Oppercoopman Jan Anthonisz. van Riebeeck Een teleurgesteld man, een geslaagd man „Die advancement soeckt, sal geen naerstigheyt sparen" AMSTERDAMS PODIUM Van sioplichi tot stoplicht voor vee irkt tEREN? ED ITEUR AflTTE Van Riebeeck vond geen eerherstel OP HET MATJE Hei leest TWEE HISTORISCHE DATA ïH&nlen tullen icf-o-d en ylo-eti Voetreis naar Jeruzalem DE kerk gaat enige dagen de dood van Jezus Christus herdenken. Want Goede Vrijdag gaat aan Pasen vooraf; leven, dood en herrijzenis van de historische Jezus, zoals de evan gelisten hem, ieder naar eigen aard, aanleg en interesse voor details ge tekend hebben, zijn de voorgeleefd» illustraties van de oude, religieus-fi losofische stelling, dat onze dood da verbinding vormt tussen de twea eeuwigheden, waaraan wij deel heb ben. Been waar ga je mei die hond heen? .EREN. s met de cswet eist voorzien. geniet. y1 A n Ij n.v. j i en 7 Juni. ERPAKKING IZING NAAR DED EDELS. EFOON 2683 T, Nassauplein 1, BOARD. Arbeid. SCHAVERIJ EECEN DE ZATERDAGAVOND (Van onze correspondent in Kaapstad) MORGEN, ZONDAG 6 APRIL, zal het driehonderd jaar geleden zyn, dat de oppercoopman van de Oostindische Compagnie, Jan van Riebeeck, met de schepen Drommedaris, Reijger en Goede Hoope de Tafelbaai aan de uiterste zuidpunt van Afrika binnenvoer teneinde uitvoering te geven aan de ge wichtige opdracht, hem door de Heren Zeventien verstrekt: aldaar te stichten en te beheren een verversingsstation voor de schepen, die naar de Oost en naar patria voeren. Jan van Riebeeck heeft deze opdracht vervuld op veel eminenter wijze dan de heren bewindhebbers konden voorzien. Hij heeft door wijs beleid, scherp inzicht en onverdroten arbeid onder de moeilijkste omstandigheden de eerste nederzetting van blanken gesticht aan de verlaten stranden van Zuidelijk Afrika. Hij ontsloot een nieuwe wereld, hij bracht de Westeuropese beschaving dier dagen naar een uithoek van het zwarte werelddeel, hij schiep er de om standigheden waaronder de eerste „emigranten" in Zuid-Afrika konden leven en werken. zijn moeder; zijn vader, die het zwer versleven van de zeevarenden dier da gen leidde, liet hem in de zorgen van zijn grootvader over. Voor hij mondig was had. Jan ook zijn vader verloren. Niettemin kreeg hij een deugdelijke op voeding; nog vóór hij twintig jaar oud was, voer hij in de rang van onder chirurgijn uit op een der schepen van de Oostindische Compagnie. En dit is het begin van een carrière, die hem via een werkkring als „assistent op de pen- ne" in Batavia en als onderhandelaar en onderkoopman in Atjeh, op Decima en in Tonkin op 27-jarige leeftijd de positie van koopman en „tweede per soon" doet innemen. Zijn ster is snel gerezen en nóg is het hoogste punt niet bereikt. Ambitieus als hij is. zoekt Jan van Riebeeck die om zijn ijver en goede zakelijke resultaten in Amster dam geprezen wordt het hoogste te bereiken wat er onder het bewind van Heren Zeventien te bereiken valt: Raad van Indië te worden. Misschien zelfs wel gouverneur-generaal! Teleurstelling MAAR het loopt anders. De gang van zijn leven wordt omgebogen naar de diepten van teleurstelling en des illusie. Deels Is dat zijn eigen schuld, deels die van heren bewindhebbers der Compagnie. Voor zijn verantwoordelij ke werk in Tonkin betaalt de Compag nie hem 55 gulden per maand. En dat, terwijl hij door zijn koopmanschap, zijn diplomatieke talenten en zijn ijver bin nen vier jaren tijds een som van meer dan een millioen gulden aan winsten in de schatkist van Heren Zeventien deed vloeien. Fantastische winsten voor zich zelf en lage salarissen voor hun diena ren waren nu echter eenmaal dingen, waar heren bewindhebbers van hiel den Het laat zich verstaan, dat vrijwel alle dienaren 't onder zulke omstandig heden raadzaam achtten behalve voor de Compagnie ook voor zjchzelf handel te drijven en aldus met zoete (maar onrechtmatige) winsten de lamentabel slechte salarissen aan te vullen. Lange tijd is dat goed gegaan, maar toen de Compagnie er zelfs de Raad van Indie van ging verdenken aan zulke practij- ken mee te doen, moesten er zondebok ken gevonden en voorbeelden gesteld worden. Een der slachtoffers van de „zuivering" werd Jan van Riebeeck. Hij werd ontslagen en moest terugke ren naar Nederland. Wat voor Van Riebeeck een ramp was, zou voor Zuid-Afrika een zegen worden. Want op zijn reis naar het va derland deed de vloot, waarmee de ont slagen koopman zijn treurige repatrië- ringstocht maakte, in Maart 1648 Kaap de Goede Hoop aan, ter assistentie van de bemanning van het gestrande schip Haarlem. Achttien dagen had men in de Tafelbaai nodig om de lading van het verongelukte schip te bergen; acht tien dagen verbleef Van Riebeeck op de plaats, waar zijn latere werk hem nlCHT nabij de plaats, waar hij drie- honderd jaren geleden met zijn vrouw en zoontje, zijn twee nichtjes en zijn soldaten, bouwers en hoveniers san land kwam (en waar hij reeds op de derde dag begon met de bouw van een fort, tot verdediging van zijn do mein!) ligt het immense feestterrein, waarop de grootscheepse herdenking van Van Riebeecks komst gedurende de afgelopen zes weken haar hoogte punten heeft gehad. Meer dan ander halve maand lang heeft Zuid-Afrika feest gevierd ter herdenking van zijn stichter. Maar morgen is het feestru moer verstomd. Dan openen zich de deuren van alle kerken, de kerken van boeren en Engelsen, van kleurlingen en naturellen, dan luiden over geheel de Unie de klokken om dertien mil lioen mensen van allerlei kleur, taal en zeden saam te roepen voor 'n nationa le dankstond. Zo heeft de regering het gewild en zo zal het gebeuren. Minis ter-president Malan heeft gezegd en toen hij "prak verstomde het rumoer van alle politieke tegenstellingen dat d:' feest moest staan in het teken van „nasiebou" op de grondslag van het Christendom, dat Jan van Riebeeck naar Zuid-Afrika bracht en dat tot op de huidige dag in het eerste artikel van de Afrika-wet zijn erkenning vindt. Grote plannen I TIT het stalen geslacht der Calvinis- tische Nederlanders van de zeven tiende eeuw was Jan van Riebeeck op 21 April 1619 te Culemborg geboren. Zijn vader was scheepsarts, zijn moeder een burgemeestersdochter. Toen hij nauwelijks tien jaar oud was, stierf JJet was jammerdat het zo eindigen moest, 'want het was begonnen met een feest. Een leven zonder feesten is als een lange weg zonder pleister plaatsen, heeft als ik me niet vergis Demoeritus gezegd, maar het kan ook zijn broer zijn geweest. Wat doet het er toe? In ieder geval was er ten huize van het zilveren echtpaar Gor- tenbreier een pleisterplaats geweest voor allen, die van een hartige hap en een pittige slok hielden en dat hadden magen noch vrienden zich ongezegd gelaten. Het huis was vol feestgedruis en de gasten vol wijngebruis en zulks in steeds versterkter mate toen het later en later vjerd, omdat het later vanzelf weer vroeger zou worden. En nu moest ik eigenlijk de pen kunnen overgeven in de handen van Vickey Baum of Jan de HartogIk zou bijna Anna Bloman genoemd hebben, maar ik houd niet van haar slordige stijl. Hoewel: ze zou er peper-en-zout met gulle hand aan hebben toege voegd, dat wel. Want ziet, er was op die bruiloft een driehoek aanwezig. Marie van Ant van Steppe Hendrik en de twee, die haar begeerden tot gade, te weten Jan W. en Gerardus M. Eerst had Jan haar ten dans geleid en toen Gerard. En zo om-en-om. Maar toen kregen alle gasten 'm om en toen wilde Gerard twee beurten achter elkaar Hetgeen behalve de gasten ook de poppen aan het dansen bracht. Want hoewel Gerard reeds in een hupserige foxtrot was weggedeind („hij sleurde Merie voor me oge méé", zei vanochtend de teleurgestelde Jan tot de rechter), kon de medeminnaar zich bij zulk een fait accompli niet rustig neder leggen. Dies sprong hij, als gaf hij zich over aan een wer velende solo-dans temidden der ge- alcoholiseerde zwierders en deed een greep. („Hij mishandelde Merie en dat was me eer as kerel te na", ge tuigde Gerard voor de groene tafel). Er waren bierflessen en stoelen aan te pas gekomen en „met zeven krammen in me hoofd" was Gerard in bed ge hesen, hoewel Jan „bijna een week geen asem kon halen vanweges me immekaar gestage ribbekast". Er waren vijf getuigen voor Gerard en vijf voor Jan. De rechter maakte er twee zaken van, waarin d, kemphanen beurte lings de hoofdrol speelden. Ze kregen allebei veertig gulden boete, maar Jan was winnaar, want ik zag hem gearmd met Marie vertrekken. Op korte afstand volgde een mokkende Gerard, omringd door de oudsten van zijn stam. Een wijs mannetje zei op de publie ke tribune: Die zien we nog wel 's terug. Ik geloof, dat hij gelijk krijgt. KAREL. ruim een jaar na zijn vertrek uit Ton kin, kan hij in zijn dagboek schrijven: „Anno Christi 1649, den 28en Martii, sijr.de palmsondagh. ben ik Johan An thonisz, van Riebeeck (den 21en April aanstaande 30 jaren oudt werdende) door Godes genade van Ds Levius tot Schiedam getrout, met d' eerbare jonge dochter Maria de la Queillerie, oudt sijnde 19% jaren, wiens vader was Abraham de la Queillerie, in sijn leven predikant tot Rotterdam van de Franse en Duytse Nederlantsche gereformeer de gemeente, ende haar moeder was Marie du Bois. dochter van d'Hr. Noe du Bois, in sijn leven geweest com- mandr. en capt. majoor van Nieuvaert of de Clundert". Dit huwelijk is zeer gelukkig geweest; de verstandige Ma ria was haar man tot grote steun in de velerlei zorgen, die hem van dag tot dag vrijwel gedurende zijn ganse leven omringden. Op 13 Maart 1650 werd hun zoontje Anthony geboren, gevolgd door Lambertus op 11 Augustus 1651. Hun oudste zoontje hebben de Van Rie beecks echter niet lang mogen bezitten. Reeds op 9 September 1651 overleed het kind. Het werd begraven in de Am sterdamse Zuiderkerk, waar het ander half jaar tevoren ten doop was gehou den. Naar Kaap De Goede Hoop UET verkeer naar en van Indië wordt drukker en drukker. Maar Jan van Riebeeck staat buiten het bedrijf van de Oostindische CompagnieToch komt er voor hem weer een kans, als de Heren Zeventien, nu St. Helena steeds minder geschikt wordt als aan loophaven en verversingsstation, plan nen beramen om zulk een station waar de schepen vers water, vlees, groenten enbrieven kunnen opne men te vestigen aan Kaap de Goede Hoop. Zodra Van Riebeeck van die plannen hoort, biedt hij zijn diensten aan. Hij was achttien dagen aan de Kaap, hij heeft er de situatie goea opge- genomen en hij durft de taak wel aan! Men geeft hem gelegenheid, zijn ge dachten over de plannen op papier te zetten. En zo knap is zijn betoog, dat Heren Zeventien zich niet lang bera den: Jan van Riebeeck krijgt de func tie in de rang van koopman en opper hoofd der onderneming tegen een sala ris van 75 gulden per maand en voor de tijd van vijf jaren. Op 16 December 1650 schepen hij, zijn vrouw en hun zoontje Lambertus, alsmede twee nicht jes (Elizabeth en Sebastina van Op- DAGHREGISTER, gehouden bij den oppercoopman Jan Anthonisz. van Riebeeck, vertrokken per de schepen Drommedaris, Reijger ende Goede Hoope voor opperhoofdt naer Cabo de boa Esperance, in dienst van de Generale Vereenighde Nederlantsche G'octroyeerde Oostindische Comp. uit Texel, van de Camer Amsterdam: 14 DECEMBER ANNO 1651. Omtrent 2 uijren na den mid- dagh, ongestadigh, buyigh, regenachtigh weder ende de wint westelijck sijnde, is gemelten Riebeeck met sijn fa milie uijt de stadt Amsterdam vertrocken, hebbende al- vooren ten clocke elff uijren sijn laetste affscheijt geno men van de E. Heeren Bewinthebberen 6 APRILLIS ANNO 1652. Gode loff met een moij Zuide- lijcke coeltjen even nae sonsondergangh in de Taeffelbaij voor de versse revier op 5 vadem santgront wel ende salvo ten ancker Het standbeeld van Jan van Riebeeck aan de Heerengracht te Kaapstad dorp) zich op de rede van Texel in op het goede schip Drommedaris. En dan begint de reis van vijftien weken, die hem naar zijn nieuwe standplaats zal brengen: de woeste, onbekende, onher bergzame kust van Zuid-Afrika. Groots werk PROOTS is het werk, dat Van Riebeeck gedurende de tien jaren; die hij aan de Kaap doorbracht, verricht heeft. Met onverwoestbare energie en grote toewijding, met vaste hand en soepele diplomatie, met veel oprechte gods dienstzin en groot gevoel voor recht vaardigheid heeft hij tien jaren lang de nederzetting aan de Kaap bestuurd. Hij heeft tuinen aangelegd en schuren gebouwd, een fort doen verrijzen en schepen doen timmeren, hij heeft han del gedreven en recht gesproken, boer derijen gesticht en expedities geleid. Hij heeft gedaan alles wat hen. was opge dragen en veel méér dan dat. Hij heeft velen van zijn pioniers als vrij burgers uitgezonden om het land te be bouwen voor zichzelf en hun kinderen, hij heeft een begin gemaakt met het openleggen van de eindeloze ruimten van Zuid-Afrika. Worstelend tegen het ongenoegen van de altijd ontevreden Amsterdamse he ren en vechtend tegen de ieder jaar ver schijnende tekorten, optornend tegen duizenderlei moeilijkheden, tegen mor rend volk en bedriegelijke inboorlin gen, heeft hij, vanaf de Kaapse bergen als een ziener het land aanschouwende, dat hem was toevertrouwd, zijn werk gedaan in de hitte des daags en in het gevaar van de stille nachten van Zuid- Afrika. geerde het rode stoplicht en wist niet dat op hetzelfde moment dat hij dit een belangrijke bladzijde in de wereld- deed de doodsengel hem bij de hand nE klokken van Amsterdam zongen dat het half zes was, het speruur, en honderdduizend mannen en vrouwen verlieten hun kantoren, fabrieken, werk plaatsen, ateliers, winkels en bureaux. En zo nam de dagelijkse terugtocht naar huis, door een veel te kleine stad van een ontzaglijke massa mensen, weer een aanvang. Van stoplicht tot stoplicht. Wij stonden op de Munt, die avond, op weg naar 't C.S., en wachtten tot ons rode stoplicht groen zou worden. En in die ongeveer twintig seconden, tussen dat rood en groen, gebeurde het. Op een paar plaatsen golfden stromen mensen voorbij, in de richting van Rokin en Vijzel straat. Andere stromingen, waartoe wij behoorden, waren opgehouden door dat rode licht. Zo wachtten wij daar: op fietsen en in auto's. En toen kwam die man. F weet niet vanwaar hij zo ineens baar dacht dat hij langs een vergeten verscheen. Hij was er zomaar, zon- landweg zwierf. Ja, wat deed zo'n stak- der meer: zomaar weggelopen uit een ker daar, in 't brandpunt van het Am- wachtende rij. Hij zwaaide over het as- sterdamse speruur! fait en kwam griezelig dicht in de De man stond stil. En toen hij daar buurt van een der voortspoelende ver- stond, vlak onder het bloedrood smeu- keersgolven, die met dodelijke regel- lend stoplicht, drong het plotseling tot maat over dat plein trokken. hem door wat hij misdreef. En hij zag De man was dronken noch aangescho- om zenuwachtig en verschrikt. En hij ten; hij was er waarschijnlijk alleen S.-f !eS:®n maar niet met z'n gedachten bij. En hij 5™ deed precies datgene,' wat verboden is J er hoegenaamd geen wind was. op straffe van totale ondergang; hij ne- geschiedenis zou doen schrijven. Dat hij er in die achttien dagen zijn ogen wijd open had zou later blijken! Sombere jaren. I/OORLOPIG zag het er echter somber voor hem uit. Hij vestigt zich in een huis aan de Egelantiersgracht te Am sterdam en klopt tevergeefs aan bij de Heren Zeventien om nieuwe taken. Hij is ontslagen en hij blijft ontslagen In die moeilijke tijd van zijn leven ontmoet hij in Schiedam, waar zijn moeder begraven ligt, de 19-jarige Ma ria de la Queillerie, de begaafde, rusti ge dochter van een Waals predikant uit Rotterdam. En in de lente van 1649, Riebeeck en zijn mannen ontmoeten de eerste Hottentotten op kust van Zuid-Afrika. Naar een oud schilderij uit de Bibliotheek t« Kaapstad, vatte. Iedereen zag het en iedereen reageer de naar zijn aard. Niet zo vriendelijk. Want er kwam een agent aanlopen en daarna nog een andere agent. En V iemand in de verkeerstoren op het Muntplein riep hem aan: hard, ijzig en Dat was z'n ootmoed en z'n angst. En onverbiddellijk. Iedereen was bang dat 2o bleef hij staan, vlak onder het si- nu het verkeer gestremd zou worden, nister-dreigend stoplicht-rood; belache- Hetgeen betekende dat een verkeers- lijk en dwaas. Maar ook rampzalig en golf een paar seconden later eerst zou verlaten. Omdat, hij niets meer wist. kunnen doorgolven. En dit alleen dank En ik denk dat die man van spijt en zij zo'n stomme idioot, die zich niet aan schaamte diep onder 't glanzend asfalt het duidelijk zichtbaar brandend rode van de Munt had willen kruipen. Om licht hield. Dank zij een vent, die blijk- dat alles niet te moeten ondergaan. Niet al die hoon en al die spot. Maar asfalt is te hard om er in weg te krui pen en hij stond er bovenop, ten toon voor iedereen. HIE man werd mij opeens zeer sympa- u thiek. Hij was de laatste dromer onder duizend automaten. De enige persoonlijkheid (óndanks z'n dwaas heid) tussen een horde marionetten. De laatste argeloze ziel van een legioen robotten die samendromden. Hij was. in dat ogenblik, de enige in heel dat machtig-grote Amsterdam, die tijdens 't speruur rood licht waagde te trotse ren. Hij was, (alweer ondanks zich zelf) de grootste held daar op het plein. Die man leefde te laat in deze we reld. Hij hoorde hier niet thuis. Een rare, vreemde, nogal aandoenlijke ver schijning in een louter machinale we reld, die trekt van 't ene stoplicht naar het andere. 70 ver is het met ons nu al gekomen in de steden, dat we gelopen en ge reden worden door groene en door ro de lichten. Die lichten worden niet door mensenhanden aangestoken, maar door automaten. Ergens in het hart der stad, in een fabriek, staat een mecha nisme. Iedere twintig seconden flitst het rood aan, volgt rose-bruin en ver schijnt het groen. Dat zijn onze signa len. Een gruwelijk dood ding leidt ons, drijft ons voort, houdt ons tegen bepaalt onze plaats in de stad. Als men daar goed over na denkt wordt m<*i steenkoud. Waar nu het rood smeult en het groen gloort waren eens, o lang gele den, de vrije velden en de wilde par ken. Daar was de mens nog meester van de ruimte tussen alle kimmen. Er waren lichten, maar alleen die van de zon, de schemerige sterren en het oud en nobel licht der maan. Dat is wel lang geleden, vrienden. Maar toch weer niet zó lang, dat men er soms, omtrent een speruur, wachtend tussen rood en groen, een bitter heimwee naar kan krijgen. Men kan daar veel van zeggen en van schrijven. Maar zwijgen is misschien nog beter. TOEN kwam ons groen. En wij reden het Rokin op. Tot aan het Spui. Daar sprong het groen op rood. Daar wachtten wij opnieuw. O ja, die man. Die heeft geluk ge had. Hij zag, blijkbaar dan tóch be waakt door goede engelen, kans om een reepje vluchtheuvel te bereiken. Daar nam een agent hem mee. Hij zal Wel geen bekeuring hebben gehad. Daarvoor zag hij er te onschuldig uit, te weltfremd en te argeloos. De agent zal alleen getracht hebben hem te doen ontwaken. En die man zal wel ja heb ben geknikt en gezegd dat hij er alles van begreep. Dat loog hij dan oprecht. Hij begreep er niets van. Hij kon het ook niet begrijpen omdat hij honderd jaar te laat leefde. Hij was een leven de vergissing. Sinds die dag hoop ik hem weer te zien, onder de rode en de groene lich ten van jagend Amsterdam. Maar hij komt beslist niet meer. Die is gevlucht en laat zich niet meer zien. Die hoort hier ook niet thuis. Teveel asfalt, te veel rood en teveel groen verkeers licht. Die hoort alleen maar thuis in parken met de vrije wind er over bla zend. En niet in de woestijn van 't Amsterdamse speruur. Hij hoort bij de mensen. Wij bij de stoplichten der stad. Wij, de robotten van Amsterdam. ANTHONY VAN KAMPEN. „Nu jaagt de dood geen angst meer aan", zing de kerk op Pasen maar het slotkoor van de Mattheus- passie, Bach's door de hemelen geïn spireerde Goede Vrijdagsmuzielt, be gint met het droeve „Yvir setzen uns mit Tranen nieder". Eerst is er da donkerheid des doods, dan pas de glo rie der opstanding. Ook hierin is Je zus voorbeeld, leraar en leidsman als „voleinder des geloofs". Zie hem gaan op zijn voetreis naar Jeruzalem, een paar dagen voor zijn gruwelijke dood. Zie hem optrekken met zyn nauwste vrienden naar da stad, waar hem de kliek van het of ficiële px'iesterdom wacht met bran dende haat in de harten. Jezus weet (en hij zegt het in ronde woor den tot zijn discipelen) dat gesel, von nis en gerechtelijke moord door mid del van het vervloekte kruis zéér nabij zijn. Daar ligt Jeruzalem, daar ligt de koningsstad van weleer, het broeinest der politieke intriges van thans. En binnen zijn muren wacht het lijden en buiten zijn poorten do dood. En tóch gaat Jezus, zonder dralen en zonder omzien, verder op de weg naar Jeruzalem. Hij gaat in het licht van de volle dag, hij gaat over wegen, <jie vol zijn van de trekkers uit alle steden en dorpen van Palestina. Hy gaat op naar het feest In de tempel, omdat hij zijn moet „in de dingen zijns Vaders". En hij loopt in de stoet vóóraan! De schrijver Markus vertelt, dat de discipelen eerst verbaasd waren, daar na bevreesd. Verbaasd om de onge looflijke moed van Jezus, die aan het hoofd van de kleine kolonne ging, zichtbaar en trefbaar voor iedereen. En bevreesd om de gevolgen van dit bijna provocerende in-het-licht-lopen. Waarom moet het allemaal zo open baar, waarom gaat Christus in deze dagen van spanning en gevaar niet in 't geheim, waarom reist hij niet in de schaduwen van de nacht? „Omdat mijn lijden komen moe t", zegt Jezus. Over een paar dagen ver rijst het kruis. Zo laat ons voortgaan, kinderen En zo gddt hij voort, rustig en vóóraan, recht naar Jeruzalem, recht naar de dood. Moedig en met de ogen geopend. Het is op deze laatsta Zaterdag vóór Goede Vrijdag niet ongepast, het leven van ieder mens een reis naar het Jeruzalem der beslissing te noemen. De dood is aan het leven inhaerent, hij is zo werkelijk als het leven zelf, hij vormt geen probleem. Het pro bleem ligt in de vraag hoe gij reist naar Jeruzalem, dat is naar de finale van uw bestaan, waar de dingen van het tijdelijke getoetst worden op hun waarde voor de eeuwigheid. Dat is be slissend, de rest is bijzaak. Hebt ge u omgeven met een lijfwacht van ver zinsels en stelsels, die u het uitzicht belemmeren op de contouren van Je ruzalem, dat nader en nader komt? Dat ware alleen dom zelfbedrog. Wij behoeven niet te leven „met de dood in onze schoenen", maar wij moeten leven met de moed van Jezus, die met open oog in de aardse werkelijkheid keek en verder dan die. Vooral verder dan die. Want wie geen breder horizont kent, dan die van een graf of een urn op Wester- veld die is levend dood. Jeruzalem is get uge van de üoede Vrijdag, als het drama van de dood zich aan Jezus voltrekt. De kléine mens is machtig: hy kan heslissen over leven en dood, hij heeft gesels en zwaarden en kruisen. En grafspe lonken zoveel ge wilt Maar als de triomf van de God des levens zich baanbreekt op de Faas morgen, dan worden de wachters by het graf die exponenten van men selijke kracht „als doden" en zij vluchten in een wilde drang naar lijfs behoud. Zij hebben de wiekslag van de eeuwigheid gevoeld en hebben haar niet verstaan. Wie haar verstaan hééft, met hart en ziel en zinnen, die weet, dat in Je zus zich de hoogste liefde manifes teerde van „de Geest die levend maakt". Daarom kan de kerk. die op Goede Vrijdag weent om de gebroken heid onzer natuur, haar instrumen ten stemmen voor 't Hallelujah op de morgen der verrijzenis van Hem, die de leidsman der zijnen was en is en blijft op hun levensreis naar het Jeruzalem van de eeuwige beslissing. de Gonzales, een jonge dashond, heeft bezit genomen van een enorm been van een voorwereldlijke olifant. Dit been icerd samen met prae- historische wapens door zijn mees ter, dr. Luis Aveleyra en mede ar cheologen ontdekt bij opgravingen in de nabijheid van Mexico City. Door deze vondst acht men het vérdere bewijs geleverd van het bestaan van mense7ijke wezens op het Westelijk halfrond minstens 12.000 jaar geleden. De opgravin gen geschieden t en behoeve van het Mexicaans Nationale Museum.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1952 | | pagina 5