„Tabbie': jutter, visser, en redder
LIJN VIJF REMT AF
CULTUREEL NIEUWS
rouwen?
Dealer-1
schap
ir C. Rijke
kü
ning
AMSTERDAMS PODIUM
DE I1BKA4KVRIJE
Singer
Pfaff
'ayser
:ridor
1, Privé 2741
g
E
6950
Jacob Bakker vond geep-en haring
vissen met ouwe Aai een lollig v/erk
„Ik bin as de dood voor
nette die kleve"
De zenuwpees
Vrouwenoverschot
voeligste
jen gaaf
int Snel
'bescher-
iel!
ide.
m
Schilder
Henry J.
Defroster
oud papier,
ndel
ok afgehaald.
ALKMAAR.
SEREN?
pomp maken,
nuut.
ihiues op
UIT DE DAGEN DER BLAUWE ZEERIDDERS
ytJSSEN DE WINDWIJZER en het Monument ligt „Oud Den Helder", een
nieuwe stadswijk waarvan alleen de naam herinnert aan de „Oude Helder"
van vroeger. Daar woonden de schippers en reders der haringvloten, de
strandjutters en blauwe zeeridders. In één der huisjes, aan een smalle steeg
in de Oude Helder, woonden de drie gebroeders Bakker, bijgenaamd de
„Gorrel", „Tabbie" en de „Bul". Ik herinner mij eens op een late avond die
ridderburcht van de drie Bakkers te zijn binnengestapt, wat trouwens nogal
dikwijls gebeurde. Het was in de dagen van de crisis, toen de grote reders
en de vletterlieden één ding gemeen hadden: ze voelden allemaal de druk
van de malaise, ze hadden dezelfde kopzorg. Bij de groten en de kleinen was
het worstelen om de kop boven water te houden, 't Was, om een slagwoord
van Tabbie te gebruiken, overal „kouwe bene" en „niks gedaan".
Wij ware toendertijd nog snotjongens,
zo ik zei, en as ouwe Aai an 't latje
riep: J6 hale, hale, daar is geep, dan
zeie we: We zien nog veul meer geep
„Wil ik je deres wat zeggen", klaagde
Tabbie. „Ik zeg maar we hebbe 't alle
maal brakkig teugeswoordig, de grote
man en de kleine. Als je een zware
body hebt, hei je een grote broek no
dig en as je een klein zitvlak hebt, hei
je een kleine broek nodig.' 't Slot is: Je
mot tóch allebei een broek kenne ver-
diene en wij kenne dat nou niet, geen
van alle, die het van de zee motte
hebbe. Op de grote vaart is het kouwe
bene en wij met de kleine vaart
och man, och man, wat ik je zeg:
kouwe bene! 't Is de dood in de pot met
ae haringgeen harinkie, geen dood
vissie in de nette
Tabbie schudde een paar maal zijn
Oude verweerde zeemanskop.
Wat kom je nog laat an, mopperde
hij, 't is bij tiene, ik lag al in de kooi,
maar toen ik je stem hoorde, denk ik:
Wat zal die nou weer motte, en bin ik
me kooi uitgekrope. Ik zal effe me duf
felse jas andoendan is 't wat war
mer
Tabbie ging zitten en schonk zich een
kommetje leut.
Mot je ok 'n bakkie, geneer je niet
man, we kenne elkaarWe klare 't
hier best met ons vierewat jij
Gorrel?
De Gorrel an de Gul waren broers
van Tabbieechte typen van de Hel-
derse zeedijk.... Alle drie zeeridders,
die Tabbies kasteel bewoonden, hadden
hun bijnaam.
Zoals in de oude tijd stadhouders en
koningen door hun bijnaam populair
werden bij het nageslacht, zo zullen
ook deze koningen der zee door hun
bijnaam blijven voortleven.
Philips de DunnePepijn de Kor
teKarei de Stoute, die namen be
tekenen iets; de schooljongens zien die
vorsten dun en dik en stout in hun
verbeelding voor zich opdoemen. Na
men als Jacob en Piet Bakker zeggen
niemand iets, betekenen absoluut niets.
Iedereen kan Bakker heten.
Als koningen der zee' voerde dit
Bakker-geslacht, deze oer-sterke Hel-
derse Blauwe Ridders, met ere hun bij
naam. Als iemand een brief zond aan
Jacob Bakker, Den Helder, de post zat
met de handen in het haar, er waren
•wel twintig Jacob Bakkers. Adresseer
de u echter „Tabbie", Den Helder, de
„Gorrel", Den Helder, dan wist iedere
jutterbesteller, dat deze voor de vorsten
der haringtrekkers bestemd waren.
Och, och, zegt Tabbie, als je nagaat
wat ik in me leven heb afgevist. Als
jongen van veertien jaar ging ik visse
met ouwe Jaap Been, nee niet Ouwe
Jaap, die was effe ouwer as ik, die
was toen ik nog snotaap was, ok nog
een broekie, daar heb ik 't eerst bij
gevist, dat was dan de oude Ouwe Jaap,
snap je?
Ik knikte.
Ik kreeg een half deel hè, toen ging
ik de volgende haringtrek met ouwe
Aai Been visse. Dat was een geepvis-
ser, zie je. 's Morgens kreeg ik hoze
an van ome Aai, zo noemde we 'm. Nou
Aai was een gladjanus hoor, een reuze-
schipper en een reuze visserman. Ik
was toen nog maar gewoon matroos in
de haringvlet.
De Beene zijn ok altijd beste zeelui
en schippers geweest. Of je nou Aai of
Jaap had, de één deed niet voor zijn
maat onder. Ik heb er ok nog 35 jaar
gevist voor Lood Vermeulen en bin zelf
13 jaar schipper geweest.
Dat geepvisse, met ouwe Aai daar
lachten we ons altijd stuk om hè. Wij
stongen dan in het zeewater en ouwe
ome Aai sting an 't latje, uit te kijke,
bovenu water, of-ie geep zag, en
as-ie dan die snavelbekke zag rond-
spartele, dan riep-ie: „Hale, jongens
hale!" Want dat is 't gekke bij geep
visse, je ken noit de nette hale voor je
ze ziet.
Mot je wete, as een geep zijn neus
teuge 't net of de stene stoot, komt-ie
bove water en dan mot je direct hale.
Wij vonge dan eres tien, dan weer deres
vijf of zes geepe. We hadde ok wel
deres honderd van die groene graters
tegelijk. Nou, dan sting ouwe Aai over
't zeewater te kijke hè en ik en Bram
van Loodje, dat was Bram Ewald hij
is in 't ouwe mannehuisgestorreve
stinge an 't net.
ankomme, we wachte nog effe en dan
ging ouwe Ai te keer en gooide ons
stene naar onze harses, maar wij stinge
wel honderd meter van 'm af, midde
in 't water en riepe: Beter schiete,
Aai!
Tjonge, tjonge, wat was dat geep- en
haringvisse met ouwe Aai voor ons
snotape een lollig werk.
De zon scheen zo fijn op je kop man,
en 't water was zo helder as een emmer
ieidingwater en je stond maar op je
hoze tot je middel in 't water. Je had
lol en keet. Dat hei je teugeswoordig
niet meer, wat jij, Gorrel?
Ik zeg niks, zei de Gorrel, ik zal
maar eres een nieuw blokkie hout op
't fornuis gooie. Ik zeg maar 't is nou
niks geen tijd om lollig te weze. We
verdiene met de haringvisserij geen
kruis en munt. Die ploeg die onze nette
hebbe, konden van de week met hun
zestienen persies zes-en-een-halve gul
den uit zee visse, dat is de man veer
tig centen, nog met eens genoeg voor
een pakkie tabak.
't Is rot man, rot, net as de Gorrel
zeit, bevestigt Tabbie. Asse we'niet eres
een enkele keer een ballekie op 't wa
ter pikten, nou dan hadde we helemaal
kouwe bene. Ze magge me kielhale as
't niet waar is! Net wat de Gorrel zeit,
veertig cent de man hebbe ze de hele
week met zwaar werke van 's morgens
„TABBIE"
huile met de lamp an
vroeg tot 's avonds laat op zee ver
diend.
Ik bin der met me nette gelukkig nog
goed afgekomme, de maze zijne ten
minste niet gescheurd, maar me onkoste
heb ik d'r nog lang niet uit. Ze den
ken maar, dat je niks te betale heb.
Daar hei je Hoogerduyn de schilder,
das nummer een, mot ik ok nog betale!
Tabbie stak zijn duim op en telt: die
kregt van me vijftig guide van de lijn
olie. Asse we 't want wit klaar hebbe,
late we 't eerst in lijnolie verzuipen
en dan in de taan, dan droge en dal
mot 't een week of vijf, zes, op de dijk
legge tot 't niet meer kleeft. Ik bin as
de dood voor haringnette, die kleve,
want as ze niet goed droog zijne, dan
gane ze broeie, 't is allemaal brandbaar
goedje: taan, lijnolie en katoen, en ik
ben as de dood voor brand. Verbeel je,
dat ik eres in me kooi leg en de Gor
rel en de Gul, de Kromme ok, en in
ene staat de rooie haan op 't dak! Ik
mot niet! As ik geroosterd mot worre,
gaan ik bij 't fornuis zitte, maar om
as een haring gebakken of as een vette
makreel gerookt te worre, das niks voor
Tabbie, das niks gedaan, das huile met
lamp an, dat is 't.
GEN (N.-H.)
DE„
Beelden in park te Antwerpen
STAD Au' werpen heeft een
Europese primeur, waarop zij trots
mag zijn. In het fraaie Middelheim-
park is dit najaar het Stedelijk Open
luchtmuseum voor Beeldhouwkunst ge
opend. In dit „museum", dat enig is in
Europa, zullen de karakteristiekste
werken op het gebied van de beeld
houwkunst, zowel uit het eigen land
als uit het buitenland worden ten
toongesteld. Ter gelegenheid van de
opening heeft men een tentoonstelling
ingericht van beelden, die werden aan
gekocht in Denemarken, Frankrijk,
Italië en Zweden. Tevens werd het
werk van een aantal Belgische mees
ters getoond.
Dezer dagen brachten wij een bezoek
aan de openingstentoonstelling. Vanaf
de deftige Koningslaan voerde de weg
ons via een prachtige, goudbruine na
jaarslaan naar de ingang van het park
Middelheim en daarna waren wij op
het stille ochtenduur in de gelegen
heid te dwalen door het heerlijke park
en in alle opzichten een ontmoeting
te hebben met talrijke beeldhouwwer
ken, die op juist gekozen wijze op de
gazons verspreid door het park met
zijn zware geboomte, stonden op
gesteld.
Onmiddellijk links van de ingang
werden wij reeds getroffen door een
fraai en uiterst zuiver brons van de
Italiaan Giacomo Manzu, die kan wor
den gerekend tot de grootste heden
daagse beeldhouwers. Het 160 cm hoge
beeld, getiteld „De danspas", is een
naakte meisjesfiguur, met opgeheven
hoofd, en voor elkaar geplaatste voe-
ten.De lage zon wierp van haar een
scherp schaduwbeeld op het nog fel
groene gras en juist door die schaduw
werking, die de harmonische vormen
van het beeld direct volgde, werden
wij geconfronteerd met het meester
schap van de schepper. Ditzelfde viel
ons op bij de prachtige vrouwenfiguur
„Assia" van de in 1947 overleden
Franse beeldhouwer Charles Despiau.
Van een aanvankelijke invloed van Ro
din wist hij zich los te maken en daar
door een beeld te maken, dat vooral
door de fijne, edele trekken van het
naar rechts gerichte gelaat, diepe in
druk weet achter te laten.
De reeds zeventig-jarige Belg Geo
Verbanck was door vier werken ver
tegenwoordigd. Bijzonder getroffen
werden wij door het in 1936 vervaar
digde beeld „Moeder en Kind", waar
van een gipsmodel te zien was. Of
schoon de figuren zelf een wat strakke
lijn vertonen, heeft deze meester op
buitengewone wijze in het gelaat van
de vrouw, die zich buigt naar het kind
in haar armen, de tederheid en de
grote liefde van de moeder voor haar
kind weten te leggen.
Van Jef Lambeaux, de ontwerper van
de bekende Brabo-fontein, staande op
het plein voor het stadhuis van Ant
werpen was het in 1881 ontstane prach
tige werk „De kus" opgesteld. Het
machtige brok leven, dat deze beeld
houwer in de buigende man en het
zich afwendende lichaam, maar toege-
heven hoofd van de vrouw uitdruk
king heeft weten te geven, is van zulk
een ontroerende zuiverheid, dat ge
slechts node uw weg kunt vervolgen.
Wij zagen er ook het merkwaardige,
bijna drie meter grote voorover lig
gende vrouwenbeeld „Niobe" van Con
stant Permeke, Maillols „La Rivière"
en Rodins kolossale „Balzac".
Na „Sonsbeek '49" en „Frederiksplein
'51" nü dit Middelheim. Meer dan
ooit is daarmede thans wel bewezen,
dat het beeld niet thuisbehoort in een
museumzaal. Het moet daar zijn waar
zon is en ruimte en soms de achter
grond van een paar monumentale po
pulieren.
OP HET MATJE
JJE zaak, die vanochtend diende, was
een combinatie van belediging en
mishandeling, maar de vrouw die te
recht stond scheen daar maar slecht
bij te passen. Zij was een soort half-
afgeschilderde engel in een regenjas;
het alpino-petje, dat haar uitbundige
sportpurmerend sierde, gaf haar iets
van een gepensionneerde Fanny Blan-
kersKoen en haar ogen hadden dat
zachte, waar mannen voor levenslang
intippelen zonder ooit te beseffen waar
het ongeluk eigenlijk een aanvang
nam. Op de getuigenbank zat de bleke
kruidenier, die voor lijdend voorwerp
had moeten spelen. Hij zuchtte ken
nelijk onder onverkoopbare voorra
den en onverteerbare belastingbiljet
ten, maar ten slotte had niemand hem
,vgen middenstander te zijn.
Zulke hoogmoed moet dan maar voor
de val komen.
Het conflict tussen Lambertina en
deze kleinhandelaar was ontstaan
rond de onbetaalde schulden, die
een.tgenoemde te haren laste had. De
winkelheer, die de koekjes en de pin
dakaas óók niet cadeau krijgt, had
week-aan-week hardnekkig gepoogd
z'n centjes te incasseren, maar zijn
streven was verzand in de woestijn
van haar schrale onwilligheid.
Ze deed op 't lest geeneens de
deur meer open, kloeg de berooide.
Maar ik bleef bellen en bommen.
—Bommen?, vroeg de rechter, die
opschrikte uit zijn papieren.
Jewel, met me vuist op de deur.
En kleppere met de brievenbus. Ik
most toch me centen hebben?
Enfin, op een late Woensdagmiddag
had Lambertina terug-gebomd. Met
een vloerveger. En boven op 's mans
kalende hoofd, zodat naar hij om
standig verklaarde de klap door
dreunde tot z'n hielen toe. „Het bloed
spoot me neus uit asof t'r een, kraan
wier opendraaid".
Met tedere stem, in een mineur
kleurtje uit de omgeving van Ases Tod,
sprak de vrouw haar simpele verdedi
ging uit. „Deze man riep lasterlijke taal
door de brievenbus en ik ben een ze
nuwpees vamme kindsbeen af. Kapi-
taaaaale verdokterd amme zenuwe en
me vent ister met een tikgriet van ke-
toor vandoor. Me hoofd liep om."
En tóen ónt-hoofdde u bijna me-
neer-hier, zei de rechter somber. Dat
is niet de manier om uw zenuwen tot
rust te doen komen, is het wel? Bo
vendien had u schulden en als meneer
u beledigde had u een klacht kunnen
indienen, dat is de geordende weg.
Lambertina knikte in ootmoed: ze
zou het onthouwe voor een volgende
keer. Maar wat is een vrouw alleen,
meheer de rechter?
De rechter liet dat probleem rusten.
Hij legde een boete van veertig gulden
op en schilderde, met een paar welge
kozen zinnen, hoe naar het zou zijn
als Lambertina nog eens voor een
tweede keer aanspraak op zijn ambte
lijke tijd zou maken. „De gevangenis is
geen pretje hoor. Denk er maar goed
om."
Jewel, zei de mislukte engel en
de kruidenier vroeg, hoe hij nou aan
z'n centen moest komen. Hetgeen niet
aan de orde was, want <de boeten, die
in ons zaaltje geheven worden, zijn
voor Lieftinck, die, als ons aller Op
perkruidenier ten slotte maar moet
zien, hoe hij de eindjes aan elkaar ge
breid krijgt.
KAKEL.
ALS LIJN 5 (met bijwagen) van het Centraal Station, via de bocht bij het
Victoria-hotel, het Damrak oprijdt, kan dat soms ineens iets te mak-en krijgen
met een nauwelijks te schatten aantal kleine verrukkingen. Bijvoorbeeld op deze
jonge herfstmorgen, met de resten van het zwart van de nacht nog dralend in
de schuilhoeken van de gevels en in de portieken van de winkels, maar met een
grandioze uitstorting van geel-goudig zonlicht bovenop de daken en de torens.
Een nieuwe herfstdag is op komst en het praeludium er van is zo schoon als
het maar schoon kan zijn in Amsterdam, omtrent het Damrak en de Dam.
Lijn 5 doet op dé een of andere manier denken aan een schip, dat door een haast
onzichtbare zee ploegt. Die zee dan wordt gevormd door de wazig-blauwe sluiers
van de mist, waarmee de zon onstuimig aan het spelen is. Andere tramwagens
varen voorbij. Er is, tussen 8 en 9 in de Damrak-zee, veel scheepvaart. En je
kunt er van alles bij fantaseren, op zo'n puur-blauwe herfstmorgen, met al die
vluchtende nevelbandelieren rondom de trams en langs de oevers, verderop.
zwijgt. Hij is niet bijzonder plezierig
om aan te zien, en het lijkt me dat hij
beter kan zwijgen. Hij ziet er uit alsof
ieder woord dat hij nu zal gaan zeggen
alleen maar een vloek kan zijn.
Wie die man was, waarheen hij ging,
waar vandaan hij kwamniemand
die het in lijn 5 weet. We zullen nooit
meer van hem horen, hoewel hij plotse
ling tussen ons in sprong. Hoewel hij
even bij die kleine gemeenschap in de
tram behoorde. Zal die man dat been
moeten missen? Zal hij later weer kun
nen werken? En hoe zal hij thuis wor
den ontvangen? Het is helemaal niet
belangrijk voor die man of het zijn
schuld was of die van 'n ander. Voor
hem is alleen nog maar belangrijk of
hij dat been zal mogen behouden. Voor
mensen zönder been is deze maatschap
pij namelijk uitzonder-lijk harteloos.
Iedereen leest. Iedereen praat en lacht
weer in de tram. Niemand die nog een
moment aan die man met dat been
denkt. Het is ochtend, de zon schijnt,
't Is weer een nieuwe verrukkelijke
herfstdag. Happy days are here again.
Als ik later, halte Frederiksplein,
uitstap, let ik in het voorbijgaan op de
bestuurder. Hij ziet er niet naar uit om
'm goeie-morgen te zeggen. Hij ziet
grauw en zorgelijk. Hij denkt zichtbaar
aan die onbekende man op het blauw-
nevelige Damrak. De man met het been
en het opengevallen broodtrommeltje.
De man die ook de dag wilde begin
nen, maar tijdens het begin ook tege
lijk eindigde. De bestuurder heeft het
allemaal zien aankomen, die man in de
morgen, met tussen die man en lijn 5
de dood. Als hij een kwart seconde eer
der had geremd was het misschien niet
gebeurd en had die man kunnen door
lopen. Trambestuurder-zijn lijkt me een
slecht vak. Niet omdat het een verve
lend vak moet zijn; ook niet omdat zulk
werk slecht wordt betaald. Maar omdat
tramwagens op rails rijden en niet uit
de weg kunnen gaan als de dood rustig
naderbij treedt en zijn keuze doet. Om
dat je als bestuurder deze vale gezel
rustig zijn werk moet laten doen en
alleen maar mag toezien. En mag vloe
ken. Zelden hoorde ik menselijker, mil
der en warmer vloeken, dan op die
blauwe herfstmorgen op de golven van
de Damrak-zee van Amsterdam.
"TER hoogte van de Cineac remt de
bestuurder in volle vaart af. Een
heer met een sportblad schiet naar
voren en vloekt. De slaperige juffrouw,
waarschijnlijk een werkster die naar
huis gaat, geeft een schreeuw. Twee
kantoormeisjes in lelijke flodder jur
ken gillen. Een oude man schiet van
zijn bankje. Nóg een andere heer from
melt zenuwachtig zijn krant in elkaar.
En een hoopje schooljongens op het
balcon begint hard te schreeuwen.
In de zee naast de tram blijven alle
mensen staan. Fietsers stoppen en uit
de winkels korien mensen aanlopen.
De bestuurder is al verdwenen en
knielt naast de bijwagen neer.
Er is iemand aangereden. Dat gebeurt
wel meer in Amsterdam, tussen 8 en
9 uur in de morgen. Ik zie de man lig
gen. Het is iemand waarover volstrekt
niets bijzonders valt te vertellen. Een
werkman, met een grijs verschoten col
bertjasje en een trommeltje brood naast
zich op de grond. Dat trommeltje is
open en het pakje boterhammen ligt
er groezelig naast. De man heeft z'n
ogen dicht, net alsof hij slaapt.
Achter Lijn 5 komt Lijn 4 en stopt.
Daarachter weer een andere tram. In
twee minuten staan er zes.
De bestuurder is met de man bezig.
Die is niet dood, hoewel hij een rare
kleur heeft. De bestuurder zegt rare
dingen, terwijl hij iets aan de man aan
het doen is. Hij vloekt tegen de mensen
dat ze moeten opdonderen en een dok
ter halen. De taal van trambestuurders,
tussen 8 en 9 uur in de morgen, kan,
ook al schijnt een feestelijke herfstzon
over de stad, wonderlijk weinig met
hoog-Nederlands te maken hebben.
Maar even weinig met Frans.
Nee, de man is niet dood. Hij zat er
bijna onder, maar heeft alleen een lelij
ke klap gekregen. Z'n ene been kan hij
niet meer bewegen, en z'n broek is
lelijk gehavend.
Twee agenten verschijnen en gooien
hun fietsen tegen de gevel.
En dan is het zaakje gauw aan kant.
Overal rinkelen tram-bellen en een
minuut later varen we al weer verder
op de blauwe Damrak-zee, op weg naar
de volgende halte: de Dam. Eer lijn 5
de Dam heeft bereikt is iedereen die
man met dat kapotte been en het weg
gerolde broodtrommeltje al weer ver
geten. Iedereen is weer bezig met dat
gene, wat hij een paar minuten geleden
deed. De een met dat sportblad, de an
der met die verfrommelde krant. De
meisjes staan weer stom te lachen en
de jongens maken gekheid op het voor-
balcon. De werkster zit opnieuw triest
vóór zich uit te kijken en berekent
waarschijnlijk haar verdiensten van die
nacht.
ALLEEN de bestuurder staat er nog
met die rare kleur op z'n gezicht en
ONS WEKELIJKS
KORT VERHAAL*
jQIRK BARTELS, in vakkringen beter bekend als „De Krakeling" zette z'n
zak met werktuigen op de grond en bleef daarna enige tjjd in peinzende
beschouwing voor de kluisinstallatie staan. De gladde, gelakte knop, die het
middelpunt vormde van het cijfersysteem, staarde hem aan als een spotlustig
en uitdagend oog. ,,'t Is 'n vettertje!" bromde Dirk voor zichzelf. „Hm, eerst
maar 'ns de gewone hulsmiddeltjes toepassen." Hij ontdeed zich van zijn jasje
en diepte uit de zak een uitgebreid arsenaal van inbrekersgereedschap op.
Hij stalde alles netjes op de grond uit. Dan knielde hjj voor de kluis neer en
begon de zwarte knop rond te draaien: scherp luisterend naar het geluid van
de vallende nokken in het mechanisme.
't Zou een lastig karweitje zijn, wist verder gekomen. Hij zou met zwaarder
hij. Dit was niet zo'n kinderachtig geschut moeten beginnen, anders kon
doosje als die Duitse van de firma Lie- hij wel meteen inpakken.
bermeyer, waar hij verleden week een
„klusje" had gehad. Hier kwam het op
Dirk begon een klein model cylinder
uit te pakken. Er werd een meter op
vakkennis aan, en waarschijnlijk ook aangesloten en hieraan bevestigde hij
voor een goed deel op bruut geweld, zijn slangen. Genoeg druk. Snijbrander
Het resultaat zou echter de moeite aansluiten. Het was het werk van een
ruimschoots belonen. De gelegenheid ogenblik. Tientallen malen had het snij-
was fantastisch, zó ideaal als een inbre- apparaat al voor de overwinning ge-
ker met het hart op de rechte plaats zorgd.
alleen maar kan dromen.
Hij zette een donkere bril op en zon-
Toch was er naast dat gevoel van der ook maar de moeite te nemen het
veiligheid nog een spanning in hem. venster van het vertrek met zwart doek
Hij zou hier, met dit fonkelende stalen af te sluiten, stak hij de brander aan.
monster het bewijs moeten leveren, dat Dat helse ding móest open en verder
hij zijn vak verstond. Er stond iets van basta!
een reputatie op het spel.
Sissend en sputterend sneed de gloei-
Hij liet de draaischijf los en betikte ende steekvlam in het dikke staal. De
met een hamertje de kluiswanden: als vonken spatten als vurige sterren door
'n dokter, die een patiënt onderzoekt, het vertrek. Maar Dirk ging voort. Met
Weer bromde hij. Misschien was twee vaste hand bestuurde hij de spuitende
uur toch een te korte tijd. Honderd- brander. Hij was een modern inbreker:
twintig minuten zijn niet veel als je een theoreticus, een technicus; dat moet
voor zo'n kluis zit.
Eert half uur lang werkte hij gestadig,
soms zwaar hijgend, met boren en vij-
tot zijn eer gezegd.
Na verloop van tijd keek hij op zijn
horloge. Hij betrapte zich op een zekere
len. Er lag al veel staalvijlsel op de nervositeit. Hij zou nu heel vlug moe-
grond, maar met de kluis was hij niet ten werken. De tijd was kort. Een ver
genoegde grijns lag er op zijn gezicht,
toen hij na enige tijd de ingesmolten
gaten bekeek. Hij greep een dunne,
vlijmscherpe beitel en begon hiermede
de gaten te bewerken. Het openleggen
van de kluis zou nu nog een kwestie
van minuten zijn. Kostbare minuten.
Met forse slagen van de stevig ge
vatte hamer dreef hij de beitel in het
mechanisme. Metaalsplinters sprongen
om zijn oren. Hij merkte het niet eens.
Zijn gehele omgeving was hij vergeten.
Hij was gebiologeerd door die stalen
kast en door het geld, dat hem zou
wachten.
Hij liet een gesmoorde juichkreet
horen, toen er na een welgemikte
slag iets in de kast kapot sprong en
de zware deur nauw merkbaar los-
trilde. Daar draaide de deur reeds open,
Toen klonken er stemmen achter
hem.
Dirk liet zijn hamer op de grond val
len. Daar waren ze. De twee uren wa
ren precies om. Hij stond op en liep
gewillig op de mannen, die bij de deur
stonden, toe. ,,'t Is gebeurd", zei hij.
„Ja", antwoordde een der mannen.
„Knap werk, Dirk, we hadden het niet
verwacht. Het is een kluif".
Dirk knikte met iets van triomf en
stak een hand uit.
„Je hebt ze verdiend, Dirk", zei een
andere heer en overhandigde de inbre
ker twee briefjes van honderd. „Uw
honorarium", zei hij. „Inderdaad is
deze kluis niet inbraakvrij. We zullen
ze nog moeten verbeteren. Komt u mor
gen eens vertellen, wat volgens u de
zwakke punten van de kast zijn!"
Dirk gaf de heren een knipoog. „Mijn
vakgeheimen", zei hij, wapperend met
de twee briefjes van honderd, „zijn
voor die prijs altijd te koop!"
ANTHONY VAN KAMPEN
Lied van de week
Het vrouwen-overschot in Neder
land wordt steeds minder.
Krantenbericht.
0AAR gaan we mannen, let maar
op,
Wij worden overbodig,
Straks hebben niet de vrouwen
óns,
Maar wij de vróuwen nodig.
Dan is 't gedaan met onze eer,
Verdwenen onze glorie,
Dan is 't: „Aan ied're vinger één"
Alleen nog maar historie!
„Geen hand vol, maar een land
vol" wordt
Op óns toepass'lijk, heren!
De oude Brêero zei het reeds:
„Het kan op aard verkeren".
Dan wordt het meisje niet
„Mevrouw"
Alleen bij ónze gratie
En kiest de man haar voortaan
niet
Uitsluitend voor de statie.
Dan zet hij haar niet aan de kant
Als zij hem gaat vervelen.
Dan is hij langer niet de kat
Die met de muis mag spelen.
Straks moeten wij maar wachten
of
Het haar soms zal behagen
Om op haar verd're levensweg
Ons als gezel te vragen
Het klinkt voorwaar paradoxaal,
Het overschot der vrouwen
Vermindert en haar mócht
neemt toe
Op het gebied van trouwen.
Dies raad 'k de vrijgezellen aan,
Niet al te lang te wachten
Met 't kiezen van een gezellin.
Houdt dit in uw gedachten:
Ten slotte is er nu nog keus,
Maar 't zal niet lang meer duren,
Of 't minderwordend vrouwendom
Legt jullie in de luren!
JABSON.