SCHIERMONNIKOOG NA VIJF EEUWEN NEDERLANDS DOMEIN WOEST. LEDIG EN EENZAAM it Djakarta ■llll Eiiï llll De marine wilde voor een keurige begrafenis zorgen 5ter op r aan impasse Huis Europa 'EK DE GAL IW LEVER OP Eiland der grijze monniken beleeft sinds 1945 een groei-periode Twee werklozen en geen woningnood Douwe gilde als een konijn Wilde konijnen eten uit de hand mÈÊÊ 31 December 1952 OUDEjAARSNUMMER Woensdag 31 December 1952 WEST ill! ■SIR ;gd een hard hoofd in. Er komen en het kwam er. Het rentecijfer werd iets opge- n drie nationale woning en, waarbij H.M. de Konin- k aanspoorde samen te wer- endrachtig uit het moeras" brachten 127 millioen gul- Elke gemeente profiteerde ooedig kon het tempo bij de heid weer worden verhoogd, i 't Veld zou nu beter zijn ;tand kunnen doein, noemde ijfer van 55.000 woningen en ;etal indien in verband met osheid nodig, hopenlijk te voeren tot 65.000. Voor ora- 0 schatte hij de woningmarkt erzadigd. Men zal dan moe- allen op 44.000 per jaar. Na ichtte hij een begin te kun- 1 met de krotopruiming. kregen we een nieuwe rege- imde minister In 't Veld het taak rust thans op de schou- H. B. J. Witte. p 15 April deelde minister Detroit (VS) mede, dat de Nederland met Indonesië lijk zou verdwijnen. Hij 1 op economische samenwer- ■Jegen Mei trad in Djakarta e regering onder premier Wi- eze bleek spoedig de politiek Nederland van het oude ka- te nemen. n is er eigenlijk weinig meer at tot 'n oplossing van zaken egendeel de wederzijdse ver- erslechterde door de houding arta t.a.v. Nederlandse be- Indonesie, de moordaanslag on. mil. attaché in Den Haag vervallen op Java. Overigens rno's regering in het eigen e onrustige dag van 17 Octo- te over. En sprak de Neder» tering zich definitiever dan t tegen het afstaan van Wes- iw-Guinea. oudejaarstoespraak voor de roep uitte minister Drees op 51 de hoop op goede resulta- 5e toen a.s. besprekingen met lantische rijksdelen. Op 3 in Den Haag de eerste zitting inde Tafel Conferentie met de uit de West plaats. Op 25 Mei samenspreking opgeschort, iral met Suriname moeilijk nstemming was te komen. In had minister Kernkamp in c een onderhoud met delega- e West, stemde Suriname in ve voorstellen en scheen een zcoord voorhanden. Zich de ï.batten in de Tweede Kamer ad. zal men weten, dat de ide minister' van verschillen- n scherpe critiek ontmoette i het zelfbeschikkingsrecht tame. Wij kunnen wel zeggen 'gewacht dient te worden hoe e zich nu zal ontwikkelen, lige afdoening van deze zaken >t welzijn van het Koninkrijk rootste belang. linister Drees op 11 Januari en onofficieel bezoek van twee aar de Ver. Staten vertrok, hij op Schiphol aan de pers, nderdaad een ontmoeting zou et president Truman en mims- on, maar, zo voegde hij er aan is echter aan hen om de on- n van het gesprek te bepalen dat hoorden, was het of we in het gezicht kregen. Het Nederlands? hart pijn op die iteld te worden voor het ie» iringe betekenis, die Neêrlanas lebedeeld in het wereldkoor., it, een gelukkig en betekenis- blijft echter de rol, die ons spelen in de opbouw van het opa. Wij denken aan de weer tot het doel gekomen Bene- ie Kolen- en Staalgemeenschap in diverse stadia van ontwik- erkerende Europese organen. hopen, dat onze gezagsdragers rechten èn de plaats van He in het a.s. Verenigd Europa ihten, zullen pal staan. De we- zaak is het meer dan waard. t '8 morgens „kiplekker" uit bed springen. g moet uw lever een liter ga* anden doen stromen, anders ver- niet, het bederft U raai» wordt humeurig en loom. Neem ardige CARTER'S LEVERPIJ^ die liter gal op te wekken e® en stoelgang op natuurj te regelen. Een plantaardig zacn novertroffen om de gal te Sist Carter's LeverDllletje» (Advertentie mg Med el en borst met de piJn- Thermogène; de welda- ite-verjaagt verkoudheid ïhj. d (Advertentie, lufi M-d.) KlEDERLANDS LAATSTE STAP naar uitbreiding van grondgebied is een zeer gelukkige geweest Nog maar ternauwernood was het gekrakeel over de grenscorrecties van na de oorlog verstild, ot vol komen onopgemerkt en zonder het gebruikelijke felle commentaar van Duitse zijde, ging een gebied, dat veel groter was dan de gecorri geerde landstrookjes in Nederlandse handen over. Dit was de Noordelijkste vesting van ons grondgebied, het eiland dat men wel de elleboog noemt in de arm die zich beschermend boven Nederland heeft neergelegdSchiermonnikoog Sedert 1892 was dit eiland het eigendom van de Duitse grafelijke familie Von Bemslortt Wehningen, nadat het vanaf 1465 in handen van verschillende andere particuliere grondbezitters was geweest. Weinig roemrucht Is thans het laatste hoofdstuk in de gesch edenis van dit eiland Twee symbolen staan er nog, die een periode van vijf eeuwen overbruggen. Het ene staat op de top van de witte vuurtoren in het oude dorp Oosterburen Dat is een grijze, stenen monnik, die uitziet over de zee, als berinnering aan de tijd. dat Schiermonnikoog een bezitting was van de schiere (grijze) monniken van het-Claer kampen klooster te Rinsumageest. Het andere is een nuchter bordje van de ANWB, met de naam van dit Waddeneiland erop. r)E GRIJZE monniken van Claerkamp hehben het eiland zijn naam gege ven, hoewel lang vóór de tijd dat zij er een parochie mochten stichten, reeds mensen op Schiermonnikoog woonden. Vraag een willekeurige eilandbewoner eens naar Wiebe Remts, de verbitterde oude man, die op de kust van het eiland een duivelslicht ontstak, waardoor tal loze schepen op de gevaarlijke gronden ten Noorden van het eiland vergingen. Elk kind kan u het vreselijke verhaal van deze .man navertellen. De grijze monniken hebben het eiland ongeveer een eeuw in bezit gehad. Toen de Friese kloostergoederen in beslag werden genomen, werd Schiermonnik oog provinciaal domein. De Staten van Friesland verhieven het tot heerlijk heid en toen wisselden de bezitters el kaar in snel tempo af. Zo is o.m. het geslacht Stachouwer lange tijd eigenaar van het waddeneiland geweest. Vóór de eeuwwisseling kocht de Duitse CR IS EEN klein kerkhof op Schier- monnikoog, waar moedigen en hangen begrauen liggen. Ze vonden de dood in de wrakken, die meegevoerd door het kwade water, op de zand platen vergingen. Anderen stierven de heldendood, toen ze bij nacht en ontij uitgingen, om hen die in nood ver keerden te helpen. Op twee kruisen zien we dezelfde overlijdensdatum. Daar liggen Ambrosius Dubblinga en Douwe Visser, die in het voorjaar van 1921 om het leven kwamen na een vreselijke tocht naar een Duitse schoener. Schipper Dubblinga en nog elf ande ren trokken hun boot de branding in, toen ze de noodseinen zagen. Het hele dorp was uitgelopen en vanaf de duin toppen sloeg men de zware tocht van de reddingboot gade. Na een strijd van uren tegen stroom en wind, kregen de redders contact met de schoener. Er hing een dronken matroos over de ver schansing, die riep: „Was wollen Sie denn hier!" Het was een loos alarm geweest! Het schip lag veilig op zijn ankeis te rijden en de gehele beman ning was stomdronken. Ambrosius Dubblinga vloekte en be val de terugtocht. Enkele uren later luidde de doodsklok over het eiland. Dubblinga en Visser waren gebleven, toen hun boot bij een hevige zee omsloeg. Visser was te loe- vert overboord gesprongen. Hij kon de boot niet meer grijpen. De anderen, die op de omgeslagen boot konden kruipen, zagen hem tot het middel uit het water opspringen. Hij gilde als een konijn en hij riep om zijn moeder. Men vond zijn lijk twee dagen later onder Sexbierum. Dubblinga had zich op de kiel van de boot in veiligheid weten te brengen. Snel telde hij zijn mannen. Buiten Douwe Visser miste er noa één. Daar dook de vermiste reeds uit het donkere water op. De schipper reikte hem de hand en trok hem naar boven. „Ga op mijn plaats zitten", zei Dubblinga. toen hij zag dat de drenkeling bijna" geen kracht meer had om zich vast te houden. Ambrosius Dubblinga schoof naar achteren. Toen nam een stortzee hem mee. HU verdronk zonder nog geluid te hebben gegeven. Op de Bos plaat hebben ze hem gevonden: de riemen nog in de hand. v Beide redders liggen op het kleine kerkhof. Men spreekt nog veel over hen. graaf Hartwig, Arthur. Bertold von WernstorffWehningen het eiland met alles wat erop en erbij behoorde. De graaf, en later zijn zoon, graaf Bechtold Eugen, beschouwden Schiermonnikoog louter als privé-jachtterrein. Aan het algemeen belang van de eilandbevol king lieten zij zich weinig gelegen ig- gen. Schiermonnikoog bracht hen slechts weinig geld in de kas. doordat de meeste bewoners de scheepvaart be oefenden. Aan landbouw en veeteelt werd slechts weinig gedaan. De zee gaf en nam. SCHIERMONNIKOOG was een onzeker bezit. Door de eeuwen heen heeft het eiland zich gedragen als een olie vlek op het water. Voortdurend ver anderde het van vorm. Grote stukken land werden door de zee en de stroom weggezogen en gehele zandvlakten werden aan de andere kanten van het eiland door de onberekenbare aange voerd en vastgehecht. Zo is in de 17e eeuw het dorp Westerburen geheel in de zee verdwenen. Na de eeuwwisseling verdwenen een hotel, een strandboule- vard en een groot aantal huizen in de diepte. Op de bodem van het Friese gat liggen nu nog de fundamenten van wat eens het klooster van de schiere mon niken was. Elders slijpt de zee aan de zware stenen, die ooit het trotse kasteel der Stachouwers, „Binnendijken" vorm den. Dit alles heeft de regering voor ogen gestaan, toen zij in 1945 de bevoegd heid kreeg om het eiland in het kader van de Duitse herstelbetalingen een an dere eigenaar te geven. Daar was bij voorbeeld het aanbod van de stad Gro- ningen om Schiermonnikoog aan te ko pen als recreatieoord voor de bewoners van de Martinistad. Dit aanbod werd van de hand gewezen, omdat ook dan gevreesd moest worden, dat Schiermon nikoog niet die steun zou krijgen waar op het in het licht van het algemeen welzijn van alle Nederlanders recht had. Zo is korte tijd geleden dit eiland Staatsdomein geworden, nadat het Ne derlandse Beheersinstituut er enkele jaren zijn zorgen over had uitgespreid. De gunstige gevolgen van deze laatste stap hebben niet lang op zich laten wachten. Men is bezig met serieuze plannen om het eiland, dat momenteel een periode van groter-worden mee maakt, te „verankeren".. Er wordt veel aan duinbeplanting gedaan; de Zeedijk rond de Bancks-polder wordt onderhou den en ook op onderwijs- en bestuurs gebied is reeds veel bereikt. Bewegelijkheid. VELE TYPISCHE kenmerken van het eiland zijn de tijden door echter ge bleven. Het stempel van de internatio- naliteit ligt op alle bewoners. Het schijnt ook dikwijls, dat de bewegelijk heid van hun eiland zich ook aan de Schiermonnikogers zelve heeft medege deeld. Zo is in de loop van nauwelijks twintig jaren het sociaal-economische .beeld van het eiland der grijze monni ken volkomen veranderd. Tot 1934 be zat Schiermonnikoog een zeevaart school. die jaarlijks tal van kapiteins, stuurlieden en leerlingen afleverde. In 1934 werd deze school opgeheven, waarmee het typische karakter van Schiermonnikoog verdween. Toen be gon men zich op de veeteelt toe te leg gen, terwijl er ook reclame werd ge maakt voor Schiermonikoog als bad plaats. Momenteel is 59 procent van de be volking van achthonderd zielen op de één of andere wijze bij het vreemde lingenverkeer betrokken, 18 proeent is ter walvisvaart en 23 pet. houdt zich met de veeteelt bezig. Van werkloosheid bespeurt men hier niets. Dank zij het feit. dat de oud gezagvoerder van de Willem Barendsiz, Klaas Visser, een Schiermonnikoger is, konden dit .jaar 19 eilanders emplooi vinden in de walvisvangst. En op een bevolking van 800 zielen is negentien een heel getal. Dit jaar zijn er twee werklozen op Schiermonnikoog. Niette min spreekt de burgemeester van het eiland, de heer .T. Anker, van een „werkloosheidsprobleem", omdat er te weinig zijn. Voor het uitvoeren van bepaalde overheidswerken zon men graag de beschikking hebben over wat meer werkloze -ilanders. Het is name lijk niet mogelijk arbeiders van de vasfe wel aan te trekken, door de hoge korten die hieraan verhonden zijn.. Woningnood is op Schiermonnikoog eveneens iets van „horen zeggen". Op een kleine wandeling door het dorp Oosterburen vonden we zo al zes lege woningen. Van misdadigers zal men op dit kleine stukje grond al evenmin horen. De twee Rijksveldwachters lei den een rustig bestaan, waarvan de hoogtepunten ziin, de aankomsten van het bootje dat badgasten of andere be zoekers naar het eiland brengt. „J^OM DAN JONGENS!" Kom dan!" De heer K. Bouman. die gedurende de wintermaanden het strancjhotel van Schiermonnikoog beheert, staat op het tegelpad achter zijn huis. Hij strooit stukjes brood voor zijn voeten, voort durend roepend: „Kom dan jongens! Kom dan toch!" Op het roepen is er een lichte bewe ging ontstaan in het helmgras tegen de duinen achter het hotel. Daar kijkt op eens verrassend dichtbij een grijs snuitje ons aan. Dan zien we tien, twin tig van diezelfde snuitjes. Met grote sprongen komt een groot aantal konij nen en hazen naar het hotel gewipt. Ze springen op het tegelpad en snappen handig de stukjes brood weg, die de heer Bouman voor hen neergooit. Steeds meer komen er. men ziet ze haast niet naderen, maar ze zijn er op eens. Met eigenwijze snoetjes en scheve kaakjes verwerken ze de maaltijd, die de hr. Bouwman dagelijks voort de wilde duinbewoners pleegt neer te strooien. Een klein brutaaitje maakt een rap 'Drongetje naar de hand van de heer Bouman. ais deze het dier uitnodigend een stukje brood voorhoudt. Maar dan rept het konijntje zich weer weg; ge schrokken van zijn eigen lef. De maaltijd is snel onder de scherpe en vlugge tandjes van de merkwaardi ge gasten verwerkt, ,,'t Is op, jongens", zegt de heer Bouman. en om het te be wijzen klapt hij in de handen. Roef! Twintig, dertig witte staartjes en weg zijn ze weer. De heer Bouman vertelt ons, dat hij ongeveer een jaar geleden is begonnen, met dagelijks brood voor de hazen en konijnen achter het hotel te strooien. Na maanden kreeg hij de dieren einde lijk zo ver. dat ze zich tot vlak achter het hotel begonnen te wagen; zelfs als de heer Bouman daar stond. „En nu eten ze uit mijn hand", vertelt hii. ,.'t Is 'n soort besloten club, want al sinds 'n paar maanden zie ik geen nieuwe gezichten meer. Ze weren alle belangstelling van de konijnen uit an dere hoeken van het eiland. Vele var kens maken de spoeling dun, en dat zelfde geldt in de wereld van de wilde konijnen en hazen". Ais een gestrekte arm reikt een honderden meters lange landings- dam van Schiermonnikoog naar de Waddenzee; naar het vasteland. Alle personen- en goederenverkeer komt langs deze dam, die voor het eiland van vitaal belang is. Men heeft hem in de twintiger jaren aangelegd, om ook bij eb schepen aan de steiger te kunnen houden. Tegen het middaguur valt name lijk de Waddenzee droog en dan liggen de scheepjes aan de lan- dingsdam van Schiermonnikoog als in een moddersloot, temidden van een grauwe zandwoestijn. De steiger en de scheepjes doen van uit de lucht denken aan kinder speelgoed. dat in de zandbak is vergeten. De redders zijn behouden; goddank ALLES OP SCHIERMONNIKOOG vertelt van d« zee en de storm en de stroom. Honderden schepen vonden in het kwade water langs de noordkust hun einde en tientallen zeelui keerden niet meer terug naar hun haven. Doch tientallen werden er ook gered, door een twaalftal kerels, dat zich in «en sloep door de branding liet slepen en er op af ging, om de redden wat nog te redden viel. Mensenlevens in de eerste plaats. Dat is zo de eeuwen door gegaan. Eerst waren het de vissers, die hun half-zeewaardige huikjes de branding in duwden, dan de roei- en zeilreddingboten van de N.Z.H.R.M., tot ten slotte een motorreddingboot, de „Johan de Wit", op Schiermonnikoog werd gestationneerd. Jan IJes Tjeerdstra is de schipper van deze reddingboot. Talloze malen is hy uitgevaren, na vrouw en kinders gedag te hebben gezoend. Vaak bracht hij zijn boot zegevierend terug naar het strand; de vlag „allen gered" fier aan de mast. Doch ook vele malen hielp men hem en zijn mannen zwijgend van boord. „Allen dood," zei men dan. „Maar de redders zyn behouden; goddank!" Schipper Tjeerdstra verhaalt 70NDER OPHEF vertelt Jan IJes Tjeerdstra van de dingen die hii heeft beleefd in de loop van de vijftig jaar dat hij zijn gevaarlijke werk doet. Men voelt een lichte beklemming, als men deze man, met zijn doorgroefde Petruskop. hoort praten. Hij vertelt eerlijk als de zee zelf en zonder te zoe ken naar effect. Daar is het verhaal van één van zijn eerste reddingen. Jan IJes was een jongen van een jaar of vijftien, toen voor Oostmahorn een tjalk, met vijf opvarenden, aan de grond kwam te zit ten. ,,'t Was heiïg weertje", zegt Jan IJes, maar we besloten toch er met on ze blazer op af te gaan. Waarachtig: we speelden het klaar de vijf mensen eraf te krijgen. We brachten ze aan wal en bij vloed trokken we er weer op uit; nu om te proberen of we die tjalk niet vlot konden brengen. De schuit was door een stommiteit van zijn stuurman, een of andere soldaat, aan de grond gelopen en het moest al gek gaan als wij het ding niet los zouden krijgen. Er zat 'n „buitengewoontje" in, dat wil zeggen, dat we tweederde van de verzekeringssom zouden opstrij ken, als we de tjalk inderdaad aan de wal brachten. M'n woord erop: we zou den 't 'm vast geleverd hebben, als de marine geen roet in het eten had ge gooid. Wat wil het geval: we waren met ons blazertje bij de tjalk en we hadden de schuit nét zo'n beetje in on ze macht, toen we een seinlamp zagen flakkeren. Dat was een marineschip, de „Vol harding" dat full-speed in onze rich ting kwam. Ze waren druk aan het seinen, maar van die morse-seinen had den we toen nog geen biet verstand, dus werkten we rustig verder. Trou wens, al zouden we wél hebben gewe ten wat die marineknapen seinden, dan zouden we nog weggezeild zijn. 't Weer was lelijk ingepoft in die tussentijd, 'n Vliegende storm, m'n jong! Die „Volharding" gaf 't inmiddels niet op. Opeens hoorden we de kogels door het zeil slaan en het is- gerust 'n wonder, dat niemand van ons zo'n ding in z'n bast kreeg. Wij schreeuwen na tuurlijk. dat ze moesten ophouden. Ze dachten zeker dat we piraten waren. Toen ze eindelijk stopten met schieten, kwam er 'n sloep op ons af, met 'n stel matrozen erin. Ze kwamen kijken of we al gekelderd waren, denk ik. In ieder geval; 't viel ze goed tegen. Het mooiste was 't nog, dat ze niet meer weg konden, die matrozen. Tegen de storm was niet meer te roeien. Daar la gen we dus, broederliik met z'n drieën, en met 'n schietgebedje klaar. Na middernacht we zaten toen al goed vijf uur buiten werd de sloep eindelijk weggehaald door een motor boot. Wii bleven achter hii de tjalk en de blazer, die we aan elkaar hadden Zoals de Wadden was eens de aarde ALS de winter invalt schijnen de kleine huisjes van Schiermonnikoog wel dichter bij elkaar te krui pen en gezamenlijk bescherming te zoeken in de veilige arm van duinen, die rond het dorp liggen. Een zaam en naakt staat de witte vuurtoren in het nest van bomen en daken en de grijze monnik op zijn top staart doelloos uit over de zee. Wie daar dan komt, in die winterse beslotenheid van dit kleine dorp, voelt zich onzeker worden, zoals hij die een verlaten schip betreedt dat de oceaan drijft. De huizen hebben witte flaphoeden van de sneeuw, in de bomen steunt de wind en boven dit alles ligt de loodgrijze hemel. Men is bijna bang hier te zijn. Men weet zich bespied van achter vele vensters. Zijt ge welkom, zolang na het seizoen? Een enkele voorbijganger groet u schuw. Wat doet ge ook hier, in dit eigen leven van kleine mensen en kleine dingen? Dan dwaalt men weg uit het dorp en zoekt de ruimte van de duinen, waar de wind plotsojing valt eri een listig spel speelt met de struiken, die zich gepij nigd krommen, en met de dorre bladeren. Ledig is di; eiland, onder die grijze lucht. Ledig en doodstil. Zonder doel zwerft men de brede stranden langs en het is alsof ge de wereld uitloopt. Men hoort eersr nu het zachte gebrom van de branding, dat er altijd was, doch dat uw oren nog niet vond. Daar is ook het gekrijs van de meeuwen boven het witte schuim van de branding en boven de duinen. En men doolt verder, omdat men hoopt te weten, wat het is dat u zo beklemt. Dat komt eerst na vele uren. Het schijnt wel of ge eerst gelouterd moet worden. De wind moet dat jagende in u hebben Weg geblazen, de stem van de branding moet het geraas van het dagelijkse leven, dat ge overal mee naar tos neemt, hebben verdrongen. Daar onderkent ge, er gens aarzelend binnenin, die licht-weemoedige toon, sterker naarmate de schemering in volledige duist erna overgaat. Hoog boven u flitsen snel de stralenbundels van de vuurtoren langs de hemel. En dan komt het gevoel van eigenaar zijn van dit eiland, dat ondanks zijn gering oppervlak, dat ge kent van de kaarten, onmetelijk groot schijnt. Want de nacht i s groot en mateloos diep en de eenzaamheid is nóg dieper. Alleen is er het licht van de vuurtoren, dat u zegt dat er ergens héél ver een wereld is die u roept. En ge dwaalt verder, tot wéér een zee. Het tij is laag en de tocht naar het ritselende water is zeer ver. Uit het donkere water hebben zich als vreemde, logge beesten de wadden verheven. Zo was eens de aarde: dor en woest en ledig. Het is een vreemde gelukservaring, die ge vergeefs poogt te ontleden. Weemoed en blijdschap; zijn zij één deze nacht? Ge schrikt niet meer van een plotseling wegspringend konijn, een opvliegende patrijs, die in zijn nachtrust werd gestoord. Wel is er de vrees voor het alleen zijn, met niemand meer dan jezelf. Er kruipt een nevel op uit de duinpannen en uit de zee, die de wereld nog kleiner maakt en tegelijkertijd groter, want onbekender. Ge dwaalt verder, met u- zelf, en er is nu plaats voor zoyele en goede gedach ten. Het licht van de vuurtoren ziet ge wanneer een hoge duintop is gevonden nog slechts als een helwit kruis, dat stralend oplicht in de mist en tegelijk vér en dichtbij lijkt. Het is winter en eenzaam. De avond heeft zich dichtgevouwen boven dit kleine eiland met zijn kleine dingen. Het is onzegbaar groots, zo te gaan en te denken Men vindt er zichzelf bij terug. vastgemaakt. Maar tegen de ochtend moesten we toch kappen. De tjalk danste als 'n bezopen snip en we kre gen stortzee op stortzee over ons heen. Net waren we los van de tjalk, of daar zagen -we de schuit zijn kont in de lucht steken. En jawel: daar ging ie, recht als een pijl de diepte in. „Amen", zeiden we tegen onszelf. Zijn er nog liefhebbers voor ook zo'n duik? Tegen elf uur de volgende morgen. we zaten dus al zo'n zestien uur in de kou sloegen we los van ons an ker. Op een haar rondden we de mast van de tjalk, die nog boven water uit stak, en toen ging het in jagende vaart, met grote reven in het zeil, naar Zout kamp. Onze schipper zag kans de bla zer tegen de dijk te laten lopen, waar we konden vastmaken. Half Oostma horn stond op de dijk toe te kijken, want niemand had nog verwacht, dat we terug zouden komen. Maar we hadden 't toch gered en de marine hebben we 'n nette brief ge stuurd vanwege de keurige begrafenis die ze ons hadden willen bezorgen". TAN IJES STOPT een verse pijp en begint een nieuw verhaal. „Dat was in de oorlog", zegt hij, „toen ik al schipper van de „Jan de Wit" was. 't Was meen ik 1943, toen een Duits schip, de „Sabina Howald", om de Noord ge torpedeerd werd. Wij maakten direct een boot klaar, want moffen of geen moffen, als je in de puree zit ben je toch allemaal gelijk. Maar dat boot-klaarmaken had nog heel wat voeten in de aarde. We kre gen er 'n stel moffen bij, die begonnen te vertellen, dat we de schuit moesten bewapenen. D'r zaten Engelse vliegtui gen in de lucht, zeiden ze, en die zou den ons prompt op de korrel nemen. De reddingboot moest zich kunnen ver dedigen, als ze aangevallen werd Daar keek ik toch wel effe van op. Rustig zei ik: „We varen met een roda kruis-vlag in top en niet met een doods kop of een swastika. Op mijn boot komt géén mitrailleur. En als ze er toch komen, ga je er zelf maar 't zee in. Er zijn twee wegen: óf we varen zónder mitrailleurs en al die troep meer. en halen die kerels eraf. óf we blijven waar we nou zijn". De „Johan de Wit" ging zonder be wapening op de „Sabina" af, dat voel ]e. Maar d'r was niks meer aan te doen. D'r zat een gat in de romp, waar we met de hele reddingboot in konden varen. Geen cent leven meer aan boord. We vonden een dooie roerganger in de stuurhut. De anderen waren spoorloos. Later hebben ze nog wel lijken gebor gen, maar of ze dat nou waren of niet, kan niemand je vertellen. D'r gingen er toen zoveel" Tientallen wrakken liggen er zo rond Schiermonnikoog. Oude schoeners en moderne schepen. AI die wrakken heb- ben hun eigen verhaal van angst en strud. Jan IJes Tjeerdstra en zijn zoon, IJe Jansz Tjeerdstra. kennen de mees te van die verhalen. Ze vertellen ze on- ougesmukt en verhullen hun eigen ang sten niet. Als we voorzichtig vragen of één van beiden weieens echt bang is geweest op een gevaarlijke tocht, kijken ze elkaar vreemd aan. „Wa's dat nou voor 'n vraag!", zeggen ze. „Natuurlijk ben je bang. Op iedere reis kan je wel 'n ei in m'n jeweetwel gaarkoken!" mm

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1952 | | pagina 27