IN ALGERIE groeien de steden
in Amerikaans tempo
FRANSE VOLKSLIED WERD
IN STRAATSBURG GEBOREN
Verpauperde Arabieren hebben maar weinig
waardering voor nieuwe behuizing
De vrijwilligers uit Marseille maakten het
lied van Rouget de Lisle populair
Een ongelukkig
huwelijk
Tussen Middellandse Zee en Sahara (1)
Van Romeinse beschaving
bleven slechts ruïnes
Ter overdenking
Revolutionnair élan
en champagne als
inspiratie
ZATERDAG 4 JUU 1953
(Van een onzer medewerkers)
ALS DREIGENDE DONDERKOPPEN aan de staalblauwe lucht verschijnen daar eensklaps de
paarse bergen van Afrika's noordkust. Je hebt uren getuurd naar de plaats, waar je de horizon vermoedde
en zö doemen ze op uit de nevelen, die de bergen ook bij het mooiste weer omhullen. Klare kimmen", in
de noordelijke landen spreekwoordelijk, kent men er niet. Als je je medereizigers vertelt, dat men IJsland
kan zien liggen een dag vóórdat je er voet aan wal zet, halen ze ongelovig hun schouders op. Geen wonder
in een gebied, waar het geen zeldaamheid is, dat je de kust pas op een paar kilometer plotseling ziet ver
schijnen.
Dat die kust gastvrij lijkt nee Een woeste, verraderlijke rotskust, waar de blauwe golven op te plet
ter slaan tot wit schuim, witter dan het sop van welk wasmiddel ook- Een geheimzinnige, „coulissen-kust",
vol baaien en spelonken, die zich uitstekend zouden lenen (en ook hebben geleend) voor het smokkelbe
drijf. Een kust, die wat op de Noorse lijkt, ware het niet, dat je daar elk huisje en elk berkenboompje kunt
onderscheiden en je als het ware wordt uitgenodigd: kom hier en geniet.
De Algerijnse kust is dreigend blauw-paars, al staat de zon er ook pal boven en je vraagt je af, ivelke ge
heimzinnige wereld daarachter schuil gaat. Een primitieve Oosterse wereld, met in lompen geklede Ara
bieren, slechte woningtoestanden, een minimum aan sanitaire voorzieningen en wegen, waarvoor de Bal
kan zich niet zou behoeven te schamen? Een somber, droog en dor land, heeft men ons verteld. Stel je er
niet te veel van voor, gewend als jullie zijn aan het frisse landschap van het IS oorden,
de mensen wéten geen modern huis te
bewonen (het is in een jaar tijds een
krot geworden) of ze voelen er niet
voor, hun hok, waarin ze met hun
tienen-twaalven wonen, te verlaten.
Een verschijnsel, dat overigens niet
typisch Arabisch is Hier speelt ook
de controverse tussen Arabieren en
EILIEVE: Algerië is in de Meimaand
«en paradijs. Voor de toerist althans,
laten we dat er meteen bij zeggen,
want er zijn grote bevolkingsgroepen
de Arabieren met name die in
verre van paradijselijke omstandig
heden leven. Het is een kleurige, bonte,
zomerse wereld, zoals wij die in ons
kikkerlandje nooit kennen; het bollen
land bij een warm voorjaarszonnetje
misschien daargelaten. De bloemen
bloeien er uitbundig in een onbekende
veelzijdig- en veelkleurigheid; niet al
leen in de tuinen bij de huizen, maar
ook in het wild, waar men kleine gladi
olen en aronskelken bij armen vol kan
plukken.
De citroenen staan er in bloei en
In vrucht tegelijk en alom slenteren
Arabieren met een bloem tussen hun
tanden of achter hun oor of kinderlijk
met een bouquetje in hun hand.
De Fransen mogen dan weinig begrip
hebben voor bloemen als kamerversie
ring hoewel hun kale, met tegels
belegde salons waarin de bombastische,
smakeloze meubelen, kitsch-vazen en
-schilderijen als tentoongesteld staan,
bést een aardig veldbouquet zouden
kunnen gebruiken! de Arabieren
zijn er dol op. Ja, ze versieren zelfs
hun kerkhoven met enorme bossen
geraniums, die buiten in geweldige
hoeveelheden groeien en als struiken
zo groot worden.
En in die bonte natuur zweven de
bontste vogelen. Ons onbekende en ons
zeer bekende, zoals ooievaars. Wie wil
weten, uiaar de rood-benen, die ons
land tegenwoordig schijnen te mijden
dan wel blijven, ga naar Algerie. Hij
ziet ze daar broeden op de huizen
(vier of vijf nesten op één dak), op de
torens en op de Maraboe's de Moslim
koepels. In de eucalyptusbomen en op
de scholen staan ze te klepperen en
steken de jongen hun koppen over de
rand van het nest. De ooievaars vlie
gen onbevreesd laag over de grote
steden, door de straten bijna en staan
in grote groepen in de weilanden
uw scribent zag er eens 22 bij elkaar
zonder een vlerk te verroeren als
een auto voorbij suist. Inderdaad zijn
ze talrijker dan vroeger, zeggen* de
bewoners van het land, maar waar
om zouden ze ook helemaal naar uw
land trekken, terwijl ze hier alles vin
den wat hun hart belief tl Ja, kikkers
ook en zelfs zo lekker, dat we ze zelf
eten.
OOK IN ANDER OPZICHT dan
landschappelijk is dat Algerië een
land, dat voor de bezoeker een open
baring is. De wegen hebben niets ge
meen met die van de Balkan: ze zijn
voortreffelijk al zijn ze in ons land
een klrsse beter en men rijdt er
rustig met een snelheid van 120140
kilometer. De huizen der Fransen zijn er
verzorgder dan de woningen in Frank
rijk zelve, beter onderhouden en smaak
voller gebouwd, temeer omdat de klei
ne ramen in dit land, waar de zon in
Juni, Juli en Augustus onbarmhartig
brandt, volkomen logisch zijn. Wat
echter vooral opvalt, is de enorme
EEN DEEL VAN de stad
Bóne (100.000 inwoners),
waar alle open plekken nu in
allerijl volgebouwd worden
met torenhoge flatgebouwen
om aan de enorme bevolkings
aanwas het hoofd te kunnen
bieden.
bouwbedrijvigheid; er wordt daar ge
bouwd met een nijver, die bepaald on-
frans aandoet.
Die bouwnijverheid is in dit land
echter bittere noodzaak. Terwijl Frank
rijk zijn best doet, zijn bevolkings
cijfers op peil te houden zeker: ook
daar heerst na de oorlog een nijpend
woningtekort verdubbelt een stad
als Bóne, de oostelijke havenstad van
Algerië, elke vijftien jaar in zielental.
Vandaag de dag is het een stad als
Arnhem met 100.000 mensen (van wie
de helft Arbieren en de rest Fransen,
Italianen, Spanjaarden, Maltezers en
Joden); in 1968 zal het een stad zijn
groter dan Utrecht nu met 200.000 in
woners. Dat dit de stedelijke en rijks-
autoriteiten voor geweldige problemen
stelt, is zonder meer duidelijk in
Nederland zou het al het geval zijn,
laat staan in Noord-Afrika.
Om al die mensen onderdak te bie
den, wordt er gebouwd in een tempo,
dat de activiteit van de meeste West-
Europese landen volkomen in de scha
duw stelt. Men heeft een oplossing
menen te moeten zoeken in de bouw
van torenhoge flatgebouwen. Er zijn
er in deze stad talloze gereed en tal
loze in aanbouw; architectonisch vol
komen verantwoord en beantwoordend
aan de eisen van moderne woningin
richting. Het zijn huizen voor de Eu
ropeanen, maar men hoopt door de
bouw ervan toch te bereiken, dat er
een opschuiving komt, zodat uiteinde
lijk de uitbreiding ook de Arabieren
ten goede komt.
DE ARABIEREN LEVEN namelijk
voor een deel in de meest kommer
volle omstandigheden. Zij, die in de
oude Arabische wijk, de casbah, wonen
hebben het niet luxueus, maar redelijk.
Er zijn maar weinigen, die het anders
zouden willen. Maar zij, die in de Ara
bische „dorpen" in en naast de steden
wonen, leven toch wel op de laagst
mogelijke trap der beschaving.
Dat 'n een moderne stad als Bóne
twee „dorpen" zijn, waar de Arabieren
wonen in hutten en keetjes, afgedekt
met gegolfde platen, reclameborden,
daken van stro, aangesmeerd met leem,
is iets wat de Nederlander volkomen
onbegrijpelijk en onbestaanbaar lijkt.
Maar daar kan het, omdat daar twee
elkaar volkomen vreemde werelden
naast elkaar bestaan: de westerse en
de oosterse. De oosterse, die eigenlijk
niet van deze eeuw is (en dat ook niet
wil zijn.De westerse, die aan de
eigen problemen eerlijk gezegd meer
dan de handen vol heeft, maar die
bovendien weinig medewerking van
de oosterse ondervindt als het gaat
om de wantoestanden in de huisvesting
der Arabieren te verbeteren. Men bouwt
eenvoudige, moderne wijken voor de
Arabieren, doch het succes is gering:
Europeanen een rol, maar dat de laat-
sten er met dat al wel eens wan
hopig onder worden en dat ook de
geneeskundigen met de handen in het
haar zitten de kindersterfte onder
de Arabieren is verschrikkelijk!
wie zal het verwonderen?
Verwonderen doet men zich over dit
lage levenspeil der bevolking alleen,
ais men ziet, welk een hoge beschaving
dit land 15001700 jaar geleden heeft
gekend: de Romeinse, waarvan tal van
sporen zijn overgebleven. Zelfs de
„onderbouw" van complete steden, die
beschikten over waterleiding (met lo
den buizen en met afsluitkranen, zo
als wij die heden ten dage nog ge
bruiken), met een perfect riolerings
systeem en met badhuizen, die warme,
lauwe en koude baden hadden. Maar
dat is een verhaal op zichzelf.
DIT LAND, ALGERIE, is een
wonderbaarlijk land; verrassend
voor de westerse bezoeker. Een
land; waar hard gewerkt wordt
zij het niet door de Arabieren
dat een bloemen- en een planten-
paradijs is, wanneer men tenmin
ste het moment van zijn bezoek
weet te kiezen (Mei!) en dat qua
natuurschoon en bezienswaardig
heden voor geen der West-Euro-
pese toeristenlanden behoeft onder
te doen. Integendeel: men vindt er
een kust, mooier en véél rustiger
dan de Rivièra; men heeft er ber
gen en kloven (de „gorges"), die
zich met de Zwitserse kunnen me-
In het Noorden van Afrika, tus
sen Middellandse Zee en Sahara,
ligt 'n bergachtig en toch vrucht
baar „eiland". Het is het Atlas
gebergte met zijn groene dalen
en zijn zachtglooiende hoogvlak
ten, waarop het graan golft en
die zch honderden en honderden
kilometers lang en een honderd
breed tussen de bergruggen van
de Grote en de Kleine Atlas
uitstrekken. In dat, ons goed
deels onbekende gebied, omvat
tende de „staten" Marokko, Al
gerië en Tunesië, voltrekken zich
momenteel belangrijke verande
ringen, zeker niet alleen op po
litiek gebied. Een onzer mede
werkers heeft een bezoek ge
bracht aan Algerië en kon daar,
mede dank zij de medewerking
van ingeneurs van de Ponts et
Chaussées (de Rijkswaterstaat),
kennis nemen van de enorme wer
ken, die er vooral op het gebied
van de „bewoonbaarmaking" van
het land worden uitgevoerd om
de grote achterstanden in te ha
len en de onmetelijke rijkdom
men van dit land productief te
maken. Onze medewerker, die
tegelijk de gelegenheid kreeg om
land en volk enigermate te leren
kennen, heeft zijn ervaringen
vastgelegd in enige artikelen,
waarvan wy hierbij het eerste
publiceren: een schets van „het
land Algerië."
gische; Italië kan afgunstig zijn op
de oude Romeinse ruïnes en IJs
land op de warmwaterbronnen. En
over die rijkdom aan toeristische
verrukkelijkheden is dan de pikan
te oosterse saus gegoten. Een saus,
die deze wereld voor ons gevoel
omgeeft met een mystiek, we zou
den zeggen „testamentisch" waas
ten; de druipsteengrotten zijn even i en haar daardoor eens zo aantrek-
rijk aan natuurschatten als de Bel- kelijk maakt.
IN 1836 OVERLEED TE CHOISY-LE-ROI een oud militair van het Franse leger, Claude Josepl
Rouget de Lisle genaamd. Het bericht van zijn dood ging van mond tot mond door het kleine plaatsje
waar iedereen hem kende, aangezien hij met afgem eten passen elke dag een wandelingetje placht te ma
ken, hier en daar halt houdend voor een praatjeWanneer er vreemdelingen kwamen in het plaatsji
maakte men hen attent op de stramme oudgedien de, die, als hij in zijn sas was, met een zeker verge
noegen kon verhalen van die grote dag in zijn leven, waarop hij werd geïnspireerd tot de nationale
hymne, de Marseillaise. In de houding gaf hij dan met zyn bevende, oude stem dit lied, zyn lied voor hen
ten beste: „Allons enfants de la patrie, le jour de gloire est arrivé!"
Claude Joseph Rouget,
in 1760 geboren, ontvangt
een militaire opleiding, eerst
te Parijs, daarna op de in-
fanterieschool te Metz en
de genieschool te Mézières.
In 178U wordt hij tweede
luitenant bij het corps
royal de génie. In zijn
donkerblauwe wapenrok
met zwartfluwelen borst
maakt zyn fiere gestalte en
zijn regelmatig gezicht met
blauwe ogen en rossig
haar op zijn kameraden een
prettige indruk. In Greno
ble, fort Mont. Dauphin en
de Franse Alpen, waar hij
achtereenvolgens enige tijd
dient, wordt hij bij zyn
mannen populair dodr zijn
talenten als
dichter en musicus.
In 1789 breekt de revo
lutie uit. De gedachten, die
de revolutie verkondigt,
vinden weerklank in Rou-
gets hartZij inspireren
hem tot een vrijheishymne.
Als het verlangen naar
Parijs, het brandpunt der
revolute, hem te machtig
wordt neemt, hij verlof om
daar de helden van de dag
te gaan toejuichen. In zijn
bagage neemt hij drie
theaterstukken mee, die hy
in Parijs gespeeld hoopt te
krijgen. Hiermede heeft hij
weinig succes, evenmin als
met het blijspel „Cécile en
Hermance", waartoe hij
op verzoek van de bekende
componist Gréty zyn me
dewerking verleent.
In 1792 bevindt Rouget
zich als kapitein te Straats
burg. Hij wordt in de ho
gere Franse kringen gast
vrij ontvangen, want zijn
goede manieren en dich-
tersgaven maken hem tot
een aangename gast. Zo
brengt hy nogal eens zijn
vrije uren door ten huize
van burgemeester Dietrich,
die evenals zijn gastvrije
vrouw, Louise Ochs, een
groot liefhebber van mu
ziek en literatuur is. Samen
maken zij graag muziek:
de burgemeester zingt
graag, zijn vrouw
piano en Rouget voegt zich
bij hen met zijn viool.
Hoewel ver van Parijs
gelegen was Straatsburg
in die dagen allerminst een
stille stad,, waar men wei
nig van de revolutie merk
te. Integendeel: als Frank-
rijks belangrijkste Rynves-
ting lag het op de schei
ding van het revolutionai-
fjMSTREEKS 750 JAREN vóór Chrls-
u tus leefde er in een klein plaatsje
in het tienstammenrijk Israël een
priester, genaamd Hosea. Hij verzorg
de de offers voor de Here God. Wiens
wezen heilige liefde is.
Hosea was getrouwd, maar zijn hu
welijk was hem een bron van grot#
zorgen en veel innerlijke strijd. Gomer,
dochter van Diblaïm, was de naam
van zijn vrouw. In den beginne was
het huwelijk nog vrij gelukkig. Gomer
schonk hem een zoon, die hij Jizreël
noemde, wat „God zaait" betekent.
Maar daarna kwam er een erge ver
slechtering in zijn huiselijk geluk. An
dere moeders worden door een kind
aan huis gebonden, maar het leek wel
of Gomer er hoe langer hoe meer los
van geraakte. Er openbaarde zich bij
haar een wonderlijke neiging tot uit
huizigheid. En het meest zag men haar
in de buurt van de gewijde kapellen,
waar de onder Jerobeam II toegelaten
Baaldienst een vrijbrief gaf voor los
bandigheid en ontucht. Ondanks deze
bittere levenservaring bleef Hosea het
ideaal voor ogen zweven van het goe
de huwelijk, waarin liefde en trouw
het hoogste zijn. Hosea bleef trouw
aan zijn vrouw. Dit huwelijksideaal,
doorkruist door zijn eigen wedervaren
werd hem het symbool voor de ver
houding van God tot Israël. En met
nog warmer gloed en innerlijke over
tuiging dan tevoren getuigde hii oij
het altaar des Heren van Gods liefde
en trouw voor Israël, vroeger en nu.
Maar de mensen luisterden steeds min
der naar hem. Zij gingen liever naar
de bedevaartplaatsen van Baal, gewijd
aan losbandigheid en ontucht. Toch
geeft Hosea het niet op. Het heil van
zijn volk staat op het spel. Het volk
moet het gericht worden aangezegd.
En wanneer hem dan een tweede kind
geboren wordt, een meisje, noemt hij
het „Lo Rüchama", wat „onbemind"
betekent. Zijn derde kind kreeg de
treurige naam „Lo Ammi", dat is „niet
mijn volk". Dit verwilderde volk, zo
meende Hosea, is bij God onbemind,
kan niet meer Zijn volk zijn.
En wij, levend in 1953, stellen de
vraag: Kan dit in vele opzichten ook
verwilderde en losgeslagen Nederland
se volk nog wel Gods volk heten?
Toch had Hosea met de negatie geen
vrede. Hij wist dat hij bij de oordeels-
prediking niet mocht blijven staan.
Het moet erbij gezegd, direct: God
blijft de afvallige trekken en spreken
naar haar hart, zoals hij, Hosea, zijn
afvallige vrouw bleef trekken en lok
ken. Gods liefde s immers trouwe
liefde? God laat niet varen het werk
Zijner handen! En om zijn prediking
kracht bij te zetten, veranderde hij de
namen van zijn tweede en derde kind.
„Onbemind" werd „Welbemind" en
„Niet mijn volk" werd „Wel mijn
volk".
Persoonlijk geloof ik, dat Hosea's
vrouw zich ten slotte toch door diens
trouw, die nooit vroeg en altijd gaf,
die altijd de dingen weer goed wilde
maken als zij, de schuldige maar wilde,
gewonnen heeft moeten geven. --
Zo zullen wij ons ten slotte aan God
gewonnen moeten geven. Welgelukza
lig, wie de weg, de dood-simpele weg,
naar Gods gemeenschap durft inslaan.
Dan gaat dat woord, dat Hosea eens
sprak tot het volk Israël ook ons aan
spreken: „Ik zal u Mij tot bruid wer
ven voor eeuwig. Ik zal u Mij tot
bruid werven door gerechtigheid en
recht, door goedertierenheid en ont
ferming. Ik zal u Mij tot bruid wer
ven door trouw, en gij zult de Here
kennen."
C. J. RASCH.
vrijwilligers hebben nu hun lied. Het
geeft hun moed op het slagveld, ver
re Frankrijk en die gebie- kwikt hen tijdens de eindeloze dagmar-
vorsten sen- Dit is het lied- dat uitdrukking
geeft aan hun gevoelens voor het va-
den
zich
lutie
Ook
waarvan de
opmaakten de
te gaan bestrijden, derland.
vertoefden in deze
streken vele emigranten.
In de club „Auditoire du
Temple Neuf" vindt Rou
get geestverwanten inzake
zijn revolutionaire idealen.
OP ZEKERE DAG houdt burgemees
ter Dietrich voor het stadhuis, het
vroegere Palais de Rohan een gloed
volle rede, met het doel vrijwilligers
te werven om het bedreigde vaderland
te beschermen. De mensen raken in
opwinding: het vaderland in gevaar
de een na de ander meldt zich aan als
vrijwilliger.
Maar hun ontbreekt een lied, waarin
zij de bruisende gevoelens, die hen
beheersen en buiten zichzelf brengen,
kunnen uiten. De revolutieliederen
„Carmagnole" en „Ca ira" zijn niet le
vendig en uitdrukkingsvol genoeg
Banaal klinken deze uit hun borst, die
gloeit van vaderlandsliefde. Hun ge
voel zoekt een uitweg, doch vindt die
niet in een passend lied.
Ook de vrijheidshymne van Rouget,
onlangs ten doop gehouden, is te plech
tig en lang niet opwekkend genoeg.
De kameraden sporen Rouget aan tot
het componeren van een waarlijk krijgs
haftig lied, dat hen zal bezielen, als
zij ten strijde trekken.
IN APRIL WORDT ER ten huize van
j burgemeester Dietrich een groot avond-
feest gegeven om het vertrek der vrij
willigers te vieren. Het bericht, dat de
oorlog is verklaard is zojuist binnen
gekomen, de grote oorlog tegen de vij
anden der revolutie.
„Leve de vrijheid! Leve de Natie!"
Waar is echter het lied, dat onze ge
voelens vertolkt?
Dietrich smeekt Rouget om een hym
ne voor de vrijwilligers. Verhit begeef!
deze zich naar zijn kamer in de Grande
Rue. Beneveld door de champagne en
de opgewonden sfeer, die de avond ken
merkte, grijpt hij naar zijn viool. Ge
luiden, klanken, woorden, muziek klin
ken verward in zijn hoofd. Dan maakt
zich de inspiratie van hem meester:
heeft neergeschreven, werpt hij
afgemat te bed, om na slechts enkele
hij wordt een werktuig van de Muze, uren slaap het huis al weer te verlaten
die hem tot ongekende hoogte doet stjj- 0p weg naar Burgemeester Dietrich,
gen. Alles, wat er de laatste jaren is Na enkele maten gehoord te hebben
gebeurd, wat hij gezien en gehoord roept deze verrast uit: „Dit is het, Rou-
get. Laat onze vrienden vanavond weer
heeft, wordt weer wakker in hem. Hij
schrijft muziek en woorden neer in een komen om dit tê" horen!"
roes: „Allons enfants de la patrie, le
jour de gloire est arrivé!" Voorwaarts
kinderen des vaderlands, de dag der
roem is aangekomen.
OOK IN DE STAD Marseille heeft de
oproep om vrijwilligers gehoor gekre
gen. Enige honderden trekken naar het
Noorden, acht en twintig dagen mar
cheren. Zij kennen de nieuwe hymne,
het lied der vrijwilligers, die hun land
gaan verdedigen.
1 Zingende trekken zij Parijs binnen:
dit lied heeft hen telkens weer door de
pittige muziek en de opwekkende woor
den moed gegeven. Acht en twintig
dagen vergezelde het hen: het is a.h.w.
hun lied geworden.
Voortaan heet het dan ook La Mar
seillaise het lied van de vrijwilligers
's Avonds na het diner kondigt Diet- uit Marseille. Het was het lied der vrij-
rich de nieuwe hymne aan als: Chant williger's, maar het wérd het Franse
de l'Armée du Rhin, Lied van het Rijn- volkslied, dat op de 14e Juli, als overal
leger. Als champagne werkt de muziek in Frankrijk de val der Bastille als
op de aanwezigen, die, verrast, Rouget het begin der revolutie wordt herdacht,
ALLES IS, IN deze zeven coupletten
vervat. Als hij de laatste woorden gelukwensen met deze schepping. De weerklinkt.
Rouget de Lisle zingt voor de eerste mval de Marseillaise