Oud-Westfriese Boerenbruiloft was folkloristisch evenement een Snapper en v. d. Idsert exposeren in K. C.B. Kees Stet kreeg een moidje toegewezen Har Scheepens, een auteur in opkomst Gert vond Aagie „an ut Keis- en broóddoikie" 't blad treft doel „Da's mooi geweestin Opmeer Levenswijsheid Sterftecijfer jonge kinderen daalt In Nederland sinds 1938 met vijftig procent NIETS VOOR NIETS ZESDE BOEK zal in Januari verschijnen K^AfDW 3 A.ÜOÜSTTJS IT"", i het Engels zet- :ht op je." Weken, ngstige spanning, int waarin ze had brief kwam Ze et te openen; toen d viel er een ver- van een Cocktail. oegeleldende brief da. ook Ik ben ja ebleven Sinds kort ik eigenaar van lonthandel in Fort ion. Wil je mn nog 1'" Kort geleden innie en Llnda ge in de grote kerk jdmonton Toen sten afscheid had- nomen omhelsde ijn vrouw en keek in de ogen. „Llnda", ht. „Je was onver, je bent onveran- is wat vader on- ■eef over z'n Cock- ■tten", lachte ze. lij peinzend, „blijk- dietwee bij elkaar, sigaret ea't geluk." t om je te omsingelen, zo rschijnen, neem je haar op ;n?" „Ik voel waar je heen ijl hij een Mauser-pistoo1 omt er niet door! Laat aa Toen inspecteur Barendse rijden, was de auto nog :komen of een kogel door- gevolgd door een tweeae idse liet zich opzij vallen de frictiepedaal gleed, dai ïad om de wagen op ae i brengen. 70NDAG hebben de landelijke dorpjes Spanbroek en Opmeer een hoogtijdag: beleefd, waarop de sfeer van honderd iaar herleefde, toen op glorieuze wijze, geljjk het in die dagen geschiedde, een bruiloft werd gevierd en wel van de bruid Aagie (Kie Langedijk) en bruidegom Gert (Jaap Rens), welk paar we met recht een „kuin steltje" kunnen noemen. Ofschoon alles echt leek, daar speelnoot Hoog, speelnoot Laag, de wederzijdse ouders, de grootouders van de bruid, Oom Gert en Peet Maartje, Oom Klaas en Tante Neel, Oom Gerbrand, Oom Kees Stet uit Ierswoud, Peet Aaltje en heerskip Keijzer in oud-Westfriese klederdracht van de partij waren, was dit alles slechts een opvoering van een vooropstelde gefingeerde „trouwerij", wat overigens de nodige moeite heeft gekost. Het heeft nogal enig „spul" gegeven eer er voldoende Westfriese kappen, sieraden en beu geltassen bijeen waren om vijftig dames daarmede te tooien. Voor de heren moesten her- en derwaarts witte slobkousen, zwarte schoenen met gespen, kuit broeken, vesten, jakken, goudse pijpen etc. worden geleend. Verder heeft de Schermer dansgroep handen vol werk gehad om de ongeveer honderd medewer kenden enige dansen en een aantal oude bruiloftsliedjes te leren. HET was een drukte van belang bij het oude raadhuis in Spanbroek, waar de folkloristische stoet zich opstelde. Een legertje camera-mensen had zich daar opgesteld om het bruidspaar en „de familieleden na de denkbeeldige huwelijksvoltrekking het raadhuis trapje te zien afdalen en dat gebeuren vast te leggen. Hierop was het „voet volk" de gasten behulpzaam bij het „beklimmen" der wagens, die hen naar het feestterrein van de weduwe Klaver in Opmeer zouden brengen. Burgemeester H. J. M. Keyzer in vol ornaat, voerde de stoet in zijn functie van „heerskip" te paard aan. Een groot deel van Spanbroek en Opmeer was uitgelopen om deze optocht gade te slaan en de deelnemers toe te jui chen. Op het terrein had inmiddels een behoorlijk aantal belangstellenden een plaats gevonden; „men" had evenwel geen uitverkocht huis, wat de organi satoren van de stichting „Tentoonstel ling Opmeer en Omstreken" zeer ze ker niet meegevallen zal zijn. Dit was de derde maal, dat er sinds 1922 een oud-Westfriese bruiloft in Opmeer werd gehouden. „Ut hield er nagal wat an eer ut spul voor mekaar was", want het uit stappen nam haast vanzelfsprekend veel tijd in beslag. Blijkbaar was het paardrijden voor burgemeester Keyzer Tijdens de folkloristische op tocht, welke Zondagmiddag door Spanbroek en Opmeer trok, heb ben we met grote interesse de zes sjezen, de Speelwagen, de zeven Boerenwagens, de Kriekel- wagens en de Barouchette be wonderd. Daarbij is ons opgeval len, dat deze wagens feitelijk een spiegel hunner tijd zijn, toen de ambachtslieden een groot schep pingsvermogen hadden en er ook tijd voor was om dat tenvolle te ontplooien. De rijk bewerkte wa gens zijn waarlijke pronkstukken, welke koste wat het kost voor het nageslacht bewaard dienen te blijven. Uit die tijden dateren vele spreuken, die een belangrijke dosis levenswijsheid bevatten, hetgeen we onze lezers nog eens onder het oog willen brengen. De Speelwagen uit 1863 voerde het opschrift met zich mee: „Al die mij ziet, En niet mag lijden, Die keert zich om, En laat mij rijden, Al is de weg, Ook recht of krom, En zie niet om." Een Boerenwagen uit 1871: „Heer op de wagen, Boer in de dreven Nel aan mijn zijde, Spelend door 't leven." Een boerenwagen uit 1867: „Wanneer je ouder wordt, leer je de menschen kennen. Je moet aan hunne streken gewennen. Naar wij de menschen kennen leeren Gaan wij onze koeien meer waardeeren." &en Boerenwagen uit 1860: Wanneer men den mensch paf honderd dagen Wat zou hij klagen. Maar nu hij weet nan uur noch tijd, Nu leeft hij vroolijk en verblijd. wat ongewoon, want met een soort paradepas bet ad het heerskip nader hand het terrein. Met muzikant Ge rard Volkers voorop begaf het gezel schap zich onder het zingen van „myheer van Stralen, die brave kapi tein.... naar de in een V-vorm ge plaatste tafels, waar de tulbanden, de spouwers, de bolussen, de soezen, de krentebollen en de koffie al op hen stond te wachten. Allereerst verkreeg heerskip Keyzer het woord, die zich ietwat bedeesd gevoelde, nu hij dit gelukkige bruidspaar mocht toespreken en gelukwensen. Spreker noemde het een eer voor dit paar, dat zij in het dorpje Opmeer, nabij een der grootste zuivelfabrieken' „Aurora", op een „boerenbedoeninkje" in wel varend West-Friesland kwamen te wo nen. Het heerskip raadde het paar aan vooral erg zindelijk met de melk te zijn en vooral geen water bij de melk te doen, „Gij beiden dient niet alleen goed voor elkander, maar ook goed voor de meiden en de knechts te zijn", aldus spreker. Deze eerste spreker dankte de we derzijdse ouders voor hetgeen zij aan de opvoeding van hun kinderen had den besteed en verzocht hun eventueel zo vriendelijk te zijn het jonge „stel" iets toe te stoppen, als mocht blijken dat zij wat tekort kwamen om de pacht te voldoen. Het is een voor recht, dat U beiden niet behoeft te emigreren met de „Johan van Oldenbar- neveldt". Niet dat ik iets tegen Johan van Oldenbarneveldt heb, dat was een beste man, maar de boot, die naar hem is genoemd, neemt al onze beste boeren naar andere landen mee. In ons land is er Iandhonger, doordat er voor elke boer geen land is. Het is daarom een voorrecht, dat het bruids paar zich aan de Zuiderpade kan ves tigen. Nadat spreker de jonge echte lieden nog op het hart had gedrukt goed de boeken bij te houden, sprak hij de wens rit dat ze lang en geluk- Heerskip Keyzer, zich van zijn statie bewust, feliciteert Gert en Aagie met het feit, dat zij in de echt zijn verbonden en drukt hun op het hart op hun boerderij zin delijk met de melk om te gaan en vooral geen water in de melk te doen. Links van burgemeester Keyzer zetelt burgemeester Posch uit Stompetoren, voorzitter van de Schermer Dansgroep. kig mochten leven, waarmede allen onder gejuich instemden. 0P EEN BRUILOFT worden dikwijls onthullingen gedaan, zoals ook door Krelis, de vader van de bruid (de heer Kay). Hij bracht aan het licht, dat Gert het eerst bij een ander „moidje" aan het Obdammer „doikie" geprobeerd had, doch dat liep niet mee, daar ze met een „zwere flens" te bed lag. Toen is hij bij Aagie de Jong terecht geko men, doch ook dat viel de eerste keer niet erg „an", doch het is er toch van gekomen. Vader Krelis benoemde Oom Jan tot Cantor (Jan Dirk Buis) en Wullum (Jan Koster) tot ceremonie meester, de schrijver van de tekst voor deze bruiloft, die hun functies spon taan aanvaardden. Wullum nam hierop de teugel en gaf op goede wijze leiding. Nadat er gezamenlijk het lied „Welkom vrien den bij elkander" was gezongen, zeg den de bruidsmeisjes, „nichies van oorn Soimen en Peet Loip", een versje op. Steeds hoorde men het gerinkel van een enorme bel, als de ceremoniemees ter wat op zijn lever had. Natuurlijk werd er na de een of andere speech het bruiloftsdeuntje „Da's mooi ge weest" gezongen. Op voorstel van Wullum werd vervolgens „Het Lof aer boeren" ten beste gegeven. Opeens werd er „Weer bloift de woin" uitge roepen en prompt kwamen „kasteloin" Jan Swart en zijn vrouw Trointje met flessen „brandewoin" aandragen. Nu werd het tijd om te „toosten", waarmede de ceremoniemeester een begin maakte. Hij zette de bruidegom eens lekker in „ut zontje" door te ver tellen, dat de laatste Aagie „an ut keis- en broóddoikie" had ontmoe;, waar ze eigenlijk een beetje op een „achteroffie weunde". Staande werd daarop en lang zullen ze leven op het jonge paar uitgebracht. Oom Kees uit Ierswoud liet zich niet onbetuigd door hierna op het bruidspaar te „toosten en te vertellen van die ..rot rot", welke in de mond van Breggie Meerenboer „vlogen was". Grootvader Stam bracht een dronk op het paar uit. Oom Klaas (Helder) „het ok nag een gnap woordje zoid". Intussen was het ogenblik aangebro ken, waarop de dansvloer werd bevolkt om de „Schaatsenrijder", de „Kruispol ka", de „Dans met de Brandewoinkom", „Donder in 't hooi" en „Slaapmuts' te dansen. Oom Gert uit Hauwert viel met zijn gatje in het water, want hij bleef in zijn toespraak steken. Gelijk viel Peet Maartje in en zo kwam alles op zijn pootjes terecht. Van hen kon het bruidspaar een „pronk" van een kope ren doofpot jn ontvangst nemen. Na Speelnoot Hoog kreeg Oom Gerbrand het woord, die een dronk wijdde aan het „keis en broóddoikie", zijnde de ring dijk van de Berkmeer. Op Oom Kees volgde Peet Aaltje, die het jonge paar te gast noodde als de pruimen rijp wa ren. doch niet met „skoonmakerstoid". Hierna werd opnieuw een dronk op bruid en bruidegom uitgebracht. Na het zingen van „Ik heb je meer gezien" verkreeg de bruidegom liet woord, die alle „feistgenoten" beslist aanraadde eens aan te komen. Na een ietwat stijf begin waren de deelnemers wat los gekomen, zodat men dra aan het verzoek van de ceremoniemeester om te dansen, voldeed. Toen kon men genieten van het „Groffkoppen", de „Duitse Polka", de „Schotse Drie", de „Boerenschots" en de „Keizerhof Pol ka" ,dit alles onder leiding van pianiste mevrouw Swager, harmonika-speler Gerard Volkers en bassist Jan Fran sen. Er is een „toid van kommen en een toid van gaan", klonk er even la ter uit de mond van Wullum, die con stateerde, dat „ut feist of was". Hij dankte de ouders voor dit mooie „feist, dat ze anboden hewwe". Tenslotte was het de taak van de vader der bruid om alle aanwezigen te danken. Met het „Hazenjagen" werd deze bruiloft besloten, waarmede de folklore is hooggehouden. We zouden even willen opmerken, dat het contact met de „muziek" slecht was, waardoo- de zang dikwijls niet tot haar recht kwam. Kees Stet viel ons in die zin tegen, dat hij niet meer ten beste gaf. Dat zou ongetwijfeld nog meer kleur aan het geheel hebben gegeven. Voorts vie' liii enigszins uit de toon, doordat Kees geen hoge hoed droeg. Resumerend kunnen we vaststellen, dat deze „bruiloft" alleszins geslaagd mag heten, waaraan het mooie weer niet weinig heeft bijgedragen. Onder het gezang van „Aju, we moeten el kander groeten" trok men nog eenmaal met de paard en wagens door de ge noemde dorpen. De gasten van het bruidspaar trok ken in sjezen en boerenwagens door Spanbroek en Opmeer naar het feestterrein, „Ze hadde merakel veul sleik", wat onder meer op het gezicht van ceremoniemeester Wul lum Jan Koster) te lezen valt. In de tijd van grootvader en -moeder was het in West-Friesland een hele ge beurtenis als er een jong „steltje" ging trouwen, want dan kregen de fa milie en de vrienden een uitnodiging om op de bruiloft te komen. Natuurlijk moesten er „stikkies" worden geleerd, want het voordragen vormde een be langrijk onderdeel van een bruiloft. Voor de nichten en neven was het al tijd een ietwat gespannen tijd, want dan mocht je een jongen respectieve lijk een meisje vragen, waarmede je de bruiloft zou opluisteren. Speciaal voor de „moidjes" wat dat een evene ment, aangezien zij niet gewend wa ren daartoe alle initiatief te nemen. Daar kwam nog bij, dat als een'deern een vrijer Op het oog had, kon de laat ste het aanbod van de hand wijzen en dan moest zij weer „op zoek". In de periode, welke aan de oud- Westfriese boerenbruiloft, die gisteren in Opmeer is gehouden vooraf ging, moet het Marga Koelemeyer uit Span broek ongeveer zo zijn gegaan, toen haar adspirant-Kioris, W. Veldt, de uit nodiging „ofskreef". Zij heeft zich toen tot burgemeester Posch gewend met de vraag of die eerste burger uit Stompe toren geen vrijer voor haar wist. De burgervader kwam toen met het idee om Kees Stet uit Ierswoud daarvoor „an te schieten". Zonder dat Marga of liever gezegd Riet-zo is haar „daagse" naam-Kees kende of ooit eerder had gezien, waagde zij het er op. We zi.in getuige geweest van de eerste ont moeting en we moeten eerlijk vaststel len. dat die allerhartelijkst was. Het is dit „paar" tijdens de bruiloft vast goed bevallen, want na afloop vertelde Kees ons, dat de verloving „er deur" was en dat we het vandaag in de krant zouden kunnen lezen. Een Westfries spreekwoord zegt: „Van bruiloften komt bruiloften". Zover zal het echter wel niet komen, daar de echtgenote van Kees Stet. die vanaf de tribune een oogje in het zeil hield, er wel een stokje voor zal steken. Olijk kijkend zit Oom Kees Stet uit Ierswoud „brad an" naast zijn toe gewezen „moidje", Riet Koelemeyer. Zowaar een „kuin stel"! Zij hebben zich reeds tegoed gedaan aan de tulband, de spouwers en wat voor lekkernijen er meer deel van de feestdis uitmaakten. Links ziet men een lid van de Schermer Dansgroep, tevreden trekkend aan zijn Goudse pijp. Uit een statistisch rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie blijkt, dat het sterftecijfer voor jonge kinde ren sedert 1938 in de meeste landen gestadig is gedaald. In sommige lan den daalde het sterftecijfer, vergele ken met vóór de oorlog, zelfs met vijf tig procent. o.a.° in Nederland en de V. S„ in Engeland met drie en vijftig procent, in Zweden met zestig procent, in België met vier en dertig procent- Verder is uit het rapport te lezen, dat kinderen het meest kwetsbaar zijr. in de eerste vier levensweken. In 1944 bereikte het sterftecijfer in Nederland, Frankrijk en enkele andere landen, die het meest van de oorlog te liiden had den. een ongekende hoogte. In Duits land werd het hoogtepunt in de sterfte van ionge kinderen kort na afloop van de oorlog bereikt. Blijkens de gegevens in het rapport stierf vóór de oorlog drie tot vier en twintig procent van de levend geboren kinderen in de ver schillende landen, voordat zij een jaar oud waren. In 1950 bedroeg het per centage twee tot zestien procent. „Het Nederlandse probleem van dc kunstenaar en zijn kunst wordt wel op zeer tekenende manier gekenschetst door de publieke opinie die in hen niet veel meer dan een stelletje „gekke kerels" ziet Behalve dan, wanneer men ze nodig heeft! Het is eigenlijk een schandaal dat hijvoorbeeld dc «VVV te Bergen het aangedurfd heeft om op de vakbekwaamheid van de Bergense kunstenaar hij het organiseren van een bloemencorso een beroep te doen, zonder bereid te zijn hen hierbij voor de door hen te verrichten prestaties te belonen". Deze klacht uitte de heer J. Schekkerman tijdens een interview dat wij Zaterdagmiddag naar aanleiding van dc opening van een kleine tentoonstel ling van werken van Henk van den Idsert en Rein Snapper met hem hadden en hij bracht hiermede, tijdens een levendige discussie waaraan ook de heer Van den Idsert deelnam, het probleem van de kunstenaar en deze tijd op het tapijt. Een probleem dat culmineert in de bijna volslagen apathie die het Ne derlandse publiek ten aanzien van de beeldende kunst koestert. Een onver schilligheid die slechts door een kunst zinnige opvoeding van de jeugd min of meer effectief bestreden kan wor den' en die alleen dan geactiveerd wordt wanneer de sensatie de kunst doordringt en de publieke opinie zich Zoals wij één dezer dagen reeds in een kort bericht hebben gemeld, is de eerste prijs van de onlangs gehouden Groot Kempische Cultuurdag te Hil- varenbeek toegekend aan de Alkmaar der, de heer Har Scheepens. Deze Cultuurdag is een jaarlijks terugkerende indrukwekkende manifestatie van alles, wat door kunstenaars geboren in het Nederlands sprekend deel van België beneden de Moerdijk, tot stand werd gebracht. Het is daarbij volstrekt niet nodig, dat deze kunstenaars hun werk inzen den. Een onafhankelijke jury neemt eigener beweging kennis van de schep pingen in woord en beeld van Zuid-Nederlanders en Vlamingen. Aldus besloot de jury voor literatuur, bestaande uit de auteurs Anton van Duinkerken (Nederland), Emiel van Hemeldonck (Vlaanderen) met als derde lid de K.R.O.-medewerker Jan Naaikens, tot toekenning van een prijs van 250.voor het beste in 1952 verschenen bock, geschreven door een Zuid- Nederlander of Vlaming, aan Har Scheepens voor zijn roman „De Haan kraait ten derde male". Het zou ons binnen het bestek van dit artikel te ver voeren een uit treksel van het door de critici om zijn kwaliteiten zeer geprezen boek weer te geven. Wij willen slechts memore ren, dat na het verschijnen van dit werk de literaire medewerker Staf Weyts van de Belgische Nationale Ra dio Omroep in de rubriek „Boeken schouw" naast een. vleiend oordeel als zijn overtuiging te kennen gaf, dat de heer Scheepens als auteur een roeping te vervullen heeft. Dr P. H. Ritter Jr was in de gele genheid een uitvoeriger bespreking voor de AVRO-microfoon te geven, waarbij hij naast een critische be schouwing moest erkennen,, dat de heer Scheepens een roman in grote stijl, breed opgezet en vol van diep zinnig begrip voor het menselijk le ven had geschreven. Dr Ritter constateerde met vreug de, dat in de heer Scheepens een Ne derlands schrijver van formaat aan het opkomen is. Kort vóór haar overlijden schreef Top Naeff in „Het boek van nu" dat „De haan kraait ten derde male" als een opmerkelijke roman van een nog onrijp maar in wezen sterk talent mocht worden beschouwd. Toch is dit boek niet het eerste werk. dat van de heer Scheepens verscheen. In 1946 publiceerde hij zijn eerste roman: „Grillig Geld", een jaar later reeds gevolgd door „Het gevecht met de Duivel". In 1948 werkte de auteur aan het derde werk: „Godin", dat in 1949 van de pers kwam en in 1950 ver scheen „Rood als scharlaken", waarna in het najaar van 1952 „De haan kraait ten dorde male" volgde. Het bekroonde boek en de vier voorafgaande werken hebben gemeen, dat zij alle in Brabant spelen zonder daarom streekromans te mogen worden genoemd. Toch behoeft dit Brabantse accent in zoverre niet te verwonderen, daar de heer Scheepens juist Zaterdag twee- en-veertig jaar geleden in het dorpje Gilze nabij Breda werd geboren. Hij koos een loopbaan bij het onderwijs en volgde de lessen aan de kweekschool ..Sint Louis" te Oudenbosch. Na het behalen van de acte van onderwij zer volgde zijn benoeming in deze functie te Lisse en vervolgens in Hil- iegom, waar hij tien jaren werkte. In- midlels studeerde de heer Scheepens voor de acte M.O. Nederlandse taai" en letterkunde en toen hij ook deze ver wierf. werd hij in 1941 als leraar aan de RHBS te Alkmaar benoemd en ves tigde zich op de Graaf Jankade 4. De heer Scheepens verzekerde ons, dat hij sedertdien van Alkmaar is gaan houden en zeker geen plannen koes tert zich in de loop van de tijd elders te vestigen. Met het bezit van een dergelijk au- aan zijn zesde boek „Grimmig verle den" dat in Januari a.s. ter gelegen- teur kan Alkmaar zich gelukkig prij zen, terwijl de HBS-ers het zich tot een voorrecht mogen rekenen de heer Scheepens tot docent te hebben. Deze legt intussen de laatste hand heid van de Boekenweek zal verschij nen en evenals al zijn vorige werken bij Nijgh en Van Ditmar wordt uitge geven. HAR SCHEEPENS meester maakt van buitennissige of „onzedelijk" genoemde kunstprestaties. „Het is echter niet alleen dit aspect dat de huidige situatie van de kun stenaar en zijn kunst tekent", aldus de heer Schekkerman, „ook van over heidswege is men niet in staat geble ken zich op te werken tot een oprechte belangstelling, laat staan waardering voor de kunstenaar. Natuurlijk mag men blij zijn, dat de garanties voor een minimum levenson derhoud door de Staat in het leven zijn geroepen. Meer dan ondersteuning waarvoor de kunstenaar een zeker aan tal schilderijen „aflevert" is dit echter niet. „Het is om te huilen", aldus de heer Schekkerman, „dat duizenden schilde rijen waaronder uitstekende werken in kelders opgepakt en zelfs in speciaal voor dit doel gehuurde pakhuizen weg gestopt zijn. Men doet er niets mee! Als men dus bedenkt, dat zowel het publiek als de overheid van practisch geen enkele waardering blijk geeft, dan mag men bewondering hebben voor de moed, die schilders, graveurs en tekenaars bij het prijs geven van hun werken aan de pers en de publie ke opinie, steeds weer opbrengen. Als men de geëxposeerde schilde rijen, aquarellen en houtsneden in de kunstzaal van de Rustende Jager, zelfs bij oppervlakkige beschouwing beziet, dan kan men een gevoel van spijt niet onderdrukken wanneer men hier bij bedenkt dat de gemiddelde Neder lander voor dit werk zulk een geringe belangstelling aan de dag legt. De doorzichtige aquarellen van Rein Snapper over Amsterdam, kleurig en luchtig evenals zijn prachtige houtsne den waarin hij zich een waar meester toont, hebben niets „buitenissigs of raars". Een enkel verklarend woord bij een werk van Henk van den Id sert, als bij zijn visie op de achterkant van het Oude Hof tijdens een vroege voorjaarsochtend, waar de kou en de kaalheid een mooie en vooral ook duidelijke vertolking hebben gevon den, moet (zou men zeggen) toch voor een ieder aanvaardbaar zijn. Men kan ook alleen maar hopen dat deze tentoonstelling van uitstekende en helemaal niet zo kostbare werken, door velen mag worden bezocht.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1953 | | pagina 5