;m.sv.) De Beeldende Kunsten sinds de Bevrijding Chefarinef 'J De hoofdstraat en het plein Ie- AMSTERDAMS PODIUM Samenwerking vest 4 beroemde geneesmiddsien w AGEN t! Verhoudingen in de schilderkunst niet noemenswaardig gewijzigd Er groeit een generatie van bekwame beeld houwers in Nederland op Weinig kracht bij jongere schilders Door R. E. Penning Geen innerlijke krachi Wandschilderingen Beeldhouwen en grafiek Sociale posiiie 99 4IGING erjaardag van alhier. zang, gym- apskaart 1950. an de zaal. 0.10. JIS DUINEN- i) worden ge- ing van gees- leden. functies) voor iven vrije kost, ïlkundige hulp. dag per week. (japonnen en nhuis. te Geneesheer- k, N.O.Polder, ir 7 uur 8. pl. eindp. Hoek r 8 uur 8.—. 5.30 uur 12. noodzakelijk), i Veluwe, Arn- lkm. 7.30 u. 8 jen pl. kunnen Broek op Lan- te Alkmaar: 5962. ZATERDAG 29 APRIL 1950 yiJF JAREN KUNNEN VOOR EEN STERVELING een lange tijd schijnen, vooral als zij emotievol en bewogen zijn, zoals de 5 jaren die sinds de bevrij ding voorbij zijn gegaan. Doch vijf jaren zijn in de ontwikkelingsgeschiedenis van een beschaving slechts een korte spanne tjjds. Het zou dan ook wel een wonder wezen, indien er op het gebied der beeldende kunsten in ons land na de laatste. oorlog, sensationele wendingen en revolutionnaire veranderingen te ver melden vielen, die tenminste door iedereen als zodanig erkend worden. De veranderingen die in de loop der jaren plaats grijpen, zijn minder opvallend en hebben meer het karakter van ondergrondse stromingen, die voor de tijdgenoot moeilijk te onderscheiden zijn en waarvan de betekenis niet direct te voorzien valt. Indien ik dus een poging waag om een algemene indruk te geven van het kunstleven in Nederland gedurende het juist verstreken tijdvak, zal ik met mijn opmerkingen niet de pretentie hebben een definitief oordeel van profetische waarde uit te spreken. of meer bevoegde kunstkenners, een grote rol en geeft aanleiding tot aller lei tragi-komische situaties. Intussen heeft de strijdvraag: Vóór of tegen de abstracte kunst" het kunst leven van deze na-oorlogse jaren be heerst. Wat hièrover te zeggen? De vraag, die Kandinsky reeds lang ge leden stelde: „Is het mogelijk in de schilderkunst, kleuren en vormen op ons gevoel te laten inwerken als klan ken in de muziek, dus zonder afleiden de voorstellingkan naar mijn mening niet anders dan bevestigend be" antwoord worden, doch er moet dan aan toegevoegd worden, dat wat in de muziek een volkomen natuurlijke uit drukkingswijze is, in de schilderkunst een enorme beperking inhoudt, ondanks alle beweringen van het tegendeel. Ook 'bij Rembrandt en Vermeer is een „ab stracte" inwerking op ons gevoel door vorm en kleur, en dat de voorstelling daarbij een afleidende factor zou zijn, is volkomen uit de lucht gegrepen of geldt hoogstens voor lieden die ongevoelig zijn voor elke schilderkunst. Door de elementen, die een kunstwerk samen stellen, te scheiden en aan één aspect, n.l. de werking van kleur tegen kleur, het rhythme van lijn en vorm, een uitsluitende betekenis te geven, vervalt men in een eenzijdigheid, die voor korte tijd zuiverend kan werken, echter op de duur tot verarming moet leiden. Van de kunstenaars die na de oorlog als „abstracten" het meest op de voor grond zijn getreden, zijn alweer de ouderen het meest belangrijk, zoals P. Ouborg en B. van der Leek. Ouborg's composities drukken voor mijn gevoel het meest overtuigend een geestelijke inhoud uit, terwijl ook zijn kleur- en vormentaal tot de meest rijk gevarieer de behoort. Van der Leek, die dikwijls in één adem met Mondriaan wordt ge noemd, kan ik persoonlijk veel min der appreciëren. Hij is m.i. het slacht offer van zijn eigen, vèr doorgevoerde dogma's geworden. Er zouden natuur lijk nog veel méér namen te noemen zijn. doch het is niet mijn bedoeling een volledig overzicht van alle Nederland se kunstenaars te geven. TK ZAL mij voorts niét' strikt kunnen bepalen tot de Nederlandse kunst, doch deze tevens in Europees verband moeten trachten te zien naar aanleiding van de vele grote tentoonstellingen, die de buitenlandse kunststromingen bin nen ons gezichtsveld hebben gebracht. In dit opzicht is er n.l. wèl wat veran derd in Nederland. Door het energiek optreden van jhr. Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum te Amster dam, heeft men een reeks belangrijke tentoonstellingen kunnen zien, die na de afgeslotenheid van de oorlogsjaren en de daarna voortdurende onmogelijk heid om te reizen, voorzagen in een grote behoefte om kennis te nemen van wat er buiten onze grenzen op kunst gebied voorviel. Hoe men ook verder over het beleid van jhr. Sandberg mag denken, deze grote verdienste mag men toch niet te snel vergeten. Door zijn voorbeeld hebben ook andere museum directies beseft dat de rol van een mu seum actiever moet zijn dan dit vóór de oorlog het geval was. De invloed, die van deze activiteit uitgaat op kunste naars en publiek, maar vooral, laten wij het hopen, op de jeugd, mag niet wor den onderschat en men zal dus goed doen in de toekomst nog meer doelbe wust op deze weg voort te gaan. Wat nu de Nederlandse kunst zelf betreft, moet men beginnen te consta teren, dat na de eerste vloed van ten toonstellingen waar de vrije kunstenaars hun werk weer aan het publiek konden tonen, er maar heel weinig veranderd bleek te zijn sinds de periode van vóór de oorlog. De grote reputaties van vroe ger handhaafden zich nog allen min of meer met gemak en er openbaarden rich weinig jonge talenten, die een plaats naast hen zouden kunnen inne men of zelfs maar de belofte inhouden om ééns die plaats te kunnen veroveren. In Frankrijk, dat nog steeds in de kunst toonaangevend is (al begint er misschien een zekere decentralisatie merkbaar te worden, waardoor Parijs niet meer het alleenzaligmakende Mek ka van de kunst blijft), is het niet an ders gesteld. Picasso, Braque, Matisse, Rouault genieten méér respect dan ooit en de erkenning van hun meesterschap is algemeen. De eb en vloed van het Parijse kunstenaarsleven, die zich in geheel Europa als een verzwakte en verlangzaamde golfslag doet gevoelen, heeft na de oorlog een prestigewinst van de z.g. abstracte of voorstellings- loze kunst gebracht. Een ogenblik scheen Ifet of de jongeren, die overigens ook hierin het voorbeeld van de oudere generatie volgden, met deze abstracte schilderkunst, die verder gekenmerkt werd door zeer hevige en felle kleuren, stormenderhand alle tegenstand zouden overwinnen. Men moet echter niet ver geten dat actie en reactie niet alleen chronologisch op elkaar volgen, doch ook gelijktijdig werkzaam zijn. Al lijkt het nü of de voorstellingsloze kunst die in ons land in groeperingen als „Vrij beelden" en „Experimentelen" de steun van (alweer) Amsterdam's voort varende museumdirectie geniet de boventoon voert, toch zal nog moeten blijken of deze kunst wel zo progres sief is, als zij voorgeeft te zijn. De angst om niet „modern" te schijnen, speelt in de rangen van kunstenaars en min CHARLEY TOOROP zelfportret Naast de non-figuratieve kunst zijn nog tal van andere richtingen even krachtig werkzaam. Ik behoef slechts te herinneren aan het sur-realisme, dat voor velen bij uitstek representatief is voor ons tijdperk, waarin de psycho logie immers bijna tot een nieuwe re ligie is verheven. Het kan niet ontkend worden dat de moderne psychologie het denken van deze eeuw radicaal heeft beïnvloed en dat de weerslag daarvan, het meest consequent misschien juist wel tè consequent in het sur-realisme is terug te vinden. In ons land zijn overi- J. M. PRANQE: Vog»l gsns geen belangrijke vertegenwoor digers van deze richting te vinden. De schilders, die, althans in hun manier van schilderen, het dichtst bij de sur realisten staan, zijn de beoefenaren van het „magisch realisme", Willink, Koch, Hynckes e.adie na de oorlog een deel van hun prestige verloren schijnen te hebben. Er is in de laatste jaren nog weer een ander, n.l. het „nieuwe" realisme ont staan, dat minder realistisch is dan de naam zou doen vermoeden en dat eigen lijk meer een herleving is van het oude expressionnisme. Dit „nieuwe realisme", dat sterk Frans georiënteerd is, en waarvan de geest een bitter, navrant karakter toont, heeft ook alweer wei nig opzienbarende talenten voortge bracht. Het blijft bij een knap, zelfs hier en daar virtuoos gegoochel met vorm en kleur, dat in een nieuw soort academisme dreigt vast te lopen. Van deze groep toont Andréa een fijn, dich terlijk sentiment, dat zich echter te veel herhaalt. Andere aanhangers van deze richting zijn: Berserik, van Heel, Elffers, Sieger en Weinberg. ^OAI.S REEDS GEZEGD handhaven de erkende groothedeq van vóór de oorlog zich ook nu met vrij groot ge mak. Kenmerkend voor dit feit is de samenstelling van een, door een rege ringscommissie gekozen, collectie van Nederlandse schilderijen, die in het buitenland een indruk moet geven van onze kunst. Als middelpunt van deze collectie heeft men de reeds vóór de oorlog overleden Herman Kruyder ge kozen. Om hem heen zijn als voornaam ste kunstenaars o.a. gegroepeerd, Leo Gestel, Charley Toorop, J. Wiegers, Chabot, J. Sluyters, allemaal figuren die lang vóór 1940 hun sporen verdiend hebben. Men behoeft slechts het krach tige, monumentale, zelfverzekerde en rustige zelfportret van Charley Toorop te vergelijken met het schilderij van de tegenwoordige sterk „gepousseerde" Berserik, met zijn onrustige, hoekige, nerveuse stijl, om het gebrek aan in nerlijke kracht en het teveel aan uiter lijke, decoratieve effecten bij de jonge re generatie op te merken. Om dit noodzakelijkerwijze onvol ledige overzicht van de schilderkunst te besluiten, wil ik toch een enkel woord wijden aan een kunstvorm waarvan sinds het begin van de eeuw de hoogste verwachtingen worden ge koesterd, zonder dat daar tot nu toe veel van is terecht gekomen, n.l. de monumentale wandschilderkunst. Wand schilderingen van grote betekenis zijn er in ons land weinig gemaakt, on danks alle pogingen o.a. van een groep jonge kunstenaars, die in samenwer king met architecten, door een ten toonstelling in het Stedelijk Museum, de belangstelling voor hun werk heb ben trachten op te wekken, De jonge, Rotterdamse schilder, Aad de Haas, heeft in het Limburgse dorpje Wahl- wylre het interieur van het kerkje op zeer persoonlijke en originele wijze be schilderd. Helaas hebben deze decora ties een onaangename reclame gekre gen, door de hetze, die Albert Kuyle tegen De Haas heeft ontketend en die de verwijdering van de kruisstaties uit de kerk te Wahlwylre ten gevolge heeft gehad. Een andere poging om de monumen tale wandversiering nieuw leven in te blazen is alweer door een tentoonstel ling in Amsterdam geïnspireerd. Ik bedoel het initiatief van de wever Jos. Géhéniau, om ook in ons land een go belinkunst te stichten, naar het voor beeld van de moderne Franse wandkle den, die in het Rijksmuseum voor velen een openbaring zijn geweest. Hoewel het eerste resultaat van dit initiatief met enige reserve is ontvangen, moet men hopen dat het niet bij deze éne poging zal blijven. REVERT HET OVERZICHT op het ge bied der schilderkunst weinig be moedigende resultaten, anders is het op het terrein van beeldhouwkunst en grafiek. Beide kunstvormen zijn tot op heden beter gevrijwaard voor de beun hazerij, die in de schilderkunst door het ontbreken van strenge vakeisen zo'n grote vlucht genomen heeft. Het ge knoei met verf en kleur is voor iedere dilettant aantrekkelijker, dan het zo veel zelfbeperking eisende vak van de graficus, of de inspannende arbeid van de beeldhouwer. Het aantal amateurs, die in de oorlog aan het schilderen zijn getrokken, daarmee een aardig duitje verdienden, en nu als .„beroepsschil ders" mede profiteren van de toch al schamele sociale voorzieningen van Rijk en gemeente, is legio. De Nederlandse beeldhouwkunst is nog jong. Amper vijftig jaar geleden gold Nederland uitsluitend als een land van schilders. Nu kan men constateren dat wij een groot aantal talentvolle beeldhouwers rijk zijn, waaronder en kelen, die de vergelijking met buiten landse beroemdheden kunnen door staan. De economische bestaansmoge lijkheden zijn voor de beeldhouwer altijd nóg weer moeilijker geweest, dan voor de schilder. Na de oorlog is een grote toevloed van opdrachten voor oorlogsmonumenten gekomen. Nu, vijf jaar na de bevrijding, staan een kleine driehonderd dergelijke monumenten in het land verspreid, terwijl enkele van de voornaamste opdrachten (b.v. voor Amsterdam en de Grebbeberg) nog niet voltooid zijn. Het is uiteraard niet mo gelijk, dat al deze monumenten ware meesterwerken zijn. Het nageslacht zal hier en daar opgescheept zitten met artistieke misbaksels, die men piëteits- halve niet uit de weg zal kunnen rui men. Een afschrikwekkend voorbeeld daarvan is de logge, kreupele en ziel loze vrijheidsgodin van mevrouw Fran- zenHeslenfeld die het Utrechte» Domplein ontsiert. Gelukkig zijn er ook andere voorbeelden. Daar is het ontroerend beeld, dat John Radecker maakte voor Waalwijk. De figuur van een vallende gefusilleerde, is hier vér boven de realiteit van een gruwelijk oorlogsincident uitgeheven door het machtig gebaar van de armen, die een verrijzing van de ziel bij het vallen van het lichaam schijnen te symbolise ren. Ook de monumenten van Mari An- driessen, een kunstenaar die in deze jaren sterk de aandacht op zich heeft gevestigd, vermijden in hun sobere strakheid elk vals pathos. Ik kan slechts terloops enkele andere beeldhouwers noemen, die voortreffelijk werk op dit gebied geleverd hebben, zoals prof. V. P. S. Esser, C. Stouthamer en P. Gré- goire. Evenals de schilderkunst, heeft ook de beeldhouwkunst impulsen uit het buitenland ontvangen via belangrijke tentoonstellingen. Ik behoef slechts de namen te noemen van Moore en Zad- kine om te herinneren aan de belang rijke stromingen die ons land op deze wijze bereiken. Het monument dat Zadkine ontwierp voor een vernielde stad, en dat in Rotterdam zijn juiste plaats zou vinden, heeft zoveel gemoe deren bewogen, dat reeds daardoor bewezen wordt welk een plaats een dergelijk monument in de publieke be langstelling kan innemen. Evenals de beeldhouwkunst heeft de grafische kunst zich beter weten te vrijwaren van dilettantisme en snobis me dan de schilderkunst. Het peil van exposities van grafiek ligt, over het algemeen Vfeel hoger, dan de schilde rijententoonstellingen bereiken. Dat onze grafici zich met succes met hun bui tenlandse collega's kunnen meten, is nog kort geleden gebleken toen J. M. Prange op een zeer exclusieve tentoon stelling in Lugano, waar 46 van de beste grafici uit 16 landen mee4pngen, een belangrijke prijs verwierf. Prange's werk is karakteristiek door een gril lige fantasie, een bittere humor ook, die bij meerdere kunstenaars voorkomt. Verscheidene grafische kunstenaars zou men als belangwekkende vertegen woordigers van diverse stijlen kunnen MARI ANDRIESSEN: Concentra tiekamp - monument voor En schedé (ontwerp). opnoemen; zoals Van Kruiningen, Van Heusden, Elenbaas, Essers, Beuning, Brinks, waarmee ik alweer niet naar volledigheid kan streven. dit ARTIKEL, dat een overzicht moest geven over een breed terrein, waar de problemen legio zijn, wil ik niet be sluiten zonder nog één blik op de sociale positie van de kunstenaar in de maatschappij te werpen. De na de oor log opgerichte Federatie van Beroeps verenigingen van Kunstenaars, die zich hiermee in 't bijzonder bezig houdt, heeft nogal heel wat weerstanden van diverse kanten moeten overwinnen. In dien het ideaal, om werkelijk allen, die serieus beroepskunstenaar genoemd kunnen worden, in één verband te ver enigen, wordt bereikt, zal er een grote stap vooruit gedaan zijn. Doch dit zou slechts een administratieve stap vooruit zijn, evenals alle maatregelen van over heidswege, die de bedoeling hebben om de kunstenaars te steunen, slechts dan succes kunnen hebben, als het Ne derlandse volk in breder laag belang stelling voor de kunst zal krijgen. Dit kan slechts bereikt worden door die in teresse te wekken bij de jeugd. Dat dit mogelijk is, hebben enkele particuliere initiatieven bewezen, zoals de Museum- bezoeken die de heer Schultink op eigen houtje met de schooljeugd orga niseert en die de meest verheugende successen hebben opgeleverd. Langs deze weg, dunkt mij, daagt de hoop op een betere toekomst, niet alleen voor kunst en kunstenaar, doch voor het be schavingspeil van ons gehele volk. BERSERIK: Naaister RPf1 i, AANDOENLIJK MILD, LAG DIE DAG DE LENTE over Amsterdam. Ze bestond uit wat zoele landwind, aangevoerd uit wie weet welk veraf tropisch of subtropisch stuk van de aardbol. En uit zon, die recht uit een helblauw hemeldak boven het stokoud Amsterdam naar beneden trechterde, gul en on voorstelbaar overvloedig. En uit wat aanwaaiende geur van narcissen en hy acinthen uit de verroeste blikken van een bloemenkoopman ergens op de Dam, hoek Kalverstraat. En uit een stel dwaze, springerige meisjes, losgelaten om te luchten uit God weet welk muf, somber en donker atelier-hol. En uit de tros karmijnrode en knalgele ballonnen waarmee een balonnenman liep te dren telen, daar op de Dam, en die maar één ding wilden: zich lösscheuren van hun laatste beletsel en die zon tegemoet gaan. Ja, 't was lente in Amsterdam, die dag. Niets bijzonders. Net zo'n lente als het vorige jaar. En het jaar daarvoor. En zo steeds maar terug. En het zal het volgend jaar ook wel weer lente worden. En in '52. En in '53. Met precies dezelfde wind, precies dezelfde zon en precies dezelfde stoeierige meisjes uit atelierholen. En met precies dezelfde mensen. Even slecht en even goed als deze dag op d» Dam en in de Kalverstraat van Amsterdam. MEDERLAND bezit één straat van wereldformaat. Een straat, waarmee we voor de dag kunnen komen. Zelfs bij Amerikanen: de Kalverstraat. De hoofdstraat van de hoofdstad. Main- street. Ze is het hart van de stad. Alle andere straten zijn minder belangrijk. Het is zeer nuttig en zeer leerzaam op een dag in de lente de mens gade te slaan die door deze Straat der Stra ten gaat. Bij voorkeur van achter een venster van een klein restaurant, waar geen muziek u verdooft of slaperig maakt. Op een dag als ge helemaal geen plezier hebt om een Amsterdams Podium te schrijven, omdat de hele wereld, inclusief de krantenlezende mensheid, minder belangrijk schijnt dan de zon en de wind en de hemel. Omdat ge vindt dat de mensen maar armzalig zijn, al dragen ze borsalino's en allerglanzendste nylons. Door de Kalverstraat stuift de lente langs het mensdom heen. In die wind, die de lente is, is van alles verborgen. Iets van bloemengeur uit alpenweiden. Iets van essence van een nachtegalen- lied. Iets van verstuivende bloesem uit verre boomgaarden. Iets van spattend schuim der branding in een Indische baai. Niemand heeft tijd, in de Kalver straat en omtrent de Dam, de lente te gemoet te treden Belangrijker zijn de étalages met moderne slaapkamerin richtingen. Die met de luxe keuken uitrustingen. Die met dof goud en oud zilver. De mensen gaan voorbij en hebben haast. Dat hadden ze gisteren ook. Mor gen zullen ze het wederom hebben. En volgend jaar. En over vijf en twin tig jaar. Dan zijn ze dood en hebben vergeten de lente te ontmoeten. Dat is hartverscheurend jammer. En hart- verscheurender is, dat de mens het niet eenmaal mag óverdoen, want de wetten van het Heelal zijn onbarm hartig. In de Kalverstraat, in Mainstreet, volgt de één de ander. Honderd men sen, duizend mensen, honderdduizend mensen op één dag. Gehaaste mensen. Geen tijd voor de zon, de wind en de hemel. Alleen voor étalages met keu kenuitrustingen. En naaimachines. En nieuwe costuums. De Kalverstraat is het hart van de mallemolen die Amsterdam heet. Het binnenste rad van de grote stoomca- roussel der hoofdstad. De lente stuift en vliegt en vibreert er over heen. Heel hoog. Boven de nokken der daken uit en boven de hoogste gevels van de oude hulzen. Het asfalt glimt van een milliard voetstappen. De straat is als een legen darisch reptiel, dat met z'n muil de mensheid inzwelgt en daarna, op het Muntplein, weer uitperst, wegspuwt. Eigenlijk maar een hopeloos triest, guur, winters beeld. Alsof de lente duizend mijl boven Amsterdam aan het voorbijgaan is. Zo gaat zo'n lentedag, in het oude Amsterdam, midden in de lente, in de Kalverstraat en omtrent de Dam. En wie staat stil cm haar te grijpen? Wie heeft tijd en geduld en plezier om te luisteren naar die milde wind der alpen weiden, der verstilde baai en van het nachtegalenlied? Alleen de ateliermeisjes misschien. Die aan hun kooien ontkomen zijn, voor een énkel kwartier, en nog omge ven zijn door de schimmen en schadu wen van hun werkplaatsen. Misschien de oude mensen, met wat goudig zon licht flitsend en rankend om hun dunne haren. Misschien de man die de hy- Variaties op: Prélude l'aprés-midi d un faune'' acinthen en narcissen verkoopt uit roestige bussen. En wie weet... de groot ste wijsgeer daar op de Dam, de bal- lonnenman. Want héél dfe bos ballon nen, rood en geel en blauw en paars, wil zich losrukken. Wég van die man en wég van die stok. Omhoog, het blauw in, dat zich boven de stad welft, en waarin de lente voortijlt, voort jaagt als een jonge, stralende fee, met heel ver achter zich de faun van de winter. Een moeder koopt een ballon en bindt het touwtje om de vinger van het kind. Vijf tellen later is de ballon los en ijlt naar boven. De hemel tegemoet en de fee. £JIE BALLON was die dag de enige in heel de Amsterdamse woestijn en op gans de Dam en in heel de Straat der Straten, die zich vrij maakte en de goede weg koos. Omhoog. Naar de lente. Naar d« ijlende fee en de verliezende faun. ANTHONY VAN KAMPEN. De 4 bestanddelen van Che- farine „4" zijn elk stuk voor stuk al beroemd voor het be strijden van zware hoofd- en andere pijnen, tegen griep en verkoudheid. Haar tezamen in één tablet verenigd werken ze nog beter. Ook in dit geval dus: Eendracht maakt machtI

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1950 | | pagina 5