeblieft. Er werd thee gebracht en we zwe gen. Om haar mond was een bedroef de, bijna bange trek gekomen en in haar ogen was geen glans. Je kon wat voorzichtiger zijn, zei ze zacht. Als je zo staat kan een kind zien, wat er in je broekzak zit. Een revolver, gaf ik toe. Laten we gaan zitten. Jongen Was het de smekende klank in haar stem, die mij zo woedend maak te? Met twee stappen was ik bij haar. Ik greep haar handen, die ijskoud wa- was er in haar ogen een glans geweest, die de eeuwen door het getuigenis van der vrouwen liefde voor de man van haar keus was. En ons geluk was wijder dan de woestijn en het reikte tot boven de sterren, die te stralen J stonden in de luister van een Oosterse nacht. EEN DAG LATER was ze heengegaan de wijde, wijde wereld in. Naar de plaats, waarheen haar roeping haar voerde. Plaats noch roeping kende ik. Er was iets vreemds Ig aan dit alles, iets onverklaarbaars. SLECHTS WEINIGE jaren later: Zij, die de inhoud van al 1 mijn denken en hopen was, plotseling in Den Haag. Maar g in welk gezelschap! „Wees voorzichtig, zei ze, een kind kan zien dat je een revolver draagt", TOEN DAT BITTERE, alles vernietigende afscheid. En g jaren later de brief uit Amerika DAT EEN MENSENHART kan leven met de nimmer jj aflatende herinnering aan zo groot een vergissing, aan zo 1 diep een verlangen, dat eeuwig onstilbaar blijft. Ilse een bontmantel droeg, die bijzon der kostbaar moest zijn. Ze gingen langs het Binnenhof, staken de straat over om de platen te bekijken in de hall van de Passagebioscoop en liepen de Poten in. Voor de ingang van Cen tral bleef ze een ogenblik staan, tikte lachend de officier op de mouw (ik herkende het gebaar met een schok!) en stapte het hotel binnen. De Duitser ging verderin de richting van het Plein. Onze herinneringen vervagen met de jaren en zes jaren zijn een lange tijd voor een hart, dat gemarteld werd. Wat waren de gedachten, die door mijn hoofd warrelden in die halve minuut, dat ik aarzelend voor de ingang van Central stond? Ach. ik weet het niet meer. Het waren er zovele. Ik stapte binnen. Miss Wernsdorff scheen het verwacht te hebben. Ze stond in de hall en kwam rustig naar me toe. Prettig, dat je er bent, zei ze een voudig. Laten we thee drinken op mijn kamer. Tom O'Kelly had haar jaren geleden ..goed Amerikaans" genoemd; ze sprak op dit ogenblik Duits. Ik was' te ver slagen om iets anders te doen dan haar te volgen. De kamer was ruim en goed; het was er warm en stil. ren, ik knelde mijn vingers om haar polsen, tot ze op haar onderlip beet om het niet uit te gillen. Laat me los!, zei ze hees. Laat me los, je weet niet wat je doet. Ik kreeg mijn bezinning terug. Nee. zei ik en het was alsof ik uit een droom wakker werd. Nee. maar ik weet wat jij doet. Vriendin van Duitse of ficieren! Ze viel terug in haar stoel. Haar ge zicht was lijkwit en haar mond trilde als van een zieke. Mijn stem scheen zich vast te bijten aan het wit van haftr hals. De schoften', die op het ogen blik jouw vrienden zijn. hebben m ij n vrienden gemarteld, zei ik. Mor gen kunnen ze het mij 'doen. Wij vech ten op leven en dood en jij bent de vriendin van hun officierencorps. Ik moest je dood schieten, maar je bent geen kogel waard. Toen lk bij de deur was riep ze me terug met een zó vreemde stem, dat ik aarzelde. Doe die deur nog even dicht, vroeg ze. Je mag direct weggaan. Luis ter: ik heb je in Cairo geschreven, dat we elkaar zouden terugzien. En dat zeg ik je vandaag weer. We zien el kaar terug. Ik wil je terug zien. Als de obrlog over is. 't Is vriendelijk van je. heb ik ge antwoord. Maar ik dank voor de eer. Uit haar kleine tas haalde ze een kaartje. Het kaartje van een advoca tenkantoor in Chicago. Bewaar het, vroeg ze. Haar aarzelende poging om me te kussende ruwe stoot die ik haar gafde pijnlijke verbazing in haar grote ogenen dan het gebaar waarmee ze de handen voor het ge zicht sloeg dat is het laatste, dat in mijn herinnering is blijven leven. Toen ik buiten kwam regende het. Diezelfde avond verdween ik uit de stad. VANDAAG is het juist drie jaar ge leden dat de brief uit Chicago kwam. Ik herkende direct de naam van de advocatenfirma die ik om inlich tingen gevraagd had. Een mens kan zo onzegbaar zwak zijn. Duizendmaal had ik de naam van Ilse Wernsdorff ver vloekt. duizendmaal had ik de herin nering aan de kleur van haar ogen en de klank van haar lach gebannen uit mijn hart. Maar een mensenziel krimpt tenslotte ineen onder de hunkering en leeft de liefde niet uit de hoop? Het kaartje, dat zij mij gegeven had bij ons afschuwelijk afscheid, had ik altijd bewaard. Vaak heb ik het in de hand genomen om het te verscheuren. Maar langzamerhand verbond ik aan het adres van die advocaat in Chicago de herinnering aan een middag bij de pyramiden, toen J: a a r hoofd op mijn schouder had gerust. Een machtige poging om de eeu wigheid te trotseren, had ik gezegd. De Farao's hebben het ver gebracht, maai de eeuwigheid is te lang. Alleen de liefde is eeuwig, had ze gefluisterd. Jij en ik.jongen. Toen had de eentonige stem van de gids ons weer overschreeuwd. En Wilson had voor de zoveelste maal -.et portret van zijn vrouw laten zien, die gestorven was en die zo graag Egypte zou hebben gedaan. Begin December schreef ik naar Chi cago. Een paar dagen vóór Oudejaar kreeg ik antwoord. Zeer tot zijn leed wezen en met diep meegevoel als vroeger advocaat van de familie de oude mevrouw sinds twee jaren over leden haar zoon omgekomen in Ja panse krijgsgevangenschap. De brief was me uit de hand geval len. Alléén. Ilse Wernsdorff was alleen overgebleven. Ik moest naar haar toe; ik moest haar telegraferen; ik moest... Verward in mijn eigen plannen had ik de brief weer opgenomen. Had ver der gelezep. Met groot leedwezen ver der mededelen diepbetreurd lot miss Ilse Wernsdorff bij uitoefening van haar taak geheime dienst in trou we plichtsvervulling na kort proces Feldgericht gevangenis Berlijn-Plot- zensee terechtgesteld 17 November 1944 hoogachtend Loui» B. Young. Morgen is het Nieuwjaar. Op een dag als vandaag vermenigvuldigen zich de gedachten: de wiekslag der eeuwig heid gaat langs ons gezicht; wij zijn van gisteren zegt het Oude Boek én weten niet. Maar in ons hart houdt de herinnering de pijn gevangen van wat voor altoos verloren werd als het beste van ons innerlijkste-zèlf. Op een regenavond in December ben ik weggegaan van Ilse Wernsdorff. Ik heb haar gescholden en ik heb haar liefde vertrapt. Ze ligt begraven onder de puinhopen van Berlijn. En ze leeft in de wanhoop van dit vermoeide hart. ALS DE KLOK op Oudejaarsavond haar twaalf betekenisvolle slagen laat horen onderscheidt dit moment zich niet van alle andere. Niemand zou be seffen. dat dit nu juist het ogenblik is, dat elk jaar weer onze bijzondere aan dacht vraagt, maar wanneer de wijzers op de plaats zijn gekomen waarin wij bij de indeling van de Tijd een merk teken gezet hebben, komen wij onwil lekeurig onder de indruk van een zeer bijzondere gebeurtenis. HET TIJDVAK der wereldgeschiede nis, dat wij kennen omvat maar een gedeelte van de Tijd, die daarvóór is geweest en daarna zal komen en het tijdperk van ons leven is daarin slechts van minimale betekenis. Ontelbaar zijn de geslachtendie el kaar hebben opgevolgd en wij weten allen, dat ons werk even vergankelijk is zoals wij dat zelf zijn. Eén enkeling mag een boek schrij ven, dat ook latere geslachten interes seert. een bouwwerk scheppen, dat eeuwen kan trotseren, er mag een naam j zijn. die in de geschiedenis der volke ren honderden jaren een bekende klank zal hebben, maar ook daaraan komt een einde, het hechtste bouwwerk zal in verloop van tijd tot stof vergaan. Dat alles geeft ons een gevoel van onvoldaanheid. Zouden wij, mensen, die op aarde al wat leeft aan ons onder geschikt hebben gemaakt geen andere bestaansreden hebben dan een scha- keltje te zijn in de eindeloze keten dei- geslachten? En toch hoe snel zijn wil vergeten! Onze kinderen zullen schrei en bij onze dood, onze kleinkinderen zullen onze namen respecteren en dan staat de overgrote meerderheid van ons al aan de grens van het geslacht, dat zich ons ternauwernood zal herinneren. Het leven brengt steeds nieuwe pro blemen, men kan nu eenmaal niet stil staan bij het verleden. Wat wij geschapen en bewonderd hebben zal vergaan en door de wind worden verstoven en wij vragen ons vaak tevergeefs af waarom wij eigen lijk werden geboren. WIJ ZIJN geboren met de som van ervaringen van een onafzienbare rij voorouders, met een intuïtie de aan geboren eigenschap van elk mens en elk dier om in de strijd om het be staan de sterkste positie in te nemen, maar er is daarnaast bij ons mensen het besef, dat wat wij aan liefde tot God en onze naasten bezitten en gecul tiveerd hebben nooit verloren zal gaan en dat het juist dit is, dat bij onze dood als de oogst van ons leven bekeken en beoordeeld zal worden. HOEVELEN jagen in hun korte le ven slechts naar roem, naar geld en naar macht, hoevelen wanen zich niet de belangrijkste figuren uit hun omge ving en blijven doof voor de roepstem van hart en geweten. De klokkeslagen die hedenavond zullen klinken zijn ook voor hen ëen memento mori. Zij zullen ons allen doen weten, dat opnieuw een levensdeeltje vol goed en vol kwaad is afgesloten en dat daarin niets meer veranderd en niets meer verbeterd kan worden. Niemand onzer weet of zijn leven in het jaar dat nu komen gaat zal wor den afgesloten en de klokkeslagen op de Oudejaarsavond moeten ons doen beseffen, dat de tijd om in het leven te doen wat van ons verwacht wordt maar heel kort is. Als wij dat bedenken zal het jaar, dat nu komen gaat ons innerlijk rijker en gelukkiger kunnen maken dan wij geweest zijn. «Mtfc l||:i mmt-m llsïlm m W w llfii y^ls iemand mij vertelt, dat het in het geheel geen pas geeft om deze ouder wetse wens boven de laatste kolom in het oude jaar te zetten dan kim ik mij dat levendig indenken. Het heeft er immers veel van weg, alsof die woorden langzaamaan een parodie op zichzelf gaan betekenen. Kunnen wij ze niet be ter afschaffen en vervangen door iets dat wat zakelijker klinkt en niet zo hoog timmert? ,,We zullen maar eens afwachten of we het eind ervan nog be leven", of „Laten we het beste er maar van hopen, de zaak draait nu al zo lang en onze tijd zal 't nog wel uitduren." Veel heil en zegen wat een uit drukking. Misschien geschikt voor op pervlakkige zielen, die de glazen aan stoten bij het slaan van twaalven en dan de kaarten van het Nieuwe Jaar maar eens gaan schudden voor een vol gend spelletje. Een beetje handigheid, een beetje geven en nemen, een dikke huid en geen zorgen voor morgen, dan rolt een wens er wel weer doorheen. We hebben tenslotte ons natje en droogje weer volop, we kunnen weer eens een snoepreisje over de grenzen maken, we draaien de radio eens knalhard open en zetten af en toe de bloemetjes buiten en dan zoeken de Grote Heren het ver der onder elkaar maar uit, 't gaat toch allemaal om de heb-heb. Veel heil en zegen! Proost! Wie geeft? Maar de an deren. de serieuzen, de zwoegers, de be zorgde huismoeders, de sappelende huis vaders, de geplaagde belastingbetalers, de overwerkte zakenlui: zij kijken bij die ouderwets, genoeglijke Nieuwjaars wens op met bittere verontwaardiging. Veel heil en zegen. Wie is de opper vlakkige optimist, die daarmee nog komt aandragen? Heil waarvan moet je dat nog verwachten? En zegen waar zou die vandaan moeten komen? We praten nog met eens van de Rus en de Atoombom: de twee reusachtige grijzende spoken die hun schaduw over onze sidderende kleine levens werpen. Maar neem nu dit kleine land van ons dat alleen maar. Wat moeten we ermee, wat voor mogelijkheden heeft het nog? Indonesië zijn we kwijt. Goed goed. we gunnen iedereen zijn vrijheid, hoe gingen we zelf te keer toen die eerste Canadese tank kwam binnenrij den. „Laten de lui daarginds baas in eigen huis wezen, geen sterveling die ze geen groot gelijk geeft al had het wel wat kalmer aan gekund en zonder al die eigenwijze steekneuzerij van de buiten wacht. Maar evengoed is het een hard gelag. Het deed je toch wél wat toen je op school leerde, dat daar langs de eve naar een stuk Nederlands gebied lag van Lissabon tot Moskou. Toen waren we tenminste nog een rijk, een grote natie waarmee gerekend werd. Nü wat hebben we over? Een stukje land aan de Noordzee, een vlekje op de glo be, te krap en te karig voor tien mil- lioen mensen, zonder grondstoffen, zon der voldoende cultuurgrond, zo arm als Job en zo kaal als een kerkrat. Over al die goeie Hollandse jongens die daar ver weg onder een wit kruisje liggen praten we nog maar niet eens.... We zijn klein geworden, zielig klein tussen een stelletje almachtige groten, wij le ven boven onze stand van geleend geld en waar het haar toe moet weet nie mand Klein? Zijn we werkelijk een kleine natie geworden? Of zullen wij nu mis schien eerst gaan leren, wat wezenlijke grootheid betekent? Wij hebben ons al tijd al te gemakkelijk verhoovaardigd op feiten waaraan we part noch deel hadden. ..Wij" wonnen op school al de slag bij Nieuwpoort en sloten de Triple Alliantie. „Wij" waren met de grote Tromp de schrik der onmetelijke ocea nen en „wij" sleepten met Piet Hein de Zilvervloot binnen, weemoediger ge dachtenis. Wij zijn van de wieg af ver trouwd geraakt met het dwaze denk beeld. dat grootheid hetzelfde is als macht, als welvaart, als overwicht en onvermijdelijk gedemonstreerd moet worden door onoverwinnelijke vloten, uitgestrekte invloedssferen en gelukkige politieke kaarten. Maar terwijl de machtige Heren Zeventien vloten uit rustten en imposante huizingen bouw den met de baten van peper en kruid nagelen en nootmuscaat zat ergens aan een stil Hollands grachtje een jon ge schilder achter zijn ezel en zette een vogeltje op het doek, een klein juweel van rood en grijs en bruin tegen een wonder van een witte wand. De Heren Zeventien zijn begraven, hun machtige huizingen bergen kantoren en het gezag van de Compagnie is geliquideerd. Maar dat Puttertje leeft ergens aan de muur van een stil museum en nooit was Hol land groter dan op dit stukje linnen van een mans hand. Veel heil en zegen ook voor dit kleine verarmde onzekere land. Want heil is in geen cijfers uit te drukken en zegen heeft nooit gevraagd naar uiter lijk aanzien. Er zijn stille, onopvallende daden, vanzelfsprekend verricht zonder ge schetter of vertoon, die een volk groot maken. Waarom zouden wij moedeloos worden door ons blind te staren op de ik t WERK- KL££§gG MEER DAN 16 JAAR IN GEBRUIK BI) DE K.l.M. NOG SLECHT^BEPERKI LEVERBAAR grote onheilen in de verte, terwijl er zoveel kleine dagelijkse zegen ons hart kan verwarmen? Wie ze uit de krant knipt, dag aan dag, die bescheiden berichten van goed heid. van opoffering, van naastenliefde en fierheid heeft aan het eind van het jaar een schat verzameld, die opweegt tegen alle angst en somberheid. Een transport hongerige, verkommerde kin deren dat ergens in Nederland verbaasd op een perron staat. Een partij gloed nieuwe blinkende instrumenten voor het fanfarecorps van Westkapelle. Een blinde man, die met een hond maar even lil.; HILVERSUM Vraagt ons prospectus MIDDENSTANDSDIPLOMA naar Brussel wandelt en iedereen helpt hem terecht. Een karrevracht van een kwart millioen handtekeningen om der wille van een paar kleine in de knel geraakte minderheden. Een bus chauffeur, die te water sprnigt om een klein meisje te redden. Een schipper van een reddingboot, die bij loeiend noodweer zwijgend in zijn oliegoed schiet, terwijl moeder een doek omslaat om haar enige jongen te gaan waar schuwen. Een bus met dertig vrijwilli gers, die naar het ziekenhuis in de stad rijdt om één meisje van hun dorp met bloedtransfusie te redden. Laat de Groten maar sluw en luid ruchtig de witte en zwarte stukken ver schuiven. Er is niets zo groot als de stille goedheid van al die kleine witte pionnen, ergens op een uithoekje van het wereldbord. Z ij zijn het. die de burger altijd weer moed geven voor een welgemeend en hartgrondig: Veel heil en zegent SASKIA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1949 | | pagina 5