;m.sv.)
De Beeldende Kunsten sinds de Bevrijding
Chefarinef
'J
De hoofdstraat en het plein
Ie-
AMSTERDAMS PODIUM
Samenwerking vest 4
beroemde geneesmiddsien
w
AGEN
t!
Verhoudingen in de schilderkunst
niet noemenswaardig gewijzigd
Er groeit een generatie van bekwame beeld
houwers in Nederland op
Weinig kracht bij
jongere schilders
Door
R. E. Penning
Geen innerlijke krachi
Wandschilderingen
Beeldhouwen en grafiek
Sociale posiiie
99
4IGING
erjaardag van
alhier.
zang, gym-
apskaart 1950.
an de zaal.
0.10.
JIS DUINEN-
i) worden ge-
ing van gees-
leden.
functies) voor
iven vrije kost,
ïlkundige hulp.
dag per week.
(japonnen en
nhuis.
te Geneesheer-
k, N.O.Polder,
ir 7 uur 8.
pl. eindp. Hoek
r 8 uur 8.—.
5.30 uur 12.
noodzakelijk),
i Veluwe, Arn-
lkm. 7.30 u. 8
jen pl. kunnen
Broek op Lan-
te Alkmaar:
5962.
ZATERDAG 29 APRIL 1950
yiJF JAREN KUNNEN VOOR EEN STERVELING een lange tijd schijnen,
vooral als zij emotievol en bewogen zijn, zoals de 5 jaren die sinds de bevrij
ding voorbij zijn gegaan. Doch vijf jaren zijn in de ontwikkelingsgeschiedenis
van een beschaving slechts een korte spanne tjjds. Het zou dan ook wel een
wonder wezen, indien er op het gebied der beeldende kunsten in ons land na de
laatste. oorlog, sensationele wendingen en revolutionnaire veranderingen te ver
melden vielen, die tenminste door iedereen als zodanig erkend worden. De
veranderingen die in de loop der jaren plaats grijpen, zijn minder opvallend en
hebben meer het karakter van ondergrondse stromingen, die voor de tijdgenoot
moeilijk te onderscheiden zijn en waarvan de betekenis niet direct te voorzien
valt. Indien ik dus een poging waag om een algemene indruk te geven van het
kunstleven in Nederland gedurende het juist verstreken tijdvak, zal ik met mijn
opmerkingen niet de pretentie hebben een definitief oordeel van profetische
waarde uit te spreken.
of meer bevoegde kunstkenners, een
grote rol en geeft aanleiding tot aller
lei tragi-komische situaties.
Intussen heeft de strijdvraag: Vóór of
tegen de abstracte kunst" het kunst
leven van deze na-oorlogse jaren be
heerst. Wat hièrover te zeggen? De
vraag, die Kandinsky reeds lang ge
leden stelde: „Is het mogelijk in de
schilderkunst, kleuren en vormen op
ons gevoel te laten inwerken als klan
ken in de muziek, dus zonder afleiden
de voorstellingkan naar mijn
mening niet anders dan bevestigend be"
antwoord worden, doch er moet dan
aan toegevoegd worden, dat wat in de
muziek een volkomen natuurlijke uit
drukkingswijze is, in de schilderkunst
een enorme beperking inhoudt, ondanks
alle beweringen van het tegendeel. Ook
'bij Rembrandt en Vermeer is een „ab
stracte" inwerking op ons gevoel door
vorm en kleur, en dat de voorstelling
daarbij een afleidende factor zou zijn, is
volkomen uit de lucht gegrepen of geldt
hoogstens voor lieden die ongevoelig
zijn voor elke schilderkunst. Door de
elementen, die een kunstwerk samen
stellen, te scheiden en aan één aspect,
n.l. de werking van kleur tegen kleur,
het rhythme van lijn en vorm, een
uitsluitende betekenis te geven, vervalt
men in een eenzijdigheid, die voor korte
tijd zuiverend kan werken, echter op
de duur tot verarming moet leiden.
Van de kunstenaars die na de oorlog
als „abstracten" het meest op de voor
grond zijn getreden, zijn alweer de
ouderen het meest belangrijk, zoals P.
Ouborg en B. van der Leek. Ouborg's
composities drukken voor mijn gevoel
het meest overtuigend een geestelijke
inhoud uit, terwijl ook zijn kleur- en
vormentaal tot de meest rijk gevarieer
de behoort. Van der Leek, die dikwijls
in één adem met Mondriaan wordt ge
noemd, kan ik persoonlijk veel min
der appreciëren. Hij is m.i. het slacht
offer van zijn eigen, vèr doorgevoerde
dogma's geworden. Er zouden natuur
lijk nog veel méér namen te noemen
zijn. doch het is niet mijn bedoeling een
volledig overzicht van alle Nederland
se kunstenaars te geven.
TK ZAL mij voorts niét' strikt kunnen
bepalen tot de Nederlandse kunst,
doch deze tevens in Europees verband
moeten trachten te zien naar aanleiding
van de vele grote tentoonstellingen, die
de buitenlandse kunststromingen bin
nen ons gezichtsveld hebben gebracht.
In dit opzicht is er n.l. wèl wat veran
derd in Nederland. Door het energiek
optreden van jhr. Sandberg, directeur
van het Stedelijk Museum te Amster
dam, heeft men een reeks belangrijke
tentoonstellingen kunnen zien, die na
de afgeslotenheid van de oorlogsjaren
en de daarna voortdurende onmogelijk
heid om te reizen, voorzagen in een
grote behoefte om kennis te nemen van
wat er buiten onze grenzen op kunst
gebied voorviel. Hoe men ook verder
over het beleid van jhr. Sandberg mag
denken, deze grote verdienste mag men
toch niet te snel vergeten. Door zijn
voorbeeld hebben ook andere museum
directies beseft dat de rol van een mu
seum actiever moet zijn dan dit vóór
de oorlog het geval was. De invloed, die
van deze activiteit uitgaat op kunste
naars en publiek, maar vooral, laten wij
het hopen, op de jeugd, mag niet wor
den onderschat en men zal dus goed
doen in de toekomst nog meer doelbe
wust op deze weg voort te gaan.
Wat nu de Nederlandse kunst zelf
betreft, moet men beginnen te consta
teren, dat na de eerste vloed van ten
toonstellingen waar de vrije kunstenaars
hun werk weer aan het publiek konden
tonen, er maar heel weinig veranderd
bleek te zijn sinds de periode van vóór
de oorlog. De grote reputaties van vroe
ger handhaafden zich nog allen min of
meer met gemak en er openbaarden
rich weinig jonge talenten, die een
plaats naast hen zouden kunnen inne
men of zelfs maar de belofte inhouden
om ééns die plaats te kunnen veroveren.
In Frankrijk, dat nog steeds in de
kunst toonaangevend is (al begint er
misschien een zekere decentralisatie
merkbaar te worden, waardoor Parijs
niet meer het alleenzaligmakende Mek
ka van de kunst blijft), is het niet an
ders gesteld. Picasso, Braque, Matisse,
Rouault genieten méér respect dan ooit
en de erkenning van hun meesterschap
is algemeen. De eb en vloed van het
Parijse kunstenaarsleven, die zich in
geheel Europa als een verzwakte en
verlangzaamde golfslag doet gevoelen,
heeft na de oorlog een prestigewinst
van de z.g. abstracte of voorstellings-
loze kunst gebracht. Een ogenblik
scheen Ifet of de jongeren, die overigens
ook hierin het voorbeeld van de oudere
generatie volgden, met deze abstracte
schilderkunst, die verder gekenmerkt
werd door zeer hevige en felle kleuren,
stormenderhand alle tegenstand zouden
overwinnen. Men moet echter niet ver
geten dat actie en reactie niet alleen
chronologisch op elkaar volgen, doch
ook gelijktijdig werkzaam zijn. Al lijkt
het nü of de voorstellingsloze kunst
die in ons land in groeperingen als
„Vrij beelden" en „Experimentelen" de
steun van (alweer) Amsterdam's voort
varende museumdirectie geniet de
boventoon voert, toch zal nog moeten
blijken of deze kunst wel zo progres
sief is, als zij voorgeeft te zijn. De angst
om niet „modern" te schijnen, speelt
in de rangen van kunstenaars en min
CHARLEY TOOROP
zelfportret
Naast de non-figuratieve kunst zijn
nog tal van andere richtingen even
krachtig werkzaam. Ik behoef slechts
te herinneren aan het sur-realisme, dat
voor velen bij uitstek representatief is
voor ons tijdperk, waarin de psycho
logie immers bijna tot een nieuwe re
ligie is verheven.
Het kan niet ontkend worden dat de
moderne psychologie het denken van
deze eeuw radicaal heeft beïnvloed en
dat de weerslag daarvan, het meest
consequent misschien juist wel tè
consequent in het sur-realisme is
terug te vinden. In ons land zijn overi-
J. M. PRANQE: Vog»l
gsns geen belangrijke vertegenwoor
digers van deze richting te vinden. De
schilders, die, althans in hun manier
van schilderen, het dichtst bij de sur
realisten staan, zijn de beoefenaren van
het „magisch realisme", Willink, Koch,
Hynckes e.adie na de oorlog een deel
van hun prestige verloren schijnen te
hebben.
Er is in de laatste jaren nog weer een
ander, n.l. het „nieuwe" realisme ont
staan, dat minder realistisch is dan de
naam zou doen vermoeden en dat eigen
lijk meer een herleving is van het oude
expressionnisme. Dit „nieuwe realisme",
dat sterk Frans georiënteerd is, en
waarvan de geest een bitter, navrant
karakter toont, heeft ook alweer wei
nig opzienbarende talenten voortge
bracht. Het blijft bij een knap, zelfs
hier en daar virtuoos gegoochel met
vorm en kleur, dat in een nieuw soort
academisme dreigt vast te lopen. Van
deze groep toont Andréa een fijn, dich
terlijk sentiment, dat zich echter te
veel herhaalt. Andere aanhangers van
deze richting zijn: Berserik, van Heel,
Elffers, Sieger en Weinberg.
^OAI.S REEDS GEZEGD handhaven de
erkende groothedeq van vóór de
oorlog zich ook nu met vrij groot ge
mak. Kenmerkend voor dit feit is de
samenstelling van een, door een rege
ringscommissie gekozen, collectie van
Nederlandse schilderijen, die in het
buitenland een indruk moet geven van
onze kunst. Als middelpunt van deze
collectie heeft men de reeds vóór de
oorlog overleden Herman Kruyder ge
kozen. Om hem heen zijn als voornaam
ste kunstenaars o.a. gegroepeerd, Leo
Gestel, Charley Toorop, J. Wiegers,
Chabot, J. Sluyters, allemaal figuren
die lang vóór 1940 hun sporen verdiend
hebben. Men behoeft slechts het krach
tige, monumentale, zelfverzekerde en
rustige zelfportret van Charley Toorop
te vergelijken met het schilderij van
de tegenwoordige sterk „gepousseerde"
Berserik, met zijn onrustige, hoekige,
nerveuse stijl, om het gebrek aan in
nerlijke kracht en het teveel aan uiter
lijke, decoratieve effecten bij de jonge
re generatie op te merken.
Om dit noodzakelijkerwijze onvol
ledige overzicht van de schilderkunst
te besluiten, wil ik toch een enkel
woord wijden aan een kunstvorm
waarvan sinds het begin van de eeuw
de hoogste verwachtingen worden ge
koesterd, zonder dat daar tot nu toe
veel van is terecht gekomen, n.l. de
monumentale wandschilderkunst. Wand
schilderingen van grote betekenis zijn
er in ons land weinig gemaakt, on
danks alle pogingen o.a. van een groep
jonge kunstenaars, die in samenwer
king met architecten, door een ten
toonstelling in het Stedelijk Museum,
de belangstelling voor hun werk heb
ben trachten op te wekken, De jonge,
Rotterdamse schilder, Aad de Haas,
heeft in het Limburgse dorpje Wahl-
wylre het interieur van het kerkje op
zeer persoonlijke en originele wijze be
schilderd. Helaas hebben deze decora
ties een onaangename reclame gekre
gen, door de hetze, die Albert Kuyle
tegen De Haas heeft ontketend en die
de verwijdering van de kruisstaties uit
de kerk te Wahlwylre ten gevolge heeft
gehad.
Een andere poging om de monumen
tale wandversiering nieuw leven in te
blazen is alweer door een tentoonstel
ling in Amsterdam geïnspireerd. Ik
bedoel het initiatief van de wever Jos.
Géhéniau, om ook in ons land een go
belinkunst te stichten, naar het voor
beeld van de moderne Franse wandkle
den, die in het Rijksmuseum voor velen
een openbaring zijn geweest. Hoewel
het eerste resultaat van dit initiatief
met enige reserve is ontvangen, moet
men hopen dat het niet bij deze éne
poging zal blijven.
REVERT HET OVERZICHT op het ge
bied der schilderkunst weinig be
moedigende resultaten, anders is het
op het terrein van beeldhouwkunst en
grafiek. Beide kunstvormen zijn tot op
heden beter gevrijwaard voor de beun
hazerij, die in de schilderkunst door het
ontbreken van strenge vakeisen zo'n
grote vlucht genomen heeft. Het ge
knoei met verf en kleur is voor iedere
dilettant aantrekkelijker, dan het zo
veel zelfbeperking eisende vak van de
graficus, of de inspannende arbeid van
de beeldhouwer. Het aantal amateurs,
die in de oorlog aan het schilderen zijn
getrokken, daarmee een aardig duitje
verdienden, en nu als .„beroepsschil
ders" mede profiteren van de toch al
schamele sociale voorzieningen van
Rijk en gemeente, is legio.
De Nederlandse beeldhouwkunst is
nog jong. Amper vijftig jaar geleden
gold Nederland uitsluitend als een land
van schilders. Nu kan men constateren
dat wij een groot aantal talentvolle
beeldhouwers rijk zijn, waaronder en
kelen, die de vergelijking met buiten
landse beroemdheden kunnen door
staan. De economische bestaansmoge
lijkheden zijn voor de beeldhouwer
altijd nóg weer moeilijker geweest, dan
voor de schilder. Na de oorlog is een
grote toevloed van opdrachten voor
oorlogsmonumenten gekomen. Nu, vijf
jaar na de bevrijding, staan een kleine
driehonderd dergelijke monumenten in
het land verspreid, terwijl enkele van
de voornaamste opdrachten (b.v. voor
Amsterdam en de Grebbeberg) nog niet
voltooid zijn. Het is uiteraard niet mo
gelijk, dat al deze monumenten ware
meesterwerken zijn. Het nageslacht zal
hier en daar opgescheept zitten met
artistieke misbaksels, die men piëteits-
halve niet uit de weg zal kunnen rui
men. Een afschrikwekkend voorbeeld
daarvan is de logge, kreupele en ziel
loze vrijheidsgodin van mevrouw Fran-
zenHeslenfeld die het Utrechte»
Domplein ontsiert. Gelukkig zijn er
ook andere voorbeelden. Daar is het
ontroerend beeld, dat John Radecker
maakte voor Waalwijk. De figuur van
een vallende gefusilleerde, is hier vér
boven de realiteit van een gruwelijk
oorlogsincident uitgeheven door het
machtig gebaar van de armen, die een
verrijzing van de ziel bij het vallen
van het lichaam schijnen te symbolise
ren. Ook de monumenten van Mari An-
driessen, een kunstenaar die in deze
jaren sterk de aandacht op zich heeft
gevestigd, vermijden in hun sobere
strakheid elk vals pathos. Ik kan slechts
terloops enkele andere beeldhouwers
noemen, die voortreffelijk werk op dit
gebied geleverd hebben, zoals prof. V.
P. S. Esser, C. Stouthamer en P. Gré-
goire.
Evenals de schilderkunst, heeft ook
de beeldhouwkunst impulsen uit het
buitenland ontvangen via belangrijke
tentoonstellingen. Ik behoef slechts de
namen te noemen van Moore en Zad-
kine om te herinneren aan de belang
rijke stromingen die ons land op deze
wijze bereiken. Het monument dat
Zadkine ontwierp voor een vernielde
stad, en dat in Rotterdam zijn juiste
plaats zou vinden, heeft zoveel gemoe
deren bewogen, dat reeds daardoor
bewezen wordt welk een plaats een
dergelijk monument in de publieke be
langstelling kan innemen.
Evenals de beeldhouwkunst heeft de
grafische kunst zich beter weten te
vrijwaren van dilettantisme en snobis
me dan de schilderkunst. Het peil van
exposities van grafiek ligt, over het
algemeen Vfeel hoger, dan de schilde
rijententoonstellingen bereiken. Dat onze
grafici zich met succes met hun bui
tenlandse collega's kunnen meten, is
nog kort geleden gebleken toen J. M.
Prange op een zeer exclusieve tentoon
stelling in Lugano, waar 46 van de
beste grafici uit 16 landen mee4pngen,
een belangrijke prijs verwierf. Prange's
werk is karakteristiek door een gril
lige fantasie, een bittere humor ook,
die bij meerdere kunstenaars voorkomt.
Verscheidene grafische kunstenaars zou
men als belangwekkende vertegen
woordigers van diverse stijlen kunnen
MARI ANDRIESSEN: Concentra
tiekamp - monument voor En
schedé (ontwerp).
opnoemen; zoals Van Kruiningen, Van
Heusden, Elenbaas, Essers, Beuning,
Brinks, waarmee ik alweer niet naar
volledigheid kan streven.
dit ARTIKEL, dat een overzicht moest
geven over een breed terrein, waar
de problemen legio zijn, wil ik niet be
sluiten zonder nog één blik op de
sociale positie van de kunstenaar in de
maatschappij te werpen. De na de oor
log opgerichte Federatie van Beroeps
verenigingen van Kunstenaars, die zich
hiermee in 't bijzonder bezig houdt,
heeft nogal heel wat weerstanden van
diverse kanten moeten overwinnen. In
dien het ideaal, om werkelijk allen, die
serieus beroepskunstenaar genoemd
kunnen worden, in één verband te ver
enigen, wordt bereikt, zal er een grote
stap vooruit gedaan zijn. Doch dit zou
slechts een administratieve stap vooruit
zijn, evenals alle maatregelen van over
heidswege, die de bedoeling hebben
om de kunstenaars te steunen, slechts
dan succes kunnen hebben, als het Ne
derlandse volk in breder laag belang
stelling voor de kunst zal krijgen. Dit
kan slechts bereikt worden door die in
teresse te wekken bij de jeugd. Dat dit
mogelijk is, hebben enkele particuliere
initiatieven bewezen, zoals de Museum-
bezoeken die de heer Schultink op
eigen houtje met de schooljeugd orga
niseert en die de meest verheugende
successen hebben opgeleverd. Langs
deze weg, dunkt mij, daagt de hoop op
een betere toekomst, niet alleen voor
kunst en kunstenaar, doch voor het be
schavingspeil van ons gehele volk.
BERSERIK: Naaister
RPf1
i, AANDOENLIJK MILD, LAG DIE DAG DE LENTE over Amsterdam.
Ze bestond uit wat zoele landwind, aangevoerd uit wie weet welk veraf
tropisch of subtropisch stuk van de aardbol. En uit zon, die recht uit een helblauw
hemeldak boven het stokoud Amsterdam naar beneden trechterde, gul en on
voorstelbaar overvloedig. En uit wat aanwaaiende geur van narcissen en hy
acinthen uit de verroeste blikken van een bloemenkoopman ergens op de Dam,
hoek Kalverstraat. En uit een stel dwaze, springerige meisjes, losgelaten om te
luchten uit God weet welk muf, somber en donker atelier-hol. En uit de tros
karmijnrode en knalgele ballonnen waarmee een balonnenman liep te dren
telen, daar op de Dam, en die maar één ding wilden: zich lösscheuren van hun
laatste beletsel en die zon tegemoet gaan.
Ja, 't was lente in Amsterdam, die dag. Niets bijzonders. Net zo'n lente als
het vorige jaar. En het jaar daarvoor. En zo steeds maar terug. En het zal het
volgend jaar ook wel weer lente worden. En in '52. En in '53. Met precies dezelfde
wind, precies dezelfde zon en precies dezelfde stoeierige meisjes uit atelierholen.
En met precies dezelfde mensen. Even slecht en even goed als deze dag op d»
Dam en in de Kalverstraat van Amsterdam.
MEDERLAND bezit één straat van
wereldformaat. Een straat, waarmee
we voor de dag kunnen komen. Zelfs
bij Amerikanen: de Kalverstraat. De
hoofdstraat van de hoofdstad. Main-
street. Ze is het hart van de stad. Alle
andere straten zijn minder belangrijk.
Het is zeer nuttig en zeer leerzaam
op een dag in de lente de mens gade
te slaan die door deze Straat der Stra
ten gaat. Bij voorkeur van achter een
venster van een klein restaurant, waar
geen muziek u verdooft of slaperig
maakt. Op een dag als ge helemaal
geen plezier hebt om een Amsterdams
Podium te schrijven, omdat de hele
wereld, inclusief de krantenlezende
mensheid, minder belangrijk schijnt
dan de zon en de wind en de hemel.
Omdat ge vindt dat de mensen maar
armzalig zijn, al dragen ze borsalino's
en allerglanzendste nylons.
Door de Kalverstraat stuift de lente
langs het mensdom heen. In die wind,
die de lente is, is van alles verborgen.
Iets van bloemengeur uit alpenweiden.
Iets van essence van een nachtegalen-
lied. Iets van verstuivende bloesem uit
verre boomgaarden. Iets van spattend
schuim der branding in een Indische
baai.
Niemand heeft tijd, in de Kalver
straat en omtrent de Dam, de lente te
gemoet te treden Belangrijker zijn de
étalages met moderne slaapkamerin
richtingen. Die met de luxe keuken
uitrustingen. Die met dof goud en oud
zilver.
De mensen gaan voorbij en hebben
haast. Dat hadden ze gisteren ook. Mor
gen zullen ze het wederom hebben.
En volgend jaar. En over vijf en twin
tig jaar. Dan zijn ze dood en hebben
vergeten de lente te ontmoeten. Dat
is hartverscheurend jammer. En hart-
verscheurender is, dat de mens het
niet eenmaal mag óverdoen, want de
wetten van het Heelal zijn onbarm
hartig.
In de Kalverstraat, in Mainstreet,
volgt de één de ander. Honderd men
sen, duizend mensen, honderdduizend
mensen op één dag. Gehaaste mensen.
Geen tijd voor de zon, de wind en de
hemel. Alleen voor étalages met keu
kenuitrustingen. En naaimachines. En
nieuwe costuums.
De Kalverstraat is het hart van de
mallemolen die Amsterdam heet. Het
binnenste rad van de grote stoomca-
roussel der hoofdstad. De lente stuift
en vliegt en vibreert er over heen. Heel
hoog. Boven de nokken der daken uit
en boven de hoogste gevels van de oude
hulzen.
Het asfalt glimt van een milliard
voetstappen. De straat is als een legen
darisch reptiel, dat met z'n muil de
mensheid inzwelgt en daarna, op het
Muntplein, weer uitperst, wegspuwt.
Eigenlijk maar een hopeloos triest,
guur, winters beeld. Alsof de lente
duizend mijl boven Amsterdam aan
het voorbijgaan is.
Zo gaat zo'n lentedag, in het oude
Amsterdam, midden in de lente, in de
Kalverstraat en omtrent de Dam. En
wie staat stil cm haar te grijpen? Wie
heeft tijd en geduld en plezier om te
luisteren naar die milde wind der alpen
weiden, der verstilde baai en van het
nachtegalenlied?
Alleen de ateliermeisjes misschien.
Die aan hun kooien ontkomen zijn,
voor een énkel kwartier, en nog omge
ven zijn door de schimmen en schadu
wen van hun werkplaatsen. Misschien
de oude mensen, met wat goudig zon
licht flitsend en rankend om hun dunne
haren. Misschien de man die de hy-
Variaties op: Prélude
l'aprés-midi d un
faune''
acinthen en narcissen verkoopt uit
roestige bussen. En wie weet... de groot
ste wijsgeer daar op de Dam, de bal-
lonnenman. Want héél dfe bos ballon
nen, rood en geel en blauw en paars,
wil zich losrukken. Wég van die man
en wég van die stok. Omhoog, het
blauw in, dat zich boven de stad welft,
en waarin de lente voortijlt, voort
jaagt als een jonge, stralende fee, met
heel ver achter zich de faun van de
winter.
Een moeder koopt een ballon en bindt
het touwtje om de vinger van het
kind. Vijf tellen later is de ballon los
en ijlt naar boven. De hemel tegemoet
en de fee.
£JIE BALLON was die dag de enige in
heel de Amsterdamse woestijn en
op gans de Dam en in heel de Straat
der Straten, die zich vrij maakte en de
goede weg koos.
Omhoog. Naar de lente. Naar d«
ijlende fee en de verliezende faun.
ANTHONY VAN KAMPEN.
De 4 bestanddelen van Che-
farine „4" zijn elk stuk voor
stuk al beroemd voor het be
strijden van zware hoofd- en
andere pijnen, tegen griep en
verkoudheid. Haar tezamen in
één tablet verenigd werken ze
nog beter. Ook in dit geval
dus: Eendracht maakt machtI