1:
KOLEN - qeheel Nederland werd frontgebied
Limburg de bakermat van
het mijnwezen
>o//en is
De kolenslag '51-52
Werkezel noch slaaf, maar geschoold vakman
Stookt met
beleid
>nze koningin. Hol,
n ze pakken". Eti
Kwassie-negers de
et plezier van de
verdwenen en zij
open. Ze rennen
ar de Kwassie-ne-
l hard lopen en ik
goed afgelopen zou
en Pom, indien
test was. Maar ge-
ook nog. Hoofd-
i te kijken. Hij be-
tijd wordt om zich
mengen.
zetten, terwijl je
hen kunt kopen?"
veel te doen: win-
ikeren, het haard-
s, die de komende
i zijn niet je éigen
jezelf opgezette
ïtige namen zoals:
g Alfred, Rëve
Night. Soms ook
Eingen wekken en
:ns te doen zwich-
nu, twijfelen over
opzetten, ja of
;e, Jolijt, King of
ïwillig zoek ik In
al mijn potten,
n bakjes, die ik
tuw gebruik, bij
■dpotjes of bekers
ewonnen.
I één dezer dagen"
r.
i grote bak schar-
ekken en laten de
onze handen gaan
bak te vullen,
uw in hyacinthen,
>ruine kippenvoer-
schillende kleuren
en niet zo'n diepe
vooral niet de
n", gaan hardop
'acinthen moet U
in. Die kleur heeft
izien", zegt mijn
icht hangt in de
nnetje gluurt door
t ons mischien één
e dagen van dit
als ik 's middags
hou.
n schop balanceer
door en graaf een
n zeef ik zand in
i heen vallen bij
ls een herfstmelo-
blaadjes van berk
ompje belooft mij
t te zullen opfleu-
tag heeft rond mij,
een hoekje van de
i van genoeglijke
;n.
ïchts een vriendin
dacht, dat jij het
:ij. Ik voel mij als
door mischien wat
in het voorjaar
emen? Ik wil dan
bank, of een spre-
g hebben. Eigen
betekenen meer
itseling moet ik
r hoe ik een paar
tegenstribbelde
best willen pro-
riendin. „Maar jij
;uin en ik heb op
m donkere kast."
Ik heb wat goed
en ook ten op-
1 welke ik bijna
ou zijn.
eze trosnarcissen.
te's" en zij hebben
een donkere kast
op wat grint en
n en je hebt roet
de middag zijn in
stokken afgepaald
gotten ingegraven,
en tot hun jonge
c.m. lang zijn en
luizen In de gang-
s, die beslist niet
achten tot ze in
aatsje krijgen in
PETRA
w 1 J 1.4- ilr v>« wsn/Mi in vnn lnnnizolrip 1 I
p|ET is te billijken, dat het gros van het publiek de m\jnen niet anders ziet
dan als kolenproducenten; voor ons, noordelingen, zijn zij dat in de eerste
plaats. Maar wjj geven het onze scholieren te doen, uit hun hoofd te Ieren,
wat de mijnen in werkelijkheid zoal voortbrengen, want dat beperkt zich niet
tot nootjes-een-twee-drie-vier-vijf, tot cokes, briketten en eierkolen. Het is
óók nog wel te onthouden, dat in de rij van ruim tachtig eindproducten arti
kelen voorkomen als bakpoeder, soda en kunstmest, als gas en electricitelt,
maar voor de restwij zullen u er niet mee vermoeien.
^FDALEN IN DE MIJN is een sensatie, zegt men. Het is het niet. Als men
u aan een touw zevenhonderd meter diep in de grond zou laten zakken,
ja, dan zou het een sensatie zijn, maar als ge naar beneden schiet met de lift
van de Maurits-schaeht die een snelheid heeft van zeventig kilometer per
uur als er kolenwagentjes in staan, doch ongeveer de helft daarvan als er
mensen mee vervoerd worden en een goede minuut later op 't emplace
ment van de 660 m. verdieping staat, dan is alles even normaal als stond ge
in Parijs, Londen of waar dan ook op een station van de Metro, de Under
ground of de Ondergrondse. Ja, het is of wandelt ge in Amsterdam-Centraal
door de „tunnel" naar het vierde perron of in Rotterdam onder de Maas door
naar het Feijenoord-stadion.
1\2E ingewanden der aarde zijn „in het eerste aankomen" niet zo luguber als
de volksmond wel wil. Anders wordt het als ge, na kilometers wandelen
de Maurits heeft ondergronds precies dezelfde oppervlakte als Amsterdam en
dan nog in vier-vijf etages! aan het kolenfront arriveert. Daarin de nauwe
lijks anderhalve meter hoge pijler, waar houwers-als-Moriaantjes met hun
pneumatische afbouwhamers de kolen „winnen", waar een oerwoud van
stijlen staat, dat het leisteendak schraagt, waar men zich op handen en voeten
door het gruis moet voortbewegen, met z'n electrisch mijnlampje de omgerinp
aftastend naar mogelijkheden om ergens tussen door te kruipen, daar wordt
het anders. Daar beseft ge, dat men om u heen bezig is, de voegen uit de aard
korst te peuteren en dat het hele bouwsel wel eens in elkaar kon storten, als
niet die honderden hinderlijke steunpilaartjes daar stonden. Maar luguber
nee; daarvoor ziet ge teveel zwarte pieten hun witte tanden in een lach ontblo
ten, als ge stuntelig en hoofdstotend door het kolengruis verder worstelt.
Dót is voor de leek het opvallende In
die donkere wereld: de mensen zijn
mensen gebleven en geen aardgeesten
geworden. De 'lach klinkt er en de
scherts vliegt er over en weer. Waar
om ook niet? Voor deze mensen is het
werk in de pijler even gewoon gewor
den als het bijhouden van het credi-
teurenboek, het kaasmaken, het sloot-
hekkelen en het kaartje knippen voor
u en het ratelen op de schrijfmachine
voor ons. Men groet elkaar in de mijn
nog met „Glück Auf", wat zoveel wil
zeggen: „dat u maar weer heelhuids
boven mag komen", maar dat is tra
ditie; het is, zeggen de statistici, vijf
maal zo gevaarlijk om chauffeur te
zijn als mijnwerker. Daarbij komt, dat
het ook wel zo lucratief is, met andere
woorden, dat het beter betaald wordt,
het mijnwerkersvak.
„Ik wil het wel weten, dat ik hier
Laten we het zo zeggen: een mijn is
«en zo alzijdig en zo veelomvattend be
drijf als men in den lande slechts wei
nige aantreft. Het is een bedrijf ook
met enorme expansiemogelijkheden.
Nu al voorzien de staatsmijnen het
grootste deel van Nederland-beneden-
de-rivieren niet alleen van electriciteit
niet zonder trots zal men u vertel
len, dat de eerste „stroom", die Rot
terdam en Den Haag onmiddellijk na
de bevrijding ontvingen, ook uit Zuid-
Limburg kwam! maar ook van gas.
De gasleidingen lopen van het grote
gasbedrijf van de Emma tot Nijmegen
in het noorden en Bergen op Zoom in
het westen en als straks de tweede
cokesfabriek (bij Beek) gereed is en
als er maar materiaal genoeg was
voor de leidingen, zou het voor de mij
nen om zo te zeggen een koud kunstje
zijn, het hele land van gas te voorzien.
De Maurits in Geleen-Lutterade,
waaraan ook het stikstofbindings-
bedrijf is verbonden, is niet alleen het
grootste, maar ook één van de meest
moderne mijnbedrijven van West-
Europa. Dat is geen toevallige samen
loop van omstandigheden, want Zuid-
Limburg is de bakermat van het mijn
wezen: in de twaalfde eeuw al dolven
de monniken van Kloosterrade steen
kool in de heuvelachtige Limburgse
bodem. Vandaag de dag is het hele
gebied tussen de Belgische grens bij
Stein en de Duitse bij Kerkrade één
mijngebied, ja men kan zelfs van west
tot oost, van de Maas tot de Worm
onder de grond door kuieren. Alle
twaalf mijnen zijn namelijk onderling
verbonden: twaalf, dat wil zeggen: de
vier staatsmijnen Wilhelmina, Emma,
Hendrik en Maurits en acht particu
liere: de Domaniale, de Laura en de
Julia, de Willem-Sophie en de vier
Oranje-Nassau's.
Deze verbindingsgangen zijn uiter
aard vooral van betekenis voor de
veiligheid ondergronds en het pleit
voor de deugdelijkheid van de andere
maatregelen op dit gebied, dat er
practisch nooit gebruik van behoeft te
worden gemaakt. In de oorlogsjaren
is het eens voorgekomen, dat de
stroom uitviel op de Maurits, waardoor
de liftkooien niet meer werkten. Een
deel van de mijnwerkers is toen tien
kilometer oostelijker via de schacht
van de Emma boven de grond ge
komen, een ander deel prefereerde de
klim via de steile ladders van de
aunts-schacht. De mannen van de
660 m.-verdieping moesten meer dan
een uur klauteren voor ze totaal
achter adem boven waren....
Tussen de Maas en de Worm, de Bel
gische en de Duitse grens ligt nog een
groot gebied te wachten op ontginning
net terrein van de staatsmijnen zal in
de toekomst nog uitgebreid worden tot
onder Born en Sittard in het Noorden
en tot onder Beek en Valkenburg in
het Zuiden. Die uitbreiding zal en
men behoeft de oproep van minister
Van den Brink van verleden week er
maar op na té zien dringend nodig
zijn, wil Nederland ooit weer de situa
tie van voor de oorlog bereiken, dat
het zichzelf bedruipen, beter gezegd:
zichzelf verwarmen kan. Dat is een
„poepetoer", want het bevolkingstal
stijgt gestaag en de industrialisatie
(met permissie) vréét kolen; maar als
men er niet naar streeft, is alles ver
loren.
In dit kader zal men het ook moeten
bezien, dat de staatsmijnen momenteel
een nieuwe wervingsactie zijn begon
nen.
LI et stookseizoen is weer begonnen. Laat, gelukkig; niet alleen omdat het
iedere huisvader (of -moeder, dat i<s maar net, wie de Lieftinck van het
gezin is) een gulden of wat scheelt op de kolenrekening, maar óók omdat
onze brandstoffenpositie heus niet zo rooskleurig is. Het is namelijk zo,
dat er dit seiioen een tekort 'wordt verwacht aan cokes. Nu is er voor hen,
die het kunnen betalen, waarschijnlijk wel een uitwijkmogelijkheid in de
richting van de anthraciet, nootjes, briketten cn eierbriketten (zoals de
eierkolen tegenwoordig heten), van welke categorieën de voorraden iets
groter schijnen te zijn dan vorig jaar, maar wie het minder breed heeft,
zit er mee. En vooral als de winter eens streng mocht worden en dus de
goedkopere soorten „zwarte brand" eerder uitverkocht zijn!
Daar komt nog bij, dat onze kolenproductie nog steeds niet weer het
peil heeft bereikt, dat nodig is om het zonder invoer te doen; integendeel:
we raken steeds verder van dat punt of. Wel steeg de productie van de
Nederlandse mijnen van 11 millioen ton in 1948 tot 12.2 millioen in 2950,
maar het kolenverbruik steeg nog sneller: van 13'A millioen ton in 1948
tot 15.8 millioen in het vorige jaar. Dat wil zeggen: de productie nam,
-berekend in procenten frtm de behoefte, af van 82 procent in '48 tot 77
procent in '50! West-Europa zal nog voor enkele honderden millioenen
dollar aan kolen moeten betrekken uit Amerika, ja, het zal zelfs kolen
moeten laten komen uit de landen „achter het ijzeren gordijn". Vandaar
dat alle regeringen ook de Nederlandse momenteel een beroep doen
op de bevolking, of van zins zijn dat te doen, om het kolenverbruik tot
een minimum te beperken.
Wij hebben gemeend, de aandacht van onze lezers voor dit probleem te
moeten vragen door het samenstellen van een aan de brandstof gewijde
pagina, Waarin wij de kolen „van de wieg tot het graf" volgen, waarin wij
de mogelijkheden en de moeilijkheden van de mijnen zullen schetsen
daarbij hen, die actief mee willen helpen, de kolenproductie op te voeren,
van voorlichting dienend (de Staatsmijnen zijn juist weer gestart met een
actie om personeel voor het ondergrondse werk tot zich te trekken) en
waarin wij wenken geven voor een zo zuinig mogelijk gebruik van de
huisbrand. Het is een globaal overzicht onze redacteuren, die in de mijn
„Maurits" afdaalden, zouden vele pagina's tot hun beschikking moeten
hebben, wilden zij alles wat hun op het hart lag aan het papier kunnen
toevertrouwen! maar wij hopen toch, dat wij hierdoor de belangstel
ling kunnen kweken voor een vraagstuk, dat ons allen warm ter harte
moet gaan, wil het ons uiteindelijk geen koude rillingen bezorgen.
zit, omdat ik nu meer in m'n loonzakje
vind, dan toen ik bp de boer was,"
vertelt ons in de pijler een jongeman,
die op 5 December geen slecht figuur
zou hebben geslagen, „en ik wil ook
wel zeggen, dat ik me ellendig gevoeld
heb, toen ik hier een dag of wat zat,
maar daar kom je overheen. De eer
ste maanden waren het beroerdst;
doch dan krijg je er in eens pleizier
in. Want waar vind je een kameraad
schap als tussen de kompels, waar heb
je zo het gevoel, dat je je nuttig kunt
maken als hier enwaar liggen zo
veel kansen om vooruit te komen als
in de mijn? Op de boerderij zit je fi
guurlijk net zo gauw aan het plafond
als je er hier letterlijk tegen aan zit
en een boerderij voor me zelf een
onbereikbaar ideaal. Nu hou ik elke
maand een fiks bedrag schoon over,
bewassing, kostgeld, alles er af; waar
krijg je dat boven de grond, meneer?"
UEN mijnwerker is geen werkezel, die
zich in doffe moedeloosheid door
de eindeloze ï'U der dagen sleept; hij is
in velerlei opzicht 'n bevoorrecht mens.
Immers, hij draagt grote verantwoor
delijkheid, hij doet werk, dat veel vak
kennis vraagt, hij heeft vrij grote pro
motiekansen en hij wordt behoorlijk
goed betaald. Bovendien is zijn sociale
en medisch-hygiënische verzorging zo
danig, dat menig ander werker er ja
loers op zou worden.
Voor gehuwden, die naar de mijn
streek willen vertrekken, zijn er na
tuurlijk grote moeilijkheden; er wordt
daar druk gebouwd maar er kan niet
zomaar voor een nieuwkomer een huis
uit de grond getoverd worden. Het
hangt echter wel mee van iemands
kwaliteiten en energie af, of de wacht
tijd lang of kort duurt. De gehuwden,
die door deze zure appel willen heen-
bijten, kunnen evenals alle ongehuwden
een prima onderdak vinden in de ge-
zellenhuizen. Zulk een mannenmaat
schappij lijkt voor velen onaantrekke
lijk, maar al dezulken zouden zeker
van mening veranderen als ze zich er
van konden overtuigen hoe goed het
hier van kost en bewassing, van slaap
gelegenheid en amusement is. En het
kostgeld is navenant zeer laag de
mijnen moeten er geld op toeleggen
en het is geenszins zo, dat men hier in
een kostschool ondergebracht wordt
waar alle persoonlijke vrijheid zoek
is. Hetgeen ook weer niet betekent,
dat alles (bijv. herhaalde dronken
schap) er toegelaten kan worden.
Uiterst belangrijk is, dat er al het
mogelijke aan de opleiding wordt ge
daan, zodat iemand die wil, ook voor
uit kan komen. Voor de adspirant-
mijnwerker biedt de Ondergrondse
Vakschool vele goede kansen. Als men
als jongen vat» 14 ol 15 jaai deze school
bezoekt, krijgt men een grondige theo
retische en practische opleiding en
verdient men van de eerste dag af aan.
Maar ook voor volwassenen staan vele
mogelijkheden open: het mijnbedrijf
wil niets liever dan een flink kader en
een zo goed mogelijk geschoold perso
neel en zal daarom ieder vooruithelpen
die de ladder wil beklimmen. De voor
beelden zijn voor het grijpen, dat ar
beiders met niets dan lagere school
op een prachtige wijze carrière maak
ten.
Natuurlijk worden er ook lichame
lijke en geestelijke eisen aan de adspi-
rant-mijnwerkers gesteld; voor dit bij
uitstek mannelijk beroep heeft men
jonge en gezonde kerels nodig, geen
kankeraars, maar iemand, die in staat
is een goed kameraad te zjjn. Maar
daarvoor beurt hij bij aanstelling en
bij het doorlopen van de „rangen" (van
postsleper tot houwer en hogerop) een
flink loon, dat door de gezins- en
kindertoeslagen nog aanmerkelijk kan
worden verhoogd. Het Algemeen
Mjjnwerkersfonds zorgt voor uitkering
bij ziekte, geneeskundige hulp, invali
diteit en ouderdom. Een jonge kerel,
die het tot houwer brengt, wordt op
55-jarige leeftijd gepensionneerd en
krijgt dan jaarlijks ongeveer ƒ2400.
pensioen. En het is een sprookje, dat
mijnwerkers niet oud zouden worden
en dus nooit van die onbezorgde oude
dag zouden kunnen profiteren.
Men ga niet naar de mijnen, alleen
maar om het eens te proberen of om
de kat voor een half jaar uit de boom
te kijken. Natuurlijk blijft men vrij te
gaan wanneer men wil, maar de eerste
jaren kosten de aankomende mijnwer
kers meer dan ze opleveren en dus stelt
het bedrijf prijs op zo groot mogelijke
stabiliteit. En vooral op zo groot mo
gelijke ambitie. Bezit men de nodige
geschiktheid, dan kan men aan de
mijnschoo] te Heerlen tot mijnopzich-
ter opgeleid worden, maar uiteraard
bereikt men zoiets nooit zonder ener
gie en zonder de wil zich over tegen
slagen en tijdelijke teleurstellingen
heen te zetten.
In feite zegt hjj niet „een fiks bedrag'
maar hij noemt het ons. Omdat het
evenwel nogal varieert met de dienst
tijd de één kan honderd gulden ach'
teruit leggen, een ander brengt het
tot over de 250 en om geen valse
verwachtingen te wekken, laten we 't
maar achterwege.
J\/JET mannenmoed en niet zonder
zachte aanarang werpen we ons op
de transportband, die uit de lage pijler
schuin naar omlaag voert, naar een
oudere steengang, waar een tweede
band-zonder-eind de kolen opvangt.
Dit reizen per transportband is (ook
al weer: voor de leek) nu werkelijk 'n
experiment en een sensatie. Op uw
buik op de kolen liggend, hobbelend als
een verschrikt vluchtende zeehond,
doordat de dikke rubberband telkens
weer over de rollen strijkt, glijdt ge
tussen de stijlen van de pijler door,
met het opgeheven hoofd zorgvuldig
de staketsels aan de zoldering
lucht-, water- en persluchtleidingen -
ontwijkend. Het op- en afspringen
vergt een speciale techniek, maar die
hebt ge snel onder de knie en na een
kwartier doet ge niet liever, dan zo
de steengangen op en af te reizen. Het
plezante van het hele geval is, dat
men u voor „vol" aan ziet, wanneer
ge u zo, deinend met de kolen, ver
plaatst, want het gruis en de unifor
me mijnkledij maken van elke piet
zonder meer een zwarte piet, een ge
wone kompel, die men met „Glück
auf" begroet, zonder verdere plicht
plegingen.
Edoch: men ontmoet op z'n onder
aardse tochten maar weinig mensen,
hoewel er vele honderden in de mijn
moeten zijn. In de pijlers aan het
kolenfront wordt uiteraard op meer
dan één plaats en op meer dan één
etage gevochten zitten ze op een
kluitje, maar al die bouwers maken
tezamen slechts een derde deel van
het personeel onder de grond uit en
niet meer dan een vijfde deel van al
les wat er bij de mijn werkt. Dat res
terende tweede deel moet men met een
(mijn)lampje zoeken. Ze staan bij
sommige motoren van de transport
banden en schudgoten, bij de laadplaat
sen, waar de eindeloos lange treintjes
gevuld worden, ze besturen de oeke-
tsjoek-persluchtlocomotiefjes, er zitten
een paar dienstgeleiders op het punt,
vanwaar de leeg van de schacht te
rugkerende wagentjes naar de laad
plaatsen gedirigeerd worden, er staan
seingevers bij de liftkooien en er is
een man bij de losplaats, die toeziet
op het apparaat, dat de grotere kolen-
wagentjes een slag-om doet maken en
leeg kiept in de grote bunker.
]^[EN kan in de mijnen nog zo hard
ploeteren, men kan nóg zoveel
nieuwe mijnwerkers opleiden in de imi
tatie-mijnen, welke in de hoge steen
hopen de ontsierende bulten van de
mijnstreek zijn aangelegd, als het
brandstofstokende publiek niet mee
werkt, komen we er niet. Nee, het is
heus niet nodig, dat ge ook thuis
s Zaterdags en 's Zondags de kachel
laat uitgaan; het is vooralsnog
evenmin noodzakelijk om het zó zuinig
aan te leggen, dat het net niet behaag
lijk is in de huiskamer, alsAls ge
maar met beleid stookt; als ge maar
niet meteen begint, de voorraad an
thraciet of nootjes „er door te jagen",
met andere woorden, als ge nu al na
gaat, welke mogelijkheden er voor u
liggen in het mengen van brandstoffen.
„Gemengd stoken" is lang een me
thode geweest, die alleen gebruik was
in de kringen der minder draagkrach-
tigen. Nietwaar: wie het kan doen,
brandde het edele product: de anthra
ciet. Edoch, de tijden zijn veranderd
en daarmee de inzichten. Het inzicht
bijvoorbeeld, dat esskolen, cokes, bri
ketten, eierkolen en wat dies meer zij
minderwaardige stooksels 'zouden zijn.
Het is waar, men heeft er een mudje
meerfovan nodig om dezelfde tempera
tuur te halen en ze vragen wat meer
toezicht en soms een zorgvuldiger be
handeling, maar minderwaardig, nee.
Het is bovendien helemaal niet nodig,
de oude vertrouwde anthraciet de deur
te wijzen, want even goed als men ze
afzonderlijk kan stoken met deze
beperking, dat een haard niet altijd
bostand is tegen de hoge temperaturen
van louter cokes kan men ze men
gen met anthraciet, of met elkaar.
Er is een handig boekje uitgegeven,
waarin men de mengmogelijkheden
precies vindt uitgestippeld. „Gemengd
stoken" heet het en men kan het pro
deo krijgen bij de leden van de orga
nisaties van handelaren in verwar-
mings- en kookapparaten. Het geeft,
naast een populaire bespreking van de
brandstoffen, talloze practische „stook-
technische" wenken, niet alleen voor
het mengen, maar ook voor het zui
nig stoken »en voor de haard.
Dit is een chapiter op zichzelf; het
is niet alleen de brandstof, die het mo
gelijk zou moeten maken om zuinig
te stoken; het apparaat, waarin ge
stookt wordt, spreekt wel degelijk een
woordje mee. Nu zijn wij in Nederland
wat de mogelijkheden van haarden be
treft niet onfortuinlijk: het rendement
is nergens zo groot als hier.
Kachels hebben niet het hoge rende
ment van haarden; zij hebben een gro
ter warmteverlies doordat ze het „ge
raffineerde" circulatiesysteem missen
(wat trouwens wel ten dele te onder
vangen is door de pijp zo lang mogelijk
te nemenen bovendien kunnen ze niet
zo zacht branden. Het ls namelijk zo:
hoe groter de têmperingsmogelijkheid,
des te groter het rendement.
We willen met dit alles maar zeg
gen, dat het materiaal, waarmee men
z'n huis verwarmt: de brandstof en 't
verwarmingsapparaat, een zeer grote
rol spelen. Wie hun keus welbewust
doen, besparen zichzelf kosten en na
righeid (want als de winter streng en
de kolen schaars worden, zal men ge
noegen moeten nemen met wat er op
dat moment is) en zij besparen het
land bovendien een aardige handvol
dollars.
(Advertentie, lug. Med.)