In Cairo heb ik met Ilse Wernsdorff gedanst
r*
KLM
Oudejaars
avond
Bij de Pyramiden in Egypte
ra
iüll
Veel heil en
zegen
Kan Langer Mee!
ARK NV f H C O HAAKS li k' 0 F K
algemene ontwikkeling
ZATERDAG 81 DECEMBER 1949
yEGEN het uur van de schemer was
ons vliegtuig gestart van Athene,
waar een kleine motorstoring het drie
uren langer had opgehouden, dan het
tijdschema van de luchtvaartmaatschap
pij aangaf. Ik kende nu bijna alle pas
sagiers. De twee Engelse zakenlui, die
in Rome aan boord waren gekomen, de
oude mevrouw Du Plessis uit Parijs,
die op weg was naar haar zieke zoon
in Burma, de Italiaan Livatti, die zich
graaf noemde, maar evengoed een fas
cistisch schoorsteenveger kon zijn, de
gemoedelijke Amerikaanse millionnair
Wilson, die yit verdriet over de dood
van zijn vrouw een wereldreis maakte
en ons sinds Brussel al driemaal haar
foto had laten zien, en een blond Ame
rikaans meisje met de Duitse naam
Wernsdorff. Het gewone gezelschap,
zoals men het in vrijwel ieder toestel
van de internationale luchtlijnen vindt.
Gezellig was, dat ik bovendien een
eollega had ontdekt. Tom O'Kelly van
de Washington Post, die op reportage
ging in Brits-Indie en een introductie
voor Gandhi had. In Athene was ik
naast hem gaan zitten; het knappe,
blonde meisje had haar plaats met de
mijne verwisseld en was Livatti ge
zelschap gaan houden, die in slecht En
gels met haar converseerde. De ste
wardess maakte er een grapje over,
toen zij ons de sandwiches bracht, een
mijl of twintig voorbij Kreta.
Wat hebben die Italiaan en die
Amerikaanse toch allemaal om over te
lachen? vroeg O'Kelly met beminne
lijke onbescheidenheid.
Hij probeert haar fasciste te ma
ken, zei de stewardess, maar miss
Wernsdorff zegt dat ze alles kan accep
teren, behalve het zwarte hemd.
O'Kelly grinnikte. Stom vee, zei hij.
En dan, zich met een ruk naar me toe
wendend: Wat denk je. gaan die Hit-
Ier en die andere gek straks samen de
hele boel in brand steken?
Het is te vrezen, meende ik. Tenzij
president Roosevelt vroegtijdig en dui
delijk laat weten, dat jullie niet wer
keloos zult toezien.
De lampen flitsten aan. Boven de
Middellandse Zee begon het zo hard te
regenen, dat het scheen alsof de mo
toren van het vliegtuig ons in razende
vaart door een spetterende zee sleur
den. Ik keek op mijn horloge.
Over drie uur zijn we in Cairo, zei
O'Kelly. Waar logeert u?
Bij Shepherd's.
Dat is best, zei de Amerikaan. Ik
was er twee jaar geleden. Jammer dat
'k morgenochtend weer verder moet.
Maar troost je met miss Wernsdorff.
Die gaat ook naar Shepherd's. En ze is
de moeite waard, dat zul je toegeven.
Het leek wel of de Amerikaanse
voelde dat we haar naam noemden. Ze
zat links vóór ons met de Italiaan en
keek om met een zo ondeugende, half-
spottende lach in haar grote ogen. dat
we onwillekeurig tegen haar knikten
en meewarig grijnsden.
Knap meisje, zei de Amerikaan. Is
op reis voor plezier. Goed Amerikaans
en zo zelfstandig als de keizer van Ja
pan. Krijgen we in het Verre Oosten
overigens ook nog een heleboel deining
mee.
De regen was minder geworden en
het scheen, dat de piloot het toestel wat
lager bracht. Dóór ue heldere plekken
op de ruit zag ik later sterren ver
schijnen. De nacht werd mooi.
Een meccano kwam zeggen, dat we
boven land vlogen. De millionnair keer
de zich om en zei: Dat had m'n vrouw
nu óók zo graag gezien. Egypte en al
die pyramiden en die kamelen in de
woestijn en zoEn nu zie ik dat
morgen allemaal alleen. Is dat niet jam
mer?
Colporteur in levensleed, zei de
man van de Washington Post cynisch.
Laten we de stewardess een borrel
vragen. Als je boven woestijnen vliegt
krijg je altijd zand in je mond.
We dronken een whiskey, wisselden
beroepservaringen uit, spraken over on
ze plannen voor de nabije toekomst en
zetten onze horloges gelijk.
Landing over vijf minuten, kwam
de tweede piloot, die even binnenwip
te, vertellen. Over een half uur diner
in Cairo.
Even later gleed het toestel in cir
kels omlaag. Daar lagen de lichten van
het vliegveld. Egypte.
Bakermat van de beschaving,
gromde O'Kelly, toen we naast elkaar
in de douaneloods stonden. Bloedige
waanzin, het wemelt hier van de
vlooien. Kijk maar uit en so long!
Goeie reis verder.
In de auto, die ons in roekeloze vaart
naar het hotel bracht, zat ik naast
miss Wernsdorff. Zij rookte met ken
nelijk welbehagen een sigaret en
vroeg: Is u voor het eerst in Egypte?
Ik ook. 't Lijkt me aardig. Ik heb al
les gelezen over Cleopatra. Geweldige
vrouw, niet?
Het viel mij op, dat zij in de hall
met ongewone zorg toezag bij de aan
komst van haar beide koffers. Ze volg
de de drager in de lift naar haar ka
mer en ik betrapte er Livatti op. dat
hij boos was als een wolfshond, toen
ik het meisje nakeek.
Ik had met haar afgesproken, dat we
samen zouden dineren.
Ze kwam naar beneden in een blau
we japon met een theeroos als corsage
en de muziek speelde een wals van
Strauss. Als ik op dk ogenblik mijn
ogen sluit, zie ik het weer zó helder
voor me. alsof het nu gebeurt. En dat
kan immers niet
Een ogenblik tevoren had de Ameri
kaanse weduwnaar een paar woorden
met me gewisseld. Het was Oudejaars
avond 1938 en Wilson had gezucht
..Het nieuwe jaar begint in vrede, maar
't zal niet lang meer duren. God geve
dat 'k het mis heb".
Toen kwam die wals van Strauss en
toen kwam zij. Ze vroeg naar koningin
Wilhelmina en of het tooh heus waar
was, dat de Nederlanders een hele zee
hadden ingedijkt. De kaarsen flakker
den en legden een vreemde gloed in
haar grote, diepgroene ogen; het licht
en de schaduwen dansten in de gouden
pracht van haar golvende haren en om
haar lippen krulde zich de vreemde
lach, die me later tot de opperste twij
fel in de zin van alle bestaan zou bren
gen.
Mr. Livatti zal me uitdagen voor
een tweegevecht, zei ik haar.
Hebt u hem beledigd? Nee toch?
Ik heb de eer met u te dineren.
Hij kijkt boos.
De Italianen voelen zich hier baas,
zei ze aarzelend. Sinds ze Abessinie
hebben platgegooid is alle grond rond
de Oude Wereldzee van Mussolini.
Maar zullen we afspreken vanavond
niet meer over politiek te praten?
Danst u?
En nu ik in deze regenachtige De-
cember-nacht van het jaar 1949 in de
grillige vlam van het haardvuur kijk,
zie ik weer de warme gloed in haar
schitterende ogen. We zweefden weg
in de heerlijkste wals, die ooit twee
mensenkinderen gedanst hebben in de
mondaine pracht van Shepherd's.
We spraken niet. Maar we voelden
hoe een Wonder ontbloeide in deze
van eeuwenoude wonderen doortrok
ken sfeer. Haar hand rustte zacht op
mijn arm en soms was haar mooie ge
zichtje zo dicht bij het mijne, dat ik
mezelf in haar ogen kon zien. Ik was
26 zij moest een paar jaar jonger
zijn, er was voortreffelijke wijn, de
muziek zong en de vreemde palmen in
de eetzaal gaven aan heel dit plotse
linge en overrompelende gebeuren een
zeldzame omlijsting.
U hebt een mooi beroep, zei ze
later, toen we koffie dronken. Is het
waar dat vijftig procent van de bui
tenlandse correspondenten aan spion-
nage doen?
Sprookjes, zei ik eerlijk. Ik ver
baasde me een beetje over die vreem
de vraag, maar we dansten de verwon
dering weg in een slow-fox.
Die avond stonden we op de brede
warande. Boven ons de milde maan en
milliarden sterren aan een stille hemel,
aan onze voeten het stadsrumoer van
Cairo, in onze harten het lichte en
duizeligmakende geluk. In de zaal
speelde een violist een zachte melodie.
Onze lippen vonden elkaar, aarzelend
en teer.
Ilse. zei ik zacht, lk ken je niet
eens, maar ik ken je al duizend jaar.
Ik houd van je.
Lieve jongen, fluisterde ze. Haar
hand streelde over mijn haren. Een
kleine, bevende hand.
Dat een mens zo gelukkig kan zijn.
't Was Oudejaarsavond 1938. Dat is
nu elf jaar geleden. Buiten loeit van
avond de wind en in de vlammen van
het houtvuur verschijnt steeds weer
het gezicht van Ilse Wernsdorff. Kan
dat? Of breekt het verdriet langzamer
hand zóveel weg van iemands verstand,
dat men gek wordt van leed?
Ik weet het niet. De radio speelt
zacht. Een koor zingt muziek van Han
del. Halleluja! juichen de stemmen.
Waarom Halleluja? Ilse Wernsdorff is
weg en het leven is leeg.
Zeven dagen waren we samen. We
stonden aan de pyramiden en b.ij de
graven der Farao's, we gingen winke
len in de exotische bazars, we dronken
koffie in kleine restaurants, we maak
ten autotochten en dronken cocktails.
Zeven Oosterse dagen waren de stille
getuigen van ons grote, verbijsterende
geluk.
Ilse Wernsdorff was mooi als een
droom. Ze was verstandig en intelli
gent. maar tegelijk van een betoveren
de charme. Ze vertelde van haar. jeugd
in het Amerikaanse stadje, van de vro
lijke collegejaren, van haar moeder en
van haar broer. Haar vader, die jong
uit Duitsland was geëmigreerd, was ge
storven toen ze veertien was. Er was
nog familie in het oude vaderland; met
Nieuwjaar kwamen er altijd een paar
brieven.
Haar hand streelde mijn haren als ik
haar vertelde van mijn eigen jeugd in
het Hollandse provinciestadje en onze
woorden leken zo jong en toch zo oud,
zo nieuw en toch zo overbekend en het
was ons, alsof ons beider leven ver
vlochten was sinds onheuglijke tijden.
Op de morgen van de achtste dag
kwam ze niet aan het ontbijt. Er lag
een brief. Lieve, lieve jongen. De let
ters dansten voor mijn ogen. Over ver
geving voor plotseling vertrek, was
vroeg in de morgen verder gevlogen,
dringende noodzaak, was beter vóór
het volkomen onmogelijk werd. Later
Heel veel liefs. Warme kus. En zien
elkaar terug. Voor altijd je Ilse.
Hemel en aarde heb ik bewogen om
haar te vinden. Ik had geen enkel
adres. Nasporingen toonden aan. dat ze
in Brits-Indie was geweest. Vandaar
was ze verder gegaan naar China of
Japan. Het spoor liep dood. Ilse Werns
dorff scheen van de aardbodem weg
gevaagd.
Om mijn hart legde zich de kilte
Wat is een leven zonder doel?
II
CEN dag vóór Kerstmis-1943 zag ik
haar terug in het hartje van Den
Haag Die week waren twee van mijn-
vrienden gearresteerd en ik had het
gevoel, dat alle Duitsers naar me ke
ken. De sluipende angst om het naak
te bestaan tovert vaak wondere ver
beeldingen. Was het zo vreemd, dat ik
een ogenblik meende een geest te zien,
toen Ilse Wernsdorff plotseling naast
me stond voor een grote boekwinkel
aan de Kneuterdijk?
Ze sprak Duits met een majoor van
de Luftwaffe en wees hem geïnteres
seerd op een paar boeken, die in de
etalage stonden. „Hab' ich schon gele-
sen. 1st wunderbar," zei dezelfde stem
die in Cairo „dearest" tegen me had
gezegd. Ilse Wernsdorff, de Amerikaan
se, was met een Duits vliegerofficier in
Den Haag.Er kroop een kille woede
in me op; ik zag de kleine krulletjes
in haar hals, de fijne oren, de matte
huid. Ik herinnerde me alles, alles en
ik dacht: één nekschot, met een nek
schot is het zó gebeurd en als ik geluk
heb ontkom ik nog op het Lange Voor
hout.
Dat een mens zo kalm kan zijn! Dat
een mens een tijger kan zijn en een
denker tegelijk!
Er kwam een kennis langs, die groet
te. „Bonjour", zei ik werktuigelijk. Op
dat ogenblik keek Ilse Wernsdorff me
aan. Geen spier in haar gezicht ver
trok, maar haar ogen zeiden: ik ken
je, jij bent het!
De Duitser gaf haar een arm en toen
ze wegwandelden viel het me op dat
Een ogenblik stonden we ieder aan
één kant van de kleine salontafel; Ilse
Wernsdorff speelde nerveus met een
kostbare bloem, tot de stengel brak.
Dan trok ze snel haar bontmantel uit,
gooide hem over een stoel en stak een
sigaret op.
Wil je roken? vroeg ze.
Dank je, zei ik grof. Spreek En
gels alsjeblieft.
Er werd thee gebracht en we zwe
gen. Om haar mond was een bedroef
de, bijna bange trek gekomen en in
haar ogen was geen glans.
Je kon wat voorzichtiger zijn, zei
ze zacht. Als je zo staat kan een kind
zien, wat er in je broekzak zit.
Een revolver, gaf ik toe.
Laten we gaan zitten. Jongen
Was het de smekende klank in
haar stem, die mij zo woedend maak
te? Met twee stappen was ik bij haar.
Ik greep haar handen, die ijskoud wa-
was er in haar ogen een glans geweest, die de eeuwen
door het getuigenis van der vrouwen liefde voor de man
van haar keus was. En ons geluk was wijder dan de
woestijn en het reikte tot boven de sterren, die te stralen J
stonden in de luister van een Oosterse nacht.
EEN DAG LATER was ze heengegaan de wijde, wijde
wereld in. Naar de plaats, waarheen haar roeping haar
voerde. Plaats noch roeping kende ik. Er was iets vreemds Ig
aan dit alles, iets onverklaarbaars.
SLECHTS WEINIGE jaren later: Zij, die de inhoud van al 1
mijn denken en hopen was, plotseling in Den Haag. Maar g
in welk gezelschap! „Wees voorzichtig, zei ze, een kind
kan zien dat je een revolver draagt",
TOEN DAT BITTERE, alles vernietigende afscheid. En g
jaren later de brief uit Amerika
DAT EEN MENSENHART kan leven met de nimmer jj
aflatende herinnering aan zo groot een vergissing, aan zo 1
diep een verlangen, dat eeuwig onstilbaar blijft.
Ilse een bontmantel droeg, die bijzon
der kostbaar moest zijn. Ze gingen
langs het Binnenhof, staken de straat
over om de platen te bekijken in de
hall van de Passagebioscoop en liepen
de Poten in. Voor de ingang van Cen
tral bleef ze een ogenblik staan, tikte
lachend de officier op de mouw (ik
herkende het gebaar met een schok!)
en stapte het hotel binnen. De Duitser
ging verderin de richting van het
Plein.
Onze herinneringen vervagen met de
jaren en zes jaren zijn een lange tijd
voor een hart, dat gemarteld werd.
Wat waren de gedachten, die door mijn
hoofd warrelden in die halve minuut,
dat ik aarzelend voor de ingang van
Central stond? Ach. ik weet het niet
meer. Het waren er zovele.
Ik stapte binnen.
Miss Wernsdorff scheen het verwacht
te hebben. Ze stond in de hall en
kwam rustig naar me toe.
Prettig, dat je er bent, zei ze een
voudig. Laten we thee drinken op mijn
kamer.
Tom O'Kelly had haar jaren geleden
..goed Amerikaans" genoemd; ze sprak
op dit ogenblik Duits. Ik was' te ver
slagen om iets anders te doen dan haar
te volgen. De kamer was ruim en goed;
het was er warm en stil.
ren, ik knelde mijn vingers om haar
polsen, tot ze op haar onderlip beet
om het niet uit te gillen.
Laat me los!, zei ze hees. Laat me
los, je weet niet wat je doet.
Ik kreeg mijn bezinning terug. Nee.
zei ik en het was alsof ik uit een
droom wakker werd. Nee. maar ik weet
wat jij doet. Vriendin van Duitse of
ficieren!
Ze viel terug in haar stoel. Haar ge
zicht was lijkwit en haar mond trilde
als van een zieke. Mijn stem scheen
zich vast te bijten aan het wit van
haftr hals. De schoften', die op het ogen
blik jouw vrienden zijn. hebben
m ij n vrienden gemarteld, zei ik. Mor
gen kunnen ze het mij 'doen. Wij vech
ten op leven en dood en jij bent de
vriendin van hun officierencorps. Ik
moest je dood schieten, maar je bent
geen kogel waard.
Toen lk bij de deur was riep ze me
terug met een zó vreemde stem, dat ik
aarzelde.
Doe die deur nog even dicht,
vroeg ze. Je mag direct weggaan. Luis
ter: ik heb je in Cairo geschreven, dat
we elkaar zouden terugzien. En dat
zeg ik je vandaag weer. We zien el
kaar terug. Ik wil je terug zien. Als
de obrlog over is.
't Is vriendelijk van je. heb ik ge
antwoord. Maar ik dank voor de eer.
Uit haar kleine tas haalde ze een
kaartje. Het kaartje van een advoca
tenkantoor in Chicago. Bewaar het,
vroeg ze. Haar aarzelende poging om
me te kussende ruwe stoot die ik
haar gafde pijnlijke verbazing in
haar grote ogenen dan het gebaar
waarmee ze de handen voor het ge
zicht sloeg dat is het laatste, dat in
mijn herinnering is blijven leven.
Toen ik buiten kwam regende het.
Diezelfde avond verdween ik uit de
stad.
VANDAAG is het juist drie jaar ge
leden dat de brief uit Chicago
kwam. Ik herkende direct de naam van
de advocatenfirma die ik om inlich
tingen gevraagd had. Een mens kan zo
onzegbaar zwak zijn. Duizendmaal had
ik de naam van Ilse Wernsdorff ver
vloekt. duizendmaal had ik de herin
nering aan de kleur van haar ogen en
de klank van haar lach gebannen uit
mijn hart. Maar een mensenziel krimpt
tenslotte ineen onder de hunkering en
leeft de liefde niet uit de hoop?
Het kaartje, dat zij mij gegeven had
bij ons afschuwelijk afscheid, had ik
altijd bewaard. Vaak heb ik het in de
hand genomen om het te verscheuren.
Maar langzamerhand verbond ik aan
het adres van die advocaat in Chicago
de herinnering aan een middag bij de
pyramiden, toen J: a a r hoofd op mijn
schouder had gerust.
Een machtige poging om de eeu
wigheid te trotseren, had ik gezegd. De
Farao's hebben het ver gebracht, maai
de eeuwigheid is te lang.
Alleen de liefde is eeuwig, had ze
gefluisterd. Jij en ik.jongen. Toen
had de eentonige stem van de gids ons
weer overschreeuwd. En Wilson had
voor de zoveelste maal -.et portret van
zijn vrouw laten zien, die gestorven
was en die zo graag Egypte zou hebben
gedaan.
Begin December schreef ik naar Chi
cago. Een paar dagen vóór Oudejaar
kreeg ik antwoord. Zeer tot zijn leed
wezen en met diep meegevoel als
vroeger advocaat van de familie de
oude mevrouw sinds twee jaren over
leden haar zoon omgekomen in Ja
panse krijgsgevangenschap.
De brief was me uit de hand geval
len. Alléén. Ilse Wernsdorff was alleen
overgebleven. Ik moest naar haar toe;
ik moest haar telegraferen; ik moest...
Verward in mijn eigen plannen had
ik de brief weer opgenomen. Had ver
der gelezep. Met groot leedwezen ver
der mededelen diepbetreurd lot
miss Ilse Wernsdorff bij uitoefening van
haar taak geheime dienst in trou
we plichtsvervulling na kort proces
Feldgericht gevangenis Berlijn-Plot-
zensee terechtgesteld 17 November
1944 hoogachtend Loui» B. Young.
Morgen is het Nieuwjaar. Op een
dag als vandaag vermenigvuldigen zich
de gedachten: de wiekslag der eeuwig
heid gaat langs ons gezicht; wij zijn
van gisteren zegt het Oude Boek
én weten niet. Maar in ons hart houdt
de herinnering de pijn gevangen van
wat voor altoos verloren werd als het
beste van ons innerlijkste-zèlf.
Op een regenavond in December ben
ik weggegaan van Ilse Wernsdorff. Ik
heb haar gescholden en ik heb haar
liefde vertrapt.
Ze ligt begraven onder de puinhopen
van Berlijn.
En ze leeft in de wanhoop van dit
vermoeide hart.
ALS DE KLOK op Oudejaarsavond
haar twaalf betekenisvolle slagen laat
horen onderscheidt dit moment zich
niet van alle andere. Niemand zou be
seffen. dat dit nu juist het ogenblik is,
dat elk jaar weer onze bijzondere aan
dacht vraagt, maar wanneer de wijzers
op de plaats zijn gekomen waarin wij
bij de indeling van de Tijd een merk
teken gezet hebben, komen wij onwil
lekeurig onder de indruk van een zeer
bijzondere gebeurtenis.
HET TIJDVAK der wereldgeschiede
nis, dat wij kennen omvat maar een
gedeelte van de Tijd, die daarvóór is
geweest en daarna zal komen en het
tijdperk van ons leven is daarin slechts
van minimale betekenis.
Ontelbaar zijn de geslachtendie el
kaar hebben opgevolgd en wij weten
allen, dat ons werk even vergankelijk
is zoals wij dat zelf zijn.
Eén enkeling mag een boek schrij
ven, dat ook latere geslachten interes
seert. een bouwwerk scheppen, dat
eeuwen kan trotseren, er mag een naam
j zijn. die in de geschiedenis der volke
ren honderden jaren een bekende klank
zal hebben, maar ook daaraan komt een
einde, het hechtste bouwwerk zal in
verloop van tijd tot stof vergaan.
Dat alles geeft ons een gevoel van
onvoldaanheid. Zouden wij, mensen, die
op aarde al wat leeft aan ons onder
geschikt hebben gemaakt geen andere
bestaansreden hebben dan een scha-
keltje te zijn in de eindeloze keten dei-
geslachten? En toch hoe snel zijn wil
vergeten! Onze kinderen zullen schrei
en bij onze dood, onze kleinkinderen
zullen onze namen respecteren en dan
staat de overgrote meerderheid van ons
al aan de grens van het geslacht, dat
zich ons ternauwernood zal herinneren.
Het leven brengt steeds nieuwe pro
blemen, men kan nu eenmaal niet stil
staan bij het verleden.
Wat wij geschapen en bewonderd
hebben zal vergaan en door de wind
worden verstoven en wij vragen ons
vaak tevergeefs af waarom wij eigen
lijk werden geboren.
WIJ ZIJN geboren met de som van
ervaringen van een onafzienbare rij
voorouders, met een intuïtie de aan
geboren eigenschap van elk mens en
elk dier om in de strijd om het be
staan de sterkste positie in te nemen,
maar er is daarnaast bij ons mensen
het besef, dat wat wij aan liefde tot
God en onze naasten bezitten en gecul
tiveerd hebben nooit verloren zal gaan
en dat het juist dit is, dat bij onze dood
als de oogst van ons leven bekeken en
beoordeeld zal worden.
HOEVELEN jagen in hun korte le
ven slechts naar roem, naar geld en
naar macht, hoevelen wanen zich niet
de belangrijkste figuren uit hun omge
ving en blijven doof voor de roepstem
van hart en geweten.
De klokkeslagen die hedenavond
zullen klinken zijn ook voor hen ëen
memento mori.
Zij zullen ons allen doen weten, dat
opnieuw een levensdeeltje vol goed en
vol kwaad is afgesloten en dat daarin
niets meer veranderd en niets meer
verbeterd kan worden.
Niemand onzer weet of zijn leven
in het jaar dat nu komen gaat zal wor
den afgesloten en de klokkeslagen op
de Oudejaarsavond moeten ons doen
beseffen, dat de tijd om in het leven te
doen wat van ons verwacht wordt maar
heel kort is.
Als wij dat bedenken zal het jaar,
dat nu komen gaat ons innerlijk rijker
en gelukkiger kunnen maken dan wij
geweest zijn.
«Mtfc l||:i mmt-m llsïlm m W w
llfii
y^ls iemand mij vertelt, dat het in het
geheel geen pas geeft om deze ouder
wetse wens boven de laatste kolom in
het oude jaar te zetten dan kim ik
mij dat levendig indenken. Het heeft er
immers veel van weg, alsof die woorden
langzaamaan een parodie op zichzelf
gaan betekenen. Kunnen wij ze niet be
ter afschaffen en vervangen door iets
dat wat zakelijker klinkt en niet zo
hoog timmert? ,,We zullen maar eens
afwachten of we het eind ervan nog be
leven", of „Laten we het beste er maar
van hopen, de zaak draait nu al zo lang
en onze tijd zal 't nog wel uitduren."
Veel heil en zegen wat een uit
drukking. Misschien geschikt voor op
pervlakkige zielen, die de glazen aan
stoten bij het slaan van twaalven en
dan de kaarten van het Nieuwe Jaar
maar eens gaan schudden voor een vol
gend spelletje. Een beetje handigheid,
een beetje geven en nemen, een dikke
huid en geen zorgen voor morgen, dan
rolt een wens er wel weer doorheen. We
hebben tenslotte ons natje en droogje
weer volop, we kunnen weer eens een
snoepreisje over de grenzen maken, we
draaien de radio eens knalhard open en
zetten af en toe de bloemetjes buiten
en dan zoeken de Grote Heren het ver
der onder elkaar maar uit, 't gaat toch
allemaal om de heb-heb. Veel heil en
zegen! Proost! Wie geeft? Maar de an
deren. de serieuzen, de zwoegers, de be
zorgde huismoeders, de sappelende huis
vaders, de geplaagde belastingbetalers,
de overwerkte zakenlui: zij kijken bij
die ouderwets, genoeglijke Nieuwjaars
wens op met bittere verontwaardiging.
Veel heil en zegen. Wie is de opper
vlakkige optimist, die daarmee nog
komt aandragen? Heil waarvan moet
je dat nog verwachten? En zegen
waar zou die vandaan moeten komen?
We praten nog met eens van de Rus en
de Atoombom: de twee reusachtige
grijzende spoken die hun schaduw over
onze sidderende kleine levens werpen.
Maar neem nu dit kleine land van
ons dat alleen maar. Wat moeten we
ermee, wat voor mogelijkheden heeft
het nog? Indonesië zijn we kwijt. Goed
goed. we gunnen iedereen zijn vrijheid,
hoe gingen we zelf te keer toen die
eerste Canadese tank kwam binnenrij
den.
„Laten de lui daarginds baas in eigen
huis wezen, geen sterveling die ze geen
groot gelijk geeft al had het wel wat
kalmer aan gekund en zonder al die
eigenwijze steekneuzerij van de buiten
wacht. Maar evengoed is het een hard
gelag. Het deed je toch wél wat toen je
op school leerde, dat daar langs de eve
naar een stuk Nederlands gebied lag
van Lissabon tot Moskou. Toen waren
we tenminste nog een rijk, een grote
natie waarmee gerekend werd. Nü
wat hebben we over? Een stukje land
aan de Noordzee, een vlekje op de glo
be, te krap en te karig voor tien mil-
lioen mensen, zonder grondstoffen, zon
der voldoende cultuurgrond, zo arm als
Job en zo kaal als een kerkrat. Over al
die goeie Hollandse jongens die daar
ver weg onder een wit kruisje liggen
praten we nog maar niet eens.... We
zijn klein geworden, zielig klein tussen
een stelletje almachtige groten, wij le
ven boven onze stand van geleend geld
en waar het haar toe moet weet nie
mand
Klein? Zijn we werkelijk een kleine
natie geworden? Of zullen wij nu mis
schien eerst gaan leren, wat wezenlijke
grootheid betekent? Wij hebben ons al
tijd al te gemakkelijk verhoovaardigd
op feiten waaraan we part noch deel
hadden. ..Wij" wonnen op school al de
slag bij Nieuwpoort en sloten de Triple
Alliantie. „Wij" waren met de grote
Tromp de schrik der onmetelijke ocea
nen en „wij" sleepten met Piet Hein de
Zilvervloot binnen, weemoediger ge
dachtenis. Wij zijn van de wieg af ver
trouwd geraakt met het dwaze denk
beeld. dat grootheid hetzelfde is als
macht, als welvaart, als overwicht
en onvermijdelijk gedemonstreerd moet
worden door onoverwinnelijke vloten,
uitgestrekte invloedssferen en gelukkige
politieke kaarten. Maar terwijl de
machtige Heren Zeventien vloten uit
rustten en imposante huizingen bouw
den met de baten van peper en kruid
nagelen en nootmuscaat zat ergens
aan een stil Hollands grachtje een jon
ge schilder achter zijn ezel en zette een
vogeltje op het doek, een klein juweel
van rood en grijs en bruin tegen een
wonder van een witte wand. De Heren
Zeventien zijn begraven, hun machtige
huizingen bergen kantoren en het gezag
van de Compagnie is geliquideerd. Maar
dat Puttertje leeft ergens aan de muur
van een stil museum en nooit was Hol
land groter dan op dit stukje linnen
van een mans hand.
Veel heil en zegen ook voor dit
kleine verarmde onzekere land. Want
heil is in geen cijfers uit te drukken en
zegen heeft nooit gevraagd naar uiter
lijk aanzien.
Er zijn stille, onopvallende daden,
vanzelfsprekend verricht zonder ge
schetter of vertoon, die een volk groot
maken. Waarom zouden wij moedeloos
worden door ons blind te staren op de
ik t
WERK-
KL££§gG
MEER DAN 16 JAAR IN GEBRUIK BI) DE K.l.M.
NOG SLECHT^BEPERKI LEVERBAAR
grote onheilen in de verte, terwijl er
zoveel kleine dagelijkse zegen ons hart
kan verwarmen?
Wie ze uit de krant knipt, dag aan
dag, die bescheiden berichten van goed
heid. van opoffering, van naastenliefde
en fierheid heeft aan het eind van het
jaar een schat verzameld, die opweegt
tegen alle angst en somberheid. Een
transport hongerige, verkommerde kin
deren dat ergens in Nederland verbaasd
op een perron staat. Een partij gloed
nieuwe blinkende instrumenten voor
het fanfarecorps van Westkapelle. Een
blinde man, die met een hond maar even
lil.; HILVERSUM
Vraagt ons prospectus
MIDDENSTANDSDIPLOMA
naar Brussel wandelt en iedereen
helpt hem terecht. Een karrevracht van
een kwart millioen handtekeningen om
der wille van een paar kleine in de
knel geraakte minderheden. Een bus
chauffeur, die te water sprnigt om een
klein meisje te redden. Een schipper
van een reddingboot, die bij loeiend
noodweer zwijgend in zijn oliegoed
schiet, terwijl moeder een doek omslaat
om haar enige jongen te gaan waar
schuwen. Een bus met dertig vrijwilli
gers, die naar het ziekenhuis in de stad
rijdt om één meisje van hun dorp met
bloedtransfusie te redden.
Laat de Groten maar sluw en luid
ruchtig de witte en zwarte stukken ver
schuiven. Er is niets zo groot als de
stille goedheid van al die kleine witte
pionnen, ergens op een uithoekje van
het wereldbord. Z ij zijn het. die de
burger altijd weer moed geven voor een
welgemeend en hartgrondig: Veel heil
en zegent SASKIA.