Oud-Westfriese Boerenbruiloft was
folkloristisch evenement
een
Snapper en v. d. Idsert
exposeren in K. C.B.
Kees Stet kreeg een moidje
toegewezen
Har Scheepens, een auteur in
opkomst
Gert vond Aagie „an ut Keis-
en broóddoikie"
't blad treft doel
„Da's mooi geweestin Opmeer
Levenswijsheid
Sterftecijfer jonge
kinderen daalt
In Nederland sinds 1938
met vijftig procent
NIETS VOOR NIETS
ZESDE BOEK zal in
Januari verschijnen
K^AfDW 3 A.ÜOÜSTTJS IT"",
i het Engels zet-
:ht op je." Weken,
ngstige spanning,
int waarin ze had
brief kwam Ze
et te openen; toen
d viel er een ver-
van een Cocktail.
oegeleldende brief
da. ook Ik ben ja
ebleven Sinds kort
ik eigenaar van
lonthandel in Fort
ion. Wil je mn nog
1'" Kort geleden
innie en Llnda ge
in de grote kerk
jdmonton Toen
sten afscheid had-
nomen omhelsde
ijn vrouw en keek
in de ogen. „Llnda",
ht. „Je was onver,
je bent onveran-
is wat vader on-
■eef over z'n Cock-
■tten", lachte ze.
lij peinzend, „blijk-
dietwee bij elkaar,
sigaret ea't geluk."
t om je te omsingelen, zo
rschijnen, neem je haar op
;n?" „Ik voel waar je heen
ijl hij een Mauser-pistoo1
omt er niet door! Laat aa
Toen inspecteur Barendse
rijden, was de auto nog
:komen of een kogel door-
gevolgd door een tweeae
idse liet zich opzij vallen
de frictiepedaal gleed, dai
ïad om de wagen op ae
i brengen.
70NDAG hebben de landelijke dorpjes Spanbroek en Opmeer een hoogtijdag:
beleefd, waarop de sfeer van honderd iaar herleefde, toen op glorieuze wijze,
geljjk het in die dagen geschiedde, een bruiloft werd gevierd en wel van de
bruid Aagie (Kie Langedijk) en bruidegom Gert (Jaap Rens), welk paar we met
recht een „kuin steltje" kunnen noemen. Ofschoon alles echt leek, daar speelnoot
Hoog, speelnoot Laag, de wederzijdse ouders, de grootouders van de bruid, Oom
Gert en Peet Maartje, Oom Klaas en Tante Neel, Oom Gerbrand, Oom Kees Stet
uit Ierswoud, Peet Aaltje en heerskip Keijzer in oud-Westfriese klederdracht
van de partij waren, was dit alles slechts een opvoering van een vooropstelde
gefingeerde „trouwerij", wat overigens de nodige moeite heeft gekost. Het heeft
nogal enig „spul" gegeven eer er voldoende Westfriese kappen, sieraden en beu
geltassen bijeen waren om vijftig dames daarmede te tooien. Voor de heren
moesten her- en derwaarts witte slobkousen, zwarte schoenen met gespen, kuit
broeken, vesten, jakken, goudse pijpen etc. worden geleend. Verder heeft de
Schermer dansgroep handen vol werk gehad om de ongeveer honderd medewer
kenden enige dansen en een aantal oude bruiloftsliedjes te leren.
HET was een drukte van belang bij
het oude raadhuis in Spanbroek, waar
de folkloristische stoet zich opstelde.
Een legertje camera-mensen had zich
daar opgesteld om het bruidspaar en
„de familieleden na de denkbeeldige
huwelijksvoltrekking het raadhuis
trapje te zien afdalen en dat gebeuren
vast te leggen. Hierop was het „voet
volk" de gasten behulpzaam bij het
„beklimmen" der wagens, die hen
naar het feestterrein van de weduwe
Klaver in Opmeer zouden brengen.
Burgemeester H. J. M. Keyzer in vol
ornaat, voerde de stoet in zijn functie
van „heerskip" te paard aan. Een
groot deel van Spanbroek en Opmeer
was uitgelopen om deze optocht gade
te slaan en de deelnemers toe te jui
chen. Op het terrein had inmiddels een
behoorlijk aantal belangstellenden een
plaats gevonden; „men" had evenwel
geen uitverkocht huis, wat de organi
satoren van de stichting „Tentoonstel
ling Opmeer en Omstreken" zeer ze
ker niet meegevallen zal zijn. Dit
was de derde maal, dat er sinds 1922
een oud-Westfriese bruiloft in Opmeer
werd gehouden.
„Ut hield er nagal wat an eer ut
spul voor mekaar was", want het uit
stappen nam haast vanzelfsprekend
veel tijd in beslag. Blijkbaar was het
paardrijden voor burgemeester Keyzer
Tijdens de folkloristische op
tocht, welke Zondagmiddag door
Spanbroek en Opmeer trok, heb
ben we met grote interesse de
zes sjezen, de Speelwagen, de
zeven Boerenwagens, de Kriekel-
wagens en de Barouchette be
wonderd. Daarbij is ons opgeval
len, dat deze wagens feitelijk een
spiegel hunner tijd zijn, toen de
ambachtslieden een groot schep
pingsvermogen hadden en er ook
tijd voor was om dat tenvolle te
ontplooien. De rijk bewerkte wa
gens zijn waarlijke pronkstukken,
welke koste wat het kost voor het
nageslacht bewaard dienen te
blijven. Uit die tijden dateren vele
spreuken, die een belangrijke
dosis levenswijsheid bevatten,
hetgeen we onze lezers nog eens
onder het oog willen brengen.
De Speelwagen uit 1863 voerde
het opschrift met zich mee:
„Al die mij ziet,
En niet mag lijden,
Die keert zich om,
En laat mij rijden,
Al is de weg,
Ook recht of krom,
En zie niet om."
Een Boerenwagen uit 1871:
„Heer op de wagen,
Boer in de dreven
Nel aan mijn zijde,
Spelend door 't leven."
Een boerenwagen uit 1867:
„Wanneer je ouder wordt,
leer je de menschen kennen.
Je moet aan hunne
streken gewennen.
Naar wij de menschen kennen
leeren
Gaan wij onze koeien
meer waardeeren."
&en Boerenwagen uit 1860:
Wanneer men den mensch
paf honderd dagen
Wat zou hij klagen.
Maar nu hij weet
nan uur noch tijd,
Nu leeft hij vroolijk
en verblijd.
wat ongewoon, want met een soort
paradepas bet ad het heerskip nader
hand het terrein. Met muzikant Ge
rard Volkers voorop begaf het gezel
schap zich onder het zingen van
„myheer van Stralen, die brave kapi
tein.... naar de in een V-vorm ge
plaatste tafels, waar de tulbanden, de
spouwers, de bolussen, de soezen,
de krentebollen en de koffie al op
hen stond te wachten. Allereerst
verkreeg heerskip Keyzer het woord,
die zich ietwat bedeesd gevoelde, nu
hij dit gelukkige bruidspaar mocht
toespreken en gelukwensen. Spreker
noemde het een eer voor dit paar, dat
zij in het dorpje Opmeer, nabij een
der grootste zuivelfabrieken' „Aurora",
op een „boerenbedoeninkje" in wel
varend West-Friesland kwamen te wo
nen. Het heerskip raadde het paar aan
vooral erg zindelijk met de melk te
zijn en vooral geen water bij de melk
te doen, „Gij beiden dient niet alleen
goed voor elkander, maar ook goed
voor de meiden en de knechts te zijn",
aldus spreker.
Deze eerste spreker dankte de we
derzijdse ouders voor hetgeen zij aan
de opvoeding van hun kinderen had
den besteed en verzocht hun eventueel
zo vriendelijk te zijn het jonge „stel"
iets toe te stoppen, als mocht blijken
dat zij wat tekort kwamen om de
pacht te voldoen. Het is een voor
recht, dat U beiden niet behoeft te
emigreren met de „Johan van Oldenbar-
neveldt". Niet dat ik iets tegen Johan
van Oldenbarneveldt heb, dat was
een beste man, maar de boot, die naar
hem is genoemd, neemt al onze beste
boeren naar andere landen mee. In
ons land is er Iandhonger, doordat er
voor elke boer geen land is. Het is
daarom een voorrecht, dat het bruids
paar zich aan de Zuiderpade kan ves
tigen. Nadat spreker de jonge echte
lieden nog op het hart had gedrukt
goed de boeken bij te houden, sprak
hij de wens rit dat ze lang en geluk-
Heerskip Keyzer, zich van zijn
statie bewust, feliciteert Gert en
Aagie met het feit, dat zij in de
echt zijn verbonden en drukt hun
op het hart op hun boerderij zin
delijk met de melk om te gaan en
vooral geen water in de melk te
doen. Links van burgemeester
Keyzer zetelt burgemeester Posch
uit Stompetoren, voorzitter van de
Schermer Dansgroep.
kig mochten leven, waarmede allen
onder gejuich instemden.
0P EEN BRUILOFT worden dikwijls
onthullingen gedaan, zoals ook door
Krelis, de vader van de bruid (de heer
Kay). Hij bracht aan het licht, dat Gert
het eerst bij een ander „moidje" aan
het Obdammer „doikie" geprobeerd
had, doch dat liep niet mee, daar ze
met een „zwere flens" te bed lag. Toen
is hij bij Aagie de Jong terecht geko
men, doch ook dat viel de eerste keer
niet erg „an", doch het is er toch van
gekomen. Vader Krelis benoemde Oom
Jan tot Cantor (Jan Dirk Buis) en
Wullum (Jan Koster) tot ceremonie
meester, de schrijver van de tekst voor
deze bruiloft, die hun functies spon
taan aanvaardden.
Wullum nam hierop de teugel en
gaf op goede wijze leiding. Nadat er
gezamenlijk het lied „Welkom vrien
den bij elkander" was gezongen, zeg
den de bruidsmeisjes, „nichies van oorn
Soimen en Peet Loip", een versje op.
Steeds hoorde men het gerinkel van
een enorme bel, als de ceremoniemees
ter wat op zijn lever had. Natuurlijk
werd er na de een of andere speech
het bruiloftsdeuntje „Da's mooi ge
weest" gezongen. Op voorstel van
Wullum werd vervolgens „Het Lof aer
boeren" ten beste gegeven. Opeens
werd er „Weer bloift de woin" uitge
roepen en prompt kwamen „kasteloin"
Jan Swart en zijn vrouw Trointje met
flessen „brandewoin" aandragen.
Nu werd het tijd om te „toosten",
waarmede de ceremoniemeester een
begin maakte. Hij zette de bruidegom
eens lekker in „ut zontje" door te ver
tellen, dat de laatste Aagie „an ut
keis- en broóddoikie" had ontmoe;,
waar ze eigenlijk een beetje op een
„achteroffie weunde". Staande werd
daarop en lang zullen ze leven op het
jonge paar uitgebracht. Oom Kees uit
Ierswoud liet zich niet onbetuigd door
hierna op het bruidspaar te „toosten
en te vertellen van die ..rot rot", welke
in de mond van Breggie Meerenboer
„vlogen was".
Grootvader Stam bracht een dronk
op het paar uit. Oom Klaas (Helder)
„het ok nag een gnap woordje zoid".
Intussen was het ogenblik aangebro
ken, waarop de dansvloer werd bevolkt
om de „Schaatsenrijder", de „Kruispol
ka", de „Dans met de Brandewoinkom",
„Donder in 't hooi" en „Slaapmuts' te
dansen.
Oom Gert uit Hauwert viel met zijn
gatje in het water, want hij bleef in
zijn toespraak steken. Gelijk viel Peet
Maartje in en zo kwam alles op zijn
pootjes terecht. Van hen kon het
bruidspaar een „pronk" van een kope
ren doofpot jn ontvangst nemen. Na
Speelnoot Hoog kreeg Oom Gerbrand
het woord, die een dronk wijdde aan
het „keis en broóddoikie", zijnde de ring
dijk van de Berkmeer. Op Oom Kees
volgde Peet Aaltje, die het jonge paar
te gast noodde als de pruimen rijp wa
ren. doch niet met „skoonmakerstoid".
Hierna werd opnieuw een dronk op
bruid en bruidegom uitgebracht.
Na het zingen van „Ik heb je meer
gezien" verkreeg de bruidegom liet
woord, die alle „feistgenoten" beslist
aanraadde eens aan te komen. Na een
ietwat stijf begin waren de deelnemers
wat los gekomen, zodat men dra aan
het verzoek van de ceremoniemeester
om te dansen, voldeed. Toen kon men
genieten van het „Groffkoppen", de
„Duitse Polka", de „Schotse Drie", de
„Boerenschots" en de „Keizerhof Pol
ka" ,dit alles onder leiding van pianiste
mevrouw Swager, harmonika-speler
Gerard Volkers en bassist Jan Fran
sen. Er is een „toid van kommen en
een toid van gaan", klonk er even la
ter uit de mond van Wullum, die con
stateerde, dat „ut feist of was". Hij
dankte de ouders voor dit mooie „feist,
dat ze anboden hewwe".
Tenslotte was het de taak van de
vader der bruid om alle aanwezigen te
danken. Met het „Hazenjagen" werd
deze bruiloft besloten, waarmede de
folklore is hooggehouden. We zouden
even willen opmerken, dat het contact
met de „muziek" slecht was, waardoo-
de zang dikwijls niet tot haar recht
kwam. Kees Stet viel ons in die zin tegen,
dat hij niet meer ten beste gaf. Dat zou
ongetwijfeld nog meer kleur aan het
geheel hebben gegeven. Voorts vie' liii
enigszins uit de toon, doordat Kees
geen hoge hoed droeg.
Resumerend kunnen we vaststellen,
dat deze „bruiloft" alleszins geslaagd
mag heten, waaraan het mooie weer
niet weinig heeft bijgedragen. Onder
het gezang van „Aju, we moeten el
kander groeten" trok men nog eenmaal
met de paard en wagens door de ge
noemde dorpen.
De gasten van het bruidspaar trok
ken in sjezen en boerenwagens door
Spanbroek en Opmeer naar het
feestterrein, „Ze hadde merakel
veul sleik", wat onder meer op het
gezicht van ceremoniemeester Wul
lum Jan Koster) te lezen valt.
In de tijd van grootvader en -moeder
was het in West-Friesland een hele ge
beurtenis als er een jong „steltje"
ging trouwen, want dan kregen de fa
milie en de vrienden een uitnodiging
om op de bruiloft te komen. Natuurlijk
moesten er „stikkies" worden geleerd,
want het voordragen vormde een be
langrijk onderdeel van een bruiloft.
Voor de nichten en neven was het al
tijd een ietwat gespannen tijd, want
dan mocht je een jongen respectieve
lijk een meisje vragen, waarmede je
de bruiloft zou opluisteren. Speciaal
voor de „moidjes" wat dat een evene
ment, aangezien zij niet gewend wa
ren daartoe alle initiatief te nemen.
Daar kwam nog bij, dat als een'deern
een vrijer Op het oog had, kon de laat
ste het aanbod van de hand wijzen en
dan moest zij weer „op zoek".
In de periode, welke aan de oud-
Westfriese boerenbruiloft, die gisteren
in Opmeer is gehouden vooraf ging,
moet het Marga Koelemeyer uit Span
broek ongeveer zo zijn gegaan, toen
haar adspirant-Kioris, W. Veldt, de uit
nodiging „ofskreef". Zij heeft zich toen
tot burgemeester Posch gewend met de
vraag of die eerste burger uit Stompe
toren geen vrijer voor haar wist. De
burgervader kwam toen met het idee
om Kees Stet uit Ierswoud daarvoor
„an te schieten". Zonder dat Marga of
liever gezegd Riet-zo is haar „daagse"
naam-Kees kende of ooit eerder had
gezien, waagde zij het er op. We zi.in
getuige geweest van de eerste ont
moeting en we moeten eerlijk vaststel
len. dat die allerhartelijkst was. Het
is dit „paar" tijdens de bruiloft vast
goed bevallen, want na afloop vertelde
Kees ons, dat de verloving „er deur"
was en dat we het vandaag in de krant
zouden kunnen lezen. Een Westfries
spreekwoord zegt: „Van bruiloften
komt bruiloften". Zover zal het echter
wel niet komen, daar de echtgenote
van Kees Stet. die vanaf de tribune
een oogje in het zeil hield, er wel
een stokje voor zal steken.
Olijk kijkend zit Oom Kees Stet uit
Ierswoud „brad an" naast zijn toe
gewezen „moidje", Riet Koelemeyer.
Zowaar een „kuin stel"! Zij hebben
zich reeds tegoed gedaan aan de
tulband, de spouwers en wat voor
lekkernijen er meer deel van de
feestdis uitmaakten. Links ziet men
een lid van de Schermer Dansgroep,
tevreden trekkend aan zijn Goudse
pijp.
Uit een statistisch rapport van de
Wereldgezondheidsorganisatie blijkt,
dat het sterftecijfer voor jonge kinde
ren sedert 1938 in de meeste landen
gestadig is gedaald. In sommige lan
den daalde het sterftecijfer, vergele
ken met vóór de oorlog, zelfs met vijf
tig procent. o.a.° in Nederland en de
V. S„ in Engeland met drie en vijftig
procent, in Zweden met zestig procent,
in België met vier en dertig procent-
Verder is uit het rapport te lezen, dat
kinderen het meest kwetsbaar zijr. in
de eerste vier levensweken. In 1944
bereikte het sterftecijfer in Nederland,
Frankrijk en enkele andere landen, die
het meest van de oorlog te liiden had
den. een ongekende hoogte. In Duits
land werd het hoogtepunt in de sterfte
van ionge kinderen kort na afloop van
de oorlog bereikt. Blijkens de gegevens
in het rapport stierf vóór de oorlog
drie tot vier en twintig procent van de
levend geboren kinderen in de ver
schillende landen, voordat zij een jaar
oud waren. In 1950 bedroeg het per
centage twee tot zestien procent.
„Het Nederlandse probleem van dc kunstenaar en zijn kunst wordt wel op
zeer tekenende manier gekenschetst door de publieke opinie die in hen niet
veel meer dan een stelletje „gekke kerels" ziet Behalve dan, wanneer
men ze nodig heeft!
Het is eigenlijk een schandaal dat hijvoorbeeld dc «VVV te Bergen het
aangedurfd heeft om op de vakbekwaamheid van de Bergense kunstenaar hij
het organiseren van een bloemencorso een beroep te doen, zonder bereid te
zijn hen hierbij voor de door hen te verrichten prestaties te belonen".
Deze klacht uitte de heer J. Schekkerman tijdens een interview dat wij
Zaterdagmiddag naar aanleiding van dc opening van een kleine tentoonstel
ling van werken van Henk van den Idsert en Rein Snapper met hem hadden
en hij bracht hiermede, tijdens een levendige discussie waaraan ook de heer Van
den Idsert deelnam, het probleem van de kunstenaar en deze tijd op het tapijt.
Een probleem dat culmineert in de
bijna volslagen apathie die het Ne
derlandse publiek ten aanzien van de
beeldende kunst koestert. Een onver
schilligheid die slechts door een kunst
zinnige opvoeding van de jeugd min
of meer effectief bestreden kan wor
den' en die alleen dan geactiveerd
wordt wanneer de sensatie de kunst
doordringt en de publieke opinie zich
Zoals wij één dezer dagen reeds in een kort bericht hebben gemeld, is de
eerste prijs van de onlangs gehouden Groot Kempische Cultuurdag te Hil-
varenbeek toegekend aan de Alkmaar der, de heer Har Scheepens.
Deze Cultuurdag is een jaarlijks terugkerende indrukwekkende manifestatie
van alles, wat door kunstenaars geboren in het Nederlands sprekend deel van
België beneden de Moerdijk, tot stand werd gebracht.
Het is daarbij volstrekt niet nodig, dat deze kunstenaars hun werk inzen
den. Een onafhankelijke jury neemt eigener beweging kennis van de schep
pingen in woord en beeld van Zuid-Nederlanders en Vlamingen.
Aldus besloot de jury voor literatuur, bestaande uit de auteurs Anton van
Duinkerken (Nederland), Emiel van Hemeldonck (Vlaanderen) met als derde
lid de K.R.O.-medewerker Jan Naaikens, tot toekenning van een prijs van
250.voor het beste in 1952 verschenen bock, geschreven door een Zuid-
Nederlander of Vlaming, aan Har Scheepens voor zijn roman „De Haan
kraait ten derde male".
Het zou ons binnen het bestek
van dit artikel te ver voeren een uit
treksel van het door de critici om zijn
kwaliteiten zeer geprezen boek weer
te geven. Wij willen slechts memore
ren, dat na het verschijnen van dit
werk de literaire medewerker Staf
Weyts van de Belgische Nationale Ra
dio Omroep in de rubriek „Boeken
schouw" naast een. vleiend oordeel als
zijn overtuiging te kennen gaf, dat de
heer Scheepens als auteur een roeping
te vervullen heeft.
Dr P. H. Ritter Jr was in de gele
genheid een uitvoeriger bespreking
voor de AVRO-microfoon te geven,
waarbij hij naast een critische be
schouwing moest erkennen,, dat de
heer Scheepens een roman in grote
stijl, breed opgezet en vol van diep
zinnig begrip voor het menselijk le
ven had geschreven.
Dr Ritter constateerde met vreug
de, dat in de heer Scheepens een Ne
derlands schrijver van formaat aan het
opkomen is.
Kort vóór haar overlijden schreef
Top Naeff in „Het boek van nu" dat
„De haan kraait ten derde male" als
een opmerkelijke roman van een nog
onrijp maar in wezen sterk talent
mocht worden beschouwd. Toch is dit
boek niet het eerste werk. dat van de
heer Scheepens verscheen.
In 1946 publiceerde hij zijn eerste
roman: „Grillig Geld", een jaar later
reeds gevolgd door „Het gevecht met
de Duivel". In 1948 werkte de auteur
aan het derde werk: „Godin", dat in
1949 van de pers kwam en in 1950 ver
scheen „Rood als scharlaken", waarna
in het najaar van 1952 „De haan kraait
ten dorde male" volgde.
Het bekroonde boek en de vier
voorafgaande werken hebben gemeen,
dat zij alle in Brabant spelen
zonder daarom streekromans te mogen
worden genoemd.
Toch behoeft dit Brabantse accent
in zoverre niet te verwonderen, daar
de heer Scheepens juist Zaterdag twee-
en-veertig jaar geleden in het dorpje
Gilze nabij Breda werd geboren. Hij
koos een loopbaan bij het onderwijs en
volgde de lessen aan de kweekschool
..Sint Louis" te Oudenbosch. Na het
behalen van de acte van onderwij
zer volgde zijn benoeming in deze
functie te Lisse en vervolgens in Hil-
iegom, waar hij tien jaren werkte. In-
midlels studeerde de heer Scheepens
voor de acte M.O. Nederlandse taai" en
letterkunde en toen hij ook deze ver
wierf. werd hij in 1941 als leraar aan
de RHBS te Alkmaar benoemd en ves
tigde zich op de Graaf Jankade 4.
De heer Scheepens verzekerde ons,
dat hij sedertdien van Alkmaar is gaan
houden en zeker geen plannen koes
tert zich in de loop van de tijd elders
te vestigen.
Met het bezit van een dergelijk au-
aan zijn zesde boek „Grimmig verle
den" dat in Januari a.s. ter gelegen-
teur kan Alkmaar zich gelukkig prij
zen, terwijl de HBS-ers het zich tot een
voorrecht mogen rekenen de heer
Scheepens tot docent te hebben.
Deze legt intussen de laatste hand
heid van de Boekenweek zal verschij
nen en evenals al zijn vorige werken
bij Nijgh en Van Ditmar wordt uitge
geven.
HAR SCHEEPENS
meester maakt van buitennissige of
„onzedelijk" genoemde kunstprestaties.
„Het is echter niet alleen dit aspect
dat de huidige situatie van de kun
stenaar en zijn kunst tekent", aldus
de heer Schekkerman, „ook van over
heidswege is men niet in staat geble
ken zich op te werken tot een oprechte
belangstelling, laat staan waardering
voor de kunstenaar.
Natuurlijk mag men blij zijn, dat de
garanties voor een minimum levenson
derhoud door de Staat in het leven
zijn geroepen. Meer dan ondersteuning
waarvoor de kunstenaar een zeker aan
tal schilderijen „aflevert" is dit echter
niet.
„Het is om te huilen", aldus de heer
Schekkerman, „dat duizenden schilde
rijen waaronder uitstekende werken
in kelders opgepakt en zelfs in speciaal
voor dit doel gehuurde pakhuizen weg
gestopt zijn. Men doet er niets mee!
Als men dus bedenkt, dat zowel het
publiek als de overheid van practisch
geen enkele waardering blijk geeft,
dan mag men bewondering hebben
voor de moed, die schilders, graveurs
en tekenaars bij het prijs geven van
hun werken aan de pers en de publie
ke opinie, steeds weer opbrengen.
Als men de geëxposeerde schilde
rijen, aquarellen en houtsneden in de
kunstzaal van de Rustende Jager, zelfs
bij oppervlakkige beschouwing beziet,
dan kan men een gevoel van spijt
niet onderdrukken wanneer men hier
bij bedenkt dat de gemiddelde Neder
lander voor dit werk zulk een geringe
belangstelling aan de dag legt.
De doorzichtige aquarellen van Rein
Snapper over Amsterdam, kleurig en
luchtig evenals zijn prachtige houtsne
den waarin hij zich een waar meester
toont, hebben niets „buitenissigs of
raars". Een enkel verklarend woord
bij een werk van Henk van den Id
sert, als bij zijn visie op de achterkant
van het Oude Hof tijdens een vroege
voorjaarsochtend, waar de kou en
de kaalheid een mooie en vooral ook
duidelijke vertolking hebben gevon
den, moet (zou men zeggen) toch
voor een ieder aanvaardbaar zijn.
Men kan ook alleen maar hopen dat
deze tentoonstelling van uitstekende en
helemaal niet zo kostbare werken, door
velen mag worden bezocht.