New-York: op alles voorbereid
Oude
een
stad verliest met Zuiderzee
viswater
rijk
Wetenschappelijk experiment met
negenhonderd Nederlanders
Ons land heeft te weinig bos
(j
De Personele
Belasting
Meer uniformen op straat; vrouwen bij de
luchtbeschermingde schuilkelders zijn in orde
Warmer menselijkheid in
millioenenstad
Kus afgestraft
Provinciale subsidie voor
„De Speelwagen"
Bent u paranormaal begaafd?
Dertig kaartavonden op
Oorlogsschade eerst over
dertig jaar hersteld
een afstand
Elburgers leven in bange uren
Heimwee naar Hertog Willem v. Gel re
Eens stormde de zee
onstuimig aan
E* moet hulp komen. Hoe? Het Rijk
de provincie en het gemeentebe
stuur, zetelend in hetzelfde gebouw, dat
Boecop voor Hertog Willem bouwde,
doen reeds veel. Zij kunnen echter zelf
geen nieuwe werkgelegenheid voor de
Elburgers uit de grond stampen. Zij
kunnen wel, en dat doen zij ook, het
voor de industrie aantrekkelijk maken
zich in Elburg te vestigen. De stad heeft
op het ogenblik 6 ha. industrieterrein
liggen en Elburg is bereid dit terrein
tegen uiterst schappelijke voorwaarden
ter beschikking te stellen.
Zelfs de Russe
hun bewond<
Distributie woi
overwoge
DONDERDAG 25 JANUARI 1951
(Van onze correspondent te New York)
QN'ZE METROPOLIS leeft in een „men-kan-het-niet-weten"-stemming. De
krantenverkoop gaat de laatste maanden vlotter: mensen, die vroeger uit
sluitend de laatste editie van het avondblad mee naar huis namen, kopen aan
de lunch en nóg eens om vier uur een krant „om vlug even de kopregels na
te gaan". Nieuwscommentatoren op de radio hebben een groter gehoor dan enige
maanden geleden. Men heeft een royale keus tussen profeten-van-de-ondergang
en de categorie van „het-loopt-wel-Ios", de voorstanders en tegenstanders van
het regeringsbeleid. Men kan derhalve zijn commentaar naar maat en smaak
gesneden krijgen. Het is elders niet anders. De hoogsten in den lande aarzelen
nog bij het vormen van een politiek beleid. Wanneer zij ten dele nog gissen naar
hetgeen het Kremlin als een volgende stap beoogt, hoe kan men dan van de
pers of van de gemiddelde burger verwachten, dat de ontwikkelingsgang der
diplomatieke gebeurtenissen hun glashelder is en meningsverschil uitgesloten
schijnt?
getreden. Wij vinden een formulier in
de brievenbus met het verzoek ons lan
te melden als vrijwilliger. En in het
ochtendblad staat een advertentie, dat
er Zaterdag een luchtbeschermings
oefening zal worden gehouden, dat ie
sirene's zullen loeien en dat wij, op
straat of thuis, de aanwijzingen van de
politie en van de luchtbeschermings
werkers moeten opvolgen.
Er is ook een vraag naar vrijwillig
sters om de centra te bezetten, waar
de gegevens van luchtwachtposten wor
den verzameld. Het Rode Kruis vraagt
om vrijwillige helpsters. Dagbladen
treffen arrangementen, teneinde in
noodgevallentoch te kunnen verschij
nen. Radio-stations overwegen elkaar
gastvrijheid te verlenen.
De gemeenschapszins treedt opeens
zo sterk naar voren, dat een groot wa
renhuis in advertenties er bij het
publiek op aandringt niet méér te ko
pen dan waaraan men strikt behoefte
heeft.
Meer uniformen.
rtP straat, in schouwburgen en biosco-
pen, neemt het aantal uniformen
zichtbaar toe. Bij de kruidenier krijgt
HE kantoorgebouwen hebben er een
nieuw herkenningsteken bij. Met
lichtgevende verf staat in de gang het
woord „schuilkelder" geschilderd. Dat
wil zeggen, dat er ergens in de die
pe kelders van deze letterlijk uit de
rotsen gehakte wolkenkrabbers een
ruimte als schuilkelder is uitgespaard.
Of dat in de practijk goede schuilkel
ders zullen blijken te zijn is een an
dere zaak. Hopelijk zal men ze niet
op de proef behoeven te stellen. Deze
lichtgevende lettere zijn in de eerste
plaats en wenk aan de bevolking om
de harde feiten onder ogen te zien.
De radio is dat al evenzeer. „Wan
neer een atoombom mocht vallen",
zegt een omroeper ettelijke keren per
dag, „weet u dan wat u moet doen?"
Wij j -ijn in Amrika aan een dergelijke
bens --ring van onze problemen ge
wen 1 Want diezelfde omroeper zegt
ieder half uur ook: „Wanneer u onver
wacht gasten krijgt, weet u dan wat
u moet doen?" Het verschil is uiter
aard groot. In het laatste geval belt
men een adres op, vanwaar men u
binnen het half uur een gebraden kip,
een fles champagne of een dozijn oes
ters thuis bezorgt. In het eerste geval
belt men een ander nummer, geeft zijn
adres en ontvangt per kerende post
een boekje, dat alle aanwijzingen
geeft, hoe men door het drinken van
zout water inwendige gevolgen van
radio-actieve straling kan vermijden.
In de lift, vanmorgen, ontmoetten
wij George, die op een kantoor op de
zelfde verdieping werkt. George keek
erg sip. Het was op meters afstand te
zien. wat ,er gebeurd was: oom Sam
had hem de uniform aangeboden. En
dat op een ogenblik, waarop hij goede
kans maakte op een promotie.
Een vriendinnetje van den huize, dat
over enkele weken zou gaan trouwen,
belde op in tranen: haar aanstaande
man, die reeds tijdens de vorige oor
log had gediend, was als reservist op
geroepen. En wat nu?
Doorgaans koel.
WIJ, New Yorkers, gedroegen ons
doorgaans koel tegenover onze me
deburgers. Wie in een „ondergrondse"
zijn zitplaats aan een dame afstond,
kon soms met een wonderbaarlijke
blik worden opgenomen, die er geen
twijfel aan liet, dat de dame in kwes
tie heus niet van zins was om met de
beleefde heer „aan te pappen". Dat
was een onheuse bejegening voor een
beleefdheidsgeste. Maar zo is het nu
eenmaal in een metropolis als de onze.
Er wonen zovéél mensen. Niet allen
zijn steeds van de beste voornemens
bezield. Dus neemt men liefst geen
risico en spreekt niet tegen wildvreem
den.
Nu is er plotseling een verandering
waar te nemen. Zij het met enige aar
zeling. kan men met minder risico
van woedende blik over de schou
der van een buurman of -vrouw in
trein of ondergrondse meelezen en er
een „tjonge, tjonge" over uitspreken.
Men kan zelfs in een politiek debat
verwikkeld raken. Momenteel is de
aanloop ervan voortdurend: „Wat
denkt u: zouden de Russen nog grote
re risico's nemen?" Wat „U" dan
denkt, is afhankelijk van hetgeen hij
de vorige avond, thuis in de familie
kring heeftgehoord of besproken, van
de kopregel in zijn krant, van de the
orie van zijn favoriete politieke com
mentator. Het stereotype einde van de
conversatie: „U en ik kunnen er toch
niets aan veranderen. Wij moeten maar
rustig doorgaan met ons werk". Een
knikje en een kortstondige vriend
schap is ten einde. Want dat men de
spreker opnieuw ontmoet temidden
van onze millioenenstad is volgens de
kansberekening wel erg onwaarschijn
lijk.
De luchtbescherming is in werking
de soldaat of de matroos prompt voor
rang van de rij wachtende dames. Er
lopen weer mensen op Broadway, die
een militair tussen het publiek uitpik
ken en hem een tientje in de hand
stoppen en verdwenen zijn vóór John
Doe nog „dank u wel" heeft kunnen
zeggen.
Wie al deze symptomen van sterkere
verbondenheid van het stadspubliek,
van paraatheid, van schuilkelders en
uiteraard wijze voorzorgsmaatregelen
reeds eerder heeft gekend, is uiteraard
geneigd zich af te vragen of al deze
maatregelen een aanwijzing zijn voor
wat men ook in 1938 en begin 1989 nog
hoopte te kunnen vermijden.
Er is uiteraard geen enkele reden,
waarom de geschiedenis van 1939 zich
in 1951 moet herhalen. Wie meent, dat
de New Yorkers en de bewoners van
andere Amerikaanse steden wat haas
tig gebakerd zijn met hun luchtbe
schermingsmaatregelen, wat snel van
stapel lopen met het voorbereiden van
de bevolking op dingen, die hopelijk
niet zullen gebeuren, vergete echter
niet, dat een tegenstander (die na de
als bondgenoot opgedane ervaringen be
ter had kunnen weten) wellicht in de
illusie leeft, dat één bom op New
York de publieke opinie in heel de
V. S. zou kunnen doen zwenken. Het
is zo, dat de New Yorker sterk emo
tioneel reageert en juist daarom is dit
realisme van de overheid te prijzen.
Want achter de facet van luidruchtig
heid schuilt er in de Amerikaan een
harde kern van taaiheid, vasthoudend
heid en doorzettingsvermogen.
Inmiddels leren wij ons, op de sta
tions, kies om te draaien, wanneer 'n
moeder het ingehouden tranen af
scheid neemt van een zoon; wij wor
den er ons meer dan ooit van bewust,
dat wij ons even goed beminnelijk
kunnen tonen jegens onze medebur
gersHoe killer de koude oorlog
zich voordoet, des te warmer en har
telijker betoont zich de New Yorker.
Te Potchejstroom in Trans
vaal wilde een pas geïmmigreer
de Nederlander, in een waaghal
zerige bui een leeuw zoenen, die
aan een ketting lag: waarschijn
lijk om daarover een sterk ver
haal naar huis te kunnen schrij
ven. De leeuw was van een der
gelijke attentie niet gediend en
sloot zijn kaken om 's mans
neus, welke zwaar beschadigd
werd.
Van het bestuur van het Historisch
Genootschap „Oud West-Friesland",
handelende namens de gezamenlijke
historische genootschappen en oudheid
kundige verenigingen in Noordholland
benoorden het IJ, is bij Provinciale
Staten een verzoek ingekomen om een
jaarlijkse subsidie van f 1.000 in de
kosten van uitgave van het door hen
gezamenlijk uitgegeven tijdschrift „De
Speelwagen".
Het wil Ged. Staten voorkomen, dat
voor een bijdrage van de provincie
voldoende termen aanwezig zijn. Met
het oog op de toestand der provinciale
geldmiddelen en mede ook ter verkrij
ging van nader inzicht in de levensvat
baarheid van deze uitgave verdient het
naar hun mening aanbeveling, het
subsidie thans voor niet langer dan een
jaar toe te kennen.
BOYMANS KRIJGT WERK VAN
CHARLEY TOOROP
De directeur van het museum Boy
mans bericht, dat de aanwinst van
Charley Toorops laatste grote werk
„De drie generaties" een feit is ge
worden. Het schilderij zal met ingang
van heden in de grote zaal voor de
moderne schilderkunst te zien zijn.
(Van onze speciale verslaggever)
jyjEER dan twee derden van de 30.000
ha bos, die Nederland in de tweede
wereldoorlog verloor, is op het ogen
blik door herbeplantingen herwonnen.
Het zal echter nog ruim 30 jaar duren
voor de kale plekken in onze bossen
door opgroeiende jonge aanplant ge
vuld zullen zpn. De aanleg van onze
bossen zal dan zijn verbeterd en de bo
men zullen een betere houtsoort voort
brengen, want het Staatsbosbeheer, dat
een belangrijk aandeel heeft in het
herstel van ons bosbezit, zorgt ervoor,
dat de kwaliteit van de jonge aanplant
zo hoog mogelijk is. Staatsbosbeheer
kan dit doen, omdat het beslist over de
verdeling van de financiële steun, die
het Rijk geeft aan particulieren, pro
vincies en gemeenten bij de herbeplan
tingen van gekapte bossen, kale wegen
en erven. Over het algemeen betaalt de
staat 50% van de kosten, wanneer al
thans Staatsbosbeheer de plannen voor
herstel van de bebossing van een land
goed of streek heeft goedgekeurd.
Tot nu toe zijn ongeveer 7500 aan
vragen ingediend. Ruim 6400 hiervan
werden reeds behandeld; 900 aanvragen
moesten worden afgewezen. Over twee
jaar, zo schat het Staatsbosbeheer, zal
iedere plekje grond in ons land, waar
vóór de oorlog een boom stond, die
sneuvelde tijdens de bezetting, weer
beplant zijn. Dat betekent niet, dat
over twee jaar in Nederland weer even
veel hout voor de mijnen en industrie
geproduceerd wordt als vóór de oorlog.
Het tekort aan mijnhout zal nog en
kele jaren blijven bestaan. Gelukkig
behoort de populier, waarvan het hout
door de industrie veel gevraagd wordt
men gebruikt het voor de luciferfa-
bricage, voor fineerwerk, voor embal
lage en doodkisten tot de boomsoor
ten, die snel tot volle wasdom komen,
zodat over dit hout enkele jaren eerder
beschikt kan worden dan over de
naaldhoutsoorten. Wat eikenhout be
treft zal de spoeling nog vele jaren dun
zijn, want de eiken hebben vele tien
tallen jaren nodig om tot wasdom te
komen.
Ons land is percentsgewijs na Enge
land het minst beboste land van Euro
pa. Slechts 7% van de oppervlakte is
bos. Het Staatsbosbeheer is van mening,
dat dit onvoldoende is. De behoefte aan
recreatiegelegenheid wordt door de ster
ke bevolkingsaanwas steeds groter, ter
wijl bebossing van groot belang is voor
het tegengaan van winderosie, waarvan
vooral de provincies Noord-Brabant en
Drente te lijden hebben.
Staatsbosbeheer wijst er in dit ver
band op, dat ook in de polders van de
drooggelegde Zuiderzee bossen moeten
worden aangelegd. Er bestaan wel plan
nen hiertoe, maar in landbouwkringen
rijst verzet hiertegen. Men is echter bij
Staatsbosbeheer de opvatting toegedaan,
dat ten minste 7% van de polders be
bost moet worden en niet 3%, zoals in
de bedoeling ligt. De houtvoorziening
van ons land is hiermede ook gemoeid,
vooral in tijden van nood, wanneer de
invoer van hout beperkt is of geheel stil
staat. Ons land moet trachten zo min
mogelijk van het buitenland afhankelijk
te zijn. Het belang hiervan is tijdens
de oorlog gebleken, toen de mijnen
voldoende hout uit het binnenland kon
den betrekken om hun productie voort
te zetten.
Ook ten behoeve van het toerisme is
het noodzakelijk, dat het peil van de
bebossing van ons land eerder omhoog
dan omlaag gaat. De Commissie Over
leg Landschapsherstel spant zich tot
het uiterste in om de schoonheid van
ons vaderlandse landschap te helpen
verhogen. Zij kan aan particulieren of
instellingen, die het oude aanzien wil
len hergeven aan streken, die door oor
logshandelingen aan schoonheid inge
boet hebben, geldelijke steun verlenen.
(Eigen bericht)
Met meer dan negenhonderd Neder
landers mannen, zowel als vrouwen
ondernemen prof. dr. Ir. F. A. Heyn,
professor in de kernphysica aan de
Technische Hogeschool te Delft, de
heer J. J. Mulckhuyse, student in de
wijsbegeerte en natuurwetenschappen
te Amsterdam en drs. J. Stofberg, die
juist slaagde voor zijn doctoraal exa
men natuurwetenschappen, een be
langwekkend experiment.
De proefleider, de heer Mulckhuyse,
bekijkt in de studeerkamer van zijn
ouderlijk huis aan de R. Vinkeleskade
in Amsterdam-Zuid, iedere avond van
de werkdagen Maandag tot en met
Vrijdag gedurende zes proefweken,
een stapeltje Zenerkaarten. Totaal 25
stuks. De volgorde, waarin hij dit doet,
is volkomen willekeurig, maar hij no
teert nauwkeurig welke figuren hij
achtereenvolgens in een lange rij op
zijn bureau legt. Om 11 uur 's avonds
controleert hij de volgorde nog eens.
Daarna pas worden de kaarten weer
in elkaar geschoven en op een stapel
tje gelegd.
De negenhonderd proefpersonen moe
ten nu in hun of haar respectievelijke
huiskamers diezelfde avonden tussen
7 en 11 uur een gissing maken naar de
volgorde, waarin de proefleider de
kaarten onder zijn ogen gekregen heeft.
Zonder erbij te denken moeten ze on
middellijk deze volgorde noteren op
de aan hen toegezonden staten. Het is
een hoogst eenvoudige werk, want de
Zenerkaarten zijn kaarten, waarop
eenvoudige symbolen zijn afgebeeld.
Een ster, een vierkant, een cirkel, een
plus, of een paar golflijntjes. Mathe
matische figuurtjes, die zo volkomen
zakelijk zijn, dat ze geen enkele bij
gedachte bij de proefpersoon kunnen
wekken, die storend zou kunnen wer
ken.
Dertig avonden totaal, onderbroken
door rustperiodes van een week na
iedere tien avonden, zal dit weten
schappelijk spel herhaald worden. Op
9 Maart is het de laatste avond. Daar
na zullen de invullijsten met dus in
totaal meer dan 675.000 gissingen in
handen komen van de proefleider en
andere onderzoekers, die het grondig
gaan bestuderen.
Wat de zin van dit alls is? Het is
een paragnostisch experiment. Men
wil nagaan de verschijnselen van tele
pathie, helderziendheid, prognosie enz.
GHEDEMCKKLAHCK MICRO'D
jN het parck waer, in de nanoen, menschen kycken naer 't ghediert',
Loopend deur de ruyme laanen, waer dat parck mee is versierdt,
Quam onlangs een beeldigh meysken aenghewandelt met een hond,
En tesaem met 't kleyn myraeckel sagh se naer een sitplaets rond.
Langh te speuren was niet noodigh, want onmiddiyck riep een heer:
„Set uw welghevormd figuurtjen maer op dit, myn banckjen neer!"
En oock and're mannen weezen haer het mooyste pleckjen aen;
„Comt jufvrouw, soudt ghe nu echt niet op dit banckjen sitten gaen?"
En sy koos het mooyste banckjen, oock de hond sprong flux daerop,
en meteen krabden vijf heeren 't kleyne diertjen op de kop.
„Wat een liefjen", klonck het luyde, „kyck syn ooghjens lief en staen!
'k Sou dat hondjen willen weezen..." en se keecken 't meysken aen...
Twintigh heeren fleemden weldra 't spitse snuytjen van de hond,
Die sich Iyck Miss Holland voelde, en het wel ghesellig vondt.
Elck van hen betoonde duydlyck van een dierenvriend te syn.
Want dtt siert de man der schepping en sulcks vindt een vrouw steeds fyn.
Toen het meysken op sou stappen, spronghen allen op de been:
„Sal ick 't hondjen begeleyden?" „Kunt ghe dat wel heel alleen?"
Armen werden aengebooden, maer se vielen, toen se sey:
„Dat is waerlyck ooverboodigh: 't vuyle dier hoort niet aan my!"
THOMASSIUS
(Van onze speciale verslaggever)
UET JAAR onzes Heeren 1396: Willem van Gulik, Hertog van Gciro? vriend en
beschermer van de „Stat Elleburrich" aan de vlakke Zuidkust van de Zuiderzee
kondigde een bezoek aan. Hij kwam het in 1392 door hem opgedragen werk, de
verplaatsing van Elburg naar voor de zee veiliger gronden in ogenschouw nemen.
De stad was werkelijk zo goed als gereed, al hadden Veluwers en Oldenbroekers
een duchtig handje moeten helpen. Met blijden jubel, aldus de kroniekschrijver,
werd de hertogelijke stoet door de bevolking ontvangen. Zij had alle reden tot
juichen, want dank zij het ingrijpen van de vorst was haar stad nu beter beveiligd
tegen de gestadige stormloop van de zee op het land en tegen onverhoedse over
vallen van de op de Veluwe rondzwervende benden en roofridders, waarvan zij
zo lang te lijden had. De verplaatsing en herbouw van de stad was geschied onder
oppertoezicht van righter Arent toe Boecop, rentmeester des Hertogs, die, zo
vervolgt de kroniekschrijver, opdracht gaf „een goedt eedelmans woeninghe,
hoghe myt tinnen te tymmeren ende daerover noch 3 huyssen tot stallinghe, dat
dije fforst myt alle syn gansse hoffgeseyn, myt syn perden" kon worden onder
gebracht.
vlogen jaren heeft zij behoefte aan een
beschermende en steunende hand. Het
zijn nu niet meer roofridders en hun
benden, die Elburg bedreigen en die
zee beukt niet meer op haar wallen.
Die zee, hun Zuiderzee, is getemd, ge
kneveld, ten dode opgeschreven. Dit
jaar nog zullen de Elburgers hun kot
ters, meer dan veertig in getal, kunnen
zien uitvaren, maar dan is het vrijwel
gedaan. Een deel van de dijk, waar het
nieuwe land van de Oostpolder achter
zal liggen, snijdt door het water; de
Rampense Vaart, waar zij sedert men
senheugenis vissen. Dan zullen op de
plaatsen, waar zij hun netten uitwer
pen, baggermolens volop in bedrijf
zijn.
Stad van traditie
QAAROM staan de ogen in de ge
groefde koppen van de vissers som
ber, als zij bij hun vijf en een halve
eeuw oude Vischtoren of bij de haven
staan te praten. Wat moeten zij begin
nen? Ander viswater zoeken voor de
korte tijd, dat het er nog is? Daar hou
den zij niet van. Zij zijn honkvast, die
Elburgers. Als het maar even kan, ko
men zij 's avonds binnen. Dat deden
hun vaders, hun grootvaders, hun ge
hele voorgeslacht, dat is Elburgs.
Een ander beroep kiezen? De ge
dachte er aan bezwaart hen, vooral de
ouderen. Het werk aan de wal trekt
hen niet en degenen die tot de grote
stap besloten zijn. jongeren, die de
raad van burgemeester Jhr. W. J. van
der Poll opgevolgd hebben en de win-
tercursus volgen op de Technische
School, vragen zich af, waar zij hun
r\E grootste belangstelling van de ho-
ge bezoeker ging uit naar dit ge
bouw, dat hoog boven de eenvoudige
burgerwoningen uitstak. Er wachtte
hem een keurig versierde tafel, voor
zien van allerlei gerechten en de no
dige wijn, geëigend om de vorst en
zijn gezelschap in goede stemming te
doen geraken. Te midden der algeme
ne vrolijkheid Stond de hertog van
zijn zetel op en vroeg op schertsende
toon: „Boecop, dit alles wat ge hebt
laten timmeren, doet gij dat uit uw
eigen buidel of uit de opkomsten van
mijn bezittingen?" Hierop antwoordde
de rentmeester: „Genadige heer en
vorst, ik doe dat niet van mijn, maar
van uw geld, daar ik gemerkt heb, dat
u gaarne te Elburg bent en hier zijn
niet zulke huizen, waar uwe vorstelij
ke genade kan logeren. Daarom heb ik
dit gebouw tot uw eer laten timmeren
in de hoop, dat u mij dat niet in onge
nade zult toerekenen."
„Boecop", zo sprak de hertog, een
zilveren beker in de hand nemende,
„neen, daar hebt ge heel goed aan ge
daan. Ik dank u daarvoor. Ik schenk u
met deze beker ook de huizen".
Het jaar onzes Heren 1951. Elburg
zou een sprookjesfiguur als de goed
moedige en vrijgevige Hertog Willem
weer met blij gejubel binnen haar
muren verwelkomen, want de stad
wordt bedreigd door groter nood dan
in 1392. Meer nog dan in die langver-
nieuw-verworven bekwaamheid ten
nutte kunnen maken. Elburg heeft im
mers bitter weinig industrie binnen
haar muren. Er is de palingrokerij, die
weliswaar ook paling van Volendam
en Urk verwerkt, maar welker toe
komst ook niet rooskleurig is. Er is
een confectiefabriek, maar die ver
schaft alleen werk aan meisjes. Elburg
staat voor een muur. Het kan op eigen
kracht niet verder. Is het eertijds zo
bloeiende hanzestadje nu voorgoed ten
dode opgeschreven? Zal ten slotte de
verlatenheid heersen in dit prachtige
monument van de Middeleeuwen? Zal
men weer het honend gedichtje:
„Die van Campen en doen
[ons nyet
Die van Harderwijk hebben
[de moet nyet,
Die van Elburg hebben het
[goet nyet
Gods vryent, allemans vijandt",
aan de poortmuur plakken, zoals roof
ridder Herbert van Putten1 in 1373
deed?
Omschakeling noodzakelijk.
Een middelgrote industrie zal genoeg
arbeidskrachten kunnen vinden. De El
burgers zijn geen lui volkje. Zij zijn
gehecht aan hun stad en zij hebben er
heel veel, zo niet alles voor over, dat
zij blijft bestaan. Op school leert ge:
Elburg kende haar grootste bloei in de
15d een 16de eeuw. Heden ten dage is
zij een dode stad. Als ge het bezoekt,
dan beseft men weer eens, hoe graag
de mens grote woorden gebruikt. Men
noemt een stad dood, obdat ze eeuwen
lang heeft moeten worstelen om haar
bestaan, wellicht omdat de stad nog
juist even groot is, nog voor een groot
deel bestaat uit dezelfde huizen als
vier eeuwen terug.
Zo hevig was Elburg's strijd om het
bestaan, zo groot de tegenslag, dat zij
zich niet kon uitbreiden niet meer tot
grote bloei kon komen. Elburg is geen
dode stad, maar zij kan het worden.
Haar 2800 burgers leven in bange vreze.
Eerder werd een soortgelijk experi
ment reeds verricht in Amerika en in
Engeland. Voor Nederland is het de
eerste proefneming op zo grote schaal.
Ze geschiedt onder auspiciën van d«
Studievereniging voor Physical Re.
search.
W7ELKE huisvader kwam vroeg of
laat niet in aanraking met de Per»
sonele Belasting, die zeer oude direct®
belasting, die juist weer op de helling
is geweest en een grondige revisie on
derging. Een rivisie, die speciaal nood
zakelijk is geworden nu per 1 Januari
j.l. de reeds meerdere jaren in de lucht
hangende algemene huurverhoging een
feit werd.
Het zal vele lezers ongetwijfeld niet
bekend zijn en zij zullen het vermoe
delijk ook niet erg gemakkelijk kun
nen aanvaarden, dat de Personele Be
lasting bedoelde te zijn een zuivere
vertering sbelasting. De overheid
meende ter zake van bepaalde verte
ringen een bijdrage in haar uitgaven
te kunnen vorderen van hen, die zich
de „luxe" van deze verteringen permit
teerden. En het was inderdaad ook zo,
dat diverse verteringen een aanwijzing
vormden voor een zekere draagkracht.
Deze draagkracht bleek uit het ge
bruik van onderscheidene in de loop
der jaren steeds wisselende objecten,
door de Wet als evenzovele grondsla
gen van de belasting aangewezen.
De Personele Belasting heeft een oude
en tevens rijke geschiedenis. In 1822
kwam de eerste „heffing op het per
soneel" tot stand. Er waren toen zes
grondslagen, te weten: huurwaarde,
deuren en vensters, haardste
den, mobilair, dienstboden en
paarden. Het zal ons, met onze op
vattingen uit het midden van de 20e
eeuw, zeker niet gemakkelijk vallen te
aanvaarden, dat ruim honderd jaar ge
leden het hebben van deuren en ven
sters in de woning als een dusdanige
vertering werd beschouwd, dat te
dier zake het heffen van belasting ge
motiveerd werd geacht.
De thans verdwijnende Wet op de
Personele. Belasting stamt uit het jaar
1896. Ook toen kende men zes grond
slagen, n.l.: huurwaarde, haard
steden, mobilair, dienstbo
den, paarden en r ij wielen.
Andere tijden, andere zeden, dus ook
andere belastingobjecten. In 1909 werd
toegevoegd de grondslag m o t o r r ij-
tuigen. Het rhoest tot 1919 duren al
eer de grondslagen haardsteden en
rijwielen kwamen te vervallen. In
dat jaar werd aan de belastingheffing
onderworpen het houden van plezier
vaartuigen en biljarts.
Mede in verband met de betrekkelijk
geringe opbrengst van een groot deel
der grondslagen en tevens in aanmer
king nemende de aan de controle op
belastingheffing naar deze grondslagen
verbonden kosten, brachten de oorlogs
jaren een zeer ingrijpende wijziging.
Alleen de grondslagen huurwaarde
en mobilair bleven gehandhaafd.
HE nieuwste Wet op de Personele
Belasting, namelijk die van 1950,
kent ook alleen de grondslagen huur
waarde en mobilair. De belasting wordt
geheven wegens het gebruiken van hier
te landen gelegen gebouwen en gedeel
ten van gebouwen met hun aanhorig-
heden, één en ander voor zover die
nende:
a. tot woning;
b. tot gemak, uitspanning, of vermaak
van de gebruiker.
Er is geen personele belasting ver
schuldigd wegens het gebruiken van be-
drijsfpanden, dus niet van fabrieken,
kantoren, winkels, café's e.d.
De nieuwe wettelijke bepalingen on
derscheiden zich op twee punten zeer
belangrijk van die uit de Wet van 1896,
zoals deze laatstelijk luidden. In de
eerste plaats ten aanzien van de tarie
ven. Deze „tariefswijziging" houdt ten
nauwste verband met de algemene
huurverhoging. Daarover in een vol
gend artikel.
Een tweede belangrijke wijziging be
treft zeer speciaal de verhuurders van
gemeubileerde kamers. Voor hen is een
verzwaring van lasten ontstaan.
„Indien een perceel door de hoofdge-
gebruiker gedeeltelijk aan één of meer
personen, niet behorende tot zijn ge
zin of zijn dienstboden, ten gebruike
wordt afgestaan met inbegrip van daar
in aanwezige meubelen, wordt het al
dus afgestane beschouwd als een af
zonderlijk perceel in gebruik bij de
hoofdgebruiker". Zo luidt thans het
eerste lid van artikel 19 der nieuwe
Wet en zo luidde ook ongeveer par. 1,
le lid, van artikel 33 der oude Wet.
De oude Wet bepaalde voorts, dat de
huurwaarde van de hier bedoelde af
zonderlijke percelen slechts voor 2/3
als belastbare huurwaarde werd aan
gemerkt. Bevonden deze percelen zich
op badplaatsen, lust- of ontspannings
oorden (bijv. Bergen) en werden zij
doorgaans niet dan gedurende een korte
tijd van het jaar verhuurd, dan werd
de huurwaarde slechts voor 1/3 als be
lastbare huurwaarde aangemerkt. Een
overeenkomstige reductie bestond er
ten aanzien van de waarde van het mo
bilair voor de belastingheffing naar de
tweede grondslag.
In de nieuwe Wet komen deze bepa
lingen niet meer voor. De verhuurders
van gemeubileerde kamers zullen
voortaan dus over de volle hum-waarde
en de volle mobilairwaarde in de Per
sonele Belasting worden betrokken.
J. G. FLINK
(Van
Tienduizenden Londenan
omhoog en automobilisten
oorverdovend gedreun 's
rondvloog. Het was een de
die Woensdag op een nonst
zijn aangekomen en een
wegende luchtkolos van c
lange afstandsvervoer van
hardementsgroep van de
Muohtje opgestegen van
Engelse Oostkust. Het toes:
grote burgerluchthavens, a
Honderden passagiers, 1:
soneel van het vliegveld
op het vliegveld aanwezi
de Russische ambassade
keken met open mond t
kolossale bommenwerper,
bieke inhoud gelijk is aai
met vijf kamers, met 2
zwenkte bij wijze van
een der Russen kon zijn
langer voor zich houden
in het Engels: „Wat een
stel, het is inderdaad we
groot."
De zes Convair B-36 t
voor het eerst in Engelan
nog enkele dagen hier bli
naar Amerika terug te vl
De politiebewaking bij
landse legatie en de Brit
te Dublin is verdubbeld
dent van Dinsdagavond,
handgranaat in de Brits
werd geworpen.
De Nederlandse gezant
heeft per post een dreig
gen, ondertekend door c
publikeinse Broederschi
wordt verklaard dat de
„verplicht is tot actie o
indien de Nederlandse r
in Noord-Ierland blijven
De laatste tijd duiken
en daar geruchten en 1
over op handen zijnde di
producenten) en rantsot
consumenten) van bepaa
Bij informatie ter bevoe
wees men erop, dat intei
toewijzing van grondstof
geheel geregeld is. Het i
dat er verwerkingsverbo
paalde grondstoffen zt
doch dan gemeenschappe
pees verband. Voorts is h
sloten, dat bepaalde toe\
len moeten worden verrr
Rantsoenering van co:
kelen wordt thans niet