SCHIERMONNIKOOG NA VIJF EEUWEN NEDERLANDS DOMEIN
WOEST. LEDIG EN EENZAAM
it Djakarta
■llll
Eiiï
llll
De marine wilde voor een
keurige begrafenis zorgen
5ter op
r
aan impasse
Huis Europa
'EK DE GAL
IW LEVER OP
Eiland der grijze monniken beleeft sinds
1945 een groei-periode
Twee werklozen en
geen woningnood
Douwe gilde als
een konijn
Wilde konijnen eten uit de hand
mÈÊÊ
31 December 1952
OUDEjAARSNUMMER
Woensdag 31 December 1952
WEST
ill!
■SIR
;gd een hard hoofd in. Er
komen en het kwam er. Het
rentecijfer werd iets opge-
n drie nationale woning
en, waarbij H.M. de Konin-
k aanspoorde samen te wer-
endrachtig uit het moeras"
brachten 127 millioen gul-
Elke gemeente profiteerde
ooedig kon het tempo bij de
heid weer worden verhoogd,
i 't Veld zou nu beter zijn
;tand kunnen doein, noemde
ijfer van 55.000 woningen en
;etal indien in verband met
osheid nodig, hopenlijk te
voeren tot 65.000. Voor ora-
0 schatte hij de woningmarkt
erzadigd. Men zal dan moe-
allen op 44.000 per jaar. Na
ichtte hij een begin te kun-
1 met de krotopruiming.
kregen we een nieuwe rege-
imde minister In 't Veld het
taak rust thans op de schou-
H. B. J. Witte.
p 15 April deelde minister
Detroit (VS) mede, dat de
Nederland met Indonesië
lijk zou verdwijnen. Hij
1 op economische samenwer-
■Jegen Mei trad in Djakarta
e regering onder premier Wi-
eze bleek spoedig de politiek
Nederland van het oude ka-
te nemen.
n is er eigenlijk weinig meer
at tot 'n oplossing van zaken
egendeel de wederzijdse ver-
erslechterde door de houding
arta t.a.v. Nederlandse be-
Indonesie, de moordaanslag
on. mil. attaché in Den Haag
vervallen op Java. Overigens
rno's regering in het eigen
e onrustige dag van 17 Octo-
te over. En sprak de Neder»
tering zich definitiever dan
t tegen het afstaan van Wes-
iw-Guinea.
oudejaarstoespraak voor de
roep uitte minister Drees op
51 de hoop op goede resulta-
5e toen a.s. besprekingen met
lantische rijksdelen. Op 3
in Den Haag de eerste zitting
inde Tafel Conferentie met de
uit de West plaats. Op 25 Mei
samenspreking opgeschort,
iral met Suriname moeilijk
nstemming was te komen. In
had minister Kernkamp in
c een onderhoud met delega-
e West, stemde Suriname in
ve voorstellen en scheen een
zcoord voorhanden. Zich de
ï.batten in de Tweede Kamer
ad. zal men weten, dat de
ide minister' van verschillen-
n scherpe critiek ontmoette
i het zelfbeschikkingsrecht
tame. Wij kunnen wel zeggen
'gewacht dient te worden hoe
e zich nu zal ontwikkelen,
lige afdoening van deze zaken
>t welzijn van het Koninkrijk
rootste belang.
linister Drees op 11 Januari
en onofficieel bezoek van twee
aar de Ver. Staten vertrok,
hij op Schiphol aan de pers,
nderdaad een ontmoeting zou
et president Truman en mims-
on, maar, zo voegde hij er aan
is echter aan hen om de on-
n van het gesprek te bepalen
dat hoorden, was het of we
in het gezicht kregen. Het
Nederlands? hart pijn op die
iteld te worden voor het ie»
iringe betekenis, die Neêrlanas
lebedeeld in het wereldkoor.,
it, een gelukkig en betekenis-
blijft echter de rol, die ons
spelen in de opbouw van het
opa. Wij denken aan de weer
tot het doel gekomen Bene-
ie Kolen- en Staalgemeenschap
in diverse stadia van ontwik-
erkerende Europese organen.
hopen, dat onze gezagsdragers
rechten èn de plaats van He
in het a.s. Verenigd Europa
ihten, zullen pal staan. De we-
zaak is het meer dan waard.
t '8 morgens „kiplekker"
uit bed springen.
g moet uw lever een liter ga*
anden doen stromen, anders ver-
niet, het bederft U raai»
wordt humeurig en loom. Neem
ardige CARTER'S LEVERPIJ^
die liter gal op te wekken e®
en stoelgang op natuurj
te regelen. Een plantaardig zacn
novertroffen om de gal te
Sist Carter's LeverDllletje»
(Advertentie mg Med
el en borst met de piJn-
Thermogène; de welda-
ite-verjaagt verkoudheid
ïhj.
d
(Advertentie, lufi M-d.)
KlEDERLANDS LAATSTE STAP naar uitbreiding van grondgebied
is een zeer gelukkige geweest Nog maar ternauwernood was het
gekrakeel over de grenscorrecties van na de oorlog verstild, ot vol
komen onopgemerkt en zonder het gebruikelijke felle commentaar
van Duitse zijde, ging een gebied, dat veel groter was dan de gecorri
geerde landstrookjes in Nederlandse handen over. Dit was de
Noordelijkste vesting van ons grondgebied, het eiland dat men wel
de elleboog noemt in de arm die zich beschermend boven Nederland
heeft neergelegdSchiermonnikoog Sedert 1892 was dit eiland
het eigendom van de Duitse grafelijke familie Von Bemslortt
Wehningen, nadat het vanaf 1465 in handen van verschillende
andere particuliere grondbezitters was geweest. Weinig roemrucht
Is thans het laatste hoofdstuk in de gesch edenis van dit eiland
Twee symbolen staan er nog, die een periode van vijf eeuwen
overbruggen. Het ene staat op de top van de witte vuurtoren in
het oude dorp Oosterburen Dat is een grijze, stenen monnik, die
uitziet over de zee, als berinnering aan de tijd. dat Schiermonnikoog
een bezitting was van de schiere (grijze) monniken van het-Claer
kampen klooster te Rinsumageest. Het andere is een nuchter
bordje van de ANWB, met de naam van dit Waddeneiland erop.
r)E GRIJZE monniken van Claerkamp
hehben het eiland zijn naam gege
ven, hoewel lang vóór de tijd dat zij er
een parochie mochten stichten, reeds
mensen op Schiermonnikoog woonden.
Vraag een willekeurige eilandbewoner
eens naar Wiebe Remts, de verbitterde
oude man, die op de kust van het eiland
een duivelslicht ontstak, waardoor tal
loze schepen op de gevaarlijke gronden
ten Noorden van het eiland vergingen.
Elk kind kan u het vreselijke verhaal
van deze .man navertellen.
De grijze monniken hebben het eiland
ongeveer een eeuw in bezit gehad. Toen
de Friese kloostergoederen in beslag
werden genomen, werd Schiermonnik
oog provinciaal domein. De Staten van
Friesland verhieven het tot heerlijk
heid en toen wisselden de bezitters el
kaar in snel tempo af. Zo is o.m. het
geslacht Stachouwer lange tijd eigenaar
van het waddeneiland geweest. Vóór
de eeuwwisseling kocht de Duitse
CR IS EEN klein kerkhof op Schier-
monnikoog, waar moedigen en
hangen begrauen liggen. Ze vonden de
dood in de wrakken, die meegevoerd
door het kwade water, op de zand
platen vergingen. Anderen stierven de
heldendood, toen ze bij nacht en ontij
uitgingen, om hen die in nood ver
keerden te helpen. Op twee kruisen
zien we dezelfde overlijdensdatum.
Daar liggen Ambrosius Dubblinga en
Douwe Visser, die in het voorjaar van
1921 om het leven kwamen na een
vreselijke tocht naar een Duitse
schoener.
Schipper Dubblinga en nog elf ande
ren trokken hun boot de branding in,
toen ze de noodseinen zagen. Het hele
dorp was uitgelopen en vanaf de duin
toppen sloeg men de zware tocht van
de reddingboot gade. Na een strijd van
uren tegen stroom en wind, kregen de
redders contact met de schoener. Er
hing een dronken matroos over de ver
schansing, die riep: „Was wollen Sie
denn hier!" Het was een loos alarm
geweest! Het schip lag veilig op zijn
ankeis te rijden en de gehele beman
ning was stomdronken.
Ambrosius Dubblinga vloekte en be
val de terugtocht.
Enkele uren later luidde de doodsklok
over het eiland. Dubblinga en Visser
waren gebleven, toen hun boot bij een
hevige zee omsloeg. Visser was te loe-
vert overboord gesprongen. Hij kon de
boot niet meer grijpen. De anderen, die
op de omgeslagen boot konden kruipen,
zagen hem tot het middel uit het water
opspringen. Hij gilde als een konijn en
hij riep om zijn moeder. Men vond zijn
lijk twee dagen later onder Sexbierum.
Dubblinga had zich op de kiel van de
boot in veiligheid weten te brengen.
Snel telde hij zijn mannen. Buiten
Douwe Visser miste er noa één. Daar
dook de vermiste reeds uit het donkere
water op. De schipper reikte hem de
hand en trok hem naar boven. „Ga
op mijn plaats zitten", zei Dubblinga.
toen hij zag dat de drenkeling bijna"
geen kracht meer had om zich vast te
houden. Ambrosius Dubblinga schoof
naar achteren. Toen nam een stortzee
hem mee. HU verdronk zonder nog
geluid te hebben gegeven. Op de Bos
plaat hebben ze hem gevonden: de
riemen nog in de hand. v
Beide redders liggen op het kleine
kerkhof. Men spreekt nog veel over
hen.
graaf Hartwig, Arthur. Bertold von
WernstorffWehningen het eiland met
alles wat erop en erbij behoorde. De
graaf, en later zijn zoon, graaf Bechtold
Eugen, beschouwden Schiermonnikoog
louter als privé-jachtterrein. Aan het
algemeen belang van de eilandbevol
king lieten zij zich weinig gelegen ig-
gen. Schiermonnikoog bracht hen
slechts weinig geld in de kas. doordat
de meeste bewoners de scheepvaart be
oefenden. Aan landbouw en veeteelt
werd slechts weinig gedaan.
De zee gaf en nam.
SCHIERMONNIKOOG was een onzeker
bezit. Door de eeuwen heen heeft
het eiland zich gedragen als een olie
vlek op het water. Voortdurend ver
anderde het van vorm. Grote stukken
land werden door de zee en de stroom
weggezogen en gehele zandvlakten
werden aan de andere kanten van het
eiland door de onberekenbare aange
voerd en vastgehecht. Zo is in de 17e
eeuw het dorp Westerburen geheel in
de zee verdwenen. Na de eeuwwisseling
verdwenen een hotel, een strandboule-
vard en een groot aantal huizen in de
diepte. Op de bodem van het Friese gat
liggen nu nog de fundamenten van wat
eens het klooster van de schiere mon
niken was. Elders slijpt de zee aan de
zware stenen, die ooit het trotse kasteel
der Stachouwers, „Binnendijken" vorm
den.
Dit alles heeft de regering voor ogen
gestaan, toen zij in 1945 de bevoegd
heid kreeg om het eiland in het kader
van de Duitse herstelbetalingen een an
dere eigenaar te geven. Daar was bij
voorbeeld het aanbod van de stad Gro-
ningen om Schiermonnikoog aan te ko
pen als recreatieoord voor de bewoners
van de Martinistad. Dit aanbod werd
van de hand gewezen, omdat ook dan
gevreesd moest worden, dat Schiermon
nikoog niet die steun zou krijgen waar
op het in het licht van het algemeen
welzijn van alle Nederlanders recht
had.
Zo is korte tijd geleden dit eiland
Staatsdomein geworden, nadat het Ne
derlandse Beheersinstituut er enkele
jaren zijn zorgen over had uitgespreid.
De gunstige gevolgen van deze laatste
stap hebben niet lang op zich laten
wachten. Men is bezig met serieuze
plannen om het eiland, dat momenteel
een periode van groter-worden mee
maakt, te „verankeren".. Er wordt veel
aan duinbeplanting gedaan; de Zeedijk
rond de Bancks-polder wordt onderhou
den en ook op onderwijs- en bestuurs
gebied is reeds veel bereikt.
Bewegelijkheid.
VELE TYPISCHE kenmerken van het
eiland zijn de tijden door echter ge
bleven. Het stempel van de internatio-
naliteit ligt op alle bewoners. Het
schijnt ook dikwijls, dat de bewegelijk
heid van hun eiland zich ook aan de
Schiermonnikogers zelve heeft medege
deeld. Zo is in de loop van nauwelijks
twintig jaren het sociaal-economische
.beeld van het eiland der grijze monni
ken volkomen veranderd. Tot 1934 be
zat Schiermonnikoog een zeevaart
school. die jaarlijks tal van kapiteins,
stuurlieden en leerlingen afleverde. In
1934 werd deze school opgeheven,
waarmee het typische karakter van
Schiermonnikoog verdween. Toen be
gon men zich op de veeteelt toe te leg
gen, terwijl er ook reclame werd ge
maakt voor Schiermonikoog als bad
plaats.
Momenteel is 59 procent van de be
volking van achthonderd zielen op de
één of andere wijze bij het vreemde
lingenverkeer betrokken, 18 proeent is
ter walvisvaart en 23 pet. houdt zich
met de veeteelt bezig.
Van werkloosheid bespeurt men hier
niets. Dank zij het feit. dat de oud
gezagvoerder van de Willem Barendsiz,
Klaas Visser, een Schiermonnikoger is,
konden dit .jaar 19 eilanders emplooi
vinden in de walvisvangst. En op een
bevolking van 800 zielen is negentien
een heel getal. Dit jaar zijn er twee
werklozen op Schiermonnikoog. Niette
min spreekt de burgemeester van het
eiland, de heer .T. Anker, van een
„werkloosheidsprobleem", omdat er
te weinig zijn. Voor het uitvoeren van
bepaalde overheidswerken zon men
graag de beschikking hebben over wat
meer werkloze -ilanders. Het is name
lijk niet mogelijk arbeiders van de
vasfe wel aan te trekken, door de hoge
korten die hieraan verhonden zijn..
Woningnood is op Schiermonnikoog
eveneens iets van „horen zeggen". Op
een kleine wandeling door het dorp
Oosterburen vonden we zo al zes lege
woningen. Van misdadigers zal men op
dit kleine stukje grond al evenmin
horen. De twee Rijksveldwachters lei
den een rustig bestaan, waarvan de
hoogtepunten ziin, de aankomsten van
het bootje dat badgasten of andere be
zoekers naar het eiland brengt.
„J^OM DAN JONGENS!" Kom dan!"
De heer K. Bouman. die gedurende
de wintermaanden het strancjhotel van
Schiermonnikoog beheert, staat op het
tegelpad achter zijn huis. Hij strooit
stukjes brood voor zijn voeten, voort
durend roepend: „Kom dan jongens!
Kom dan toch!"
Op het roepen is er een lichte bewe
ging ontstaan in het helmgras tegen de
duinen achter het hotel. Daar kijkt op
eens verrassend dichtbij een grijs
snuitje ons aan. Dan zien we tien, twin
tig van diezelfde snuitjes. Met grote
sprongen komt een groot aantal konij
nen en hazen naar het hotel gewipt. Ze
springen op het tegelpad en snappen
handig de stukjes brood weg, die de
heer Bouman voor hen neergooit.
Steeds meer komen er. men ziet ze
haast niet naderen, maar ze zijn er op
eens.
Met eigenwijze snoetjes en scheve
kaakjes verwerken ze de maaltijd, die
de hr. Bouwman dagelijks voort de wilde
duinbewoners pleegt neer te strooien.
Een klein brutaaitje maakt een rap
'Drongetje naar de hand van de heer
Bouman. ais deze het dier uitnodigend
een stukje brood voorhoudt. Maar dan
rept het konijntje zich weer weg; ge
schrokken van zijn eigen lef.
De maaltijd is snel onder de scherpe
en vlugge tandjes van de merkwaardi
ge gasten verwerkt, ,,'t Is op, jongens",
zegt de heer Bouman. en om het te be
wijzen klapt hij in de handen. Roef!
Twintig, dertig witte staartjes en weg
zijn ze weer.
De heer Bouman vertelt ons, dat hij
ongeveer een jaar geleden is begonnen,
met dagelijks brood voor de hazen en
konijnen achter het hotel te strooien.
Na maanden kreeg hij de dieren einde
lijk zo ver. dat ze zich tot vlak achter
het hotel begonnen te wagen; zelfs
als de heer Bouman daar stond. „En
nu eten ze uit mijn hand", vertelt hii.
,.'t Is 'n soort besloten club, want al
sinds 'n paar maanden zie ik geen
nieuwe gezichten meer. Ze weren alle
belangstelling van de konijnen uit an
dere hoeken van het eiland. Vele var
kens maken de spoeling dun, en dat
zelfde geldt in de wereld van de wilde
konijnen en hazen".
Ais een gestrekte arm reikt een
honderden meters lange landings-
dam van Schiermonnikoog naar de
Waddenzee; naar het vasteland.
Alle personen- en goederenverkeer
komt langs deze dam, die voor het
eiland van vitaal belang is. Men
heeft hem in de twintiger jaren
aangelegd, om ook bij eb schepen
aan de steiger te kunnen houden.
Tegen het middaguur valt name
lijk de Waddenzee droog en dan
liggen de scheepjes aan de lan-
dingsdam van Schiermonnikoog
als in een moddersloot, temidden
van een grauwe zandwoestijn. De
steiger en de scheepjes doen van
uit de lucht denken aan kinder
speelgoed. dat in de zandbak is
vergeten.
De redders zijn behouden; goddank
ALLES OP SCHIERMONNIKOOG vertelt van d« zee en de storm en de
stroom. Honderden schepen vonden in het kwade water langs de noordkust
hun einde en tientallen zeelui keerden niet meer terug naar hun haven. Doch
tientallen werden er ook gered, door een twaalftal kerels, dat zich in «en
sloep door de branding liet slepen en er op af ging, om de redden wat nog te
redden viel. Mensenlevens in de eerste plaats. Dat is zo de eeuwen door gegaan.
Eerst waren het de vissers, die hun half-zeewaardige huikjes de branding in
duwden, dan de roei- en zeilreddingboten van de N.Z.H.R.M., tot ten slotte een
motorreddingboot, de „Johan de Wit", op Schiermonnikoog werd gestationneerd.
Jan IJes Tjeerdstra is de schipper van deze reddingboot. Talloze malen is hy
uitgevaren, na vrouw en kinders gedag te hebben gezoend. Vaak bracht hij
zijn boot zegevierend terug naar het strand; de vlag „allen gered" fier aan
de mast. Doch ook vele malen hielp men hem en zijn mannen zwijgend van
boord. „Allen dood," zei men dan. „Maar de redders zyn behouden; goddank!"
Schipper Tjeerdstra
verhaalt
70NDER OPHEF vertelt Jan IJes
Tjeerdstra van de dingen die hii
heeft beleefd in de loop van de vijftig
jaar dat hij zijn gevaarlijke werk doet.
Men voelt een lichte beklemming, als
men deze man, met zijn doorgroefde
Petruskop. hoort praten. Hij vertelt
eerlijk als de zee zelf en zonder te zoe
ken naar effect.
Daar is het verhaal van één van zijn
eerste reddingen. Jan IJes was een
jongen van een jaar of vijftien, toen
voor Oostmahorn een tjalk, met vijf
opvarenden, aan de grond kwam te zit
ten. ,,'t Was heiïg weertje", zegt Jan
IJes, maar we besloten toch er met on
ze blazer op af te gaan. Waarachtig:
we speelden het klaar de vijf mensen
eraf te krijgen. We brachten ze aan
wal en bij vloed trokken we er weer
op uit; nu om te proberen of we die
tjalk niet vlot konden brengen. De
schuit was door een stommiteit van zijn
stuurman, een of andere soldaat, aan
de grond gelopen en het moest al gek
gaan als wij het ding niet los zouden
krijgen. Er zat 'n „buitengewoontje"
in, dat wil zeggen, dat we tweederde
van de verzekeringssom zouden opstrij
ken, als we de tjalk inderdaad aan de
wal brachten. M'n woord erop: we zou
den 't 'm vast geleverd hebben, als de
marine geen roet in het eten had ge
gooid. Wat wil het geval: we waren
met ons blazertje bij de tjalk en we
hadden de schuit nét zo'n beetje in on
ze macht, toen we een seinlamp zagen
flakkeren.
Dat was een marineschip, de „Vol
harding" dat full-speed in onze rich
ting kwam. Ze waren druk aan het
seinen, maar van die morse-seinen had
den we toen nog geen biet verstand,
dus werkten we rustig verder. Trou
wens, al zouden we wél hebben gewe
ten wat die marineknapen seinden, dan
zouden we nog weggezeild zijn. 't Weer
was lelijk ingepoft in die tussentijd, 'n
Vliegende storm, m'n jong!
Die „Volharding" gaf 't inmiddels
niet op. Opeens hoorden we de kogels
door het zeil slaan en het is- gerust 'n
wonder, dat niemand van ons zo'n ding
in z'n bast kreeg. Wij schreeuwen na
tuurlijk. dat ze moesten ophouden. Ze
dachten zeker dat we piraten waren.
Toen ze eindelijk stopten met schieten,
kwam er 'n sloep op ons af, met 'n stel
matrozen erin. Ze kwamen kijken of
we al gekelderd waren, denk ik. In
ieder geval; 't viel ze goed tegen. Het
mooiste was 't nog, dat ze niet meer
weg konden, die matrozen. Tegen de
storm was niet meer te roeien. Daar la
gen we dus, broederliik met z'n drieën,
en met 'n schietgebedje klaar.
Na middernacht we zaten toen al
goed vijf uur buiten werd de sloep
eindelijk weggehaald door een motor
boot. Wii bleven achter hii de tjalk en
de blazer, die we aan elkaar hadden
Zoals de Wadden
was eens de aarde
ALS de winter invalt schijnen de kleine huisjes van
Schiermonnikoog wel dichter bij elkaar te krui
pen en gezamenlijk bescherming te zoeken in de
veilige arm van duinen, die rond het dorp liggen. Een
zaam en naakt staat de witte vuurtoren in het nest
van bomen en daken en de grijze monnik op zijn top
staart doelloos uit over de zee. Wie daar dan komt,
in die winterse beslotenheid van dit kleine dorp, voelt
zich onzeker worden, zoals hij die een verlaten schip
betreedt dat de oceaan drijft. De huizen hebben
witte flaphoeden van de sneeuw, in de bomen steunt
de wind en boven dit alles ligt de loodgrijze hemel.
Men is bijna bang hier te zijn. Men weet zich bespied
van achter vele vensters. Zijt ge welkom, zolang na
het seizoen? Een enkele voorbijganger groet u schuw.
Wat doet ge ook hier, in dit eigen leven van kleine
mensen en kleine dingen?
Dan dwaalt men weg uit het dorp en zoekt de
ruimte van de duinen, waar de wind plotsojing valt eri
een listig spel speelt met de struiken, die zich gepij
nigd krommen, en met de dorre bladeren. Ledig is di;
eiland, onder die grijze lucht. Ledig en doodstil.
Zonder doel zwerft men de brede stranden langs en
het is alsof ge de wereld uitloopt. Men hoort eersr
nu het zachte gebrom van de branding, dat er altijd
was, doch dat uw oren nog niet vond. Daar is ook het
gekrijs van de meeuwen boven het witte schuim van
de branding en boven de duinen.
En men doolt verder, omdat men hoopt te weten,
wat het is dat u zo beklemt. Dat komt eerst na vele
uren. Het schijnt wel of ge eerst gelouterd moet
worden. De wind moet dat jagende in u hebben Weg
geblazen, de stem van de branding moet het geraas
van het dagelijkse leven, dat ge overal mee naar tos
neemt, hebben verdrongen. Daar onderkent ge, er
gens aarzelend binnenin, die licht-weemoedige toon,
sterker naarmate de schemering in volledige duist erna
overgaat. Hoog boven u flitsen snel de stralenbundels
van de vuurtoren langs de hemel. En dan komt het
gevoel van eigenaar zijn van dit eiland, dat ondanks
zijn gering oppervlak, dat ge kent van de kaarten,
onmetelijk groot schijnt. Want de nacht i s groot en
mateloos diep en de eenzaamheid is nóg dieper. Alleen
is er het licht van de vuurtoren, dat u zegt dat er
ergens héél ver een wereld is die u roept.
En ge dwaalt verder, tot wéér een zee. Het tij is
laag en de tocht naar het ritselende water is zeer
ver. Uit het donkere water hebben zich als vreemde,
logge beesten de wadden verheven. Zo was eens de
aarde: dor en woest en ledig.
Het is een vreemde gelukservaring, die ge vergeefs
poogt te ontleden. Weemoed en blijdschap; zijn zij één
deze nacht? Ge schrikt niet meer van een plotseling
wegspringend konijn, een opvliegende patrijs, die in
zijn nachtrust werd gestoord. Wel is er de vrees voor
het alleen zijn, met niemand meer dan jezelf.
Er kruipt een nevel op uit de duinpannen en uit de
zee, die de wereld nog kleiner maakt en tegelijkertijd
groter, want onbekender. Ge dwaalt verder, met u-
zelf, en er is nu plaats voor zoyele en goede gedach
ten. Het licht van de vuurtoren ziet ge wanneer
een hoge duintop is gevonden nog slechts als een
helwit kruis, dat stralend oplicht in de mist en tegelijk
vér en dichtbij lijkt.
Het is winter en eenzaam. De avond heeft zich
dichtgevouwen boven dit kleine eiland met zijn kleine
dingen.
Het is onzegbaar groots, zo te gaan en te denken
Men vindt er zichzelf bij terug.
vastgemaakt. Maar tegen de ochtend
moesten we toch kappen. De tjalk
danste als 'n bezopen snip en we kre
gen stortzee op stortzee over ons heen.
Net waren we los van de tjalk, of
daar zagen -we de schuit zijn kont in de
lucht steken. En jawel: daar ging ie,
recht als een pijl de diepte in. „Amen",
zeiden we tegen onszelf. Zijn er nog
liefhebbers voor ook zo'n duik?
Tegen elf uur de volgende morgen.
we zaten dus al zo'n zestien uur in
de kou sloegen we los van ons an
ker. Op een haar rondden we de mast
van de tjalk, die nog boven water uit
stak, en toen ging het in jagende vaart,
met grote reven in het zeil, naar Zout
kamp. Onze schipper zag kans de bla
zer tegen de dijk te laten lopen, waar
we konden vastmaken. Half Oostma
horn stond op de dijk toe te kijken,
want niemand had nog verwacht, dat
we terug zouden komen.
Maar we hadden 't toch gered en de
marine hebben we 'n nette brief ge
stuurd vanwege de keurige begrafenis
die ze ons hadden willen bezorgen".
TAN IJES STOPT een verse pijp en
begint een nieuw verhaal. „Dat was
in de oorlog", zegt hij, „toen ik al
schipper van de „Jan de Wit" was. 't
Was meen ik 1943, toen een Duits schip,
de „Sabina Howald", om de Noord ge
torpedeerd werd. Wij maakten direct
een boot klaar, want moffen of geen
moffen, als je in de puree zit ben je
toch allemaal gelijk.
Maar dat boot-klaarmaken had nog
heel wat voeten in de aarde. We kre
gen er 'n stel moffen bij, die begonnen
te vertellen, dat we de schuit moesten
bewapenen. D'r zaten Engelse vliegtui
gen in de lucht, zeiden ze, en die zou
den ons prompt op de korrel nemen.
De reddingboot moest zich kunnen ver
dedigen, als ze aangevallen werd
Daar keek ik toch wel effe van op.
Rustig zei ik: „We varen met een roda
kruis-vlag in top en niet met een doods
kop of een swastika. Op mijn boot
komt géén mitrailleur. En als ze er
toch komen, ga je er zelf maar 't zee
in. Er zijn twee wegen: óf we varen
zónder mitrailleurs en al die troep
meer. en halen die kerels eraf. óf we
blijven waar we nou zijn".
De „Johan de Wit" ging zonder be
wapening op de „Sabina" af, dat voel
]e. Maar d'r was niks meer aan te
doen. D'r zat een gat in de romp, waar
we met de hele reddingboot in konden
varen. Geen cent leven meer aan boord.
We vonden een dooie roerganger in de
stuurhut. De anderen waren spoorloos.
Later hebben ze nog wel lijken gebor
gen, maar of ze dat nou waren of niet,
kan niemand je vertellen. D'r gingen er
toen zoveel"
Tientallen wrakken liggen er zo rond
Schiermonnikoog. Oude schoeners en
moderne schepen. AI die wrakken heb-
ben hun eigen verhaal van angst en
strud. Jan IJes Tjeerdstra en zijn zoon,
IJe Jansz Tjeerdstra. kennen de mees
te van die verhalen. Ze vertellen ze on-
ougesmukt en verhullen hun eigen ang
sten niet.
Als we voorzichtig vragen of één van
beiden weieens echt bang is geweest op
een gevaarlijke tocht, kijken ze elkaar
vreemd aan. „Wa's dat nou voor 'n
vraag!", zeggen ze. „Natuurlijk ben je
bang. Op iedere reis kan je wel 'n ei
in m'n jeweetwel gaarkoken!"
mm