Oppercoopman Jan Anthonisz. van Riebeeck
Een teleurgesteld man, een geslaagd man
„Die advancement soeckt, sal geen
naerstigheyt sparen"
AMSTERDAMS PODIUM
Van sioplichi tot stoplicht
voor vee
irkt
tEREN?
ED
ITEUR
AflTTE
Van Riebeeck vond
geen eerherstel
OP HET MATJE
Hei leest
TWEE HISTORISCHE DATA
ïH&nlen tullen
icf-o-d en ylo-eti
Voetreis naar
Jeruzalem
DE kerk gaat enige dagen de dood
van Jezus Christus herdenken.
Want Goede Vrijdag gaat aan Pasen
vooraf; leven, dood en herrijzenis van
de historische Jezus, zoals de evan
gelisten hem, ieder naar eigen aard,
aanleg en interesse voor details ge
tekend hebben, zijn de voorgeleefd»
illustraties van de oude, religieus-fi
losofische stelling, dat onze dood da
verbinding vormt tussen de twea
eeuwigheden, waaraan wij deel heb
ben.
Been waar ga je
mei die hond heen?
.EREN.
s met de
cswet eist
voorzien.
geniet.
y1
A n Ij n.v.
j
i en 7 Juni.
ERPAKKING
IZING NAAR
DED
EDELS.
EFOON 2683
T, Nassauplein 1,
BOARD.
Arbeid.
SCHAVERIJ
EECEN
DE ZATERDAGAVOND
(Van onze correspondent in Kaapstad)
MORGEN, ZONDAG 6 APRIL, zal het driehonderd jaar geleden zyn, dat de
oppercoopman van de Oostindische Compagnie, Jan van Riebeeck, met de
schepen Drommedaris, Reijger en Goede Hoope de Tafelbaai aan de uiterste
zuidpunt van Afrika binnenvoer teneinde uitvoering te geven aan de ge
wichtige opdracht, hem door de Heren Zeventien verstrekt: aldaar te stichten
en te beheren een verversingsstation voor de schepen, die naar de Oost en naar
patria voeren. Jan van Riebeeck heeft deze opdracht vervuld op veel eminenter
wijze dan de heren bewindhebbers konden voorzien. Hij heeft door wijs beleid,
scherp inzicht en onverdroten arbeid onder de moeilijkste omstandigheden de
eerste nederzetting van blanken gesticht aan de verlaten stranden van Zuidelijk
Afrika. Hij ontsloot een nieuwe wereld, hij bracht de Westeuropese beschaving
dier dagen naar een uithoek van het zwarte werelddeel, hij schiep er de om
standigheden waaronder de eerste „emigranten" in Zuid-Afrika konden leven
en werken.
zijn moeder; zijn vader, die het zwer
versleven van de zeevarenden dier da
gen leidde, liet hem in de zorgen van
zijn grootvader over. Voor hij mondig
was had. Jan ook zijn vader verloren.
Niettemin kreeg hij een deugdelijke op
voeding; nog vóór hij twintig jaar oud
was, voer hij in de rang van onder
chirurgijn uit op een der schepen van
de Oostindische Compagnie. En dit is
het begin van een carrière, die hem via
een werkkring als „assistent op de pen-
ne" in Batavia en als onderhandelaar
en onderkoopman in Atjeh, op Decima
en in Tonkin op 27-jarige leeftijd de
positie van koopman en „tweede per
soon" doet innemen. Zijn ster is snel
gerezen en nóg is het hoogste punt niet
bereikt. Ambitieus als hij is. zoekt Jan
van Riebeeck die om zijn ijver en
goede zakelijke resultaten in Amster
dam geprezen wordt het hoogste te
bereiken wat er onder het bewind van
Heren Zeventien te bereiken valt: Raad
van Indië te worden. Misschien zelfs
wel gouverneur-generaal!
Teleurstelling
MAAR het loopt anders. De gang van
zijn leven wordt omgebogen naar
de diepten van teleurstelling en des
illusie. Deels Is dat zijn eigen schuld,
deels die van heren bewindhebbers der
Compagnie. Voor zijn verantwoordelij
ke werk in Tonkin betaalt de Compag
nie hem 55 gulden per maand. En dat,
terwijl hij door zijn koopmanschap, zijn
diplomatieke talenten en zijn ijver bin
nen vier jaren tijds een som van meer
dan een millioen gulden aan winsten in
de schatkist van Heren Zeventien deed
vloeien. Fantastische winsten voor zich
zelf en lage salarissen voor hun diena
ren waren nu echter eenmaal dingen,
waar heren bewindhebbers van hiel
den
Het laat zich verstaan, dat vrijwel
alle dienaren 't onder zulke omstandig
heden raadzaam achtten behalve voor
de Compagnie ook voor zjchzelf handel
te drijven en aldus met zoete (maar
onrechtmatige) winsten de lamentabel
slechte salarissen aan te vullen. Lange
tijd is dat goed gegaan, maar toen de
Compagnie er zelfs de Raad van Indie
van ging verdenken aan zulke practij-
ken mee te doen, moesten er zondebok
ken gevonden en voorbeelden gesteld
worden. Een der slachtoffers van de
„zuivering" werd Jan van Riebeeck.
Hij werd ontslagen en moest terugke
ren naar Nederland.
Wat voor Van Riebeeck een ramp
was, zou voor Zuid-Afrika een zegen
worden. Want op zijn reis naar het va
derland deed de vloot, waarmee de ont
slagen koopman zijn treurige repatrië-
ringstocht maakte, in Maart 1648 Kaap
de Goede Hoop aan, ter assistentie van
de bemanning van het gestrande schip
Haarlem. Achttien dagen had men in
de Tafelbaai nodig om de lading van
het verongelukte schip te bergen; acht
tien dagen verbleef Van Riebeeck op
de plaats, waar zijn latere werk hem
nlCHT nabij de plaats, waar hij drie-
honderd jaren geleden met zijn
vrouw en zoontje, zijn twee nichtjes en
zijn soldaten, bouwers en hoveniers
san land kwam (en waar hij reeds op
de derde dag begon met de bouw van
een fort, tot verdediging van zijn do
mein!) ligt het immense feestterrein,
waarop de grootscheepse herdenking
van Van Riebeecks komst gedurende
de afgelopen zes weken haar hoogte
punten heeft gehad. Meer dan ander
halve maand lang heeft Zuid-Afrika
feest gevierd ter herdenking van zijn
stichter. Maar morgen is het feestru
moer verstomd. Dan openen zich de
deuren van alle kerken, de kerken van
boeren en Engelsen, van kleurlingen
en naturellen, dan luiden over geheel
de Unie de klokken om dertien mil
lioen mensen van allerlei kleur, taal en
zeden saam te roepen voor 'n nationa
le dankstond. Zo heeft de regering het
gewild en zo zal het gebeuren. Minis
ter-president Malan heeft gezegd en
toen hij "prak verstomde het rumoer
van alle politieke tegenstellingen dat
d:' feest moest staan in het teken van
„nasiebou" op de grondslag van het
Christendom, dat Jan van Riebeeck
naar Zuid-Afrika bracht en dat tot op
de huidige dag in het eerste artikel van
de Afrika-wet zijn erkenning vindt.
Grote plannen
I TIT het stalen geslacht der Calvinis-
tische Nederlanders van de zeven
tiende eeuw was Jan van Riebeeck op
21 April 1619 te Culemborg geboren.
Zijn vader was scheepsarts, zijn moeder
een burgemeestersdochter. Toen hij
nauwelijks tien jaar oud was, stierf
JJet was jammerdat het zo eindigen
moest, 'want het was begonnen met
een feest. Een leven zonder feesten is
als een lange weg zonder pleister
plaatsen, heeft als ik me niet vergis
Demoeritus gezegd, maar het kan
ook zijn broer zijn geweest. Wat doet
het er toe? In ieder geval was er ten
huize van het zilveren echtpaar Gor-
tenbreier een pleisterplaats geweest
voor allen, die van een hartige hap en
een pittige slok hielden en dat hadden
magen noch vrienden zich ongezegd
gelaten. Het huis was vol feestgedruis
en de gasten vol wijngebruis en zulks
in steeds versterkter mate toen het
later en later vjerd, omdat het later
vanzelf weer vroeger zou worden.
En nu moest ik eigenlijk de pen
kunnen overgeven in de handen van
Vickey Baum of Jan de HartogIk zou
bijna Anna Bloman genoemd hebben,
maar ik houd niet van haar slordige
stijl. Hoewel: ze zou er peper-en-zout
met gulle hand aan hebben toege
voegd, dat wel.
Want ziet, er was op die bruiloft
een driehoek aanwezig. Marie van
Ant van Steppe Hendrik en de twee,
die haar begeerden tot gade, te weten
Jan W. en Gerardus M. Eerst had Jan
haar ten dans geleid en toen Gerard.
En zo om-en-om. Maar toen kregen
alle gasten 'm om en toen wilde
Gerard twee beurten achter elkaar
Hetgeen behalve de gasten ook de
poppen aan het dansen bracht.
Want hoewel Gerard reeds in een
hupserige foxtrot was weggedeind
(„hij sleurde Merie voor me oge méé",
zei vanochtend de teleurgestelde Jan
tot de rechter), kon de medeminnaar
zich bij zulk een fait accompli niet
rustig neder leggen. Dies sprong hij,
als gaf hij zich over aan een wer
velende solo-dans temidden der ge-
alcoholiseerde zwierders en deed een
greep. („Hij mishandelde Merie en
dat was me eer as kerel te na", ge
tuigde Gerard voor de groene tafel).
Er waren bierflessen en stoelen aan te
pas gekomen en „met zeven krammen
in me hoofd" was Gerard in bed ge
hesen, hoewel Jan „bijna een week
geen asem kon halen vanweges me
immekaar gestage ribbekast".
Er waren vijf getuigen voor Gerard
en vijf voor Jan.
De rechter maakte er twee zaken
van, waarin d, kemphanen beurte
lings de hoofdrol speelden. Ze kregen
allebei veertig gulden boete, maar
Jan was winnaar, want ik zag hem
gearmd met Marie vertrekken. Op
korte afstand volgde een mokkende
Gerard, omringd door de oudsten van
zijn stam.
Een wijs mannetje zei op de publie
ke tribune: Die zien we nog wel 's
terug. Ik geloof, dat hij gelijk krijgt.
KAREL.
ruim een jaar na zijn vertrek uit Ton
kin, kan hij in zijn dagboek schrijven:
„Anno Christi 1649, den 28en Martii,
sijr.de palmsondagh. ben ik Johan An
thonisz, van Riebeeck (den 21en April
aanstaande 30 jaren oudt werdende)
door Godes genade van Ds Levius tot
Schiedam getrout, met d' eerbare jonge
dochter Maria de la Queillerie, oudt
sijnde 19% jaren, wiens vader was
Abraham de la Queillerie, in sijn leven
predikant tot Rotterdam van de Franse
en Duytse Nederlantsche gereformeer
de gemeente, ende haar moeder was
Marie du Bois. dochter van d'Hr. Noe
du Bois, in sijn leven geweest com-
mandr. en capt. majoor van Nieuvaert
of de Clundert". Dit huwelijk is zeer
gelukkig geweest; de verstandige Ma
ria was haar man tot grote steun in de
velerlei zorgen, die hem van dag tot
dag vrijwel gedurende zijn ganse leven
omringden. Op 13 Maart 1650 werd hun
zoontje Anthony geboren, gevolgd door
Lambertus op 11 Augustus 1651. Hun
oudste zoontje hebben de Van Rie
beecks echter niet lang mogen bezitten.
Reeds op 9 September 1651 overleed
het kind. Het werd begraven in de Am
sterdamse Zuiderkerk, waar het ander
half jaar tevoren ten doop was gehou
den.
Naar Kaap De Goede Hoop
UET verkeer naar en van Indië wordt
drukker en drukker. Maar Jan van
Riebeeck staat buiten het bedrijf van
de Oostindische CompagnieToch
komt er voor hem weer een kans, als
de Heren Zeventien, nu St. Helena
steeds minder geschikt wordt als aan
loophaven en verversingsstation, plan
nen beramen om zulk een station
waar de schepen vers water, vlees,
groenten enbrieven kunnen opne
men te vestigen aan Kaap de Goede
Hoop. Zodra Van Riebeeck van die
plannen hoort, biedt hij zijn diensten
aan. Hij was achttien dagen aan de Kaap,
hij heeft er de situatie goea opge-
genomen en hij durft de taak wel aan!
Men geeft hem gelegenheid, zijn ge
dachten over de plannen op papier te
zetten. En zo knap is zijn betoog, dat
Heren Zeventien zich niet lang bera
den: Jan van Riebeeck krijgt de func
tie in de rang van koopman en opper
hoofd der onderneming tegen een sala
ris van 75 gulden per maand en voor
de tijd van vijf jaren. Op 16 December
1650 schepen hij, zijn vrouw en hun
zoontje Lambertus, alsmede twee nicht
jes (Elizabeth en Sebastina van Op-
DAGHREGISTER, gehouden bij den oppercoopman
Jan Anthonisz. van Riebeeck, vertrokken per de
schepen Drommedaris, Reijger ende Goede Hoope voor
opperhoofdt naer Cabo de boa Esperance, in dienst van
de Generale Vereenighde Nederlantsche G'octroyeerde
Oostindische Comp. uit Texel, van de Camer Amsterdam:
14 DECEMBER ANNO 1651. Omtrent 2 uijren na den mid-
dagh, ongestadigh, buyigh, regenachtigh weder ende de
wint westelijck sijnde, is gemelten Riebeeck met sijn fa
milie uijt de stadt Amsterdam vertrocken, hebbende al-
vooren ten clocke elff uijren sijn laetste affscheijt geno
men van de E. Heeren Bewinthebberen
6 APRILLIS ANNO 1652. Gode loff met een moij Zuide-
lijcke coeltjen even nae sonsondergangh in de Taeffelbaij
voor de versse revier op 5 vadem santgront wel ende salvo
ten ancker
Het standbeeld van Jan van
Riebeeck aan de Heerengracht
te Kaapstad
dorp) zich op de rede van Texel in op
het goede schip Drommedaris. En dan
begint de reis van vijftien weken, die
hem naar zijn nieuwe standplaats zal
brengen: de woeste, onbekende, onher
bergzame kust van Zuid-Afrika.
Groots werk
PROOTS is het werk, dat Van Riebeeck
gedurende de tien jaren; die hij aan
de Kaap doorbracht, verricht heeft.
Met onverwoestbare energie en grote
toewijding, met vaste hand en soepele
diplomatie, met veel oprechte gods
dienstzin en groot gevoel voor recht
vaardigheid heeft hij tien jaren lang
de nederzetting aan de Kaap bestuurd.
Hij heeft tuinen aangelegd en schuren
gebouwd, een fort doen verrijzen en
schepen doen timmeren, hij heeft han
del gedreven en recht gesproken, boer
derijen gesticht en expedities geleid. Hij
heeft gedaan alles wat hen. was opge
dragen en veel méér dan dat. Hij
heeft velen van zijn pioniers als vrij
burgers uitgezonden om het land te be
bouwen voor zichzelf en hun kinderen,
hij heeft een begin gemaakt met het
openleggen van de eindeloze ruimten
van Zuid-Afrika.
Worstelend tegen het ongenoegen van
de altijd ontevreden Amsterdamse he
ren en vechtend tegen de ieder jaar ver
schijnende tekorten, optornend tegen
duizenderlei moeilijkheden, tegen mor
rend volk en bedriegelijke inboorlin
gen, heeft hij, vanaf de Kaapse bergen
als een ziener het land aanschouwende,
dat hem was toevertrouwd, zijn werk
gedaan in de hitte des daags en in het
gevaar van de stille nachten van Zuid-
Afrika.
geerde het rode stoplicht en wist niet
dat op hetzelfde moment dat hij dit
een belangrijke bladzijde in de wereld- deed de doodsengel hem bij de hand
nE klokken van Amsterdam zongen dat het half zes was, het speruur, en
honderdduizend mannen en vrouwen verlieten hun kantoren, fabrieken, werk
plaatsen, ateliers, winkels en bureaux. En zo nam de dagelijkse terugtocht naar
huis, door een veel te kleine stad van een ontzaglijke massa mensen, weer een
aanvang. Van stoplicht tot stoplicht. Wij stonden op de Munt, die avond, op weg
naar 't C.S., en wachtten tot ons rode stoplicht groen zou worden. En in die
ongeveer twintig seconden, tussen dat rood en groen, gebeurde het. Op een paar
plaatsen golfden stromen mensen voorbij, in de richting van Rokin en Vijzel
straat. Andere stromingen, waartoe wij behoorden, waren opgehouden door dat
rode licht. Zo wachtten wij daar: op fietsen en in auto's. En toen kwam die man.
F weet niet vanwaar hij zo ineens baar dacht dat hij langs een vergeten
verscheen. Hij was er zomaar, zon- landweg zwierf. Ja, wat deed zo'n stak-
der meer: zomaar weggelopen uit een ker daar, in 't brandpunt van het Am-
wachtende rij. Hij zwaaide over het as- sterdamse speruur!
fait en kwam griezelig dicht in de De man stond stil. En toen hij daar
buurt van een der voortspoelende ver- stond, vlak onder het bloedrood smeu-
keersgolven, die met dodelijke regel- lend stoplicht, drong het plotseling tot
maat over dat plein trokken. hem door wat hij misdreef. En hij zag
De man was dronken noch aangescho- om zenuwachtig en verschrikt. En hij
ten; hij was er waarschijnlijk alleen S.-f !eS:®n
maar niet met z'n gedachten bij. En hij 5™
deed precies datgene,' wat verboden is J er hoegenaamd geen wind was.
op straffe van totale ondergang; hij ne-
geschiedenis zou doen schrijven. Dat hij
er in die achttien dagen zijn ogen wijd
open had zou later blijken!
Sombere jaren.
I/OORLOPIG zag het er echter somber
voor hem uit. Hij vestigt zich in een
huis aan de Egelantiersgracht te Am
sterdam en klopt tevergeefs aan bij de
Heren Zeventien om nieuwe taken. Hij
is ontslagen en hij blijft ontslagen
In die moeilijke tijd van zijn leven
ontmoet hij in Schiedam, waar zijn
moeder begraven ligt, de 19-jarige Ma
ria de la Queillerie, de begaafde, rusti
ge dochter van een Waals predikant uit
Rotterdam. En in de lente van 1649,
Riebeeck en zijn mannen ontmoeten de eerste Hottentotten op
kust van Zuid-Afrika. Naar een oud schilderij uit de Bibliotheek
t« Kaapstad,
vatte.
Iedereen zag het en iedereen reageer
de naar zijn aard. Niet zo vriendelijk.
Want er kwam een agent aanlopen en
daarna nog een andere agent. En V
iemand in de verkeerstoren op het
Muntplein riep hem aan: hard, ijzig en Dat was z'n ootmoed en z'n angst. En
onverbiddellijk. Iedereen was bang dat 2o bleef hij staan, vlak onder het si-
nu het verkeer gestremd zou worden, nister-dreigend stoplicht-rood; belache-
Hetgeen betekende dat een verkeers- lijk en dwaas. Maar ook rampzalig en
golf een paar seconden later eerst zou verlaten. Omdat, hij niets meer wist.
kunnen doorgolven. En dit alleen dank En ik denk dat die man van spijt en
zij zo'n stomme idioot, die zich niet aan schaamte diep onder 't glanzend asfalt
het duidelijk zichtbaar brandend rode van de Munt had willen kruipen. Om
licht hield. Dank zij een vent, die blijk- dat alles niet te moeten ondergaan.
Niet al die hoon en al die spot. Maar
asfalt is te hard om er in weg te krui
pen en hij stond er bovenop, ten toon
voor iedereen.
HIE man werd mij opeens zeer sympa-
u thiek. Hij was de laatste dromer
onder duizend automaten. De enige
persoonlijkheid (óndanks z'n dwaas
heid) tussen een horde marionetten.
De laatste argeloze ziel van een legioen
robotten die samendromden. Hij was.
in dat ogenblik, de enige in heel dat
machtig-grote Amsterdam, die tijdens
't speruur rood licht waagde te trotse
ren. Hij was, (alweer ondanks zich
zelf) de grootste held daar op het plein.
Die man leefde te laat in deze we
reld. Hij hoorde hier niet thuis. Een
rare, vreemde, nogal aandoenlijke ver
schijning in een louter machinale we
reld, die trekt van 't ene stoplicht naar
het andere.
70 ver is het met ons nu al gekomen
in de steden, dat we gelopen en ge
reden worden door groene en door ro
de lichten. Die lichten worden niet
door mensenhanden aangestoken, maar
door automaten. Ergens in het hart der
stad, in een fabriek, staat een mecha
nisme. Iedere twintig seconden flitst
het rood aan, volgt rose-bruin en ver
schijnt het groen. Dat zijn onze signa
len. Een gruwelijk dood ding leidt ons,
drijft ons voort, houdt ons tegen
bepaalt onze plaats in de stad. Als men
daar goed over na denkt wordt m<*i
steenkoud.
Waar nu het rood smeult en het
groen gloort waren eens, o lang gele
den, de vrije velden en de wilde par
ken. Daar was de mens nog meester
van de ruimte tussen alle kimmen. Er
waren lichten, maar alleen die van de
zon, de schemerige sterren en het oud
en nobel licht der maan. Dat is wel
lang geleden, vrienden. Maar toch weer
niet zó lang, dat men er soms, omtrent
een speruur, wachtend tussen rood en
groen, een bitter heimwee naar kan
krijgen.
Men kan daar veel van zeggen en van
schrijven. Maar zwijgen is misschien
nog beter.
TOEN kwam ons groen. En wij reden
het Rokin op. Tot aan het Spui.
Daar sprong het groen op rood. Daar
wachtten wij opnieuw.
O ja, die man. Die heeft geluk ge
had. Hij zag, blijkbaar dan tóch be
waakt door goede engelen, kans om
een reepje vluchtheuvel te bereiken.
Daar nam een agent hem mee. Hij zal
Wel geen bekeuring hebben gehad.
Daarvoor zag hij er te onschuldig uit,
te weltfremd en te argeloos. De agent
zal alleen getracht hebben hem te doen
ontwaken. En die man zal wel ja heb
ben geknikt en gezegd dat hij er alles
van begreep. Dat loog hij dan oprecht.
Hij begreep er niets van. Hij kon het
ook niet begrijpen omdat hij honderd
jaar te laat leefde. Hij was een leven
de vergissing.
Sinds die dag hoop ik hem weer te
zien, onder de rode en de groene lich
ten van jagend Amsterdam. Maar hij
komt beslist niet meer. Die is gevlucht
en laat zich niet meer zien. Die hoort
hier ook niet thuis. Teveel asfalt, te
veel rood en teveel groen verkeers
licht. Die hoort alleen maar thuis in
parken met de vrije wind er over bla
zend. En niet in de woestijn van 't
Amsterdamse speruur. Hij hoort bij de
mensen. Wij bij de stoplichten der stad.
Wij, de robotten van Amsterdam.
ANTHONY VAN KAMPEN.
„Nu jaagt de dood geen angst
meer aan", zing de kerk op Pasen
maar het slotkoor van de Mattheus-
passie, Bach's door de hemelen geïn
spireerde Goede Vrijdagsmuzielt, be
gint met het droeve „Yvir setzen uns
mit Tranen nieder". Eerst is er da
donkerheid des doods, dan pas de glo
rie der opstanding. Ook hierin is Je
zus voorbeeld, leraar en leidsman als
„voleinder des geloofs".
Zie hem gaan op zijn voetreis naar
Jeruzalem, een paar dagen voor zijn
gruwelijke dood. Zie hem optrekken
met zyn nauwste vrienden naar da
stad, waar hem de kliek van het of
ficiële px'iesterdom wacht met bran
dende haat in de harten. Jezus weet
(en hij zegt het in ronde woor
den tot zijn discipelen) dat gesel, von
nis en gerechtelijke moord door mid
del van het vervloekte kruis zéér
nabij zijn. Daar ligt Jeruzalem, daar
ligt de koningsstad van weleer, het
broeinest der politieke intriges van
thans. En binnen zijn muren wacht
het lijden en buiten zijn poorten do
dood.
En tóch gaat Jezus, zonder dralen
en zonder omzien, verder op de weg
naar Jeruzalem. Hij gaat in het licht
van de volle dag, hij gaat over wegen,
<jie vol zijn van de trekkers uit alle
steden en dorpen van Palestina. Hy
gaat op naar het feest In de tempel,
omdat hij zijn moet „in de dingen zijns
Vaders". En hij loopt in de stoet
vóóraan!
De schrijver Markus vertelt, dat de
discipelen eerst verbaasd waren, daar
na bevreesd. Verbaasd om de onge
looflijke moed van Jezus, die aan het
hoofd van de kleine kolonne ging,
zichtbaar en trefbaar voor iedereen.
En bevreesd om de gevolgen van dit
bijna provocerende in-het-licht-lopen.
Waarom moet het allemaal zo open
baar, waarom gaat Christus in deze
dagen van spanning en gevaar niet
in 't geheim, waarom reist hij niet in
de schaduwen van de nacht?
„Omdat mijn lijden komen moe t",
zegt Jezus. Over een paar dagen ver
rijst het kruis. Zo laat ons voortgaan,
kinderen
En zo gddt hij voort, rustig en
vóóraan, recht naar Jeruzalem, recht
naar de dood. Moedig en met de ogen
geopend.
Het is op deze laatsta Zaterdag
vóór Goede Vrijdag niet ongepast, het
leven van ieder mens een reis naar het
Jeruzalem der beslissing te noemen.
De dood is aan het leven inhaerent,
hij is zo werkelijk als het leven zelf,
hij vormt geen probleem. Het pro
bleem ligt in de vraag hoe gij reist
naar Jeruzalem, dat is naar de finale
van uw bestaan, waar de dingen van
het tijdelijke getoetst worden op hun
waarde voor de eeuwigheid. Dat is be
slissend, de rest is bijzaak. Hebt ge u
omgeven met een lijfwacht van ver
zinsels en stelsels, die u het uitzicht
belemmeren op de contouren van Je
ruzalem, dat nader en nader komt?
Dat ware alleen dom zelfbedrog.
Wij behoeven niet te leven „met de
dood in onze schoenen", maar wij
moeten leven met de moed van
Jezus, die met open oog in de aardse
werkelijkheid keek en verder dan
die. Vooral verder dan die. Want
wie geen breder horizont kent, dan die
van een graf of een urn op Wester-
veld die is levend dood.
Jeruzalem is get uge van de üoede
Vrijdag, als het drama van de dood
zich aan Jezus voltrekt. De kléine
mens is machtig: hy kan heslissen
over leven en dood, hij heeft gesels
en zwaarden en kruisen. En grafspe
lonken zoveel ge wilt
Maar als de triomf van de God des
levens zich baanbreekt op de Faas
morgen, dan worden de wachters by
het graf die exponenten van men
selijke kracht „als doden" en zij
vluchten in een wilde drang naar lijfs
behoud. Zij hebben de wiekslag van de
eeuwigheid gevoeld en hebben haar
niet verstaan.
Wie haar verstaan hééft, met hart
en ziel en zinnen, die weet, dat in Je
zus zich de hoogste liefde manifes
teerde van „de Geest die levend
maakt". Daarom kan de kerk. die op
Goede Vrijdag weent om de gebroken
heid onzer natuur, haar instrumen
ten stemmen voor 't Hallelujah op de
morgen der verrijzenis van Hem, die de
leidsman der zijnen was en is en
blijft op hun levensreis naar het
Jeruzalem van de eeuwige beslissing.
de
Gonzales, een jonge dashond, heeft
bezit genomen van een enorm been
van een voorwereldlijke olifant.
Dit been icerd samen met prae-
historische wapens door zijn mees
ter, dr. Luis Aveleyra en mede ar
cheologen ontdekt bij opgravingen
in de nabijheid van Mexico City.
Door deze vondst acht men het
vérdere bewijs geleverd van het
bestaan van mense7ijke wezens op
het Westelijk halfrond minstens
12.000 jaar geleden. De opgravin
gen geschieden t en behoeve van
het Mexicaans Nationale Museum.